Brief regering : Stand van zaken veterinair antibioticabeleid 2024
29 683 Dierziektebeleid
Nr. 303 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, VISSERIJ, VOEDSELZEKERHEID EN NATUUR
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 december 2024
Antimicrobiële resistentie (AMR) is een bedreiging voor de gezondheid van mens en
dier. Al jaren zetten dierhouders, dierenartsen en de diersectoren zich succesvol
in om het antibioticumgebruik in de dierhouderij te reduceren en te verfijnen naar
een verantwoord antibioticumgebruik. Met deze jaarlijkse Kamerbrief informeer ik u,
mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), over de laatste
stand van zaken met betrekking tot het veterinair antibioticabeleid. In de brief ga
ik achtereenvolgens in op de volgende onderwerpen: het Nationaal Actieplan AMR, de
Nethmap-MARAN rapportage, carbapenemaseresistentie, de SDa-rapportage en reductiedoelstellingen,
kritische middelen en het Europees antibioticumbeleid.
In de periode van 2009–2023 is reeds 76,4% reductie in het gebruik van antibiotica
in de veehouderij behaald. Dit gebruik stabiliseert in de meeste sectoren. Ik waardeer
de inzet en aanpak van de sectoren en dierenartsen die de afgelopen jaren grote stappen
hebben gezet in verbetering van diergezondheid en hierdoor vermindering van de inzet
van antibiotica. Het antibioticabeleid richt zich sinds 2019 op de hoog gebruikende
diersectoren en bedrijven en op verantwoorde toepassing van antibiotica, om het risico
op het ontstaan van resistentie te verkleinen.
Nationaal Actieplan AMR
In samenwerking met het Ministerie van VWS en het Ministerie van Infrastructuur en
Waterstaat is het Nationaal Actieplan antimicrobiële resistentie 2024–2030 opgesteld.
Dit actieplan is dit voorjaar naar uw Kamer verstuurd (Kamerstuk 32 793, nr. 753). Dit actieplan is erop gericht om vanuit een One Health-aanpak grensoverschrijdend
samen te werken om het ontstaan, de verspreiding en de gevolgen van AMR tegen te gaan.
Het actieplan bouwt verder op bestaand beleid, zet nieuwe accenten en doelstellingen,
en bevat in totaal 104 acties om AMR tegen te gaan.
Nethmap-MARAN rapportage
Antibioticaresistentie is een probleem voor mens, dier en milieu en houdt zich niet
aan (lands)grenzen. In de jaarlijkse Nethmap-MARAN-rapportage gepubliceerd door Wageningen
Bioveterinary Research worden het humane en het veterinaire antibioticumgebruik en
de waargenomen antibioticaresistentie beschreven. De MARAN-rapportage 20241 beschrijft het antibioticumgebruik en resistentie in dieren over 2023.
Sinds 2009 worden jaarlijks bepaalde commensale darmbacteriën (indicatororganisme
E. coli) in landbouwhuisdieren gemonitord, om een algemeen beeld van de voorkomende antibioticaresistentie
in de dierhouderij te krijgen. Bij deze bacteriën wordt steeds minder resistentie
tegen antibiotica gevonden. Dat past bij de afname in het antibioticumgebruik sinds
2009 en sluit aan bij het doel van het antibioticabeleid. Ook wordt er onder andere
gemonitord op ESBL-producerende darmbacteriën. Deze bacteriën blijven aanwezig op
een laag niveau in alle diersoorten.
Carbapenemaseresistentie (CPE)
CPE-bacteriën zijn bacteriën die ongevoelig (resistent) zijn voor antibiotica van
het type carbapenem. Antibiotica van het type carbapenems worden gezien als een van
de laatste middelen om infecties bij de mens te behandelen die veroorzaakt worden
door multiresistente bacteriën. Carbapenemase Producerende Enterobacterales (CPE,
oftewel carbapenem resistente bacteriën) zijn bacteriën in de darmen die resistent
zijn tegen carbapenem antibiotica en vormen een risico voor de veterinaire en humane
gezondheid. Daarom is het van belang dat het voorkomen van CPE tot een minimum beperkt
blijft. Door structurele vermindering van het antibioticumgebruik pakken wij het resistentieprobleem
in de veehouderij bij de bron aan en verminderen we daarmee het risico dat nieuwe
vormen van resistentie, zoals CPE, zich in de veehouderij kunnen verspreiden. Carbapenem
antibiotica mogen en worden niet gebruikt in de Nederlandse dierhouderij.
CPE worden soms bij mensen in Nederland aangetoond. Ook is CPE aangetoond in riool-
en oppervlaktewater in ons land. Experts geven dan ook aan dat externe bronnen een
risico zijn voor CPE introductie bij dieren. Sinds 2014 wordt jaarlijks in de reguliere
AMR monitoring in dieren de resistentie tegen CPE gemeten. Een enkele keer is een
CPE bacterie bij honden aangetoond, in 2017, 2018 en 2022 bij respectievelijk een,
twee en een hond(en)2. De aangetroffen CPE in honden zijn niet ziekmakend voor mens of dier. De bijdrage
van honden in de verspreiding van CPE bij de mens wordt als klein ingeschat. De laatste
jaren is er binnen Europa sprake van een geringe toename van het aantal landbouwhuisdieren
met CPE.
In 2024 is voor het eerst CPE aangetroffen in dieren afkomstig van een Nederlands
vleeskuiken- en een vleesvarkensbedrijf. De monsters waren genomen voor de reguliere
AMR monitoring. In beide gevallen gaat het om een darmbacterie (E. coli) die niet ziekmakend is voor mensen of dieren. In goede samenwerking met de NVWA,
WBVR en de varkens- en pluimveesector, is een risico gebaseerd vervolgonderzoek uitgevoerd
op beide bedrijven om te kijken of CPE nog aanwezig is in dieren op de bedrijven.
Er zijn geen CPE meer aangetroffen op beide bedrijven. Op basis van deze resultaten
wordt het risico voor de gezondheid van mens en dier niet hoog ingeschat.
Omdat CPE een belangrijke resistentie is voor mensen en een zorgvuldige afweging van
het risico van belang is, vraag ik naar aanleiding van deze recente casus samen met
de Minister van VWS advies aan het deskundigenberaad zoönosen (DBZ) over de verdere
duiding van het volksgezondheidrisico en of het in 2017 door humane en veterinaire
gezondheidsexperts opgestelde onderzoeksprotocol CPE aangepast moet worden. Ik werk
nauw samen met het Ministerie van VWS en verwacht u begin volgend jaar te informeren
over het advies van de deskundigen.
SDa-rapportage en voortgang reductiedoelstellingen
De Autoriteit Diergeneesmiddelen (SDa) rapporteert jaarlijks over het gebruik en de
verkoop van antibiotica bij landbouwhuisdieren. De wijze waarop de gegevens beschikbaar
worden gemaakt, in goede afstemming met alle stakeholders, heeft het mogelijk gemaakt
een solide systeem van monitoren en benchmarken te ontwikkelen waar (inter)nationaal
vaak naar verwezen wordt. Ik verwijs graag naar de SDa-rapportage 20243.
De SDa noemt de totale ontwikkelingen overwegend positief. Het gebruik van antibiotica
in de dierhouderij stabiliseert na een jarenlange afname. De verkoop van antibiotica
is ten opzichte van referentiejaar 2009 met 76,4% gedaald. Het gebruik in de kalkoensector
is in 2023 fors gedaald met 34,2%, dit is het laagste gebruik sinds de start van de
monitoring bij kalkoenen in 2013. De pluimvee-, rundvee-, melkgeiten en varkenssector
hebben een vergelijkbaar gebruikspatroon met dat van vorig jaar. Een substantieel
aantal bedrijven binnen de rundvee-, varkens- en vleeskuikensector hebben inmiddels
een gebruik op aanvaardbaar niveau.
Er zijn een aantal opvallende zaken. Zo is het gebruiksverschil in de vleeskuikensector
tussen de reguliere- en trager groeiende rassen groot. Dit laat zien dat systeemverandering
een aanzienlijk effect kan hebben op het antibioticumgebruik. Daarnaast is het antibioticumgebruik
in de kalversector en konijnensector licht is gestegen ten opzichte van het gebruik
in 2022. Hoewel de konijnensector in 2023 een stijging in het gebruik laat zien, blijft
de trend van daling in antibioticumgebruik voor deze sector zichtbaar.
De kalver-, varkens-, vlees- en konijnensector – hebben mede in overleg met het Ministerie
van LVVN – sectorspecifieke reductiedoelstellingen voor antibioticumgebruik vastgesteld
(zie Kamerstuk 29 683, nr. 249). Het sectorspecifieke reductiebeleid ziet op het terugdringen van hoog gebruik omdat
daar het risico van resistentieontwikkeling het grootste is. Ik ben verheugd u te
informeren dat de vleeskuikensector, de varkenssector en de konijnensector de gestelde
doelen reeds hebben behaald.
Ook de kalversector heeft de doelstelling tot reductie in het totale gebruik per 2022
behaald. Echter, in de kalverhouderij is sprake van een lichte stijging ten opzichte
van vorig jaar en het gemiddeld gebruik blijft hoog. Ook op de doelstelling «verlaging
aantal hooggebruikende bedrijven» is nog inzet nodig voor de deelsectoren rosévlees
start en rosévlees afmest om de doelen voor 2024 te halen. In het sectorplan Veal
Forward toont de sector de ambitie om het gebruik in 2032 te hebben gehalveerd ten
opzichte van 2022. Ik onderschrijf deze ambitie en roep de sector op zich in te zetten
om de stijging van de afgelopen jaar te keren middels een sector brede inzet.
De SDa hanteert voor dierenartsen de Veterinaire Benchmarkindicator (VBI), welke een
maat is voor het voorschrijfgedrag van dierenartsen. Er zijn nog vrij grote verschillen
in voorschrijfpatronen tussen dierenartsen. Hier liggen kansen om de verschillen in
voorschrijfpatroon te verkleinen. Ik heb onderzoek ondersteund dat mogelijkheden in
kaart brengt voor reflectie op het voorschrijfgedrag van dierenartsen. Ik verwacht
dat de beroepsgroep dierenartsen de aanbevelingen uit dit onderzoek4 actief oppakt. Ik werk met de beroepsgroep dierenartsen samen om het stelsel van
kwaliteitsborging, waar dit in past, te verbeteren zoals ik u eerder berichtte (Kamerstuk
29 683, nr. 301).
Komend jaar ga ik met de sectoren in gesprek voor een vervolg op de reductiedoelstellingen
en op het sectorspecifieke antibioticabeleid. De resultaten uit het door het Ministerie
van LVVN gefinancierde onderzoek naar gedragsbeïnvloeding5 om het antibioticumgebruik te verminderen geven handvatten voor mogelijkheden en
instrumenten voor het realiseren van deze doelen. De focus zal ook de komende jaren
liggen op een reductie van het antibioticumgebruik bij hoog gebruikende bedrijven
en sectoren met een hoog antibioticumgebruik omdat de kans op het ontstaan van resistente
bacteriën daar het grootste is.
Kritische middelen
De Wereldgezondheidsorganisatie heeft een lijst met zogenoemde Critically Important
Antimicrobials. Dit zijn antibiotica die van kritisch belang zijn voor de humane geneeskunde.
Het gebruik van deze kritische middelen is bij dieren wederom laag in 2023. Ik benadruk
het belang van het zoveel mogelijk terughoudend gebruik van kritische middelen.
De gezamenlijke aanpak van overheid en sectoren om het gebruik van polymyxines (onder
andere colistine) terug te dringen blijft vruchten afwerpen. Voor het derde jaar op
rij is het gebruik van colistine gedaald. Het relatief hoge gebruik op een aantal
leghenbedrijven blijft een punt van zorg. Er wordt gewerkt aan regelgeving voor een
verplichte gevoeligheidsbepaling voorafgaand aan de inzet van polymyxines. Ook de
resultaten uit het door het Ministerie van LVVN gefinancierde onderzoek naar verantwoorde
toepassing van colistine in de varkens- en pluimveesector6 dragen bij aan een verantwoorde inzet.
«Overige chinolonen» vallen ook in de categorie kritische antibiotica. Chinolonen
worden regelmatig ingezet bij vleeskuikens en vleeskalveren. Ik zal komend jaar afwegen
of voor de toepassing van chinolonen aanvullende beleidsstappen noodzakelijk zijn.
Europees antibioticumbeleid
Sinds 28 januari 2022 is de Europese diergeneesmiddelenverordening (2019/6) van kracht.
De EU-lidstaten worden hiermee verplicht de aanlevering van gegevens over het antibioticumgebruik
en -verkoop de komende jaren stapsgewijs uit te breiden naar alle gehouden diersoorten,
inclusief dieren die individueel gehouden worden zoals honden, katten en paarden.
Ik werk samen met SDa en agentschap College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (aCBG),
en ben gestart met het project IMPROVE (mede gefinancierd door de EU), om met de stakeholders
en betrokken diersectoren te werken aan de implementatie van deze verplichting.
De komende jaren blijf ik, in samenwerking met onder andere diersectoren, dierhouders,
dierenartsen en de SDa, samenwerken aan het optimaliseren van verantwoord antibioticumgebruik
bij alle diersoorten zoals beschreven in het Nationaal Actieplan AMR 2024–2030. Ik
heb er vertrouwen in dat met deze goede samenwerking het ontstaan van antibioticaresistentie
verder kan worden gereduceerd.
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
F.M. Wiersma
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur