Brief regering : Verbetering Erfgoedwet en erfgoedzorg
32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid
Nr. 533
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 december 2024
Nederland is rijk aan erfgoed. We zien het overal terug: op het platteland, in de
musea, in de historische binnensteden, in de bodem en onder water. We vinden het in
onze tradities, objecten, rituelen en verhalen. Het zorgt voor verbinding, vormt een
bron van inspiratie en vertelt ons waar we vandaan komen. Erfgoed draagt bij aan onze
identiteit, welzijn en welvaart.
Dat moeten we koesteren. In deze brief geef ik aan welke knelpunten ik in de zorg
voor ons erfgoed zie en kondig ik aan hoe ik de erfgoedzorg wil verbeteren. Ik doe
dit zodat toekomstige generaties van ons erfgoed kunnen blijven genieten. Ik richt
me in deze brief in de eerste plaats op zaken die om een aanpassing van de Erfgoedwet
(2016) vragen. Voor de zomer van 2025 ontvangt de Tweede Kamer voorstellen voor de
aanpak van actuele beleidsmatige opgaven op het terrein van onder meer religieus erfgoed
en grote monumenten.
De zorg voor het erfgoed is een zaak van eigenaren, erfgoedorganisaties, overheden
en heel veel vrijwilligers. Nederland heeft zich verbonden aan diverse internationale
afspraken over het behoud en de bescherming van erfgoed. Deze zijn vertaald in nationale
wetgeving, waaronder de Erfgoedwet. Mede door dit wettelijk kader wordt het erfgoedbeleid
stevig ondersteund en staat ons erfgoed er in algemene zin goed voor. Dit is bevestigd
in de beleidsdoorlichting erfgoed uit 2022 (hierna: de beleidsdoorlichting).1
Maar Nederland verandert. Nieuwe ontwikkelingen hebben impact op het erfgoed. Zo verandert
de manier waarop erfgoed gezien en beleefd wordt. Verschillende groepen mensen kennen
er verschillende betekenissen aan toe. Buurtbewoners voelen zich vaak sterk verbonden
met het erfgoed in hun omgeving, zonder daar juridisch eigenaar van te zijn. Door
hun inzet blijft erfgoed dat voor hen van waarde is bestaan, en floreert het. Daarnaast
zie ik nieuwe bedreigingen voor erfgoed ontstaan. Het is bijvoorbeeld steeds vaker
doelwit tijdens protestacties, en de dreiging van een hybride conflict waarbij ons
erfgoed beschadigd raakt, wordt steeds reëler. Ook op het gebied van digitalisering
volgen de ontwikkelingen elkaar snel op. Hoe houden we informatie duurzaam toegankelijk?
En hoe houden we digitale informatie veilig? Tot slot neemt de ruimtelijke druk in
ons land de komende jaren verder toe. Is het erfgoed voldoende beschermd tegen aantastingen
ten gevolge hiervan?
Al deze ontwikkelingen hebben ook invloed op het wettelijk kader voor de erfgoedzorg.
Tegelijkertijd kwam uit de beleidsdoorlichting, verschillende adviesrapporten en gesprekken
met sectorvertegenwoordigers, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (hierna: RCE)
en de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed (hierna: de Inspectie) een aantal andere
knelpunten naar voren. De gemene deler is dat het oplossen hiervan de werking van
het erfgoedstelsel verbetert. Een deel van deze knelpunten vindt hun oorsprong in
het gegeven dat de harmonisatie van verschillende wetten tot één Erfgoedwet in 2016
zoveel mogelijk beleidsneutraal is uitgevoerd. Niet alle knelpunten die al voor de
inwerkingtreding van de Erfgoedwet bestonden zijn daarmee aangepakt. Een ander deel
van de knelpunten komt voort uit ervaringen met de Erfgoedwet in de afgelopen jaren,
of heeft te maken met de regels voor onroerend erfgoed in de fysieke leefomgeving
– die een plaats hebben gekregen in de Omgevingswet (2024).
Tot slot is er ook sprake van knelpunten die uit de inventarisatie naar voren kwamen,
maar waarvoor ik aanpassing van het wettelijk kader niet als de oplossing zie.
In deze brief werk ik alle geïdentificeerde punten uit en geef ik aan waar aanpassing
van het wettelijk kader gewenst is. Hiermee kom ik de toezegging na van mijn voorganger
om in de tweede helft van 2024 een overzicht van wenselijke wijzigingen van de Erfgoedwet
en onderliggende regelingen aan de Tweede Kamer aan te bieden.2
De aanpassingen in wet- en regelgeving die ik in deze brief aankondig zullen de komende
tijd nader worden uitgewerkt en met betrokken partijen worden besproken. Dit kan ertoe
leiden dat er in de precieze uitwerking aanvullende keuzes worden gemaakt die ik verwerk
in het uiteindelijke voorstel dat ik uw Kamers voorleg.
Leeswijzer
Deze brief is opgebouwd uit drie delen. Na een algemene toelichting op het juridische
kader ga ik in op de betekenis van de hierboven genoemde ontwikkelingen voor de Erfgoedwet
en welke aanpassingen ik in dat licht wil doen.
In het tweede deel behandel ik generieke en sectorspecifieke knelpunten in wet- en
regelgeving die een goede werking van de erfgoedzorg in de weg staan. In het derde
deel van de brief ga ik in op generieke en sectorspecifieke knelpunten die om een
ander soort oplossing vragen.
Deze brief en de Erfgoedwet hebben betrekking op Europees Nederland. Voor Caribisch
Nederland is er de Monumentenwet BES (2010), die separaat geëvalueerd zal worden.
Juridisch kader
De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet de juridische kern van het erfgoedstelsel.
In 2016 zijn zes sectorspecifieke wetten samengevoegd tot één integrale Erfgoedwet,
met als doel sectorale versnippering van de erfgoedwetgeving tegen te gaan, de verschillende
beschermingsregimes te harmoniseren en de regeldruk en administratieve lasten te verlagen.
Deze doelen zijn volgens de beleidsdoorlichting op hoofdlijnen behaald. De Erfgoedwet
kent één onderliggende algemene maatregel van bestuur en verschillende onderliggende
regelingen. De belangrijkste zijn de «Regeling beheer rijkscollectie en subsidiëring
museale instellingen» (Rbr), de «Subsidieregeling instandhouding monumenten» (SIM)
en het «Besluit Erfgoedwet archeologie» (BEa).
De ruimtelijke omgang met erfgoed in de fysieke leefomgeving (gebouwen, gebieden,
archeologie) is sinds 1 januari 2024 geregeld in de Omgevingswet. De Erfgoedwet en
de Omgevingswet vullen elkaar aan en maken samen de bescherming van ons erfgoed mogelijk.
1. Een toekomstbestendige Erfgoedwet
Om de Erfgoedwet en onderliggende regelingen toekomstbestendig te houden, wil ik verschillende
aanpassingen doorvoeren.
Betrokkenheid bij erfgoed
Het is belangrijk om recht te doen aan de betekenis van betrokken gemeenschappen en
vrijwilligers bij het beheer en behoud van erfgoed. In januari dit jaar ondertekende
Nederland het verdrag van Faro. Dit verdrag zet onder meer in op het stimuleren van
de betrokkenheid van burgers bij erfgoed. Aan de ratificatie van het verdrag wordt
nu gewerkt. Vooruitlopend hierop constateer ik dat de begripsbepaling van «cultureel
erfgoed» in de Erfgoedwet nog niet volledig aansluit op de gedachte achter het verdrag.
− Daarom zal ik de definitie van cultureel erfgoed in de Erfgoedwet aanscherpen, om
zo te verduidelijken dat overheden, erfgoedinstellingen, erfgoedgemeenschappen en
individuele burgers samen bepalen wat cultureel erfgoed is en dat dit een voortdurend
maatschappelijk gesprek is.
Uit het rapport «Archeologie bij de tijd» van de Raad voor Cultuur3 en de beleidsdoorlichting is naar voren gekomen dat publieksbereik en -participatie
bij archeologisch veldonderzoek onvoldoende plaatsvinden. Mijn voorganger kondigde
in haar beleidsreactie op het rapport «Archeologie bij de tijd» aan het Centraal College
van Deskundigen Archeologie (CCvD-A) te verzoeken om te bezien hoe in de Kwaliteitsnorm
Nederlandse Archeologie (KNA) de eis opgenomen kan worden dat er bij de voorbereiding
op archeologisch onderzoek een beargumenteerde afweging gemaakt dient te worden over
publieksbereik en publieksparticipatie. Het CCvD-A geeft in reactie hierop aan dat
op dit moment een basis ontbreekt om die eis te stellen.
− Ik ga in deze basis voorzien in de Erfgoedwet of onderliggende regelgeving.
Aanvullend hierop onderzoek ik samen met een brede coalitie in het project Samenwerken aan participatie in de archeologie de knelpunten waar vrijwilligers in de praktijk tegenaan lopen. Daarbij kijk ik ook
naar mogelijke oplossingen.
Optreden bij erfgoedovertredingen- en misdrijven
Beschadiging of vernietiging van erfgoed is onherstelbaar: de historische authenticiteit
is nooit meer terug te halen. Het is daarom belangrijk dat de strafmaat voor erfgoedovertredingen-
en misdrijven voldoende afschrikwekkend is en in verhouding staat tot de strafmaat
voor andere, soortgelijke feiten. Daarbij vind ik het belangrijk dat het sanctiesysteem
uitlegbaar is voor burgers en belanghebbenden.
− Ik zal de nu geldende strafmaten voor erfgoedovertredingen en -misdrijven tegen het
licht houden om te bezien of deze nog steeds passend zijn, ook in relatie tot de pakkans,
en hierover in overleg treden met de Minister van Justitie en Veiligheid.
In de beleidsdoorlichting werd opgemerkt dat op grond van de Erfgoedwet niet altijd
kan worden opgetreden bij gedragingen ten aanzien van cultuurgoederen die verband
houden met een gewapend conflict van niet-internationale aard. Er zijn echter steeds meer nationale gewapende conflicten waarbij het risico bestaat dat cultuurgoederen illegaal uitgevoerd
worden en in Nederland terecht komen. Ik vind het inderdaad wenselijk dat ook in dergelijke
gevallen kan worden opgetreden.
− Ik ga onderzoeken of de Erfgoedwet aanpassing behoeft om ook te kunnen optreden bij
gedragingen ten aanzien van cultuurgoederen in het geval van niet-internationale gewapende
conflicten.
Het is van belang dat de Erfgoedwet voldoende handvatten biedt om in alle gevallen
effectief op te kunnen treden tegen personen die voorwerpen onder zich hebben die
illegaal zijn opgegraven (op land of onder water). Ik vind het wenselijk dat er gehandhaafd
kan worden zodra kan worden vastgesteld dat iets illegaal opgegraven is (en los van
de vraag door wie de opgraving is verricht).
− Ik ga onderzoeken of het bestaande wettelijk kader voldoende handvatten biedt om op
te treden tegen het alleen onder zich hebben van illegaal opgegraven voorwerpen, of
dat eventueel aanvullende wetgevende maatregelen nodig zijn.
Digitalisering
Op het gebied van digitalisering volgen de ontwikkelingen elkaar snel op. De Inspectie
wees er in het rapport «Duurzame digitale toegankelijkheid van de rijkscollectie»
op dat de Erfgoedwet en de Rbr nog onvoldoende toegesneden zijn op het beheer van
digitale collecties en collectie-gerelateerde informatie.
− Ik zal daarom onderzoeken of het beheer van en de duurzame toegang tot digitale collecties
vraagt om nadere specificatie van vereisten in de wet of de Rbr.
Een sector waar digitalisering bij uitstek een grote vlucht heeft genomen is die van
de archeologie. De Erfgoedwet gaat uit van het bestaan van één centraal archeologisch
informatiesysteem (Archis) dat wordt beheerd door de Minister, waarin gegevens gemeld,
geregistreerd en – door eenieder – geraadpleegd kunnen worden. In de praktijk is er
sprake van meerdere systemen die samen deze functie vervullen. Deze worden niet allemaal
beheerd door de Minister, zijn niet allemaal centraal ontsloten en zijn ook niet allemaal
voor iedereen toegankelijk. Het is daardoor niet altijd duidelijk welke partij welke
rechten en plichten heeft bij het registreren, ontsluiten en raadplegen van archeologische
data.
− Ik zal de Erfgoedwet op dit punt verhelderen. Tegelijkertijd wil ik de informatiesystemen
zo inrichten dat archeologische informatie centraal wordt ontsloten via een overkoepelend
portaal dat kan putten uit meerdere gegevensbronnen.
Het merendeel van de bestaande systemen is alleen toegankelijk voor professionele
archeologen. De belangrijkste reden hiervoor is dat het met het oog op het behoud
van het archeologische erfgoed niet wenselijk is dat exacte locaties van vindplaatsen
openbaar zijn, omdat ze dan kwetsbaar worden voor schatgraven en plundering. Desalniettemin
hecht ik eraan dat zoveel mogelijk informatie publiek toegankelijk is.
− Daarom wil ik een wettelijke basis te creëren om bepaalde gegevens binnen het archeologisch
informatiesysteem af te schermen en zal ik daarbij verkennen hoe ik verschillende
niveaus van toegankelijkheid kan aanbrengen in het overkoepelend portaal.
Ruimtelijke opgaven en de Omgevingswet
Nederland staat voor grote ruimtelijke opgaven op het terrein van woningbouw, klimaatadaptatie,
energietransitie en natuur. Dit zorgt voor extra druk op het erfgoed. Gemeenten en
provincies hebben op basis van de Omgevingswet de plicht om binnen de ruimtelijke
ordening rekening te houden met erfgoed. Dit komt tot uiting in omgevingsplannen (voorheen
bestemmingsplannen en erfgoedverordeningen) en in vergunningverlening. Er is in deze
systematiek een knelpunt naar voren gekomen.
De ruimtelijke opgaven kunnen in het bijzonder een bedreiging vormen voor belangwekkende
cultuurlandschappen. Op grond van de Omgevingswet is er in het Besluit Kwaliteit Leefomgeving
(BKL) een instructieregel opgenomen die gemeenten verplicht om beschermwaardige cultuurlandschappen
te inventariseren en, indien nodig, te beschermen in omgevingsplannen. In het voorontwerp
Nota Ruimte is aanvullend opgenomen dat voor een select aantal unieke cultuurlandschappen
de mogelijkheid wordt verkend om te komen tot extra inzet vanuit het Rijk. Hierbij
wordt gedacht aan een gecoördineerde werkwijze of bescherming om de identiteit en
herkenbaarheid van deze cultuurlandschappen door te geven aan volgende generaties.
− Ik zal dit de komende tijd samen met andere betrokken Ministers en de provincies verder
uitwerken in het kader van de Nota Ruimte.
Besluiten in het kader van de archeologische monumentenzorg (AMZ)
Overheden hebben de taak om te besluiten hoe er bij ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving
wordt omgegaan met archeologische resten. Ze voeren deze taak uit binnen het stelsel
van de Omgevingswet: via een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag (meestal de
gemeente en soms de provincie of het Rijk) verplichtingen opleggen aan een initiatiefnemer
om een goede omgang met archeologische resten te borgen. Het bevoegd gezag beoordeelt
daartoe de archeologische waarde van een vindplaats, beslist wat er met de vindplaats
moet gebeuren (via het in de archeologische praktijk zogenaamde «selectiebesluit»)
en welke maatregelen een initiatiefnemer daarvoor moet treffen. In de praktijk doen
zich echter regelmatig situaties voor waarin geen goede koppeling gemaakt kan worden
tussen het «selectiebesluit» en de omgevingsvergunning. Hierdoor is er niet altijd
sprake van een duidelijke juridische basis voor de eisen die gesteld worden om het
archeologisch erfgoed te behouden en kunnen overheden niet adequaat optreden wanneer
deze eisen niet worden nageleefd.
− Ik wil een duidelijkere grondslag realiseren voor het nemen van archeologische besluiten,
voor die gevallen waarbij geen directe koppeling kan worden gemaakt met een omgevingsvergunning.
2. Verbeteren wettelijk kader voor erfgoedzorg
Er kwamen uit de beleidsdoorlichting en de gevoerde gesprekken diverse generieke en
sectorspecifieke knelpunten in de wet- en regelgeving naar voren die een goede werking
van de erfgoedzorg in de weg staan. Ik heb deze zorgvuldig bestudeerd. Hieronder geef
ik aan op welke punten ik voorstel de Erfgoedwet of onderliggende regelgeving te wijzigen.
Generieke knelpunten
Verduidelijking begripsbepalingen
Een helder begrippenkader is belangrijk voor een goede werking van het erfgoedstelsel.
Er zijn echter inconsistenties en onduidelijkheden in het begrippenkader naar voren
gekomen, die zorgen voor verwarring of soms zelfs problemen. De Erfgoedwet bevat bijvoorbeeld
definities van «cultuurgoed» (roerend erfgoed) en «monument» (onroerend erfgoed),
maar onroerende zaken binnen collecties beschouwen we in de praktijk ook als collectieonderdelen.
Eén van de problemen die daardoor ontstaat, is dat de vervreemdingsprocedure niet
van toepassing is op deze categorie, omdat ze volgens het begrippenkader buiten de
wet vallen. Onroerende zaken binnen collecties in eigendom van overheden en publiekrechtelijke
organisaties, bijvoorbeeld een muurschildering, kunnen daardoor ongemerkt of te laat
opgemerkt verdwijnen of vernietigd worden. Hierbij denk ik bijvoorbeeld aan de vernietiging
van de wandschildering van Dolf Henkes in de Hogeschool Rotterdam in 2021.
− Ik zal het begrippenkader in de wet- en regelgeving nalopen op inconsistenties en
onduidelijkheden en waar nodig verbeteringen doorvoeren.
Wettelijke borging van belangrijke taken binnen de erfgoedzorg
Diverse instellingen ontvangen subsidie van het Rijk voor de uitvoering van belangrijke
taken binnen de erfgoedzorg, zoals de Erfgoedacademie, het Nationaal Centrum Erfgoedopleidingen
(NCE) en de Stichting Erkende Restauratiekwaliteit Monumentenzorg (ERM). Deze subsidies
vinden nu hun grondslag in andere wet- en regelgeving dan de Erfgoedwet.
− Ik wil ervoor zorgen dat van rijkswege gesubsidieerde taken die de basis vormen van
het erfgoedbeleid op één plek verankerd zijn, aansluitend op het doel van één integrale
Erfgoedwet.
Knelpunten roerend erfgoed
Zowel het beheer, het behoud en de toegankelijkheid van de rijkcollectie als de bescherming
van belangwekkende cultuurgoederen in particulier eigendom, vinden hun basis in de
Erfgoedwet. Ook zijn er bepalingen opgenomen over het toezicht en de in- en uitvoer
van cultuurgoederen en over internationale teruggaven.
Bescherming van cultuurgoederen in particulier bezit
Over de bescherming van cultuurgoederen in particulier bezit stelde de Raad voor Cultuur
de afgelopen jaren verschillende adviesrapporten op.4 Mijn voorganger kondigde in haar beleidsreactie op het advies van de Commissie Collectie
Nederland van de Raad aan dat ze verschillende stappen zou zetten om deze bescherming
te verbeteren.5 Ik neem deze over en werk dit als volgt uit:
− Ik verbeter de beschermingssystematiek door het aanpassen van de aanwijzingscriteria
in de Erfgoedwet voor bescherming van cultuurgoederen in particulier bezit. Dit doe
ik in overleg met commissies die deze criteria gebruiken bij hun advisering (denk
aan de Commissie Beschermde Cultuurgoederen en de Adviescommissie beoordeling aangeboden
cultuurbezit uit nalatenschappen). Ik maak hierbij gebruik van de RCE-methode voor
collectiewaardering uit «Op de museale weegschaal».6
− Ik scherp het aankoopbeleid aan ter versterking van de Collectie Nederland. Om het
Museaal Aankoopfonds voor de toekomst te borgen zal ik het fonds en de doelstellingen
ervan verankeren in de Erfgoedwet. Daarnaast verplaats ik de aankoopprocedure voor
beschermde cultuurgoederen van de wet naar een onderliggende regeling en pas ik de
procedure aan conform de toezeggingen van mijn voorganger.
− Mijn voorganger heeft stappen aangekondigd om te voorkomen dat nog niet beschermde
cultuurgoederen (die wel voldoen aan de beschermingscriteria in de wet) ongezien Nederland
verlaten. Ik onderschrijf het belang om deze cultuurgoederen voor Nederland te willen
behouden. Daarom werk ik aan een oplossing die deze bescherming regelt, met oog voor
proportionaliteit en uitvoerbaarheid.
Transparantie over de verwerving van cultuurgoederen via de Successiewet
Voor cultuurgoederen die door de Staat verkregen zijn op grond van de Successiewet
(1956) geldt een geheimhoudingsplicht. Transparantie over de herkomst van cultuurgoederen
in de rijkscollectie is echter een belangrijk onderdeel van de vindbaarheid, toegankelijkheid
en verantwoording van de besteding van publieke middelen.
− Daarom wil ik meer bekendheid geven aan de verwerving van cultuurgoederen via de Successiewet,
maar wel met oog voor de bescherming van persoonsgegevens.
De vervreemdingsprocedure
Voor het onttrekken van objecten uit de rijkscollectie, bijvoorbeeld door verkoop,
schenking, ruil of restitutie, geldt de vervreemdingsprocedure. Onderdeel daarvan
is een toets op beschermwaardigheid. Wanneer voorwerpen uit de rijkscollectie teruggegeven
worden op grond van internationale regelgeving (zoals het UNESCO-Verdrag 1970) het
beleid cultuurgoederen Tweede Wereldoorlog of het beleid cultuurgoederen uit een koloniale
context, is het echter niet wenselijk om de beschermwaardigheidstoets te moeten doorlopen.
− Ik zal daarom de vervreemdingsprocedure in de wet- en regelgeving zodanig vormgeven
dat een oordeel over beschermwaardigheid niet nodig is indien cultuurgoederen uit
de rijkscollectie om bovengenoemde redenen teruggegeven worden.
Knelpunten archeologisch erfgoed
In de Erfgoedwet wordt bepaald welke partijen archeologisch onderzoek mogen uitvoeren
en op welke manier. De omgang met archeologie als onderdeel van de fysieke leefomgeving
is in de Omgevingswet geregeld en verloopt (grotendeels) via het omgevingsplan. Op
het gebied van taken, rollen, bevoegdheden en verantwoordelijkheden is het wenselijk
het wettelijk stelsel voor de archeologie verder aan te scherpen.
De aanlevering en opslag van archeologische vondsten en bruiklenen
Om het behoud ex situ van archeologische vondsten te garanderen, is in de Erfgoedwet opgenomen dat alle
vondsten opgeslagen worden in een depot (de depotplicht). Er worden tijdens het proces
van opgraven tot en met deponeren echter voortdurend archeologische vondsten gedeselecteerd
en afgestoten, terwijl dat volgens de letter van de wet niet zou mogen. Dit proces
van deselectie is, mits het zorgvuldig gebeurt, wel wenselijk: niet alle archeologische
vondsten zijn immers interessant genoeg voor nader onderzoek.
− Daarom wil ik, onder voorwaarden, in de Erfgoedwet ruimte bieden aan dit selectieproces.
Daarnaast hecht ik eraan dat archeologische vondsten zoveel mogelijk publiek toegankelijk
en beschikbaar zijn voor wetenschappelijk onderzoek. Tentoonstellingen in bijvoorbeeld
gemeentehuizen of onderzoek in een laboratorium, zijn volgens de letter van de wet
in tegenspraak met de depotplicht (al gebeurt dit gelukkig veelvuldig). Op dit moment
kan de Minister wel besluiten vondsten binnen zes maanden na melding van de vondst
in beheer te geven aan een museum. Dit is echter onvoldoende om het publieke en wetenschappelijke
belang te borgen, omdat depothouders ook zelf dit besluit moeten kunnen nemen.
− Daarom wil ik deze specifieke mogelijkheid voor de Minister laten vervallen en alle
depothouders de mogelijkheid bieden om vondsten buiten het depot tentoon te stellen
of beschikbaar te stellen voor wetenschappelijk onderzoek, mits onder verantwoorde
condities.
Vondsten in het Nationaal Scheepsarcheologisch Depot
Volgens de Erfgoedwet kan de Minister archeologische scheepsvaartvondsten die bijzondere
specialistische zorg behoeven, toewijzen aan het Nationaal Scheepsarcheologisch Depot
(NSD). In de uitvoering zijn hierbij twee zaken naar voren gekomen. Provincies en
gemeenten geven allereerst aan dat niet duidelijk is in welke gevallen vondstcomplexen
aan het NSD worden toegewezen. Ten tweede werd benoemd dat in de archeologische praktijk
het uitgangspunt gehanteerd wordt dat de eigendom van archeologische vondsten de bewaarplaats
volgt, maar dat in de Erfgoedwet de directe link tussen eigendom en bewaarplaats niet
is opgenomen. Daardoor ontstaat er soms discussie over wie welke verantwoordelijkheid
heeft ten aanzien van het duurzaam beheer en de opslag van vondsten in het NSD. De
door de provincies ervaren onduidelijkheid bij toewijzing aan het NSD herken ik niet.
In de memorie van toelichting bij de Erfgoedwet staat beschreven dat het vooral grote
scheepvondsten betreft waarvoor bij de provinciale of gemeentelijke archeologische
depots de ruimte, kennis en voorzieningen ontbreken. Indien gemeenten en provincies
worden geconfronteerd met vondsten waartoe hun depots niet uitgerust zijn, of waarvoor
bij hen de expertise ontbreekt, kunnen zij contact opnemen met de RCE of het NSD,
zodat de mogelijkheden voor ondersteuning kunnen worden verkend.
− Wel zal ik de Erfgoedwet in lijn brengen met het uitgangspunt dat de eigendom van
vondsten de bewaarplaats volgt.
Programma van eisen
Al het gravend archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd op basis van een
door het bevoegd gezag vastgesteld programma van eisen (PvE). Het PvE is één van de
belangrijkste schakels in de kwaliteitsborging van archeologisch onderzoek. De rol
van het bevoegd gezag om PvE’s vast te stellen is niet wettelijk verankerd, maar volgt
indirect uit de norm van de beroepsgroep. Deze rol wordt daardoor in de praktijk op
verschillende manieren ingevuld. In sommige gevallen gaan bij de vaststelling andere
(bijvoorbeeld financiële) belangen zwaarder wegen dan inhoudelijke archeologische
gronden. Dat vind ik onwenselijk.
− Daarom wil de bevoegdheid om het PvE vast te stellen verankeren en verduidelijken
dat PvE’s opgesteld en vastgesteld dienen te worden op basis van archeologisch-inhoudelijke
gronden.
Verplichtingen van partijen ten aanzien van archeologisch onderzoek
De Erfgoedwet kent een reeks verplichtingen voor certificaathouders die een opgraving
uitvoeren. Het betreft een samenhangend geheel van handelingen, waaronder bijvoorbeeld
het conserveren van de aangetroffen archeologische vondsten en het opstellen van een
rapport. Het is daarom belangrijk dat de certificaathouder die een opgraving start,
verantwoordelijk blijft voor het nakomen van de wettelijke verplichtingen tot het
proces is afgerond. Het tussentijds overdragen van taken aan andere partijen zou mijns
inziens enkel in uitzonderlijke gevallen aan de orde mogen zijn, bijvoorbeeld wanneer
een certificaat is ingetrokken voordat aan een bepaalde verplichting is voldaan. De
wet is hier echter niet duidelijk over.
− Ik ga deze verplichting van partijen ten aanzien van de continuïteit archeologisch
onderzoek verhelderen.
Aandachtspunten gebouwde monumentenzorg
De Erfgoedwet bevat bepalingen over de aanwijzing van rijksmonumenten en de ondersteuning
via onder meer subsidies en laagrentende leningen voor restauratie en instandhouding
daarvan. Er is in de uitvoeringspraktijk één punt aan het licht gekomen dat om aandacht
vraagt. De Erfgoedwet bepaalt dat de Minister ambtshalve wijzigingen kan aanbrengen
in het rijksmonumentenregister en rijksmonumenten kan aanwijzen. In een recente uitspraak
is de Raad van State echter teruggekomen op eerdere jurisprudentie en heeft hij geoordeeld
dat belanghebbenden ook een aanvraag tot wijziging van het rijksmonumentenregister
kunnen doen en dat de besluiten van de Minister op dergelijke aanvragen vatbaar zijn
voor bezwaar en beroep. Dit komt nu niet duidelijk tot uiting in de wet.
− Ik onderzoek of het nodig is de wet op dit punt aan te passen. Hierbij zal ik ook
naar vergelijkbare procedures kijken waarbij sprake is van een ambtshalve bevoegdheid.
3. Maatregelen ter verbetering van de erfgoedzorg
Niet alle knelpunten die naar voren zijn gekomen vragen om een wijziging van de wet-
en regelgeving. Hieronder geef ik aan welke van de geïnventariseerde punten om een
andere oplossing vragen.
Overkoepelende knelpunten
In de beleidsdoorlichting werd benoemd dat de capaciteit en deskundigheid op het gebied
van erfgoed bij gemeenten en provincies onder druk staat. Dit is zorgwekkend, omdat
zij een centrale rol spelen in de erfgoedzorg. Om hen te ondersteunen bij het structureel
verbeteren van de uitvoering van hun erfgoedtaken, is mijn ministerie samen met IPO
en VNG het programma Erfgoed & Overheid gestart. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd in de beleidsreactie op de beleidsdoorlichting
erfgoed. Het afgelopen jaar heb ik een inventarisatie uitgevoerd om meer zicht te
krijgen op waar (erfgoed)ambtenaren in de praktijk tegenaan lopen, welke behoeften
ze hebben en wat zij als mogelijke oplossingen zien. Hieruit is vooral de complexiteit
van dit probleem naar voren gekomen. De aanpak in de erfgoedzorg en de ondersteuningsbehoeften
bij en binnen betrokken partijen, lopen sterk uiteen. Dit vraagt om maatwerk. Tijdens
de volgende fase van het programma zal ik daarom een concrete stimuleringsaanpak vormgeven,
die ruimte biedt aan diverse soorten oplossingen. Ook stel ik een adviescommissie
aan, die inzichtelijk zal maken hoe goede erfgoedzorg door gemeenten en provincies
eruitziet.
De beleidsdoorlichting verwees ook naar het rapport van de Inspectie, waarin zij stelt
dat er niet altijd goed zicht is bij het Rijk op de werking van het erfgoedstelsel
vanwege gebrekkig interbestuurlijk toezicht door provincies op de gemeenten.7 Daarbij werd opgemerkt dat er vanuit mijn ministerie al inspanningen verricht worden
ter verbetering van dit toezicht. Inmiddels zijn er afspraken gemaakt met het Interprovinciaal
Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). De provincies hebben
toezichtscriteria uitgewerkt en zullen mij periodiek informeren over de resultaten
van het toezicht. Ook stelt mijn ministerie via het provinciefonds structureel € 800.000
beschikbaar aan provincies om het interbestuurlijk toezicht beter uit te voeren. De
Inspectie monitort het toezicht en rapporteert hierover. Ik vertrouw erop dat deze
inspanningen het overkoepelend toezicht vanuit het Rijk op de werking van het erfgoedstelsel
verbeteren en blijf hierover met betrokken partijen in gesprek.
In de beleidsdoorlichting en het rapport «Aanhoudend droog. Inventariserend onderzoek
naar de gevolgen van droogte op groene rijksmonumenten» van de Inspectie werd geconstateerd
dat noodmaatregelen tijdens crises soms kunnen botsen met erfgoedbelangen. Dat zie
ik ook. Daarom blijf ik het belang van het behoud van erfgoed bij noodmaatregelen
en tijdens crises onder de aandacht brengen. Zo worden er op dit moment verschillende
landelijke crisisplannen ontwikkeld, voor bijvoorbeeld natuurbranden, hoogwater en
extreem geweld. Ik span mij ervoor in dat erfgoedbelangen zo goed mogelijk in deze
plannen worden meegenomen. Tegelijkertijd wordt ook de dreiging van een internationaal
hybride conflict waarbij ons erfgoed beschadigd zou kunnen raken, steeds reëler. Ik
vind het daarom belangrijk om de weerbaarheid van de erfgoedsector te verhogen. Daarom
is dit najaar een Taskforce Veilig Erfgoed ingericht, waarin alle belangrijke spelers op het gebied van erfgoedbescherming vertegenwoordigd
zijn.
De bescherming van (religieuze) interieurs
De bescherming van belangwekkende religieuze en niet-religieuze interieurs is een
aandachtspunt. Interieurs zijn kwetsbaar bij herbestemming en verduurzaming, omdat
ze niet altijd goed in beeld zijn. Tegelijkertijd heeft het beschermen van ensembles
van een gebouw en de daar aanwezige voorwerpen impact op de gebruiksmogelijkheden
en de eigendomsrechten van de eigenaar. Hier moeten dus zorgvuldige afwegingen in
worden gemaakt. De RCE verkent op dit moment de mogelijkheden om te komen tot een
inventarisatie van de meest bijzondere religieuze interieurs in Nederland. Op basis
daarvan wil ik komen tot een duurzame oplossing.
Roerend erfgoed
Verschillende adviesrapporten en de uitvoeringspraktijk legden specifieke aandachtspunten
bloot voor de bescherming van en adequate zorg voor de Collectie Nederland: het dynamisch
geheel van roerend erfgoed, deels te vinden in musea, deels bij talloze particulieren.
Hieronder licht ik de belangrijkste daarvan per thema toe.
Registratie en transparantie rijkscollectie
Op het gebied van collectieregistratie zijn er relatief veel achterstanden. Een heldere
richtlijn voor de registratie van de actuele fysieke staat van de collecties en het
vermelden van herkomstgegevens, ontbreekt. Onduidelijkheid over registratievereisten
kan een voortvarende registratie-aanpak in de weg staan. Ik zal daarom bezien hoe
ik hier meer helderheid in kan scheppen.
Uit het Inspectierapport «Naar een verbeterde registratie van de rijkscollectie» en
de beleidsdoorlichting kwam verder naar voren dat de (met de Erfgoedwet voorgenomen)
ambitie om de registratie van de rijkscollectie door de museale beheerders volledig
te laten aansluiten op het dienstenplatform CollectieNederland.nl, nog niet is gerealiseerd.
Ik span mij op verschillende manieren in om de registratie van de rijkscollectie beter
aan te laten sluiten op CollectieNederland.nl. Ik ben in contact met beheerders van
de rijkscollectie om hen te stimuleren om hun registratie volledig te laten aansluiten.
Het Netwerk Digitaal Erfgoed (NDE) heeft een regeling beschikbaar gesteld die collectiebeheerders
hierbij helpt. De RCE werkt verder aan de vernieuwing en toekomstbestendigheid van
CollectieNederland.nl, zodat het gebruiksvriendelijker wordt en aansluit op de uitgangspunten
van de Nationale Strategie Digitaal Erfgoed.
Gemeentelijke bescherming
In de beleidsdoorlichting werd gesteld dat er geen rechtsgrond is voor het registreren
van roerend erfgoed van particulieren in het gemeentelijk erfgoedregister. Dit is
niet het geval: gemeenten kunnen roerende cultuurgoederen aanwijzen via erfgoedverordeningen
en registratie in het gemeentelijk erfgoedregister. De beperkingen die daarbij komen
kijken voor eigenaren, zorgen er echter voor dat gemeenten in de praktijk zelden overgaan
tot bescherming. Ik vertrouw erop dat gemeenten zelf de juiste afweging blijven maken
tussen het belang van particuliere eigenaren en het erfgoedbelang.
De bescherming van mobiel erfgoed
Rondom de bescherming van mobiel erfgoed spelen al langere tijd vragen. Mijn voorganger
kondigde in haar reactie op de beleidsdoorlichting een nieuwe beleidslijn aan. In
dit kader heb ik een onderzoek laten uitvoeren naar de mogelijkheden die de Erfgoedwet
biedt op het gebied van mobiel erfgoed. Deze resultaten neem ik mee in de verdere
uitwerking van de nieuwe beleidslijn. Ik vertrouw erop dat deze beleidslijn bij zal
dragen aan een goede bescherming van mobiel erfgoed.
Toezegging aan Eerste Kamer over delen rapporten deskundigencommissies bij vervreemding
Mijn voorganger zegde in 2015 aan het lid Schnabel (D66) van de Eerste Kamer toe rapporten
van deskundigencommissies over de vervreemding van cultuurgoederen door andere publiekrechtelijke
rechtspersonen dan gemeenten, provincies en het Rijk openbaar te maken als die aan
haar toegezonden zijn. Tot op heden zijn dergelijke rapporten door mijn ministerie
echter niet ontvangen. Ik zie deze toezegging dan ook als afgedaan.
Archeologisch erfgoed
In de beleidsreacties op de beleidsdoorlichting erfgoed en op het advies «Archeologie
bij de tijd» van de Raad voor Cultuur is reeds ingegaan op een aantal grote knelpunten
in het archeologische stelsel. Hieronder ga ik in op enkele nog niet geadresseerde
aandachtspunten.
Eisen bij het aanleveren van vondsten aan depots
In de praktijk is er behoefte aan heldere eisen voor het aanleveren van archeologische
vondsten aan depots. Uitvoerders van gravend archeologisch onderzoek raken regelmatig
verstrikt in discussie over de eisen aan de aanlevering van vondsten en bijbehorende
documentatie. De RCE onderzoekt daarom momenteel samen met het werkveld hoe aanleveringseisen
kunnen worden geformuleerd, geüniformeerd (waar mogelijk) en verankerd.
Verantwoordelijkheid tijdige overdracht
De Erfgoedwet schrijft voor dat de documentatie en vondsten van archeologisch onderzoek
door de certificaathouder binnen twee jaar moeten worden overgedragen aan de eigenaar
(provincie, gemeente of Rijk). De initiatiefnemers (opdrachtgevers) van dergelijk
onderzoek hebben er echter vaak onvoldoende belang bij dat hun opdrachtnemer (de certificaathouder)
hieraan voldoet. Dit is een risico voor uitvoerders (certificaathouders): wanneer
deze de overdrachtsplicht verzuimen, kunnen ze hun certificaat namelijk verliezen.
Ik zie een oplossing in het stimuleren van initiatiefnemers en certificaathouders
om onderling heldere privaatrechtelijke afspraken te maken. Het CCvD-A is inmiddels
een initiatief gestart om best practices in dit kader te delen. Ik heb de RCE verzocht om dit nauwlettend te volgen.
Toevalsvondsten
De rechten en plichten voor vinders van vondsten die buiten het kader van een opgraving
gedaan worden, zogenaamde toevalsvondsten, zijn, zo blijkt uit de praktijk, niet altijd
duidelijk voor betrokkenen. Er spelen vooral vragen over het eigendomsrecht bij archeologische
vondsten.
− Ik zal zorgen voor een duidelijker uitleg van bestaande regels.
Optreden tegen illegale opgravingen
In de beleidsdoorlichting werd geconstateerd dat er nauwelijks gehandhaafd wordt wanneer
er door metaaldetectoramateurs dieper gegraven wordt dan de maximaal toegestane diepte
van 30 centimeter. Ik herken dit punt. Het leidt echter geen twijfel dat het toestaan
van metaaldetectie tot 30 centimeter in het belang is van het erfgoed: een totaalverbod
werkt illegale activiteiten in de hand en zal leiden tot minder meldingen en daarmee
tot minder wetenschappelijke kennis: metaaldetectie tot 30 centimeter is namelijk
alleen toegestaan als vondsten worden gemeld. Om het melden van vondsten te stimuleren,
zet ik in op voorlichting. Ik werk hierbij nauw samen met netwerken van vrijwilligers
en beroepsarcheologen, zoals Archeohotspots en Portable Antiquities of the Netherlands
(PAN). Ook zal de genoemde verduidelijking van de eigendomssituatie bij toevalsvondsten
bijdragen aan het naleven van de meldingsplicht. Daarnaast blijft de Inspectie handhaven
bij zorgelijke signalen en op plaatsen waar een totaalverbod van kracht is, zoals
bij archeologische rijksmonumenten. De Inspectie stelt regelmatig een risicoanalyse
op van gebieden die extra aandacht vragen.
In situ behoud
Uit de beleidsdoorlichting blijkt dat overheden worstelen met het in situ behoud van aangetroffen vindplaatsen. Hoewel er via het instrumentarium van de Omgevingswet
voldoende mogelijkheden zijn om behoud in situ te waarborgen, is de praktijk weerbarstig. Om ervoor te zorgen dat de toepassing
van het bestaande instrumentarium beter verloopt, zal ik onderzoeken hoe ik provincies
en gemeenten hierin beter kan ondersteunen. Dit is een aandachtspunt binnen het programma
Erfgoed en Overheid.
Samenhang archeologische en gebouwde monumentenzorg
In de beleidsdoorlichting kwamen zorgen naar voren over de samenhang tussen de archeologische
en de gebouwde monumentenzorg. De bescherming van beide categorieën van erfgoed in
de fysieke leefomgeving is in principe goed geborgd in de Omgevingswet. Via het omgevingsplan
maken overheden integrale afwegingen over de fysieke leefomgeving en daarmee ook over
de diverse facetten van de erfgoedzorg en de samenhang daartussen. Ik zie wel dat
de manier waarop overheden integrale afwegingen maken verbeterd kan worden. De RCE
beziet de verschillende aspecten van de gebouwde en archeologische monumentenzorg
binnen haar advisering inmiddels in samenhang en draagt dit ook uit richting gemeenten
en provincies. Daarnaast heb ik ook hiervoor aandacht binnen het programma Erfgoed en Overheid.
Gebouwde monumentenzorg
In de beleidsdoorlichting werd benoemd dat de precieze invulling van de instandhoudingsplicht
voor rijksmonumenten niet duidelijk is. Ook zou de instandhoudingsplicht een bredere
invulling behoeven dan alleen materieel behoud van erfgoed, omdat het ook gaat om
het behoud van de beleving, verschillende perspectieven, toegankelijkheid, identiteit
en de kwaliteit van de leefomgeving bij de instandhoudingsplicht. Tot slot is de handhaving
van de instandhoudingspicht complex en kost dit gemeenten veel tijd.
De RCE werkt reeds aan actualisering van de brochure Handhaving van de instandhoudingsplicht, waarin de reikwijdte van de instandhoudingsplicht wordt toegelicht. Ik heb de RCE
bovendien gevraagd een team op te richten om gemeenten te assisteren bij de naleving
van de instandhoudingsplicht. Ik vertrouw erop dat dit leidt tot meer duidelijkheid
en een betere ondersteuning. Ik ben het er mee eens dat beleving, toegankelijkheid,
identiteit en kwaliteit van de leefomgeving belangrijk zijn. Dit krijgt op tal van
plekken aandacht binnen het beleid. Ik vind het daarom niet nodig om deze aanvullend
wettelijk te verankeren in het kader van de instandhoudingsplicht.
Ik vind het tenslotte wenselijk dat bouwhistorische rapporten op een duurzame manier
worden ontsloten en beschikbaar zijn voor het publiek, de professionele erfgoedzorg
en de wetenschap. Dat is nu nog niet altijd het geval. Daarom zal ik onderzoeken op
welke wijze dit het beste kan worden geregeld.
Tot slot
In deze brief geef ik aan hoe ik omga met een groot aantal knelpunten met betrekking
tot het erfgoedstelsel. Daar waar dit leidt tot aanpassing van wet- en regelgeving
zal ik de Kamers in de komende jaren concrete wijzigingsvoorstellen voorleggen.
Met de voorstellen die ik in de komende periode voorbereid wil ik ervoor zorgen dat
de erfgoedzorg zo goed mogelijk geborgd is en ook toekomstige generaties van ons erfgoed
kunnen blijven genieten.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
E.E.W. Bruins
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap