Brief regering : Beantwoording vragen commissie over de Verzamelbrief Wet BIG 2024 (Kamerstuk 29282-583)
29 282 Arbeidsmarktbeleid en opleidingen zorgsector
Nr. 585
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 december 2024
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft in de procedurevergadering
van 20 november 2024 besloten om mij een aantal vragen voor te leggen over de Verzamelbrief
Wet BIG 2024 (Kamerstuk 29 282, nr. 583). Onderstaand treft u, ter voorbereiding op het commissiedebat Arbeidsmarktbeleid
in de zorg (d.d. 19 december 2024), mijn reactie aan.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M. Agema
Vragen van de leden van de PVV-fractie
Vanaf wanneer gaat de BIG registratie voor de medisch hulpverlener acute zorg (MHAZ)
gelden?
De BIG-registratie voor de MHAZ geldt vanaf het moment dat de voorgestelde wetswijziging
ingaat en het beroep MHAZ in artikel 3 van de Wet BIG is opgenomen. MHAZ’ers kunnen
zich dan inschrijven in het BIG-register zodat ze de beschermde beroepstitel kunnen
gebruiken. Hiervoor hebben ze een diploma nodig dat voldoet aan de opleidingseisen.
Zoals in mijn brief van 12 november jl. aan uw Kamer gemeld, is mijn streven om de
internetconsultatie van een wetsvoorstel begin 2025 te starten. Daarna moet de gebruikelijke
procedure worden doorlopen voordat dit voorstel tot wet kan worden verheven en in
werking kan treden. Over het algemeen is de gemiddelde behandelduur van een wetsvoorstel
twee jaar.
Komen alleen de afgestuurde MHAZ die het nieuwe (verlengde) curriculum hebben doorlopen
in aanmerking? Hoe wordt er omgegaan met een eventuele BIG-registratie voor mensen
die met het oude curriculum hun MHAZ hebben behaald?
Er is nu al inhoudelijk geen verschil meer tussen de opleiding Bachelor Medische Hulpverlening
(BMH, de voorloper van de MHAZ) en de opleiding MHAZ die na de wetswijziging nodig
zal zijn voor registratie in het BIG-register. Bij beide opleidingen moeten de studenten
voldoen aan het aantal praktijkuren dat nodig is om bevoegd en bekwaam aan de slag
te gaan. Hieronder ga ik daar nader op in.
De hbo-opleiding BMH begon in 2010 bij de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN)
en de Hogeschool Utrecht. In 2012 volgde de Hogeschool Rotterdam. De eerste twee jaar
waren hetzelfde voor alle studenten, daarna kon er gekozen worden voor een specialisatie:
ambulancezorg, spoedeisende hulp, anesthesie, operatieve zorg of cardiologie. Inmiddels
is de opleiding BMH veranderd in de opleiding MHAZ die breed opleidt voor acute zorg.
Sinds 2021 kent de opleiding geen specialisaties meer. Alle MHAZ-studenten krijgen
dezelfde opleiding en kunnen flexibel werken in de verschillende zorggebieden.
Studenten van de BMH-opleiding volgden na hun diploma een extra training van 45 weken
om zelfstandig te kunnen werken. Uit de evaluatie van het experiment BMH bleek namelijk
dat zij te weinig praktijkuren in hun opleiding maakten en deze ervaring alsnog nodig
was. Daarom heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat de MHAZ alleen een beschermde
beroepstitel in de Wet BIG kan krijgen indien de opleiding zou worden uitgebreid met
meer praktijkuren. De Vereniging Hogescholen heeft begin 2024 laten weten dat de huidige
MHAZ-opleiding genoeg praktijkuren heeft om studenten goed op te leiden. De Nederlands-Vlaamse
Accreditatieorganisatie (NVAO) heeft de opleiding bij alle drie hogescholen goedgekeurd.
Hierdoor leveren deze hogescholen studenten af die voldoen aan het vereiste voor BIG
registratie.
Dit betekent dat, na de voorgestelde wetswijziging, zowel degenen die de (oude) BMH-opleiding
én de 45-weken training met goed gevolg hebben afgerond, als de afgestudeerden van
de (nieuwe) MHAZ-opleiding zich in het BIG-register kunnen inschrijven.
Wordt aan de MHAZ een beschermende titel toegekend? Zo ja welke?
Ja, mijn voornemen is dat de MHAZ wordt opgenomen in artikel 3 van de Wet BIG. Er
komt een register waarin MHAZ’ers zich kunnen inschrijven als ze aan bepaalde voorwaarden
(opleidingseisen) voldoen. Als ze eenmaal in dit register staan, mogen ze de beschermde
beroepstitel MHAZ gebruiken. Dit maakt dat alleen de in het register ingeschreven
MHAZ’ers de beroepstitel MHAZ mogen voeren.
Welke financiële gevolgen heeft het toekennen van een BIG-registratie aan de MHAZ?
De MHAZ die als zodanig willen werken en zich als zodanig wil presenteren, moeten
zich registreren in het BIG-register. Deze registratie kost € 85 en geldt voor vijf
jaar. Als ze na de periode van vijf jaar in het register ingeschreven willen blijven
staan, moeten ze ook voldoen aan de eisen van periodieke registratie, in de praktijk
vaak herregistratie genoemd. Daartoe moet iedere vijf jaar een aantekening in het
register worden gemaakt waaruit blijkt dat aan deze eisen is voldaan. Ook deze herregistratie
kost € 85. De tijd die het kost om zich in te schrijven in het register en de vijfjaarlijkse
herregistratie wordt geschat op 30 minuten per inschrijving. Uitgaande van een gemiddeld
uurtarief van € 20 betekent dit dat de kosten die gemoeid zijn met het indienen van
de aanvraag € 10 bedragen voor de inschrijving in het register per beroepsbeoefenaar
en voor de herregistratie eens in de vijf jaar ook € 10.
Welke praktische gevolgen heeft het toekennen van een BIG-registratie aan de MHAZ?
Er komt een register waarin MHAZ’ers zich kunnen inschrijven als ze aan bepaalde voorwaarden
(opleidingseisen) voldoen. Als ze eenmaal in dit register staan, mogen ze de beschermde
beroepstitel MHAZ gebruiken. Op hen is dan ook tuchtrecht van toepassing.
Om te waarborgen dat BIG-geregistreerde zorgverleners aan de eisen blijven voldoen,
dienen zij zich elke vijf jaar te laten herregistreren. Dit geldt dus ook voor de
MHAZ. Wanneer er onvoldoende werkervaring en geen recente scholing is, kan de zorgverlener
zich laten herregistreren door een Periodiek Registratie Certificaat (PRC) te behalen.
In de brief van 23 juni 20241 heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat het belangrijk is om het voor voormalig
zorgmedewerkers die weer hun BIG-registratie willen halen zo makkelijk mogelijk te
maken, met behoud van kwaliteit. Omdat we in de zorg immers iedereen hard nodig hebben.
Een stelsel waarin rekening wordt gehouden met de behoefte aan snelle herintreding
en maatwerk is hierbij het uitgangspunt.
Welke verschillen zijn er op dit moment tussen de ambulanceverpleegkundige en de MHAZ
werkzaam op de ambulance?
De verschillen die er nu zijn, zien op de voorbehouden handelingen, de opleidingen,
en toepassing van het tuchtrecht. De MHAZ mag op dit moment voorbehouden handelingen
uitvoeren volgens de regels van de opdrachtregeling in de Wet BIG. Dit betekent dat
de MHAZ in opdracht (artikel 35 en 38 van de Wet BIG) van (meestal) een arts voorbehouden
handelingen mag verrichten. Na de wetswijziging, krijgt de MHAZ, net als de ambulanceverpleegkundige,
een functioneel zelfstandige bevoegdheid. Dit betekent dat de MHAZ (voorbehouden)
handelingen zelf zonder toezicht en tussenkomst van een zelfstandig bevoegde beroepsbeoefenaar
mag uitvoeren. De MHAZ zal deze echter niet mogen indiceren of zelf aan een andere
zorgverlener een opdracht geven tot het verrichten van voorbehouden handelingen. Voor
ambulanceverpleegkundigen geldt momenteel al hetzelfde. Na de voorgestelde wetswijzigingen,
werken er op de ambulance dus twee beroepsgroepen die dezelfde voorbehouden handelingen
mogen verrichten onder dezelfde voorwaarden.
De opleiding tot deze beroepen verschilt echter wel. De ambulanceverpleegkundige volgt
eerst een vierjarige opleiding verpleegkunde (mbo of hbo), waarna de opleiding tot
ambulanceverpleegkundige volgt. Vaak heeft de verpleegkundige al een vervolgopleiding
IC (Intensive Care) of SEH (Spoedeisende Hulp) of CCU (Cardiac Care Unit) of anesthesie
gevolgd voordat aan de opleiding tot ambulanceverpleegkundige wordt begonnen. De MHAZ
volgt de vierjarige hbo-opleiding MHAZ. Vervolgens kan de MHAZ in alle settings van
de acute zorg aan het werk. Dit onderscheidt de BMH van meer specifiek opgeleide beroepsbeoefenaren.
Hiermee worden zorgprofessionals opgeleid die flexibel inzetbaar zijn.
Naast de opleiding is verder het enige verschil dat de MHAZ momenteel niet onder het
tuchtrecht valt en de ambulanceverpleegkundige wel. Als de MHAZ wordt opgenomen in
artikel 3 van de wet, geldt het tuchtrecht ook voor hen.
Vragen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie:
Klopt het dat er nog een toegezegd gesprek zou plaatsvinden met het veld over de analyse
van de reacties op het wetsvoorstel tijdens de internetconsulatie?
Ik heb niet een dergelijke toezegging gedaan aan het veld. In aanloop naar mijn besluit
om het conceptwetsvoorstel om de beroepenstructuur voor de psychologische beroepen
te wijzigen niet voort te zetten, is een zorgvuldig proces gevolgd. Alle reacties
op het conceptwetsvoorstel in de internetconsultatie, inclusief die van de betrokken
beroepsverenigingen, zijn meegenomen in de analyse en de vervolgafwegingen. Het rapport
«Analyse van de internetconsultatie over de wijziging van de Wet BIG» is meegezonden
in de BIG-verzamelbrief aan de Kamer.
De stuurgroep van het programma Beroepenstructuur Psychologische Zorg, waarin onder
andere het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) en de Nederlandse Vereniging
van Psychologen (NVP) zitting hebben, is tussentijds geïnformeerd over het proces
en de fase van besluitvorming. In het overleg met de stuurgroep is aangegeven dat,
gezien de vele negatieve reacties en het gebrek aan draagvlak, alle opties overwogen
werden, waaronder de mogelijkheid om het conceptwetsvoorstel niet door te zetten.
Voorafgaand aan het besluit om het conceptwetsvoorstel niet door te zetten, is een
vertegenwoordiger van de stuurgroep geïnformeerd over dit besluit. Nader overleg over
mogelijke aanpassingen van het conceptwetsvoorstel, zoals bijvoorbeeld de omschrijving
van het deskundigheidsgebied, is gezien de uitkomsten van de analyse van de reacties
en het besluit niet aan de orde.
Wat is de reden dat u voor dit gesprek heeft besloten het conceptwetsvoorstel al in
te trekken?
Zoals beantwoord bij vraag 1, heb ik geen gesprek met het veld toegezegd. Het besluit
om het conceptwetsvoorstel niet door te zetten is genomen na een zorgvuldig proces.
Dit besluit heb ik toegelicht in mijn brief aan uw Kamer, waarbij de analyse van de
reacties op de internetconsulatie als bijlage is meegezonden.
Wat betekent deze beslissing voor de enorme wachtlijsten in de ggz, aangezien het
wetsvoorstel ervoor zou zorgen dat er meer kind-jeugdpsychologen aan het werk zouden
kunnen?
De veronderstelling van deze leden kan ik in zijn algemeenheid niet delen. Het conceptwetsvoorstel
zou regelen dat K&J-psychologen, na nog nader uit te werken (beperkte) bijscholing,
voortaan als gz-psycholoog-generalist in het BIG-register zouden kunnen worden geregistreerd.
Of er daarmee ook meer psychologen aan het werk zouden kunnen voor kinderen en jeugdigen,
is niet te voorspellen. Dat zou ook moeilijk via een wetswijziging te regelen zijn.
Uit de reacties op de internetconsultatie van het conceptwetsvoorstel blijkt juist
dat er veel bezorgdheid is dat het doorzetten van het conceptwetsvoorstel de wachttijden
in de GGZ mogelijk zou kunnen verlengen. Zorgmedewerkers gaven in de internetconsultatie
aan dat de veranderingen in de doorstroom, evenals de benodigde tijd voor omscholing
en overgangsregelingen, zouden kunnen leiden tot een verminderde beschikbaarheid van
personeel.
K&J-psychologen zijn al werkzaam in de jeugd-GGZ en kunnen zich via het Kwaliteitsregister
Jeugd (SKJ) registeren voor het jeugdveld. Doordat ik het conceptwetsvoorstel niet
doorzet, verwacht ik dat dit juist een positief effect heeft op de wachttijden.
Bent u zich bewust dat met het oog op het wetsvoorstel vele psychotherapeuten al bezig
zijn zich bij te scholen om te voldoen aan de eisen voor registratie als gz-psycholoog-generalist
en daarnaast honderden kinder- en jeugdpsychologen op eigen kosten of samen met hun
werkgever aan het investeren zijn in een niet-gesubsidieerd K&J-opleidingstraject,
in de verwachting dat zij op basis daarvan zouden kunnen overgaan naar het nieuwe
BIG-beroep?
Het signaal dat psychotherapeuten en K&J-psychologen op grote schaal opleidingen of
bijscholingen zijn gestart in verband met het conceptwetsvoorstel, heeft mij niet
bereikt. De inhoud van de bijscholingstrajecten en de overgangsregelingen zijn nog
helemaal niet bekend, waardoor het ook niet aannemelijk is dat dergelijke trajecten
specifiek voor het nieuwe BIG-beroep of specialisme al gevolgd konden worden. Bovendien
zou het prematuur zijn om op basis van een conceptwetsvoorstel, substantiële investeringen
in scholing te doen.
De stuurgroep van het programma Beroepenstructuur Psychologische Zorg, waarin het
Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) en de Nederlandse Vereniging van Psychologen
(NVP) zitting hebben, is tussentijds geïnformeerd over het proces en de fase van besluitvorming
over het al dan niet voortzetten van het conceptwetsvoorstel. In het overleg met de
stuurgroep is aangegeven dat, gezien de vele negatieve reacties en het gebrek aan
draagvlak, alle opties overwogen werden, waaronder de mogelijkheid om het conceptwetsvoorstel
niet door te zetten. Voorafgaand aan het besluit om het conceptwetsvoorstel niet door
te zetten, is een vertegenwoordiger van de stuurgroep geïnformeerd over dit besluit.
Er zijn geen toezeggingen gedaan over het daadwerkelijk doorzetten van het conceptwetsvoorstel
en de inhoud van mogelijke toekomstige bijscholing.
Iedereen is vrij om een opleiding en/of bijscholing te volgen. Ik heb vernomen dat
sommige zorgmedewerkers zich op eigen initiatief en kosten hebben bijgeschoold, in
de verwachting dat zij op basis van hun bijscholing toegang zouden krijgen tot een
beroep dat is geregeld in of op grond van artikel 3 of 14 van de BIG. Het conceptwetsvoorstel
voorzag in een overgangstermijn van vijf jaar voor psychotherapeuten om zich bij te
scholen, met als doel een soepele overgang te faciliteren voor psychotherapeuten die
geïnteresseerd waren in toegang tot het nieuwe specialisme klinisch-psycholoog-psychotherapeut.
De specifieke inhoud van de bijscholing en de overgangsregelingen waren echter nog
niet bekend. Het K&J-beroep zou opgaan in het basisberoep gz-psycholoog-generalist,
waarvoor sommige zorgmedewerkers beperkte bijscholing nodig zouden hebben. Ook hier
waren de specifieke inhoud van de bijscholing en de overgangsregelingen nog niet bekend.
Ik waardeer het zeer dat zorgmedewerkers hun kennis en vaardigheden verder hebben
ontwikkeld. Zorgmedewerkers die scholing hebben gevolgd, kunnen het beste contact
opnemen met hun werkgever over de gemaakte kosten. Voor de opleiding tot psychotherapeut
bestaat een vergoeding, namelijk een beschikbaarheidbijdrage. Die maakt het mogelijk
dat voor deze opleidingen een kostendekkende vergoeding aan de werkgever wordt uitgekeerd.
Wat zegt u tegen deze mensen die nu plots zitten met een (soms al afgeronde) opleiding
zonder dat zij hier nu mee aan het werk kunnen?
Het signaal dat psychotherapeuten en K&J-psychologen op grote schaal opleidingen of
bijscholingen zijn gestart in verband met het conceptwetsvoorstel, heeft mij niet
bereikt. De inhoud van de bijscholingstrajecten en de overgangsregelingen zijn nog
helemaal niet bekend, waardoor het niet aannemelijk is dat dergelijke trajecten specifiek
voor het nieuwe BIG-beroep of specialisme al gevolgd konden worden. Bovendien zou
het prematuur zijn om op basis van een conceptwetsvoorstel, substantiële investeringen
in scholing te doen.
In het conceptwetsvoorstel werd voorgesteld om het niet-BIG-gereguleerde beroep van
K&J-psycholoog te laten opgaan in het nieuwe basisberoep van gezondheidszorgpsycholoog-generalist.
Degenen die de opleiding tot K&J-psycholoog hebben gevolgd of momenteel volgen, kunnen,
mits geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ), blijven werken in de Jeugd-ggz.
Het werkveld voor zorgmedewerkers in de Jeugd-ggz verandert namelijk niet.
Het conceptwetsvoorstel stelde verder voor om het artikel 3-basisberoep psychotherapeut
samen te voegen met het artikel 14-specialisme klinisch psycholoog. Deze samenvoeging
zou leiden tot één gecombineerd specialisme: klinisch psycholoog-psychotherapeut.
Door het stopzetten van het conceptwetsvoorstel blijven dit basisberoep en het huidige
specialisme klinisch psycholoog ongewijzigd.
Op dit onderdeel van het conceptwetsvoorstel is veel kritiek geuit in de ontvangen
reacties op de internetconsultatie. Psychotherapeuten gaven aan dat zij zich zorgen
maakten over een mogelijke verplichte bijscholing, terwijl zij dezelfde werkzaamheden
zouden blijven uitvoeren. Daarnaast vreesden zij dat de samenvoeging zou leiden tot
het verlies van hun zelfstandige titel, wat wordt gezien als een aantasting van gespecialiseerde
kennis en een verlies van de professionele identiteit.
Is er een overgangsregeling mogelijk voor deze groep?
Aangezien de huidige regulering blijft gelden is er geen overgangsrecht nodig. De
K&J-psychologen kunnen al werken in de jeugdhulp en kunnen dat blijven doen, aangezien
voor deze groep de norm van de verantwoorde werktoedeling van toepassing is. Ook voor
psychotherapeuten, gezondheidszorgpsychologen en klinisch psychologen geldt dat hun
werk ongewijzigd blijft. De kwaliteitskaders die van toepassing zijn op de volwassenen-GGZ,
zoals het Kwaliteitsstatuut GGZ, blijven ook voor hen van kracht en is geen overgangsregeling
nodig.
Hoe ziet u dit plotseling intrekken van het wetsvoorstel in het kader van betrouwbaarheid
van bestuur, omdat veel mensen tijd en geld in opleidingen hebben gestopt vanwege
de beleidsrichting die door de vorige bewindspersoon werd ingeslagen?
Het signaal dat psychotherapeuten en K&J-psychologen op grote schaal opleidingen of
bijscholingen zijn gestart in verband met het conceptwetsvoorstel, heeft mij niet
bereikt. De inhoud van de bijscholingstrajecten en de overgangsregelingen zijn nog
helemaal niet bekend, waardoor het niet aannemelijk is dat dergelijke trajecten specifiek
voor het nieuwe BIG-beroep of specialisme al gevolgd konden worden. Bovendien zou
het prematuur zijn om op basis van een conceptwetsvoorstel, substantiële investeringen
in scholing te doen.
Het doel van de internetconsultatie is om reacties en meningen van betrokkenen (in
dit geval burgers, beroepsbeoefenaren die direct of indirect geraakt worden door het
voorstel, beroepsorganisaties en andere belangenorganisaties) en van de hele samenleving
te verzamelen over een conceptvoorstel teneinde de kwaliteit van wetgeving te verbeteren.
De consultatie biedt de mogelijkheid om draagvlak te peilen, bezwaren te inventariseren
en het beleid waar nodig te verbeteren. Dit is een onderdeel van het wetgevingsproces,
waarbij het belangrijk is dat de overheid goed luistert naar de inbreng van betrokkenen
en van burgers, zorgvuldig naar de reacties kijkt en deze meeneemt bij haar afwegingen
en beslissingen over het conceptwetsvoorstel.
In dit geval heeft de internetconsultatie aangetoond dat het conceptwetsvoorstel niet
de beoogde doelstellingen zou realiseren en ervoor onvoldoende draagvlak bestaat bij
de betrokken beroepsgroepen en beroepsbeoefenaren. Dit heeft mede geleid tot het besluit
om het conceptwetsvoorstel niet door te zetten. De internetconsultatie en het zorgvuldige
proces dat daarna is doorlopen om uiteindelijk tot het besluit te komen het conceptwetsvoorstel
niet voort te zetten, getuigt naar mijn mening van betrouwbaar bestuur.
Op welke wijze wilt u regelen dat de K&J-psycholoog geborgd wordt binnen de kaders
van de Wet BIG, zodat deze psychologen optimaal kunnen worden ingezet?
In 2015 vroeg het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) om opname van de K&J-psycholoog
in artikel 3 van de Wet BIG. Dit is uitgebreid onderzocht en afgewogen door het Nederlands
Zorginstituut. Het uitgangspunt van de Wet BIG is dat beroepen niet worden opgenomen
in de wet, tenzij dit noodzakelijk is om patiënten te beschermen tegen onzorgvuldig
of ondeskundig handelen. Dit principe is onder andere gericht op een zo min mogelijke
beperking van de werkwijze in de gezondheidszorg en vrije beroepsuitoefening. Het
zorgt tevens voor maximale flexibiliteit op de arbeidsmarkt en inzet van zorgmedewerkers.
Na advies van het Zorginstituut Nederland in mei 2022, waarin werd geconcludeerd dat
wettelijke regulering niet noodzakelijk is voor patiëntbescherming, is aan uw Kamer
gemeld dat het beroep niet opgenomen wordt in de Wet BIG.2 Het Zorginstituut Nederland concludeerde dat het beroep niet voldoende onderscheidend
is van andere psychologische beroepsgroepen en dat de kwaliteit van de zorg al voldoende
wordt gewaarborgd door het Kwaliteitsregister Jeugd en het tuchtrecht. Daarnaast ontbreekt
het volgens het Zorginstituut Nederland aan een eenduidige opleiding, wat het beroep
minder geschikt maakt voor wettelijke regulering. Het is aan het werkveld zelf om
te bepalen wie regiebehandelaar mag zijn, bijvoorbeeld via het Kwaliteitsstatuut GGZ.
Op welke manier gaat u de IZA-afspraak om de beroepen- en opleidingenstructuur te
vereenvoudigingen nu invullen en wanneer hoort de Kamer over deze nieuwe invulling?
De vereenvoudiging van de beroepen- en opleidingenstructuur is onderdeel van een IZA-afspraak
die breder is geformuleerd.3 In het Bestuurlijke akkoord geestelijke gezondheidszorg 2019–20224 – een voorganger van het IZA – is afgesproken dat de beroepsverenigingen met een
voorstel komen voor het ontwikkelen van een samenhangende, duurzame en transparante
beroepenstructuur voor psychologische en pedagogische zorg. Het conceptwetsvoorstel
diende als invulling van deze afspraak, maar kreeg onvoldoende draagvlak tijdens de
internetconsultatie Daarom wordt er nu, in overleg met de betrokken IZA-partijen,
gekeken naar een andere invulling die wel brede steun uit het veld kan krijgen.
Ik zal uw Kamer op de hoogte stellen zodra er een concreet plan is ontwikkeld. Op
dat moment kan ik ook meer zeggen over het tijdpad. Het is mijn streven om een oplossing
te vinden die de zorgprofessionals ondersteunt en tegelijkertijd zorgt voor een efficiëntere
en flexibele inzetbaarheid binnen de zorg.
Bent u bereid met het veld om tafel te gaan over deze nieuwe invulling?
De vereenvoudiging van de beroepen- en opleidingenstructuur is onderdeel van een bredere
IZA-afspraak. In het Hoofdlijnenakkoord (HLA) 2019–2022 – de voorganger van het IZA
-is afgesproken dat de beroepsverenigingen met een voorstel komen voor het ontwikkelen
van een samenhangende, duurzame en transparante beroepenstructuur voor psychologische
en pedagogische zorg.
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn beantwoording op de vorige vraag, zal ik samen
met de betrokken IZA-partijen verder onderzoeken hoe dit gerealiseerd kan worden,
al dan niet met behulp van wetgeving.
Bent u van mening dat er nog steeds volop behoefte is aan vereenvoudiging en verduidelijking
van de beroepenstructuur voor de psychologische BIG-beroepen?
De behoefte aan vereenvoudiging en verduidelijking van de psychologische en pedagogische
beroepenstructuur blijft bestaan. Het conceptwetsvoorstel richtte zich op het verminderen
van het aantal titels binnen de psychologische zorg, maar bleek niet te kunnen zorgen
voor verduidelijking (welke beroepsbeoefenaar waarvoor kan worden ingezet). Het is
verder belangrijk dat eventuele oplossingen voor vereenvoudiging geen onnodige administratieve
lasten en kosten met zich meebrengen. In samenwerking met de betrokken IZA-partijen
wordt verkend hoe op een zorgvuldige en doeltreffende wijze invulling kan worden gegeven
aan de IZA-afspraak.
Zoals eerder gemeld aan uw Kamer biedt wetgeving niet altijd de juiste oplossing.5 Zorgprofessionals, werkgevers en beroepsverenigingen hebben de afgelopen periode
zelf deskundigheidsbevorderende activiteiten geïnitieerd, zoals bijvoorbeeld private
kwaliteitsregisters van de beroepsverenigingen. Deze dragen bij aan het op peil houden
van de professionele standaard, ter borging van de kwaliteit van zorgverlening, omdat
private kwaliteitsregisters extra scholingseisen stellen. Ook zijn de kwaliteitsregisters
een belangrijke bron voor patiënten,
werkgevers en anderen om te controleren of zij met een betrouwbare zorgverlener te
maken hebben en deze registers kunnen bijdragen aan een snellere en betere doorverwijzing
van patiënten.6
Vragen van de leden van de VVD-fractie:
Deelt u de mening dat vereenvoudiging en verduidelijking van de beroepenstructuur
voor de psychologische BIG-beroepen nog steeds hard nodig is, zodat cliënten sneller
de juiste en passende zorg vinden en verwijzers zoals huisartsen beter weten naar
welke professional moet worden doorverwezen?
De behoefte aan vereenvoudiging en verduidelijking van de psychologische en pedagogische
beroepenstructuur blijft bestaan. Het conceptwetsvoorstel richtte zich op het verminderen
van het aantal titels binnen de psychologische zorg, maar verduidelijkte niet wie
waarvoor kan worden ingezet. Daarnaast werd de pedagogische zorg niet meegenomen,
wat het voorstel onvolledig maakte in relatie tot de IZA-afspraak voor een samenhangende,
duurzame en transparante beroepenstructuur voor zowel psychologische als pedagogische
zorg. Het is belangrijk dat eventuele oplossingen voor vereenvoudiging geen extra
administratieve lasten en kosten met zich meebrengen. In samenwerking met de betrokken
IZA-partijen wordt verkend hoe een zorgvuldige en doeltreffende invulling van deze
afspraak kan plaatsvinden.
Hoe gaat de afspraak uit het Integraal Zorgakkoord (IZA) om te komen «tot vereenvoudiging,
uniformering en flexibilisering van de beroepenstructuur (BIG) en opleidingen structuur
in de ggz waardoor efficiënter wordt opgeleid en meer flexibiliteit komt in de inzet
van behandelaren» (pag. 90 IZA), waar het wetsvoorstel voor diende, nu nagekomen worden?
De vereenvoudiging van de beroepen- en opleidingenstructuur is onderdeel van een IZA-afspraak
die breder is geformuleerd.7 In het Bestuurlijke akkoord geestelijke gezondheidszorg 2019–20228 – een voorganger van het IZA – waarin werd afgesproken dat de beroepsverenigingen
met een voorstel komen voor het ontwikkelen van een samenhangende, duurzame en transparante
beroepenstructuur voor psychologische en pedagogische zorg. Het conceptwetsvoorstel
diende als invulling van deze afspraak, maar kreeg onvoldoende draagvlak tijdens de
internetconsultatie, mede door het niet behalen van de beoogde doelstellingen. Daarom
wordt er nu, in overleg met de betrokken IZA-partijen, gekeken naar een andere invulling
die wel brede steun uit het veld kan krijgen.
Ik zal uw Kamer op de hoogte stellen zodra er een concreet plan is ontwikkeld. Het
is mijn streven om een oplossing te vinden die de zorgprofessionals ondersteunt en
tegelijkertijd zorgt voor een efficiëntere en flexibele inzetbaarheid binnen de zorg.
Bent u bereid op korte termijn met het veld om tafel te gaan om afspraken te maken
over de invulling van de IZA-afspraak? Welk tijdspad heeft u voor ogen om te komen
tot uitvoering van de afspraken uit het IZA?
De vereenvoudiging van de beroepen- en opleidingenstructuur is onderdeel van een IZA-afspraak
die breder is geformuleerd.9 In het Bestuurlijke akkoord geestelijke gezondheidszorg 2019–202210 – een voorganger van het IZA – waarin werd afgesproken dat de beroepsverenigingen
met een voorstel komen voor het ontwikkelen van een samenhangende, duurzame en transparante
beroepenstructuur voor psychologische en pedagogische zorg. Het conceptwetsvoorstel
diende als invulling van deze afspraak, maar kreeg onvoldoende draagvlak tijdens de
internetconsultatie, mede door het niet behalen van de beoogde doelstellingen. Daarom
wordt er nu, in overleg met de betrokken IZA-partijen, gekeken naar een andere invulling
die wel brede steun uit het veld kan krijgen.
Ik zal uw Kamer op de hoogte stellen zodra er een concreet plan is ontwikkeld. Op
dat moment kan ik ook meer zeggen over het tijdpad. Het is mijn streven om een oplossing
te vinden die de zorgprofessionals ondersteunt en tegelijkertijd zorgt voor een efficiëntere
en flexibele inzetbaarheid binnen de zorg.
De invoering van het Zorgprestatiemodel (ZPM) heeft ervoor gezorgd dat enkele beroepen
buiten het bekostigingsmodel zijn gebleven en met het intrekken van het wetsvoorstel
is veel onrust ontstaan omdat diverse beroepsgroepen zich al aan het voorbereiden
waren. Bent u bereid op korte termijn met alle betreffende beroepsgroepen om tafel
te gaan zodat afspraken gemaakt worden die dan ook daadwerkelijk door het hele veld
gedeeld worden?
Het conceptwetsvoorstel had niet tot wijziging geleid van beroepen die onder het Zorgprestatiemodel
(ZPM) mogen declareren en daarom is mij ook geen onrust hierover bekend.Het ZPM regelt
de bekostiging van de ggz en forensische zorg op basis van de kwaliteitsstandaard
Veldnorm beroepen in de geestelijke gezondheidszorg en forensische zorg (hierna: veldnorm).
Deze veldnorm is opgenomen in het register van het Zorginstituut Nederland. De veldnorm
is opgesteld om de kwaliteit van zorg in de ggz en forensische zorg te waarborgen
en bevat een limitatieve lijst van beroepen die op basis van objectieve kwaliteitscriteria
zelfstandig zorg mogen leveren en consulten mogen declareren. Deze beroepenlijst is
geïntegreerd in het ZPM, het bekostigingssysteem van de ggz.
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) stelt de bekostigingsregels van het ZPM vast,
waarbij beroepen op de veldnormlijst in acht beroepscategorieën zijn ondergebracht.
Alleen deze beroepen mogen consulten declareren. Tot deze beroepen behoren onder andere
de gezondheidszorgpsycholoog, K&J-psycholoog, psychotherapeut en klinisch psycholoog.
Nu het conceptwetsvoorstel niet wordt doorgezet, blijft de huidige situatie ongewijzigd
en behouden de betrokken beroepsbeoefenaren hun posities binnen het ZPM. Gezien de
bestaande afspraken binnen de veldnorm is het niet nodig om hierover met de betreffende
beroepsgroepen in gesprek te gaan.
Voor zover de onrust betrekking heeft op de het beroep systeemtherapeut, heb ik uw
Kamer hierover in een eerdere beantwoording geïnformeerd.11 In mijn reactie op de vraag van de NSC-fractie heb ik aangegeven dat de aanvraag
van de NVRG voor de systeemtherapeut als declarabel beroep binnen het ZPM is afgewezen
en dat deze afwijzing was gebaseerd op de criteria uit de veldnorm en niet op dit
conceptwetsvoorstel.
De Kinder- en Jeugd (K&J)-psycholoog NIP zou door de wetswijziging samengaan met het
basisberoep gz-psycholoog in één breed BIG-basisberoep voor psychologen (de gezondheidszorgpsycholoog-generalist)
en daardoor opgenomen worden in de Wet BIG. Op welke wijze gaat u regelen dat de K&J-psycholoog
alsnog binnen de kaders van de Wet BIG komt?
In 2015 vroeg het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) om opname van de K&J-psycholoog
NIP in artikel 3 van de Wet BIG. Dit is uitgebreid onderzocht en afgewogen door het
Nederlands Zorginstituut. Het uitgangspunt van de Wet BIG is dat beroepen niet worden
opgenomen in de wet, tenzij dit noodzakelijk is om patiënten te beschermen tegen onzorgvuldig
of ondeskundig handelen. Dit principe is onder andere gericht op een zo min mogelijke
beperking van de werkwijze in de gezondheidszorg en vrije beroepsuitoefening. Het
zorgt tevens voor maximale flexibiliteit op de arbeidsmarkt en inzet van zorgmedewerkers.
Na advies van het Zorginstituut in mei 2022, waarin werd geconcludeerd dat wettelijke
regulering niet noodzakelijk is voor patiëntbescherming, is aan uw Kamer gemeld dat
het beroep niet opgenomen wordt in de Wet BIG.12 Het Zorginstituut concludeerde dat het beroep niet voldoende onderscheidend is van
andere psychologische beroepsgroepen en dat de kwaliteit van de zorg al voldoende
wordt gewaarborgd door het Kwaliteitsregister Jeugd en het tuchtrecht. Wettelijke
regulering van de K&J-psycholoog als basisberoep werd niet noodzakelijk geacht voor
patiëntveiligheid. Daarnaast ontbreekt het volgens het Zorginstituut Nederland aan
een eenduidige opleiding, wat het beroep minder geschikt maakt voor wettelijke regulering.
Het is aan het werkveld zelf om te bepalen wie regiebehandelaar mag zijn, bijvoorbeeld
via het Kwaliteitsstatuut GGZ.
Als een reden voor de intrekking wordt een mogelijke kostenstijging van € 12–20 miljoen
per jaar gegeven. Door de vorige Minister is reeds erkend dat deze schatting lastig
te maken is en bovendien bestaat er de afspraak dat de eventuele meerkosten van dit
voorstel worden opgevangen in het kader ggz. Als de kostenstijging nog zo onzeker
is, en al afgedekt is door vorige afspraken, waarom deze dan als een van de redenen
voor het intrekken opgegeven?
De mogelijke kostenstijging van € 12–20 miljoen per jaar was één van de redenen voor
het niet doorzetten van het conceptwetsvoorstel. Deze stijging is onder andere het
gevolg van de herinschaling van huidige K&J-psychologen en psychotherapeuten die nodig
zou zijn als het wetsvoorstel er gekomen was. Hoewel mijn voorganger erkende dat de
schatting lastig te maken is, was afgesproken dat eventuele meerkosten voor de ggz
binnen het kader ggz zouden worden opgevangen. Dit zou echter alleen een deel van
de kosten in de volwassen ggz kunnen dekken.
Voor het jeugddomein, waar de kostenstijging op ongeveer € 6 miljoen werd geschat,
ontbraken dergelijke afspraken. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft
in reactie op de internetconsultatie kritiek geuit op het feit dat de financiële gevolgen
voor het jeugddomein onvoldoende zijn uitgewerkt en dat er geen duidelijkheid is over
wie de extra kosten zou dragen. Daarnaast uitten zowel de Nederlandse GGZ als de Branches
Gespecialiseerde Zorg voor Jeugd (BGZJ) zorgen over de impact op de jeugd- en gehandicaptenzorg,
waarbij zij wijzen op verwachte extra kosten van € 10–20 miljoen per jaar. Deze kostenstijgingen
binnen het jeugddomein zouden niet binnen de huidige financiële kaders kunnen worden
opgevangen.
Psychotherapeuten zijn al bezig om zich bij te scholen om te voldoen aan eisen voor
de registratie als gz-psycholoog-generalist en er zijn honderden kinder- en jeugdpsychologen
begonnen in een niet-gesubsidieerde K&J-opleidingstraject, in de verwachting dat zij
op basis daarvan zouden kunnen overgaan naar het nieuwe BIG-beroep. Deelt u de mening
dat deze inzet benut moet worden en dat de K&J-psycholoog snel zicht moet krijgen
op een toekomst met opname in de Wet BIG?
Ik erken de inzet en de waarde van zowel psychotherapeuten als K&J-psychologen, die
een cruciale rol vervullen in de psychologische zorg. De suggestie dat psychotherapeuten
en K&J-psychologen op grote schaal opleidingen of bijscholingen zijn gestart in verband
met het conceptwetsvoorstel, kan ik niet bevestigen. De inhoud van de bijscholingstrajecten
en de overgangsregelingen waren op dat moment nog niet bekend, waardoor het niet aannemelijk
is dat dergelijke trajecten specifiek voor het nieuwe BIG-beroep of specialisme al
gevolgd konden worden. Bovendien zou het prematuur zijn om op basis van een conceptwetsvoorstel,
substantiële investeringen in scholing te doen.
In het conceptwetsvoorstel werd voorgesteld om het niet-BIG-gereguleerde beroep van
K&J-psycholoog te laten opgaan in het nieuwe basisberoep van gezondheidszorgpsycholoog-generalist.
Degenen die de opleiding tot K&J-psycholoog hebben gevolgd of momenteel volgen, kunnen,
mits geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ), blijven werken in de Jeugd-ggz.
Het werkveld voor zorgmedewerkers in de Jeugd-ggz verandert namelijk niet.
In 2015 vroeg het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) om opname van de K&J-psycholoog
in artikel 3 van de Wet BIG. Dit is uitgebreid onderzocht en afgewogen door het Nederlands
Zorginstituut. Het uitgangspunt van de Wet BIG is dat beroepen niet worden opgenomen
in de wet, tenzij dit noodzakelijk is om patiënten te beschermen tegen onzorgvuldig
of ondeskundig handelen. Dit principe is onder andere gericht op een zo min mogelijke
beperking van de werkwijze in de gezondheidszorg en vrije beroepsuitoefening. Het
zorgt tevens voor maximale flexibiliteit op de arbeidsmarkt en inzet van zorgmedewerkers.
Na advies van het Zorginstituut Nederland in mei 2022, waarin werd geconcludeerd dat
wettelijke regulering niet noodzakelijk is voor patiëntbescherming, is aan uw Kamer
gemeld dat het beroep niet opgenomen wordt in de Wet BIG.13 Het Zorginstituut Nederland concludeerde dat het beroep niet voldoende onderscheidend
is van andere psychologische beroepsgroepen en dat de kwaliteit van de zorg al voldoende
wordt gewaarborgd door het Kwaliteitsregister Jeugd en het tuchtrecht. Daarnaast ontbreekt
het volgens het Zorginstituut Nederland aan een eenduidige opleiding, wat het beroep
minder geschikt maakt voor wettelijke regulering.
Vragen van de leden van de NSC-fractie:
Mondhygiënisten krijgen geen BIG registratie, hoe is dit uit te leggen als we willen
naar taakherschikking tussen tandarts en mondhygiënist?
Een BIG-registratie is niet noodzakelijk om te komen tot een betere herverdeling van
taken in de mondzorg. Er zijn ook andere mogelijkheden in de wet om tot een herverdeling
van taken te komen, zoals de regeling van de functionele zelfstandigheid en de opdrachtregeling.
De wettelijke regeling voor mondhygiënisten na afloop van het experiment op 1 juli
2025 blijft zoals die nu al is. Mondhygiënisten hebben een beschermde opleidingstitel
o.g.v. art. 34 van de wet BIG en hebben een functionele zelfstandigheid voor twee
specifieke voorbehouden handelingen, namelijk het behandelen van kleine gaatjes en
het injecteren van verdovingen. Dat houdt in dat mondhygiënisten in opdracht van de
tandarts deze handelingen mogen uitvoeren, zonder dat hierbij dan een tandarts aanwezig
hoeft te zijn in de praktijk.
Andere voorbehouden handelingen, zoals het maken van röntgenfoto’s, mogen mondhygiënisten
net als andere mondzorgmedewerkers, alleen in opdracht uitvoeren (met de mogelijkheid
van tussenkomst en toezicht van de tandarts). Over het werken in opdracht is recent
samen met de KNMT, NVM en IGJ voorlichting14 gepubliceerd. De KNMT en de NVM zijn betrokken geweest bij de totstandkoming en verspreiding
onder de leden van deze voorlichting.
Om het werken in opdracht goed vorm te geven is het belangrijk dat mondzorgmedewerkers
goed samenwerken. Met de functionele zelfstandigheid voor genoemde voorbehouden handelingen
en de opdrachtregeling voor de overige voorbehouden handelingen tezamen, is er veel
flexibiliteit en kunnen veldpartijen, zoals de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
tot bevordering der Tandheelkunde (KNMT) en NVM (beroepsvereniging van mondhygiënisten),
regionaal of zelfs landelijk afspraken maken over het uitvoeren van voorbehouden handelingen.
Betekent geen BIG-registratie voor mondhygiënisten dat zij de voorbehouden handelingen
van het experiment niet meer mogen uitvoeren?
Nee, ook zonder BIG-registratie mogen mondhygiënisten voorbehouden handelingen uitvoeren.
Na afloop van het experiment op 1 juli 2025 blijven mondhygiënisten een beschermde
opleidingstitel behouden (het «lichte regime» artikel 34 van de Wet BIG) en behouden
daarbij ook een functionele bevoegdheid voor het behandelen van kleine gaatjes en
het injecteren van verdovingen. Voor het maken van röntgenfoto’s en andere voorbehouden
handelingen kunnen partijen werken via de opdrachtregeling van de Wet BIG. In mijn
antwoord op uw vorige vraag licht ik toe wat een functionele bevoegdheid en het werken
in opdracht betekent. Bovendien bestaat het werk van de mondhygiënist uit een hoeveelheid
en verscheidenheid aan andere taken die niet zijn gereguleerd en zonder opdracht van
een tandarts kunnen worden uitgevoerd.
Medisch hulpverlener acute zorg is niet internationaal erkend en een verpleegkundige
wel, wat is de reden dat een MHAZ geen verpleegkundige kan worden?
De MHAZ volgt een andere opleiding dan de verpleegkundige. Daarmee is het niet mogelijk
om de titel verpleegkundige te voeren. De opleiding tot MHAZ leidt op tot werken in
alle settings van de acute zorg. Daarmee is de MHAZ flexibel inzetbaar. De verpleegkundige
wordt voor een veel breder werkveld opgeleid (van ouderenzorg, geestelijke gezondheidszorg
en thuiszorg tot en met ziekenhuiszorg). Dat vraagt van de verpleegkundige in opleiding
dat ook ervaring opgedaan wordt in deze verschillende contexten en daarvoor zijn meer
stage-uren noodzakelijk dan voor de MHAZ.
Binnen de Europese Economische Ruimte (EER) zijn afspraken gemaakt over het onderling
direct erkennen van bepaalde opleidingstitels (diploma's). Dat geldt onder andere
voor de diploma’s van de volgende beroepen: apothekers, artsen, tandartsen, verloskundigen
en verpleegkundigen. Voor deze diploma’s is in de EER vastgesteld dat in het kader
van erkenning van beroepskwalificaties aan minimale opleidingseisen voldaan moet worden.
De minimale opleidingseisen zijn vastgesteld Richtlijn 2005/36/EG betreffende erkenning
beroepskwalificaties (hierna: richtlijn). In de Richtlijn is in bijlage 5 een lijst
opgenomen met diploma’s waarvan is vastgesteld dat deze aan de minimale opleidingseisen
voldoen om in aanmerking te komen voor de erkenning van deze opleidingen binnen de
lidstaten. Voor zorgverleners die in het bezit van een aangewezen diploma zijn, betekent
dit dat zij niet eerst apart hun diploma officieel hoeven te laten erkennen als zij
in een ander land willen werken binnen de EER.
Om als zorgverlener internationaal als verpleegkundige erkend te worden, moet een
zorgverlener in het bezit zijn van een erkend diploma van de opleiding verpleegkunde,
zoals opgenomen in bijlage 5 van de Richtlijn. Een MHAZ’er die als verpleegkundige
erkend wil worden, zal eerst de erkende opleiding tot verpleegkundige moeten volgen
om in het bezit te komen van een dergelijk diploma. Het is echter mogelijk om als
MHAZ’er de opleiding tot verpleegkundige in kortere duur af te ronden. Op basis van
de Richtlijn kunnen lidstaten namelijk (gedeeltelijke) vrijstelling verlenen aan personen
die een deel van deze opleiding hebben gevolgd in het kader van andere opleidingen
van ten minste gelijkwaardig niveau. Het vrijstellingenbeleid wordt door het onderwijsveld
zelf verder vormgegeven.
Hoe wordt voorkomen dat niet-BIG-geregistreerde zorgprofessionals, met dezelfde deskundigheid
als geregistreerde zorgprofessionals, voor hetzelfde werk minder betaald krijgen omdat
zij niet BIG-geregistreerd zijn?
Ik kan de aanname dat BIG-geregistreerde zorgmedewerkers meer verdienen niet bevestigen.
Werkgevers en werknemers gaan over de functiewaardering en bijbehorende arbeidsvoorwaarden
binnen de zorg. Ik kan en mag me daar niet in mengen. Wel zie ik dat de afgelopen
jaren steeds meer beroepsgroepen hebben verzocht om regulering van het beroep, om
redenen die niet voortkomen uit de patiëntveiligheid. Daarbij gaat het bijvoorbeeld
om de verwachting dat het beroep hierdoor in aanzien wint, dat de instroom in de opleiding
toeneemt of omdat er dan meer declaratiemogelijkheden zijn. Dat vind ik onwenselijk.
Komt er nog een vereenvoudiging en verduidelijking van de beroepenstructuur voor de
psychologische BIG-beroepen?
De vereenvoudiging van de beroepen- en opleidingenstructuur is onderdeel van een IZA-afspraak
die breder is geformuleerd.15 In het Bestuurlijke akkoord geestelijke gezondheidszorg 2019–202216 – een voorganger van het IZA – is afgesproken dat de beroepsverenigingen met een
voorstel komen voor het ontwikkelen van een samenhangende, duurzame en transparante
beroepenstructuur voor psychologische en pedagogische zorg. Het conceptwetsvoorstel
diende als invulling van deze afspraak, maar kreeg onvoldoende draagvlak tijdens de
internetconsultatie Daarom wordt er nu, in overleg met de betrokken IZA-partijen,
gekeken naar een andere invulling die wel brede steun uit het veld kan krijgen.
Ik zal uw Kamer op de hoogte stellen zodra er een concreet plan is ontwikkeld. Op
dat moment kan ik ook meer zeggen over het tijdpad. Het is mijn streven om een oplossing
te vinden die de zorgprofessionals ondersteunt en tegelijkertijd zorgt voor een efficiëntere
en flexibele inzetbaarheid binnen de zorg.
Hoe wordt het hele veld betrokken bij de eventuele nieuwe beroepenstructuur voor psychologische
beroepen?
De vereenvoudiging van de beroepen- en opleidingenstructuur is onderdeel van een bredere
IZA-afspraak. In het Hoofdlijnenakkoord (HLA) 2019–2022 – de voorganger van het IZA
-is afgesproken dat de beroepsverenigingen met een voorstel komen voor het ontwikkelen
van een samenhangende, duurzame en transparante beroepenstructuur voor psychologische
en pedagogische zorg.
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn beantwoording op de vorige vraag, zal ik samen
met de betrokken IZA-partijen verder onderzoeken hoe dit gerealiseerd kan worden,
al dan niet met behulp van wetgeving. Dit zal onder andere betekenen dat we ook met
het veld in gesprek gaan om te verkennen wat de opties zijn.
Als er geen nieuwe beroepenstructuur komt voor psychologische BIG-beroepen, welke
consequenties heeft dit voor psychologen die zich al aan het bijscholen zijn?
De suggestie dat psychotherapeuten en K&J-psychologen op grote schaal opleidingen
of bijscholingen zijn gestart in verband met het conceptwetsvoorstel, kan ik niet
bevestigen. De inhoud van de bijscholingstrajecten en de overgangsregelingen waren
op dat moment nog niet bekend, waardoor het niet aannemelijk is dat dergelijke trajecten
specifiek voor het nieuwe BIG-beroep of specialisme al gevolgd konden worden. Bovendien
zou het prematuur zijn om op basis van een conceptwetsvoorstel, substantiële investeringen
in scholing te doen.
In het conceptwetsvoorstel werd voorgesteld om het niet-BIG-gereguleerde beroep van
K&J-psycholoog te laten opgaan in het nieuwe basisberoep van gezondheidszorgpsycholoog-generalist.
Degenen die de opleiding tot K&J-psycholoog hebben gevolgd of momenteel volgen, kunnen,
mits geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ), blijven werken in de Jeugd-ggz.
Het werkveld voor zorgmedewerkers in de Jeugd-ggz verandert namelijk niet. Het conceptwetsvoorstel
stelde verder voor om het artikel 3-basisberoep psychotherapeut samen te voegen met
het artikel 14-specialisme klinisch psycholoog. Deze samenvoeging zou leiden tot één
gecombineerd specialisme: klinisch psycholoog-psychotherapeut. Door het stopzetten
van het conceptwetsvoorstel blijven dit basisberoep en het huidige specialisme klinisch
psycholoog ongewijzigd.
Op dit onderdeel van het conceptwetsvoorstel is veel kritiek geuit in de reacties
op de internetconsultatie. Psychotherapeuten gaven aan dat zij zich zorgen maakten
over een mogelijke verplichte bijscholing, terwijl zij dezelfde werkzaamheden zouden
blijven uitvoeren. Daarnaast vreesden zij dat de samenvoeging zou leiden tot het verlies
van hun zelfstandige titel, wat wordt gezien als een aantasting van gespecialiseerde
kennis en een verlies van de professionele identiteit.
Vragen van de leden van de BBB-fractie:
Wat is uw reactie op de «factsheet vanwege intrekken nieuwe beroepstructuur»?
De factsheet gedupeerde kinder- en jeugdpsychologen en de bijbehorende petitie, pleiten
voor opname van het beroep van K&J-psycholoog in de Wet BIG en uiten diverse zorgen
over de impact van het niet doorzetten van het conceptwetsvoorstel. Er wordt gesteld
dat de wachtlijsten voor patiënten in de GGZ zullen oplopen. In de reacties op de
internetconsultatie werden juist zorgen geuit dat de voorgestelde verandering in de
beroepenstructuur zou leiden tot langere wachttijden. Zorgmedewerkers wezen erop dat
een verminderde doorstroom van personeel te verwachten was, door de overgangsregelingen
en bijscholing. Door het conceptwetsvoorstel niet door te zetten, wordt daarom verwacht
dat langere wachtlijsten juist worden voorkomen.
De suggestie K&J-psychologen op grote schaal opleidingen of bijscholingen zijn gestart
in verband met het conceptwetsvoorstel, kan ik niet bevestigen. De inhoud van de bijscholingstrajecten
en de overgangsregelingen waren op dat moment nog niet bekend, waardoor het niet aannemelijk
is dat dergelijke trajecten specifiek voor het nieuwe BIG-beroep al gevolgd konden
worden. Bovendien zou het prematuur zijn om op basis van een conceptwetsvoorstel,
substantiële investeringen in scholing te doen.
Verder is het zo dat iedereen vrij is om een opleiding en/of bijscholing te volgen.
Ik heb vernomen dat sommige zorgmedewerkers zich op eigen initiatief en kosten hebben
bijgeschoold, in de verwachting dat zij op basis van hun bijscholing toegang zouden
krijgen tot een beroep op grond van artikel 3 van de Wet BIG. Het K&J-beroep zou opgaan
in het basisberoep gz-psycholoog-generalist, waarvoor sommige zorgmedewerkers beperkte
bijscholing nodig zouden hebben. De details van deze bijscholing waren echter nog
niet bekend. Ik waardeer het zeer dat zorgmedewerkers hun kennis en vaardigheden verder
hebben ontwikkeld. Zorgmedewerkers die scholing hebben gevolgd, kunnen het beste contact
opnemen met hun werkgever over de gemaakte kosten en de gevolgen van dit besluit.
Kunt u toezeggen om de aanbevelingen van het eindrapport evaluatieonderzoek experiment
Geregistreerd Mondhygiënist toch in overweging te nemen al dan niet over te nemen?
Uw vraag is voor mij aanleiding om mijn besluit uitgebreider toe te lichten. Daarbij
ga ik ook nader in op de doelstelling van de Wet BIG en de plaats van het experiment
binnen de Wet BIG.
Zoals ik in mijn brief van 12 november jl. heb toegelicht was het doel van het experiment
te bezien of een zelfstandige bevoegdheid voor de mondhygiënist tot meer doelmatige
zorg zou leiden. In de evaluatie van het experiment beveelt het Maastricht UMC (MUMC)
aan om de mondhygiënist zelfstandig bevoegd te maken voor het injecteren van verdovingen
en het maken en beoordelen van röntgenfoto’s. De onderzoeksresultaten leveren echter
onvoldoende onderbouwing om deze conclusies over te nemen. In de eerste plaats omdat
de evaluatie niet laat zien dat een grotere doelmatigheid van zorg in termen van kostenbesparing
en tijdwinst wordt bereikt. Daar komt bij dat de eindrapportage kanttekeningen bevat
omdat de resultaten onvoldoende representatief en beperkt te generaliseren zijn.
Ik wil hierbij expliciet benadrukken dat, ook al was de doelmatigheid gebleken van
een zelfstandige bevoegdheid van de mondhygiënist, het dan nog maar de vraag zou zijn
of de mondhygiënist in artikel 3 opgenomen zou worden. Daarbij spelen ook andere overwegingen,
zoals de noodzaak voor de patiëntveiligheid, de kwaliteit van zorg, administratieve
lasten en precedentwerking.
Doelstelling wet BIG
De doelstelling van de Wet BIG is het beschermen van patiënten tegen ondeskundig en
onzorgvuldig handelen van zorgverleners en het borgen van de kwaliteit van zorg. Vanwege
deze doelstelling worden beroepen alleen gereguleerd als het nodig is voor de kwaliteit
van de beroepsuitoefening in de individuele gezondheidszorg en om de patiënt te beschermen
tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen door beroepsbeoefenaren. Dit is het zogenaamde
«nee, tenzij» principe. Dat betekent ook dat alleen het streven naar doelmatigere
zorg geen aanleiding is om direct over te gaan tot het beschermen van een beroepstitel
en het toekennen van zelfstandige bevoegdheden. Het uitgangspunt van de Wet BIG is
dat beroepen niet worden opgenomen in de wet, tenzij dit noodzakelijk is om patiënten
te beschermen tegen onzorgvuldig of ondeskundig handelen. Dit principe is onder andere
gericht op een zo min mogelijke beperking van de werkwijze in de gezondheidszorg en
vrije beroepsuitoefening. Het zorgt tevens voor maximale flexibiliteit op de arbeidsmarkt
en inzet van zorgmedewerkers.
Het «nee, tenzij»-principe is gebaseerd op Europese regelgeving. Volgens Richtlijn
(EU) 2018/958 betreffende een evenredigheidsbeoordeling voorafgaand aan nieuwe reglementering
van beroepen moeten lidstaten eerst beoordelen of nieuwe regels voor beroepen noodzakelijk
en redelijk zijn voordat ze worden ingevoerd. Dit geldt voor regels die de toegang
tot of uitoefening van een beroep beperken, of bestaande regels wijzigen. Deze beoordeling
heet een «ex-ante evenredigheidsbeoordeling». Hierbij wordt gekeken of de regels een
algemeen belang dienen en of ze niet verder gaan dan nodig. Het gaat bij het beoordelen
van evenredigheid enerzijds om het behouden van een flexibele arbeidsmarkt en daarbij
de wens om zo min mogelijk te reguleren, en anderzijds om het borgen van de patiëntveiligheid
en kwaliteit. Beide belangen moeten altijd goed gewogen worden in de regulering van
beroepen en handelingen. Het doel van de evenredigheidsbeoordeling is het waarborgen
van een goed werkende interne markt, transparantie en sterke consumentenbescherming.
Om de evenredigheid te kunnen beoordelen voor opname in de Wet BIG, moet een beroep
getoetst worden aan de criteria zoals deze in de beleidslijn van het Ministerie van
VWS zijn opgenomen (Kamerstukken II 2014/15, 29 282, nr. 211, bijlage 2). Dat geldt ook in situaties waarin reeds geëxperimenteerd is op grond
van artikel 36a van de Wet BIG en voor beroepen die in het lichte regime zijn gereguleerd
en waarvan regulering in het «zware regime» van de Wet BIG wordt overwogen. Deze beoordeling
moet ook worden gemaakt in het geval van de mondhygiënist.
Het bovenstaande betekent dat ook in het geval dat het experiment doelmatigere zorg
had bewezen, er geen aanleiding is om direct over te gaan tot regulering van een beroep.
Ook bij bewezen doelmatigere zorg blijft het uitgangspunt dat een beroep enkel in
het «zware regime» (artikel 3) gereguleerd wordt als het nodig zou zijn voor het borgen
van de kwaliteit van de beroepsuitoefening in de individuele gezondheidszorg en om
de patiënt te beschermen tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen. Het reguleren
van een beroep in het «zware regime» (artikel 3) is immers een vergaande maatregel.
In het «zware regime» (artikel 3) is tuchtrecht van toepassing en geldt een (her)registratie.
Dit kan onder andere leiden tot beperkte flexibiliteit op de arbeidsmarkt.
Borgen van patiëntveiligheid en kwaliteit op grond van een beschermde opleidingstitel
Na afloop van het experiment op 1 juli 2025, vallen mondhygiënisten weer in het «lichte
regime» (artikel 34) met opleidingstitelbescherming en een functionele zelfstandigheid
voor het zonder toezicht en tussenkomst van een zelfstandig bevoegde zorgverlener
behandelen van kleine gaatjes en injecteren van verdovingen. De patiëntveiligheid
en kwaliteit van zorg zijn daarmee voldoende geborgd. Functionele zelfstandigheid
is een wettelijke regeling van de bevoegdheid tot het zelfstandig kunnen verrichten
van deze voorbehouden handelingen. Dit betekent dat tandartsen erop kunnen vertrouwen
dat mondhygiënisten deze handelingen zelfstandig kunnen verrichten, waarbij de patiëntveiligheid
en kwaliteit van zorg bewaakt wordt.
Aanvullend is in het kader van patiëntveiligheid en kwaliteit voor mondhygiënisten
een privaat kwaliteitsregister waarin zij zich kunnen registreren beschikbaar. Kwaliteitsregisters
zijn een belangrijke bron voor patiënten, werkgevers en anderen om te controleren
of zij met een betrouwbare zorgverlener te maken hebben. Registratienormen in een
kwaliteitsregister zijn door het veld zelf bepaald en dus niet door de wetgever vastgelegd.
Met registratie in het private Kwaliteitsregister Mondhygiënisten (KRM) tonen mondhygiënisten
onder meer aan dat zij beschikken over een diploma dat voldoet aan de Wet op het Hoger
Onderwijs waaruit blijkt dat zij de opleiding tot mondhygiënist met succes hebben
afgerond. Verder onderschrijven mondhygiënisten hiermee het erkende beroepsprofiel
en de door NVM erkende gedragscode voor mondhygiënisten. Ook blijkt hieruit dat ze
voldoen aan de eisen van deskundigheidsbevordering17 die gelden voor mondhygiënisten die daarin zijn geregistreerd. Op grond van deze
eisen moeten mondhygiënisten iedere registratieperiode van 5 jaar voldoen aan de hiervoor
genoemde eisen op gebied van deskundigheidsbevordering.
Administratieve lasten
Er zijn mondhygiënisten die veronderstellen dat de huidige bevoegdheden onnodige administratieve
lasten met zich meebrengen en een zelfstandige bevoegdheden deze weg zal nemen. Die
veronderstelling is niet terecht. Ook na het experiment kunnen mondhygiënisten functioneel
zelfstandig, dus zonder toezicht en tussenkomst van een zelfstandig bevoegde zorgverlener
(tandartsen) al kleine gaatjes behandelen en verdovingen injecteren. Daar bij is weliswaar
een opdracht nodig, maar over de wijze van opdrachtverlening kunnen afspraken worden
gemaakt om de in de praktijk ervaren belemmeringen te beperken. De opdracht (aan functioneel
zelfstandig bevoegde mondhygiënisten) voor het uitvoeren van voorbehouden handelingen,
zoals het behandelen van kleine gaatjes en verdovingen injecteren, kan door bijvoorbeeld
de KNMT en NVM op regionaal of landelijk worden vastgelegd en hiervoor is geen schriftelijke
opdracht per patiënt nodig. Zo kunnen mondhygiënisten met een functionele bevoegdheid
ook gemakkelijk een zelfstandige praktijk blijven voeren, zoals zij dit voor het experiment
ook deden. Voor overige voorbehouden handelingen kan gewerkt worden via de opdrachtregeling
van de Wet BIG. Over het werken in opdracht is recent samen met de KNMT, NVM en IGJ
voorlichting gepubliceerd. De KNMT en de NVM zijn betrokken geweest bij de totstandkoming
en verspreiding onder de leden van deze voorlichting.
Kortom, het is niet nodig dat mondhygiënisten voor elke handeling per patiënt moet
beschikken over een aparte opdracht van een tandarts. Het klopt dus ook niet dat deze
dagelijkse lasten groot moeten zijn en een zelfstandige bevoegdheid die lasten drastisch
zal verminderen. Ook dan zal er immers alsnog (schriftelijk) contact tussen tandarts
en mondhygiënist nodig blijven om goede mondzorg te kunnen verlenen. Bovendien vormen
dergelijke lasten geen criterium om opgenomen te worden in het «zware regime» van
artikel 3 van de wet BIG. Als blijkt het werken in opdracht niet goed verloopt, ben
ik bereid met betrokken mondzorgpartijen in gesprek te gaan over het werken in opdracht
kan worden geoptimaliseerd.
Overigens leidt regulering van een beroep in artikel 3 van de Wet BIG tot meer administratieve
lasten. Opname van een beroep in het BIG-register brengt namelijk een verplichting
mee tot registratie en vijfjaarlijkse verplichting tot (her)registratie. Dat zou dan
ook voor de mondhygiënisten gaan gelden. Dat betekent dat mondhygiënisten elke 5 jaar
moeten aan tonen dat zij nog voldoen aan de herregistratie- eisen, te weten voldoende
werkervaring of recente scholing hebben gevolgd.
Precedentwerking
Voorkomen moet worden dat het BIG-register gebruikt wordt voor andere doeleinden dan
het borgen van de kwaliteit van de beroepsuitoefening in de individuele gezondheidszorg
en om de patiënt te beschermen tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen. De Wet
BIG is er niet voor om een zekere status aan beroepen te verlenen of voor financieel-economische
motieven. En ik herhaal nog weer dat het BIG-register ook administratieve lasten met
zich brengt. Naast het BIG-register is er de mogelijkheid van erkende titelbescherming
(artikel 34 van de wet), die ook samen kan gaan met een bevoegdheid om een aantal
specifieke voorbehouden handelingen zelfstandig uit te voeren (de hiervoor reeds beschreven
functionele zelfstandigheid). Daarnaast is er de mogelijkheid van opdrachtverlening.
Onnodige opname van een beroep in het BIG-register kan ook voor andere beroepen een
reden zijn om dat ook te willen, waardoor er uiteindelijk een veel zwaardere regulering
van de beroepen ontstaat dan noodzakelijk. Daarom is het des te belangrijker om vast
te houden aan de uitgangspunten van regulering in de Wet BIG conform de beleidslijn
van het Ministerie van VWS en de hierboven genoemde Europese richtlijn.
Patiëntveiligheid, kwaliteit van zorg en de flexibiliteit op de arbeidsmarkt zijn
met regulering van de mondhygiënist in het lichte regime (artikel 34) dus voldoende
geborgd, mede door de functionele zelfstandigheid, de mogelijkheden van de opdrachtregeling
en het hiervoor genoemde kwaliteitsregister.
Terugkomend op uw vraag, is het, gegeven de beleidslijn voor toelating in artikel
3 van de Wet BIG en alle bovengenoemde onderbouwing, niet aan de orde om het beroep
mondhygiënist wettelijk te reguleren in het zware regime (artikel 3) van de Wet BIG.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Agema, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport