Brief regering : Kabinetsvisie EU-concurrentievermogen
21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen
Nr. 621
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 december 2024
Op 1 december jl. is de nieuwe Europese Commissie onder leiding van Von der Leyen
van start gegaan. Het verbeteren van het EU-concurrentievermogen is één van de speerpunten
van deze nieuwe Commissie. In aanvulling op de kabinetsreacties1 op het rapport van Draghi over de toekomst van het EU-concurrentievermogen die op
respectievelijk 4 oktober en 4 november jl. met uw Kamer zijn gedeeld, deelt de Minister
van Economische Zaken hierbij de uitgebreidere kabinetsvisie op het EU-concurrentievermogen
met uw Kamer. Deze brief ontvangt uw Kamer mede namens de Minister van Klimaat en
Groene Groei, de Minister van Financiën, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp; en conform de toezegging
van de Minister van Economische Zaken in het commissiedebat over de Raad voor Concurrentievermogen
op 25 september jl. (Kamerstuk 21 501-30, nr. 615). Tevens wordt met deze Kamerbrief opvolging gegeven aan de toezegging aan het Kamerlid
Bontenbal tijdens de Begrotingsbehandeling van Klimaat en Groene Groei om nader in
te gaan op de raakvlakken tussen Draghi en het klimaat- en energiebeleid.2
In deze brief zal eerst de economische en geopolitieke context worden geschetst. Vervolgens
zal de kabinetsvisie langs zes thema’s worden uitgewerkt: 1) interne markt en mededinging,
2) onderzoek, talent en (digitale) innovatie, 3) Europees economisch buitenlandbeleid,
4) kritieke grondstoffen, circulariteit en energie, 5) toekomstgerichte industrie
en 6) financiering. Voor het opstellen van deze visie is vooraf gesproken met verschillende
belanghebbenden uit het bedrijfsleven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties.
I. Context
Een wereld met meer onzekerheid, onrust en oorlog vereist dat het kabinet – in dialoog
met de samenleving – waakt over de Nederlandse belangen, waaronder ons verdienvermogen
en veiligheid. Nederland is een van de meest welvarende landen in de wereld. We zijn
een handelsland bij uitstek en daar hebben we veel profijt van. De uitvoer van goederen en diensten
creëert meer dan een derde van het Nederlandse BBP en meer dan 3 op de 10 banen. Waardeketens
stoppen niet bij de grens, of het nu gaat om goederen, diensten of (digitale) technologieën.
Op de Europese interne markt hebben Nederlandse bedrijven directe toegang tot een
markt van meer dan 450 miljoen mensen, en via EU-handelsovereenkomsten ook tot markten
daarbuiten.
Een concurrerende economie, gebouwd op florerende bedrijven, is belangrijk voor onze
brede welvaart omdat ze zorgt voor meer kwalitatieve banen en hogere inkomens, betere
producten en diensten, en voldoende belastinginkomsten om publieke voorzieningen te
financieren. Andersom geldt ook dat een sterke publieke sector, met goede gezondheidszorg
en onderwijs, randvoorwaardelijk is voor een sterke economie. Daarmee versterken we
onze bestaanszekerheid, onze veiligheid en weerbaarheid en kunnen we maatschappelijke
opgaven aan, zoals de klimaat-, circulaire- en energietransitie. Een gezonde, open
en concurrerende Europese economie zorgt niet alleen voor een stabiele en grote afzetmarkt
voor Nederlandse producten en diensten, maar leidt dankzij onderlinge concurrentie
tussen bedrijven op de interne markt ook tot goedkopere producten en meer innovatie.
Bovendien stimuleert Europese samenwerking kennis, innovatie en technologische ontwikkelingen,
omdat bedrijven en onderzoeksinstellingen kennis en kunde kunnen bundelen.
Via het EU-concurrentievermogen werken we aan een EU:
1. waarin burgers profiteren van een productievere economie;
2. die leefbaar, gezond en veilig is en blijft voor huidige en toekomstige generaties;
3. waar bedrijven voordeel halen uit de nieuwe economische kansen die ontstaan door de klimaat-, circulaire- en energietransitie en (digitale) technologische
innovaties;
4. die de geopolitieke en -economische positie van de EU versterkt en daarmee onze belangen kan beschermen tegenover derde landen.
Dit draagt bij aan een veilig Europa en een weerbare economie, die bestand is tegen
economische schokken en veranderende geopolitieke omstandigheden. Zodoende zijn de
Nederlandse belangen gebaat bij een sterke EU die geopolitiek doortastend kan optreden.
In het licht van veranderende geopolitieke omstandigheden moeten we ons eigen huis
zo goed mogelijk op orde hebben. Alleen zo blijven Nederland en de EU in staat om
eigen keuzes te maken en onze publieke belangen goed te behartigen. Vanwege de directe
gevolgen voor de interne markt moet hierbij continu aandacht blijven bestaan voor
het waarborgen en versterken van de rechtsstaat, democratie en grondrechten.
De uitdagingen
Een aantal ontwikkelingen zet de concurrentiepositie van Nederland en de EU onder
druk: ten eerste is er sprake van een sterk achterblijvende productiviteitsgroei ten
opzichte van de VS en China. De productiviteitsgroei in de Europese Unie loopt uiteen,
wat het belang van structurele hervormingen op nationaal niveau onderstreept. Volgens
Draghi komt dit doordat de EU de digitale revolutie en de productiviteitswinst die
dit met zich meebracht grotendeels heeft gemist. Het achterblijven van met name private
investeringen in onderzoek, innovatie en valorisatie, die een katalysator zijn voor
productiviteit en welvaart, ligt hier voornamelijk aan ten grondslag. Ten tweede fragmenteert
en verhardt het geopolitiek klimaat. Landen gebruiken steeds vaker economische en
technologische instrumenten om geopolitieke doelen te behalen. Het multilaterale,
op regels gebaseerde handelssysteem, staat onder druk door marktverstorende praktijken
en een protectionistische tegenreacties. De open economieën van Nederland en de EU
worden hier bij uitstek door geschaad. Ten derde zijn de energieprijzen in Europa
relatief hoog ten opzichte van onder andere de VS en China, dat maakt energie-intensieve
productie en producten relatief duurder. De grote afhankelijkheid van geïmporteerde
fossiele brandstoffen is verder een kwetsbaarheid voor de Europese economie, zoals
de energiecrisis liet zien. Ten vierde moeten alle bedrijven, om onze gezondheid,
milieu en welvaart te beschermen, tijdig een bijdrage leveren aan de afgesproken klimaatdoelstellingen,
waaronder de EU-klimaatdoelen van 2030 en 2050, en het akkoord van Parijs. Dat zal
niet voor elke bedrijfssector even snel gaan en vereist in bepaalde gevallen gerichte
ondersteuning vanuit de overheid. Ook kan het maatschappelijk belang van een sector
van de ene tot de andere lidstaat of regio verschillen, wat een Europese focus ingewikkeld
maakt. Tot slot hebben demografische ontwikkelingen invloed op onze brede welvaart.
Deze ontwikkelingen vormen een uitdaging, met name voor EU-arbeidsmarkten en overheidsfinanciën. Het is belangrijk om voldoende personeel te
hebben voor hoogproductieve sectoren en de transities om de welvaart in de toekomst
te waarborgen, maar de huidige krapte op de arbeidsmarkt maakt dit moeilijk.
De uitgangspunten
Deze uitdagingen vereisen een gezamenlijke aanpak, maar kunnen niet allemaal tegelijkertijd
worden geadresseerd. Met onze doelstellingen gaan keuzes en dilemma’s gepaard die
bepalend zijn voor de richting van onze economie. Het kabinet wil primair inzetten
op het bevorderen van de juiste randvoorwaarden voor een concurrerende economie. Op
die manier biedt de EU een aantrekkelijk ondernemingsklimaat voor toekomstige ondernemers,
ruimte voor nieuwe initiatieven, en kunnen bedrijven zelf kiezen voor de meest rendabele
activiteiten. Het kabinet heeft hiervoor twaalf uitgangspunten vastgesteld en deze
en vervolgens in deze brief vertaald naar concrete inzet op zes thema’s.
Sturen op randvoorwaarden via twaalf uitgangspunten:
1. een EU met lidstaten met florerende en toekomstgerichte en -bestendige economieën
en gezonde overheidsfinanciën;
2. een gelijk speelveld op de interne markt en een eerlijk mondiaal speelveld, waarin
bedrijven, en niet (lid)staten, met elkaar concurreren;
3. een EU die simpeler, besluitvaardiger en voorspelbaarder is, met een proportionele
en doelmatige regeldruk voor bedrijven;
4. een goed geïntegreerde Europese energiemarkt die helpt om energiekosten te verlagen;
5. strategische en toekomstbestendige sectoren ten behoeve van groei, veiligheid en weerbaarheid;
6. een EU waarin bedrijven (waaronder de defensie-industrie) effectieve en blijvende
toegang hebben tot financiering en kapitaal, inclusief durfkapitaal;
7. een wendbare beroepsbevolking die beschikt over de juiste vaardigheden;
8. een weerbaardere en veiligere EU door middel van het sluiten van internationale handelsovereenkomsten
en partnerschappen, onder andere voor onze leveringszekerheid en het afbouwen van
risicovolle strategische afhankelijkheden;
9. een EU met sterke basis in kennisbreed onderzoek en innovatie, waaronder voor technologieën
met zowel civiele als militaire toepassingen;
10. een EU waarin wetenschappelijk en technisch talent wordt gestimuleerd samen te werken
en te excelleren;
11. een duurzame EU die de afgesproken klimaat-, energie-, milieu en biodiversiteitsdoelen
voor 2030 en 2050 (klimaatneutraal) behaalt met investeringszekerheid via normering,
beprijzen en subsidiëring en borging van eerlijke concurrentie t.o.v. tegen niet-duurzame producten
elders;
12. een hoogwaardige Europese digitale en fysieke infrastructuur.
II. De concrete inzet
Thema 1: Interne Markt en Mededinging
Een sterke interne markt is het fundament van de Europese economie en ons concurrentievermogen.
Nederland is gebaat bij een goedwerkende interne markt, zonder onnodige regeldruk
en met effectieve handhaving van interne marktregels, staatssteunregels en mededingingsregels.
Dit vergemakkelijkt innovatie, bevordert zakendoen, verbetert het vestigingsklimaat
voor (kleinere) innovatieve bedrijven, en vergroot de ruimte voor opschaling. In de
praktijk ervaren ondernemers, werknemers en burgers echter nog te veel belemmeringen.3 Voorbeelden zijn: verschillen in regels, extra eisen die lidstaten stellen (nationale
koppen) of verschillende manieren waarop lidstaten toezicht houden op EU-regelgeving.
Door meer uniforme regels en geharmoniseerde normen kunnen bedrijven, van zelfstandigen
tot multinationals, profiteren van een gelijk speelveld en schaalvoordelen. Het kabinet
wil dit adresseren door ongerechtvaardigde barrières en onnodige regeldruk op de interne
markt weg te nemen, specifiek voor het mkb. Tegelijkertijd wil het kabinet ook aandacht
besteden aan specifieke markten waar dat nodig is, zoals de Europese defensiemarkt.
De Europese defensiemarkt is geen markt waar bedrijven op basis van eerlijke competitie
met elkaar concurreren. Een deel van de Europese defensiebedrijven is (deels) in staatshanden.
Deze bedrijven bevinden zich in de EU primair in een handvol grote EU-lidstaten. De
toeleveringsketens bestaan voor een belangrijk deel uit bedrijven uit hetzelfde land.
Het is vanuit militair en industrieel oogpunt noodzakelijk om de Europese defensie-industrie
te consolideren. Onmisbaar element bij een goedwerkende interne markt is hoogwaardige,
duurzame en digitale infrastructuur, waarbinnen goede verbindingen en standaarden
de norm zijn. Infrastructuur fungeert als een van de pijlers voor het concurrentievermogen
van de EU, met name voor een land met een open economie zoals Nederland.
Inzet
1. Horizontale interne markt: het kabinet blijft conform het Regeerprogramma werken aan de versterking van de interne
markt op grond van de kabinetsbrede actieagenda.4 Dankzij een succesvolle oproep vanuit EU-lidstaten, waaronder Nederland, zal de nieuwe
Commissie voor juli 2025 met een horizontale interne marktstrategie komen voor een
goed werkende, sterke, eerlijke en duurzame interne markt. Nederland werkt samen met
andere lidstaten om de Commissie hier concrete input voor te geven. Het kabinet heeft
tien concrete suggesties voor belemmeringen en onderwerpen die de genoemde strategie
moet adresseren (zie bijlage 1). Ook moet de strategie inzetten op betere, waaronder
doelgerichte en meer uniforme, implementatie en toepassing van de regels van de interne
markt. Door belemmeringen beter in kaart te brengen en te koppelen aan concrete voorstellen
op alle (relevante) beleidsterreinen, kunnen verantwoordelijke Ministers, onder andere
in de Raad voor Concurrentievermogen prioriteiten stellen en sturen op resultaten.
2. Mededinging: het kabinet wil conform de aanbeveling van Draghi de discussie over een Europese
New Competition Tool nieuw leven inblazen om verminderde marktwerking aan te pakken, bijvoorbeeld vendor lock-in problemen.5 Op die manier stimuleren we innovatie, hogere kwaliteit en lagere prijzen voor consumenten
en ondernemers. Het kabinet erkent dat het vergroten van de weerbaarheid en veiligheid
in het belang is van Nederland en de EU. Een mogelijk voorstel vanuit de Commissie
om weerbaarheids- en veiligheidsoverwegingen voldoende mee te wegen, bijvoorbeeld
in strategische sectoren als de defensie-industrie, moet gepaard gaan met in achtneming
van marktwerking en gelijke kansen voor bedrijven. Tevens wordt onderzocht hoe «killer acquisitions» door de Autoriteit Consument en Markt en de Commissie kunnen worden beoordeeld, zodat
innovatie geborgd blijft.6
3. Opschaling van de defensiemarkt: het kabinet zet zich ervoor in dat selectieve consolidatie in de Europese defensiemarkt
bijdraagt aan het mitigeren van industriële fragmentatie en het stimuleren van geaggregeerde
vraag naar defensieproducten in de interne markt. Bij deze opschaling van de defensieproductie
moet concurrentie behouden blijven en grensoverschrijdende toeleveringsketens worden
verbeterd, met toegang voor het innovatieve mkb. Grensoverschrijdende toeleveringsketens
met ruimte voor het innovatieve mkb zijn weerbaarder, in potentie efficiënter en benutten
de innovatiekracht van alle bedrijven uit de EU.
4. Staatssteun: het uitgangspunt van het kabinet voor staatssteun is in beginsel terughoudend, maar
biedt wel ruimte om op constructieve wijze mogelijke wijzigingen van de staatssteunkaders
te beoordelen. Strikte steunkaders, met waarborgen voor een gelijk speelveld, zorgen
ervoor dat de concurrentie tussen ondernemingen eerlijk kan verlopen. Dit neemt niet
weg dat er in het licht van de transities en in geval van marktfalen gerichte staatssteun
nodig kan zijn. Het is daarom van belang dat de steunkaders fit for purpose zijn, bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat er voldoende mogelijkheden zijn voor
risicofinanciering om private financiering aan te jagen.
5. Betere regelgeving: er moet continue aandacht blijven voor de administratieve lasten en de nalevingskosten
van regels. Het kabinet roept de Commissie op spoedig met een ambitieus voorstel te
komen om te schrappen in het bestaande regelgevend kader. Het kabinet acht het positief
dat de Europese Commissie hier ook zelf op wijst. Het kabinet steunt dan ook het voorstel
van de Commissie om de concurrentievermogen- en mkb-test te versterken, zodat we rekening
houden met de concurrentiekracht en -positie van het mkb bij EU-regelgeving.7 Zo kan onnodige regeldruk worden voorkomen. Het kabinet zal zich actief inzetten
om na te gaan hoe Europese wetgeving uitpakt voor onder andere het mkb, uitvoeringsinstanties
en territoriale effecten. Ook het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) krijgt een
rol in het beoordelen van de Nederlandse inzet op regeldruk in Europese wetsvoorstellen,
waarbij wordt gekeken naar de impact van de wijze van implementeren van EU-regelgeving
op het Nederlandse bedrijfsleven.
6. Aanbesteden: aanbesteden kan bijdragen aan het verminderen en voorkomen risicovolle strategische
afhankelijkheid van landen buiten de EU. De Net-Zero Industry Act is een goed voorbeeld hoe met aanbesteden de productiecapaciteit van net zero technologieën
kan worden gestimuleerd. Het opnemen van kwalitatieve eisen in aanbestedingen kan
de vraag naar producten van EU-bedrijven stimuleren en bijdragen aan gelijk speelveld
met landen buiten de EU die bijvoorbeeld minder strenge sociale en duurzaamheidseisen
stellen.
7. Infrastructuur: het kabinet blijft inzetten op aansluiting bij het Trans-Europees Transportnetwerk
(TEN-T) om tot een duurzaam, efficiënt en veilig Europees netwerk te komen.
Thema 2: Onderzoek, talent en (digitale) innovatie
Op lange termijn zijn investeringen in onderzoek, talent en (digitale) innovatie cruciaal
om de productiviteitskloof te dichten, bij te dragen aan de klimaat- en energietransitie
en onze geopolitieke positie te versterken. Daarvoor is aandacht nodig voor de gehele
kennis- en innovatieketen. Het Europese Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie
(Kaderprogramma) is hier een van de belangrijkste programma’s voor. Om de achterstand
in concurrentiepositie in te kunnen halen, moeten excellentie en impact uitgangspunten
blijven in het nieuwe Kaderprogramma, waarbij zowel grensverleggend fundamenteel wetenschappelijk
onderzoek wordt gefinancierd, evenals onderzoek en innovatie ten behoeve van specifieke
maatschappelijke uitdagingen. Het EU-doel om 3% van het BBP te investeren in R&D is
opnieuw onderschreven in het Regeerprogramma. Europese financiering betreft in sommige
gevallen cofinanciering, met de prikkel om nationaal mee te investeren. Dit draagt
bij aan een afgestemde Europese inzet op strategische onderzoekagenda’s en stimuleert
lidstaten om strategisch te investeren in O&I. Het behalen van de 3%-doelstelling
in 2030 zal voor veel lidstaten moeilijk of niet haalbaar zijn en ook voor Nederland
blijft dit een grote uitdaging. Gezien onze sectorstructuur, met een relatief grote
dienstensector, is het structureel verhogen van (private) R&D-uitgaven een opgave
voor de lange termijn. Om de productiviteit van onze economie te vergroten werkt het
kabinet op dit moment aan een productiviteitsagenda.
Bij aandacht voor onderzoek en innovatie hoort naast het belang van investeren in
een brede basis ook het creëren van de condities waardoor innovatieve bedrijven kunnen
opschalen en het toepassen van digitale en technologische innovaties in sectoren.
Digitalisering en technologieën kunnen bedrijven helpen hun processen efficiënter
te maken, te beveiligen en arbeidstekorten op te vangen. Digitalisering kent toepassingen
in vrijwel alle sectoren en in de ontwikkeling van nieuwe (platform)markten, van precisielandbouw,
e-health en fintech tot voorspellend onderhoud in de maakindustrie. Specifiek voor een aantal
(digitale) technologieën wordt Europa echter steeds afhankelijker van andere landen.
Dit zien we bijvoorbeeld op het gebied van AI, cloud, en cybersecurity; maar ook op het gebied van clean tech. Eigen productie is geen vereiste, maar het is wel van belang om de waarborgen en
randvoorwaarden voor deze technologieën op orde te maken. De EU moet meer inzetten
op ontwikkeling en kansen van digitalisering en digitale technologieën, en de toepassing
ervan beter gaan benutten.
Om dit alles te kunnen doen moeten we ook over de juiste vaardigheden beschikken.
Op het gebied van vaardigheden bestaan er nationaal vergelijkbare uitdagingen als
op Europees niveau en het kabinet onderschrijft de probleemanalyse van het Draghi-rapport.
Voor het EU-concurrentievermogen is een goed opgeleide beroepsbevolking, met aandacht voor vaardigheden,
essentieel. We moeten mensen opleiden die nieuwe technologische toepassingen in kunnen
zetten in hun werk, zoals AI en robotisering. Dit vereist onder meer het leren van
digitale en technologische vaardigheden in het funderend onderwijs en het vervolgonderwijs.
Ook moet er aandacht zijn voor het onbenut arbeidspotentieel in het bijzonder van
vrouwen in de EU, waaronder in technologische en digitale sectoren. Werkenden kunnen
met scholing en ontwikkeling op het werk waardevolle vaardigheden opdoen, en worden
daardoor productiever.
Inzet
1. Eén strategie voor innovatie en (digitale) technologie: op Europees niveau stelt het kabinet naar analogie van de Nationale Technologie Strategie
een samenhangend Europees beleidskader voor, om gerichter te investeren in een beperkte
set (digitale) sleuteltechnologieën: zoals halfgeleiders, biotech, kwantum, netwerktechnologie,
cloud, AI, energy materials en cybersecurity. Dit kan in de vorm van een Europese (digitale) technologiestrategie.
Deze strategie stuurt ook op het aangaan van samenwerkingsverbanden binnen innovatie-ecosystemen.
Het gaat dan om digitale technologieën die de grootste impact hebben op het lange
termijn verdienvermogen, de nationale veiligheid en andere maatschappelijke belangen.
Daarbij is aandacht voor technologieën die bijdragen aan onze defensiecapaciteiten.
De belangrijkste interventies moeten gericht zijn op het aantrekken van private financiering
zodat schaalgrootte mogelijk kan worden, en op het strategisch benaderen van, en het
prioriteren binnen, digitalisering en technologieën.
2. Blijven investeren in onderzoek: financiering van alleen het meest excellente onderzoek creëert uitmuntende kennis
waarmee Europa wereldwijd kan concurreren. Het kabinet zet in op aansluiting bij strategische
onderzoeksprioriteiten en technologiegebieden, evenals investeren in een brede kennisbasis
voor maatschappelijke transities. Daarbij is afstemming tussen nationale en Europese
prioriteiten van belang. Gezamenlijke R&D-prioriteiten moeten worden gebruikt als
hefboom voor aanvullende private en publieke investeringen. Dit kan voor een deel
richting geven aan de meer top-down gedefinieerde delen van het Kaderprogramma, zoals
beschreven in de Nederlandse visie hierop.8 Naast een inzet op een volgend ambitieus Kaderprogramma wil het kabinet meer aandacht
besteden aan de Europese Onderzoeksruimte (ERA) zodat fragmentatie kan worden tegengegaan.
Betrokkenheid van het innovatieve mkb is hierbij belangrijk.
3. Onderzoekinfrastructuur van wereldniveau: Europa kan heel goed samenwerken en zal dat moeten laten zien op nieuwe terreinen.
De infrastructuren die hiervoor nodig zijn, moeten strategisch worden gekozen om wereldwijd
te kunnen concurreren en tot stand komen met behulp van RTO’s en mkb. Naast prioriteren,
is het kabinet voorstander van effectievere, efficiëntere, en snellere Europese processen
voor de gezamenlijke financiering en ontwikkeling van onderzoeks- en technologie-infrastructuren.
4. Talent en vaardigheden: Het kabinet is positief over een faciliterende rol voor de Europese Commissie, die
lidstaten ondersteunt bij het ontwikkelen van initiatieven die bijdragen aan een sterke
«skills-infrastructuur» met specifieke aandacht voor informeel leren en het belang
van een brede leercultuur. Een voorbeeld is de doorontwikkeling van ESCO (European Skills, Competences, Qualifications and Occupations). Hetzelfde geldt voor de ondersteuning van lidstaten door de Commissie voor het
ontwikkelen van instrumenten voor herkenning van vaardigheden en het in kaart brengen
van de huidige en toekomstige vraag en aanbod naar vaardigheden. Ook erkent het kabinet
de noodzaak van het verder ontwikkelen van de Europese Onderwijsruimte (EEA). De inzet
daarbinnen ligt op het wegnemen van obstakels voor grensoverschrijdende samenwerking.
Daarnaast is het van belang binnen de EEA te werken aan gebalanceerde studentmobiliteit,
of brain circulation, in plaats van asymmetrische talentstromen.
Thema 3: Europees economisch buitenlandbeleid
Het kabinet deelt de visie van Draghi dat een meer gecoördineerd en geïntegreerd extern
beleid op economische dossiers in de vorm van een Europees economisch buitenlandbeleid
het concurrentievermogen van de EU ten goede komt.9 Om zowel te kunnen werken aan de versterking van de weerbaarheid en veiligheid van
de EU, als aan het behoud van open handel en een mondiaal gelijk speelveld, moet de
EU zaken als handelsbeleid, leveringszekerheid, toegang tot hoogwaardige sleuteltechnologieën
en het mitigeren van risico’s van strategische afhankelijkheden op gebalanceerde wijze
bij elkaar brengen, met aandacht voor beleidscoherentie. Naast de klassieke handelsdefensieve
maatregelen zoals antidumping-, antisubsidie- en vrijwaringsmaatregelen, bedoeld om
het gelijke speelveld tussen de EU en derde landen te kunnen waarborgen, is de trade toolbox de laatste jaren uitgebreid met onder andere de verordening buitenlandse subsidies,
het anti-dwanginstrument en het internationaal aanbestedingsinstrument. Het is belangrijk
dat deze instrumenten effectief worden geïmplementeerd. Op het gebied van risicovolle
strategische afhankelijkheden is een gecoördineerde aanpak extra belangrijk, om de
onvermijdelijke kosten van het afbouwen van deze afhankelijkheden te beperken.
Inzet
1. Handelsbeleid en samenwerking met gelijkgezinde partners: Nederland pleit voor een pragmatisch en minder generiek handelsbeleid, in lijn met
een recent Nederlands non-paper10. Zo steunt het kabinet het voorstel van Draghi tot strategisch gebruik van handelsverdragen
en partnerschappen met gelijkgezinde partners om de leveringszekerheid van onder meer
kritieke grondstoffen en toegang tot hoogwaardige sleuteltechnologieën veilig te stellen,
onder andere voor de defensie-industrie, waarbij voor het kabinet gelijke en redelijke
standaarden van belang zijn. Naast kritieke grondstoffen is ook de leveringszekerheid
van kritieke medische producten van belang. Het kabinet zet tevens in op een effectieve
en coherente implementatie van het handelsdefensieve instrumentarium, met het oog
op het bevorderen van een mondiaal gelijk speelveld en het versterken van het geopolitieke
handelingsvermogen van de EU. Daarnaast zal het kabinet zich inspannen voor verdere
naleving en handhaving van bestaande handelsafspraken.
2. Economische Veiligheid: het kabinet zet zich op EU-niveau in voor de versterking van onze economische veiligheid
en weerbaarheid via de verschillende initiatieven van de Europese Economische Veiligheidsstrategie,
waar Nederland veel belang aan hecht. Het kabinet werkt onder meer aan een gerichte
verbetering van de aanpak van veiligheidsrisico’s die samenhangen met inkomende investeringen,
bijvoorbeeld door informatie-uitwisseling tussen EU-lidstaten over FDI-casuïstiek
en gezamenlijke veiligheidsrisico’s te verbeteren. Het kabinet heeft een actieve rol
bij de gaande onderhandelingen over een herziening van de FDI-verordening.
Thema 4: Grondstoffen, circulariteit en energie
De wereldwijde klimaat-, circulariteit- en energie-uitdagingen van vandaag creëren
de groeimarkten van morgen. Om groen te groeien en onze energieonafhankelijkheid te
vergroten moeten we nú de juiste keuzes maken. Daarvoor zijn de juiste randvoorwaarden
en stabiel en rechtvaardig overheidsbeleid nodig. In een welvarend Europa gaat concurrentievermogen
hand in hand met de duurzame transitie richting klimaatneutraliteit en nul-verontreiniging.
Toegang tot betaalbare en schone energie is hierbij belangrijk. Het kabinet verwelkomt
daarom het streven van de Commissie om met hun aangekondigde Action Plan for affordable Energy Prices energieprijzen voor bedrijven en huishoudens te verlagen. Het verder versterken van
Europese samenwerking op de interne energiemarkt, een goed geïntegreerde en doorverbonden
Europese energiemarkt, opschaling van eigen schone energieproductie, energiebesparing,
flexibiliteit, een importstrategie met diversificatie van bronnen en het verminderen
van risicovolle strategische afhankelijkheden helpen om de totale energiekosten te
verlagen en een gelijker speelveld te creëren.11
Toegang tot kritieke grondstoffen is voor veel van de in deze brief genoemde onderdelen
een belangrijk aandachtspunt. Kritieke grondstoffen zijn cruciaal voor onze economie
en veiligheid. De beschikbaarheid en toegang tot deze grondstoffen wordt echter steeds
meer een punt van zorg. Om onze open strategische autonomie te waarborgen, is actie
op verschillende fronten nodig. Dit doet het kabinet via de Nationale Grondstoffenstrategie
en de Europese Critical Raw Materials Act (CRMA). Om de risico's van tijdelijke onderbrekingen in de toevoer van kritieke grondstoffen
te beperken, is onder meer het aanhouden van strategische voorraden een instrument.
Om op de lange termijn te zorgen voor voldoende toegang tot grondstoffen, is de transitie
naar een circulaire economie cruciaal. Een duurzamer gebruik van grondstoffen vergroot
onze strategische onafhankelijkheid, stimuleert innovatie, draagt bij aan een schone
leefomgeving en versterkt het EU-concurrentievermogen. De verschuiving naar een circulaire
economie zal bovendien nieuwe banen creëren in sectoren zoals recycling en reparatie.
Het beter ontwerpen van producten, gebruik van gerecyclede materialen en verminderen
van afval kan op middellange termijn leiden tot lagere productiekosten.
Inzet
1. Toegang tot betaalbare, schone energie: de opschaling van eigen schone energieproductie, zoals kernenergie en wind op zee,
naast inzet op energiebesparing en flexibiliteit, vergroot de leveringszekerheid en
verkleint de impact van onvoorspelbare internationale marktprijzen en eventuele prijspieken
veroorzaakt door geopolitieke spanningen. Het kabinet zet daarom in op een faciliterend
Europees kader voor hernieuwbare energie en kernenergie. Ook werkt het kabinet aan
diversificatie van bronnen voor de import van duurzame energiedragers, zoals waterstof
en waterstofderivaten. Daarnaast wordt het gebruik van fossiele brandstoffen teruggedrongen
door vervuiling te beprijzen en in Europees verband in te zetten op afbouwen van fossiele
subsidies voor de energievoorziening.
2. Aanpakken van knelpunten in de klimaat- en energietransitie: om de transitie naar een klimaatneutraal energiesysteem uitvoerbaar te maken, pleit
het kabinet ook in de EU, in lijn met de motie Erkens12, voor het oplossen van knelpunten voor de klimaat- en energietransitie zoals netcongestie
en langdurige en complexe vergunningsprocedures. Zoals voorgesteld door Draghi moet
hiervoor onder andere gewerkt worden aan het verder stroomlijnen van vergunningverlening,
waarbij het kabinet onder meer inzet op meer coherentie in Europese energie- en milieu/natuurkaders
hetgeen van groot belang is voor een goede nationale programmering en gebruik van
ruimte in de lidstaten.
3. Uitrol energie-infrastructuur: het kabinet zet in op de uitbreiding van infrastructuur voor waterstof en elektriciteit
en voldoende interconnecties. De Noordzee vormt een belangrijke potentiële bron voor
hernieuwbare elektriciteit in (Noordwest)-Europa. Het aansluiten van dit productievermogen
vereist grote investeringen. In lijn met de aanbevelingen van Draghi werkt het kabinet
met andere EU-lidstaten samen aan een rechtvaardige kostendeling voor de ontwikkeling
van het net op zee. Uiteenlopende methodes voor het vaststellen van nettarieven in
verschillende lidstaten leiden tot steeds grotere verschillen in kosten voor ondernemers
om gebruik te maken van het elektriciteitsnet. Daarom zet het kabinet in op sterkere
harmonisatie van de nettariefmethodiek, met een nadruk op de nettarieven voor elektrolyse,
batterijopslag en de industrie. Versterking van EU-investeringen kan helpen om (grensoverschrijdende) infrastructuur te faciliteren.
4. Efficiënte werking van de interne energiemarkt: het is van belang om prijs- en marktprikkels en de efficiënte werking van de interne
markt te behouden. Deze zijn cruciaal om energiekosten betaalbaar te houden en efficiënte
investeringen te stimuleren. Onnodig ingrijpen op de werking van de energiemarkt,
bijvoorbeeld door het instellen van prijslimieten, een infra-marginale elektriciteitsheffing
of gerichte prijssteun voor de industrie beziet het kabinet daarom kritisch.
5. Kritieke grondstoffen: het kabinet start een traject richting het aanleggen van reserves voor kritieke grondstoffen.
Hierbij wordt gekeken naar de mogelijkheid van een Europees stelsel onder de Critical Raw Materials Act. Nederland positioneert zich hierbij als mogelijke hub voor voorraadvorming in Noordwest
Europa. Nederlandse havens, waaronder Rotterdam, Vlissingen en Amsterdam, kunnen fungeren
als «hub» voor deze kritieke grondstoffen. We starten pilots voor de voorraadvorming
van kritieke grondstoffen voor een productgroep binnen de defensie-industrie (militaire
schepen of optische lasercommunicatie of radarsystemen) en de machine- en werktuigbouw.
Deze zullen zich richten op het identificeren van de kritieke grondstoffen en de meest
effectieve vormen van opslag om de leveringszekerheid te maximaliseren.13 Daarnaast worden er mogelijkheden onderzocht voor diversificatie van grondstoffenleveranciers.
6. Circulariteit: het kabinet ondersteunt de oproep in het rapport Draghi voor het opschalen naar een
Europese circulaire markt die voldoet aan duurzaamheidsstandaarden. Zo kunnen we het
Europese concurrentievermogen vergroten en tegelijkertijd afhankelijkheden afbouwen.
Het kabinet steunt de strategische voorraden, de oprichting van een Europese markt
voor afval- en recycling gericht op verduurzaming van de hele keten, en een slimmer
ontwerp voor langer hergebruik van producten. Ook wordt de ontwikkeling van alternatieven
voor kritieke grondstoffen ondersteund. Het kabinet wil de Nederlandse koploperspositie
van ondernemers op het gebied van de grondstoffentransitie verder versterken en zet
hier onder andere op in met beleid gericht op circulaire plastics en duurzame koolstof.
Het kabinet zet voor een duurzamer gebruik van grondstoffen in op de ontwikkeling
van standaarden die hergebruik en een langere levensduur van kritieke grondstoffen
al in de productiefase bevordert.
Thema 5: Toekomstgerichte industrie
Door in te zetten op goede randvoorwaarden kan de EU een aantrekkelijk ondernemingsklimaat
voor (toekomstige) ondernemers bevorderen en is er ruimte voor nieuwe initiatieven.
Tegelijkertijd is er ook noodzaak om de industrie in de EU gericht te adresseren.
Daarvoor is het nodig een duidelijk Europees kader te ontwikkelen over wanneer er
wel en niet ruimte is voor gericht industriebeleid. Dat moet op Europees niveau, want
waardeketens van bedrijven stoppen niet bij landsgrenzen: een groot bedrijf heeft
gemiddeld vele duizenden (grensoverschrijdende) toeleveranciers. De focus moet liggen
op strategische markten die bijdragen aan toekomstige economische groei en/of aan
weerbaarheid (tech-based markets of the future). Zo bouwen we niet alleen sterke posities op in waardeketens maar profiteren we
van de kansen die de groene en digitale transities bieden en versterken we onze open
strategische autonomie, waarvan grote bedrijven, mkb’ers en startups profiteren. Hierbij
is ook aandacht nodig voor digitale business cases (zie thema 2) en de benodigde grondstoffen
(zie thema 4). Een van de instrumenten voor het versterken van de strategische markten
zijn Important Projects of Common European Interest (IPCEI). Dit is een belangrijk instrument voor Europese publieke-private samenwerkingen,
maar deze processen zijn op dit moment echter lang en tijdrovend.
Naast het opbouwen en stimuleren van nieuwe en strategische markten, moet er ook aandacht
blijven voor energie-intensieve industrieën met strategische waarde. Daarbij is aandacht
nodig voor een meer gecoördineerde aanpak van problematiek rond randvoorwaarden (vergunningverlening,
energie-infrastructuur) en verbetering markttoegang van (innovatieve) producten en
bedrijven. Bovendien zal duidelijk gemaakt moeten worden welke rol deze industrieën
in de economie van de toekomst spelen en hoe die rol er dan uitziet, bijvoorbeeld
in termen van grondstofgebruik en andere duurzaamheidsprestaties. Dat biedt de bedrijven
maar ook de overheden een duidelijk transitiepad. Conform het Draghi-rapport is hierbij
ook aandacht voor elektriciteitsprijzen. Maatregelen om weglek te voorkomen, bijvoorbeeld
indirecte kostencompensatie (IKC-regeling), kunnen de Europese industrie ondersteunen
in de concurrentie op wereldmarkten. Ook zal er gekeken worden naar meer samenwerking
in regionale industrieclusters en coördinatie bij de aanleg van infrastructuur ten
behoeve van energie en industrie.
Inzet
1. Een duidelijk kader voor gericht industriebeleid: het kabinet wil zich inzetten voor gerichte aandacht voor strategische (groei)markten
die op EU-niveau actie vereisen. De focus op strategische markten moet bepaald worden
langs de volgende criteria: 1) impact op de geo-economische veiligheid van de EU;
2) bijdrage aan de Europese economie en groeipotentieel; 3) bijdrage aan dringende
maatschappelijke uitdagingen; en 4) de huidige positie van Europa (zoals marktaandeel
en Technology Readiness Level), als een indicator voor de mogelijkheid om een leidende positie binnen de EU te
behouden, te verkrijgen of te herwinnen. Ook moet er een onderscheid worden gemaakt
tussen nationale en Europese samenwerking. Er is een noodzaak voor EU-samenwerking
in strategische markten 1) wanneer er een gedeelde risicovolle strategische afhankelijkheid
is of gedeeld belang om de open strategische autonomie te versterken, 2) bij een gemeenschappelijke
belemmering in EU-wetgeving, 3) een behoefte aan hoge initiële kapitaalinvesteringen
en/of 4) verwachte schaalvoordelen.
2. Gerichte programma’s en versterkte kennisbasis: met gerichte programma’s en acties werkt het kabinet aan het versterken van waardeketens.
Gerichte programma’s kunnen op ecosystemen gefocust zijn, zoals maritieme maakindustrie,
AI, biotechnologie, defensie-industrie of halfgeleiders. Een manier om gericht aan
strategische markten te werken, is door bilaterale of multilaterale coalities op te
bouwen. Bijvoorbeeld de recente inspanningen voor een coalition of the willing voor halfgeleiders. Zo kunnen welwillende EU-landen met sterke positie op in een
markt bijeengebracht worden om gezamenlijk een positie te ontwikkelen. Aan de basis
hiervan ligt vanuit kennis handelen. Daarom zetten we in op het opbouwen van een sterke
kennisbasis van strategische waardeketens zodat inzichten tijdig kunnen worden omgezet
in acties. Daarbij hoort analyseren, identificeren maar ook voorspellen van toekomstige
schokken en trends met een early warning mechanism. Hierin moet de bedrijfsvertrouwelijkheid wel worden gewaarborgd.
3. Snellere goedkeuring IPCEI’s: het kabinet acht het wenselijk om te werken aan snellere en simpelere IPCEI-trajecten
om bedrijven eerder duidelijkheid te kunnen verschaffen. Conform Draghi wil het kabinet
de reikwijdte van het innovatiecriterium voor IPCEI’s (thans global state of the art) onderzoeken. Het kabinet staat open om de voor- en nadelen van uitbreiding te onderzoeken,
rekening houdend met een gelijk speelveld op de interne markt.
4. Groene groei in de industrie: het kabinet zet ook in op groene marktcreatie op Europees niveau, o.a. door enerzijds
duurzaamheidseisen aan producten te stellen en anderzijds markttoegang tot de Europese
interne markt van groene bedrijven te stimuleren, bijvoorbeeld door standaardisatie
regelgeving. Een voorbeeld hiervan is het Nederlandse initiatief voor stimulatie van
duurzame koolstof (biomassa, recyclaat, CCU) als grondstof voor chemische industrie.
Bovendien zetten we in op verduurzaming in brede zin, waarbij een «schone industrie»
niet alleen gedecarboniseerd is, maar circulair en in lijn met de Zero Pollution-ambitie van de EU. De transitie van de Europese industrie moet op een manier worden
uitgevoerd die de sector toekomstbestendig maakt op alle aspecten, zoals de impact
op klimaat, leefomgeving en milieu. Hierin speelt carbon capture and storage (CCS) ook een belangrijke rol.
5. Clean Industrial Deal: de door de Commissie aangekondigde Clean Industrial Deal heeft de potentie om de inzet op een gezamenlijk plan voor concurrentievermogen en
verduurzaming versterken, hetgeen het kabinet verwelkomt. In dit kader kijkt het kabinet
ook met interesse naar het aangekondigde initiatief van de Commissie voor een Industrial Decarbonisation Accelerator Act. Deze act heeft tot doel de energie-intensieve industrie verder te decarboniseren.
Thema 6: Financiering
Toekomstgerichte- en bestendige Europese economieën met gezonde overheidsfinanciën
en met ruimte om investeringen te kunnen doen, zijn een belangrijke randvoorwaarde
voor een concurrerende EU.14 Gezien de hoge publieke schulden en begrotingstekorten en stijgende kosten ten gevolge
van vergrijzing in de EU, is het van groot belang dat lidstaten hun overheidsfinanciën
op orde brengen en groeibevorderende investeringen en structurele hervormingen prioriteren.
Naleving en handhaving van de herziene Europese begrotingsregels is hiervoor essentieel.
Om te kunnen innoveren, verduurzamen en groeien dienen bedrijven effectieve en blijvende
toegang te hebben tot financiering en (durf)kapitaal. Met name startups die willen
opschalen hebben vaak te weinig toegang tot het benodigde durfkapitaal en perspectief
op latere (eigen vermogen) investeringen in de EU.15
Het kabinet ziet een belangrijke rol weggelegd voor het aanjagen van private financiering.
Publieke investeringen liggen voor de hand als er sprake is van publieke goederen.
Deze investeringen kunnen nodig kunnen zijn voor de financiering van maatschappelijk
opgaves op het gebied van bijvoorbeeld innovatie, veiligheid en de groene transitie.
Daarbij dienen publieke investeringen op EU-niveau ook bij te dragen aan het aanjagen
van private en nationale publieke investeringen. De discussie over Europese publieke
middelen moet worden gevoerd tijdens de onderhandeling over het volgende Meerjarig
Financieel Kader (MFK). Het kabinet is geen voorstander van het aangaan van gemeenschappelijke
schulden voor nieuwe Europese instrumenten. Ook is het belangrijk om te bezien hoe
we optimaal gebruik kunnen maken van Europese programma’s zoals InvestEU en Horizon
Europe.
Inzet
1. De kapitaalmarktunie: inzet op hervormingen ter verdieping en vermindering van fragmentatie van de Europese
kapitaalmarkten vormt een kernelement van de Nederlandse inzet ten aanzien van het
EU-concurrentievermogen.16 Afgelopen decennium zijn er belangrijke stappen hiertoe gezet, maar is ook gebleken
dat structurele hervormingen moeilijk te bereiken zijn. Al te lang blijven de écht
grote en benodigde stappen uit. Dit komt onder meer omdat dergelijke maatregelen complexe
dilemma’s met zich meebrengen voor lidstaten, waarbij de belangen uiteen kunnen liggen.
Nederland heeft (bij uitstek), als kleine open economie, baat bij een verbeterde toegang
tot financiering, een concurrerendere en weerbaardere Europese economie en goede rendementen
op ons (pensioen)vermogen. Gelet op geopolitieke ontwikkelingen, maatschappelijke
uitdagingen en de belangen van een diepe en geïntegreerde kapitaalmarkt voor Nederland
ziet het kabinet de urgentie om significante voortgang te maken op dit dossier.17 Daartoe pleit het kabinet in Europa voor ambitieuze voorstellen tot versterking en
verdere centralisering van het Europese kapitaalmarkttoezicht en het wegnemen van
barrières op de interne markt voor kapitaal. Ook zet het kabinet in op Europese acties
om nationale regelgeving te verbeteren en standaardiseren ter bevordering van grensoverschrijdende
financiering, met name daar waar er obstakels zijn op het terrein van het ondernemingsrecht,
faillissementsrecht of jaarverslaggeving. Andere landen kunnen bijvoorbeeld, net als
Nederland, een tweede pijler bedrijfspensioenstelsels ontwikkelen op basis van best practices. Het kabinet zal uw Kamer in het eerste kwartaal van 2025 nader informeren over de
kabinetsinzet ten aanzien van de kapitaalmarktunie. Het kabinet staat hierbij voor
een ambitieuze inzet. In deze brief zal ook nader ingegaan worden op het bereiken
van ambitie en meer voortgang door middel van verkenning van kopgroepen, in lijn met
de motie Dassen c.s.18 Waar ambitieuze en snelle EU-27 voortgang niet haalbaar blijkt en dit aan de inhoudelijke
doelstellingen van het kabinet bijdraagt staat het kabinet hier positief tegenover.
2. Europese Investeringsbank (EIB) Groep: het kabinet ziet een (faciliterende) rol weggelegd voor de EIB Groep om voor bedrijven
in innovatieve sectoren die bijdragen aan het (toekomstige) concurrentievermogen de
toegang tot financiering te verbeteren. Het kabinet ziet ook een belangrijke rol weggelegd
voor de EIB om de toegang tot financiering voor de Europese defensie-industrie te
verbeteren. Op dit moment werkt Nederland nauw samen met de EIB Groep om de investeringsvolumes
in het land te vergroten. Het kabinet zet in op het beter benutten van het kapitaal
en de capaciteit van de EIB Groep door het volume dat EIB Groep in durfkapitaal investeert
fors toe te laten toenemen en meer op impact gerichte investeringen te focussen. Dit
draagt tevens bij aan verdieping van de Europese kapitaalmarkt.
Tot slot
In de komende maanden zullen de prioriteiten van de nieuwe Europese Commissie nader
vormkrijgen, onder andere via het Commissiewerkprogramma 2025. Het kabinet zal zich
inspannen om in dit programma en alle hieruit voortkomende voorstellen aandacht te
vragen voor versterking van het EU-concurrentievermogen langs bovenstaande lijnen.
De Minister van Economische Zaken,
D.S. Beljaarts
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.S. Beljaarts, minister van Economische Zaken