Brief regering : Evaluatie tarieven Skal Biocontrole
25 268 Zelfstandige bestuursorganen
Nr. 232
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN LANDBOUW, VISSERIJ, VOEDSELZEKERHEID EN NATUUR
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 december 2024
In 2023 heeft Wageningen Economic Research (WEcR) de tarievenstructuur van Skal geëvalueerd
en gekeken naar mogelijke alternatieven voor kleine bedrijven en import.1 Dit evaluatieonderzoek komt voort uit het actieplan «Groei van biologische productie
en consumptie» (Kamerstuk 30 252, nr. 78) en treft u bijgaand aan.
Het WEcR rapport heeft een aantal waardevolle inzichten opgeleverd. Skal heeft in
opvolging van dit rapport in 2024 de uitvoerbaarheid van een aantal voorstellen van
WEcR getoetst en nader uitgewerkt. Ik zal hieronder op hoofdlijnen de uitkomsten van
het WEcR-onderzoek uiteenzetten en daarin de bevindingen van Skal meenemen.
Ik zal u over de bestaande tariefsystematiek en de tarieven voor kleine biologische
bedrijven informeren. U wordt over de import tarieven nog apart en op een later moment
geïnformeerd. Ik eindig met een reflectie op het genoemde benadelen van de biologische
sierteeltsector, zoals toegezegd in het commissiedebat Tuinbouw, Visserij en Biotechnologie
van 3 oktober 2024.
1. Hoe verhouden de tarieven van Skal zich tot die van certificerende organisaties
(biologische controleorganen) in omringende landen en hoe tot andere zelfstandige
bestuursorganen (ZBO’s) en private certificerende instellingen in Nederland?
WEcR merkt ten algemene op dat de achtergronden, onderbouwing en wijze van berekenen
binnen de Skal-tariefsystematiek transparant zijn. Ook is er een duidelijke en rechtstreekse
relatie tussen kostenmaker en kostendrager. WEcR constateert dat de huidige tariefstructuur
van Skal vergelijkbaar is met certificerende organisaties (controleorganen) in andere
landen evenals met andere toezichthouders (bijvoorbeeld Kwaliteits Controle Bureau,
Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst, Controle Orgaan Kwaliteits Zaken, Bloembollenkeuringsdienst,
NVWA) en private certificerende instellingen in Nederland (bijvoorbeeld Ecocert).
Ook de hoogte van de tarieven is vergelijkbaar.
Ik concludeer hieruit dat de hoogte van de tarieven van Skal niet onredelijk is en
verder in lijn met het kabinetsbeleid dat is opgenomen in het rapport «Maat houden»
uit 20142. Dat neemt natuurlijk niet weg dat sommige sectoren de hoogte van de kostendekkende
tarieven wel als aanzienlijk kunnen ervaren.
2. Hoe zou een staffel van de tarieven er (hypothetisch) uit kunnen zien?
De huidige tariefstructuur is in de loop van de jaren tot stand gekomen en houdt rekening
met de aard van de bedrijven, de grootte en het risico. Hoe dit precies is opgebouwd
is te vinden op het tarievenblad van Skal.3 Ik heb Skal gevraagd ook te onderzoeken hoe een stelsel met een op omzet gebaseerde
staffel er uit zou kunnen zien en welke consequenties dit heeft. Een stelsel met een
«heffing» op basis van de omzet past binnen de Landbouwkwaliteitsregeling 2007 (artikel 26b).
Er zijn 6 alternatieve invullingen voor de heffingsmaatstaf «omzet» onderzocht, te
weten 1) aantal hectares; 2) aantal verkochte planten; 3) aantal dieren; 4) aantal
medewerkers/FTE; 5) aantal geïmporteerde producten en 6) aantal inspectie-uren.
De conclusie is dat geen van de genoemde alternatieven een goede maat is voor de omzet,
of praktisch toepasbaar. Wél is het mogelijk om de omzetgegevens zelf op te vragen.
Dit vraagt echter wel om extra capaciteit van Skal en aanpassingen in de ICT. Ook
dient Skal in het kader van betrouwbaarheid en rechtmatigheid een accountantsverklaring
(met bijbehorende kosten) van de ondernemer te krijgen bij een heffing op basis van
omzet. Dit staat niet in verhouding tot de hoogte van de tarieven.
Mijn conclusie is dat het (momenteel) niet opportuun is om het stelsel radicaal anders
in te laten richten, vanwege de disproportionele uitvoeringslasten en administratieve
lasten voor de (met name kleine) ondernemer.
3. Welke mogelijkheden zijn er om de kosten voor kleine biologische bedrijven te beperken?
Voor kleine bedrijven met een geringe omzet kunnen de kosten van de certificering
aanzienlijk zijn, zowel in absolute als in relatieve zin. WEcR heeft een aantal varianten
om de lasten te verlichten verkend, maar deze leiden óf tot hogere administratieve
lasten en regeldruk (zie 2) óf tot het verplaatsen van de lasten naar andere ondernemers
en de overheid. Ik vind het niet redelijk om een deel van de sector te laten bijdragen
voor een ander deel. Dat zou ook niet in lijn zijn met het eerder genoemde rapport
«Maat houden» en de Landbouwkwaliteitswet, die stellen dat de kosten die niet geretribueerd
worden voor één groep niet kunnen worden betaald door een andere groep, waaraan de
kosten wel geretribueerd worden. Er bestaat in dit geval geen wettelijke bepaling
die verplicht tot doorberekening van de kosten van toezicht op naleving van de biologische
wet- en regelgeving. Als de afweging wordt gemaakt om goed gemotiveerd en in afwijking
van de hoofdregel kosten niet te retribueren, dan kan dit ook gedekt worden uit de
algemene middelen.
Aandachtspunt hierbij is ook dat op grond van de Landbouwkwaliteitswet het tarief
niet hoger kan zijn dan de gemaakte kosten voor het toezicht. De verlaging van de
tarieven voor kleine ondernemers kan er dus niet toe leiden dat grotere ondernemers
meer betalen dan de kosten van het toezicht.
Eind 2023 heeft mijn ambtsvoorganger besloten om, vooruitlopend op de publicatie van
het WEcR rapport, vanaf 2024 landbouwbedrijven en bereidingsbedrijven met een jaarlijkse
omzet kleiner dan € 50.000 in het voorgaande jaar te vrijwaren van de jaarbijdragen
(zowel de algemene, als die voor certificatie en toezicht).4 Dit is alleen van toepassing op bedrijven die volledig biologisch zijn. Deze maatregel
geldt niet voor de overige tarieven met betrekking tot bijvoorbeeld de aanmelding,
perceelregistratie of ontheffing. Daarmee wordt voor kleine bedrijven een drempel
weggehaald om om te schakelen. Voor kleine verkooppunten zijn reeds uitzonderingsmogelijkheden
van kracht, waardoor zij zich niet hoeven laten certificeren voor het kunnen verkopen
van losse producten (Kamerstuk 30 252-148, d.d. 24 januari 2024). In 2024 vielen 257 exploitanten in de categorie klein bio-bedrijf.
De kosten hiervan zijn voor rekening van LVVN.
Om zonder de tariefsystematiek aan te passen, toch de kleine ondernemers verder te
ontlasten, is het mogelijk om te kijken naar de criteria. De categorie klein bio-bedrijf
(omzet in voorgaande jaar kleiner dan € 50.000) werd in 2015 ingevoerd. Rekening houdend
met inflatie van de afgelopen jaren en vooruitlopend op de verwachte inflatie de komende
jaren, zou een indexering tot € 80.000 redelijk zijn. Bedrijven die tot dit bedrag
aan omzet hebben, hebben nog steeds een lage omzet gelet op de inflatie. Door deze
indexering zouden op basis van 2024 gegevens nog eens 54 bedrijven worden ontzien.
Het is ook mogelijk de volledig biologisch eis te schrappen, maar dan worden er op
basis van de 2024 gegevens 1.100 bedrijven met een omzet kleiner dan € 50.0000 en
minder dan 100% biologisch vrijgesteld, wat een aanzienlijke verhoging van de LVVN-bijdrage
aan Skal betekent. Dat is niet reëel in een periode met meer druk op de overheidsfinanciën
en de extra controle-lasten.
In samenspraak met Skal is daarom besloten om met ingang van januari 2025, de definitie
van de categorie «klein bio-bedrijf» aan te passen naar een jaarlijkse omzet van € 80.000.
De overige criteria blijven ongewijzigd. Deze aanpassing is verenigbaar met het kabinetsstandpunt
«Maat houden» (2014). De financiële draagkracht van kleinere ondernemers is vaak beperkter.
Hierdoor is onbeperkte doorberekening van de kosten voor toezicht niet gerechtvaardigd.
Biologische sierteelt
In het commissiedebat tuinbouw, visserij en biotechnologie van 3 oktober 2024 heb
ik uw Kamer toegezegd te reflecteren op de uitspraak van het lid Kostić (PvdD) over
het benadelen van de biologische sierteelt (TZ202410-075). Volgens het lid draaien
de biologische telers op voor de schade door het gebruik van chemisch-synthetische
gewasbeschermingsmiddelen van de buurman, krijgen de telers geen steun en worden ze
juist ontmoedigd.
Ik vind dat met deze kenschets geen recht gedaan wordt aan de krachtige en innovatieve
biologische sierteeltsector, die langzaam maar zeker groeit. Voor de biologische sector
staan diverse steunmogelijkheden tot beschikking. Als voorbeeld noem ik de ecoregeling
in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, waar biologische en in omschakeling
zijnde boeren en tuinders automatisch in categorie goud vallen. Daarnaast heeft de
sector ook voordeel van de acties die het ministerie uitvoert in het kader van het
actieplan «Groei van biologische productie en consumptie». Ik noem hier als voorbeeld
het marktprogramma en de consumenten publiekscampagne. Ook hebben de kleine telers
baat bij de maatregel om kleine bio-bedrijven te ontzien in de Skal tarieven (zie
hierboven). Tot slot noem ik hier de toegezegde verkenning naar de mogelijkheden om
meer biologische sierteelt door de overheid te laten inkopen. Vóór het zomerreces
2025 wordt de Kamer hierover geïnformeerd. Ik zie hier daarom geen ontmoediging, maar
eerder een steunbetuiging.
De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, J.F. Rummenie
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.F. Rummenie, staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur