Brief regering : Evaluatie en moties Regeling kunststofproducten voor eenmalig gebruik
30 872 Landelijk afvalbeheerplan
Nr. 303
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 december 2024
In 2019 is de Europese Single-Use Plastics (SUP) Richtlijn gepubliceerd (hierna: Richtlijn)1. Deze Richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in het Besluit kunststofproducten
voor eenmalig gebruik2 en het Besluit beheer verpakkingen3 en nader uitgewerkt in de Regeling kunststofproducten voor eenmalig gebruik4 (hierna: Regeling).
Op basis van de Regeling gelden er sinds 1 juli 2023 regels voor het aanbieden van
eenmalige bekers en bakjes die plastic bevatten voor consumptie om mee te nemen, af
te halen of te bezorgen (hierna: onderweg) en sinds 1 januari 2024 ook voor consumptie
ter plaatse. In de Regeling staat dat de doeltreffendheid en effecten van de Regeling
binnen twee jaar na inwerkingtreding geëvalueerd moeten worden. Aanvullend zijn in
de Tweede Kamer drie moties aangenomen over de Regeling. Destijds is vanwege de demissionaire
status van het kabinet besloten om de keuze over de uitvoering van de aangenomen moties
aan het nieuwe kabinet over te laten. In de tussentijd is de handhaving aangepast
in lijn met de moties.
Met deze brief informeer ik de Kamer over de evaluatie, de wijze waarop ik opvolging
geef aan de uitkomsten van de evaluatie en de uitvoering van de aangenomen moties.
Tevens schets ik de stand van zaken omtrent de UPV-zwerfafval en het vervolg.
Aanleiding regelgeving kunststofproducten voor eenmalig gebruik
In 2019 is de Europese SUP Richtlijn van kracht gegaan, met als doel om de milieu-impact
van plastic zwerfafval te verminderen en zo bij te dragen aan een schonere leefomgeving.
De Richtlijn bevat een aanpak voor verschillende producten die veel in het (mariene)
zwerfafval terechtkomen. Voor wegwerpbekers en -bakjes die plastic bevatten geldt
dat lidstaten verplicht zijn om maatregelen te treffen om in 2026 het gebruik van
deze bekers en bakjes ambitieus en aanhoudend te hebben verminderd ten opzichte van
2022. Nederland heeft als doel gesteld om het gebruik van eenmalige bekers en bakjes
die plastic bevatten in 2026, ten opzichte van 2022, met 40% te verminderen. In 2021
ging het in Nederland om meer dan zeven miljard plastic bekers en maaltijdverpakkingen
voor eenmalig gebruik.5 Dat zijn 19 miljoen stuks per dag.
Om de vereiste reductie in het gebruik van wegwerpbekers en -bakjes die plastic bevatten
te behalen, zijn in Nederland maatregelen van kracht die beogen van hergebruik de
norm te maken. De maatregelen betreffen dus de invulling van een Europese wettelijke
verplichting. Het gaat hier niet om een nationale kop op Europees beleid. Ze gelden
voor consumptie voor onderweg en voor consumptie ter plaatse. De maatregelen voor
consumptie voor onderweg gelden sinds 1 juli 2023. Het verplicht de exploitant om
een herbruikbaar alternatief aan te bieden. Dit kan een eigen systeem met herbruikbare
verpakkingen zijn óf het toestaan dat consumenten eigen bekers en bakjes meenemen
(«bring your own»; hierna: BYO). Als de consument toch wegwerpbekers en -bakjes die
plastic bevatten wil, geldt een verplichte meerprijs. De hoogte van de meerprijs mogen
ondernemers zelf bepalen6 en ze mogen de opbrengst zelf houden.
De maatregelen voor consumptie ter plaatse gelden sinds 1 januari 2024 en betreffen
een verbod op wegwerpbekers en -bakjes die plastic bevatten wanneer de consumpties
ter plaatse worden genuttigd. Er is een beperkte uitzondering op het verbod. Eenmalige
bekers en bakjes die plastic bevatten, mogen worden gebruikt, als een wettelijk vastgesteld
en in de tijd oplopend percentage verpakkingen wordt ingezameld voor hoogwaardige
recycling. De exploitant moet zich daarvoor melden bij de Inspectie Leefomgeving en
Transport (hierna: ILT) en een administratie bijhouden. Hoogwaardige recycling betekent
in de context van deze Regeling dat de wegwerpbekers en -bakjes, inclusief het kunststofdeel,
weer gerecycled kunnen worden tot voedselcontactmaterialen, binnen de daarvoor geldende
Europese regels. De uitzondering die geldt voor het verbod op wegwerpbekers en -bakjes
die plastic bevatten, is via de definitie van hoogwaardige recycling bewust zeer beperkt
gehouden, omdat de overgang naar herbruikbare alternatieven de norm is.
In de Regeling is bewust een vroege evaluatie opgenomen, om indien nodig bijtijds
bij te kunnen sturen met het oog op het behalen van de Europese wettelijke verplichting
in 2026.
Evaluatie reductiemaatregelen voor eenmalige plastic bekers en bakjes
De evaluatie van de reductiemaatregelen in de Regeling is uitgevoerd door een consortium
bestaande uit Arcadis, Berenschot en Ipsos. Het evaluatierapport is als bijlage met
deze brief meegestuurd.
Een belangrijke conclusie uit het evaluatierapport is dat het aannemelijk is dat met
de huidige maatregelen de Europese verplichting en het nationale doel van 40% reductie
kunnen worden behaald. Met name met de reductie van eenmalige koffiebekers voor consumptie
ter plaatse in kantoren, fabrieken en instellingen wordt veel winst behaald. De verwachting
van de onderzoekers is dat de reeds ingezette reductie verder zal doorzetten, doordat
steeds meer ondernemers zich aan de regelgeving zullen gaan houden, naarmate de uitvoeringspraktijk
zich verder uitkristalliseert. Ze doen de aanbeveling om terughoudend te zijn met
het aanpassen van de regelgeving.
Ook concludeert het rapport dat er brede steun is voor het doel van de regeling bij
geïnterviewde organisaties en dat 80% van de consumenten het belangrijk vindt dat
er regels zijn voor het verminderen van wegwerpplastic.
Tegelijkertijd wordt in het evaluatierapport aangegeven dat het nog te vroeg is om
het behalen van de doelstellingen ten aanzien van de consumptiereductie kwantitatief
vast te stellen. Hiervoor zijn cijfers over 2024 nodig die pas in 2025 beschikbaar
zijn. Ook over de effecten op zwerfafval kan op basis van de meest recente cijfers
nog geen uitspraak worden gedaan. De verwachting is dat op basis van de landelijke
monitor zwerfafval van Rijkswaterstaat over het jaar 2024 (die in 2025 wordt gepubliceerd)
het effect van de reductiemaatregelen op dit doel kan worden geconstateerd.
Daarnaast blijkt uit de bevindingen dat de regelgeving duidelijker kan en dat ondernemers
knelpunten in de uitvoering ervaren.
De onderzoekers hebben ook gekeken naar eventuele onverwachte en ongewenste effecten
van de reductiemaatregelen op andere beleidsterreinen (voedselveiligheid, gezondheid,
drinkwater en klimaat). Daar kunnen zij op dit moment nog geen conclusie over trekken
door het ontbreken van objectieve onderbouwing, zoals wetenschappelijk onderzoek.
De onderzoekers bevelen aan om de relatie tussen de reductiemaatregelen en andere
beleidsterreinen beter in beeld te brengen en daarover te communiceren naar ondernemers.
Uit het onderzoek lijkt de behoefte hiervoor onder ondernemers en brancheorganisaties
het grootst op het thema voedselveiligheid. Te denken valt aan informatie over de
aansprakelijkheid van ondernemers bij BYO.
Tot slot geven de onderzoekers aan dat de reductiemaatregelen op enkele punten mogelijk
bijdragen aan de transitie naar een circulaire economie. De reductiemaatregelen lijken
bijvoorbeeld innovaties in de circulaire economie te stimuleren, het gebruik van herbruikbare
of biogebaseerde producten te bevorderen en bewustwording over zwerfafval en plastic
verpakkingen bij ondernemers en consumenten te vergroten. Het is echter voorbarig
om nu al te concluderen welk effect dit heeft op de transitie naar een circulaire
economie. De aanbeveling luidt daarom om verdiepend onderzoek te doen naar het effect
van de reductiemaatregelen op de substitutie van materialen (van plastic naar natuurlijke,
niet-plastic materialen), de levensduurverlenging van producten (herbruikbare bekers
en bakjes in plaats van eenmalig) en de hoogwaardige verwerking.
Aangenomen moties in de Tweede Kamer
De Tweede Kamer heeft drie moties aangenomen over de Regeling. Op 17 oktober 2023
is de motie-Dijk aangenomen (Kamerstuk 36 410 XIII, nr. 50), waarin de regering werd verzocht de verplichte meerprijs bij consumptie onderweg
af te schaffen. Op 26 oktober 2023 zijn twee moties-Haverkort aangenomen (Kamerstuk
32 852, nrs. 278 en 279), die verzochten om de uitzondering in de regelgeving bij consumptie ter plaatse
uit te breiden naar papieren en kartonnen bekers en bakjes met een laagje plastic
die gerecycled kunnen worden, en om de definitie van hoogwaardige recycling in de
Regeling aan te passen.
De toenmalige Staatssecretaris heeft op 14 december 2023 in een Kamerbrief7 aangegeven dat zij de keuze over de uitvoering van deze drie moties aan haar opvolger
laat. Zij heeft daarbij aangegeven wel de handhaving door de ILT aan te passen in
lijn met de verzoeken in de aangenomen moties, tot er een keuze over de uitvoering
van deze moties gemaakt is. Hiertoe is op 21 december 2023 een aanwijzing aan de ILT
gegeven8 om niet te handhaven op de verplichte meerprijs bij consumptie onderweg, en om bij
consumptie ter plaatse niet te handhaven op papieren en kartonnen bekers en bakjes
met een laagje plastic erin, mits zij voldoen aan de in de motie gestelde voorwaarden.
Kabinetsreactie op evaluatie reductiemaatregelen en uitvoering moties
Bij de besluitvorming over de opvolging van de evaluatie en de uitvoering van de aangenomen
moties waren voor het kabinet drie principes leidend:
1. Er moet worden voldaan aan de Europese verplichting om de consumptie van eenmalige
bekers en bakjes met plastic te verminderen. Het kabinet wil het daaruit voortkomende
Nederlandse doel behalen;
2. Er moet oog zijn voor de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van maatregelen voor ondernemers;
3. Maatregelen moeten uit te leggen zijn aan consumenten.
Het kabinet vindt het positief dat de onderzoekers constateren dat er veel steun is
voor de doelen van de regelgeving. Ook de conclusie dat het aannemelijk is dat Nederland
de Europese verplichting en het gestelde beleidsdoel in 2026 gaat halen, is positief.
Tegelijkertijd is dat laatste nog niet kwantitatief vastgesteld en blijkt uit de conclusies
van het evaluatierapport dat de regelgeving duidelijker en effectiever kan.
Het kabinet ziet op basis van het evaluatierapport en de daarin geschetste beleidsopties,
evenals de signalen van de Kamer, aanleiding om de regelgeving te wijzigen om de maatregelen
effectiever en duidelijker te maken voor ondernemers en consumenten. Daarbij neemt
het kabinet de voornaamste aanbeveling in het evaluatierapport om terughoudend te
zijn met het aanpassen van de Regeling als uitgangspunt. Dit omdat het aannemelijk
is dat met deze regels de doelstelling wordt behaald en omdat de regels nog relatief
kort gelden, ondernemers hun aanpak hierop hebben aangepast, en/of nog bezig zijn
de regels te implementeren. De inzet daarbij is om te voldoen aan de Europese verplichting
en het nationale doel, op een manier die voor ondernemers en consumenten duidelijk,
uitlegbaar en uitvoerbaar is en die niet leidt tot meer regeldruk voor ondernemers.
Op basis hiervan is het kabinet tot onderstaande beleidslijn gekomen ten aanzien van
deze regelgeving.
Consumptie onderweg
Voor consumptie onderweg blijft de huidige verplichting bestaan: ondernemers moeten
een herbruikbaar alternatief aanbieden. Dit kan een eigen systeem met herbruikbare
verpakkingen óf het accepteren van BYO zijn. De aanstaande Europese Verpakkingenverordening9 verplicht beide mogelijkheden per 2030 voor horeca met consumptie voor onderweg.
Daar wil het kabinet niet nu al op vooruit lopen. Daarom blijft tot die tijd de bestaande
regelgeving van kracht, waarin de ondernemer hierin een keuze kan maken.
De verplichte meerprijs voor consumptie onderweg wordt deels afgeschaft. Deze zal
beperkt worden tot situaties waar consumenten een eigen beker of bakje mee kunnen
nemen om ter plaatse te laten vullen. Concreet gaat dit om situaties waar de drank
of maaltijd ter plekke wordt verpakt en meegegeven (afhalen en meenemen; bijvoorbeeld
koffie voor onderweg of een afhaalmaaltijd die ter plaatse in een bakje wordt gedaan).
Dit betekent dat de meerprijs wordt afgeschaft voor situaties waar sprake is van voorverpakte
producten (bijvoorbeeld een maaltijdsalade in de supermarkt) en voor maaltijdbezorging
(bijvoorbeeld thuisbezorging na bestellen). In deze situaties heeft een consument
geen realistische mogelijkheid om een herbruikbaar alternatief te gebruiken, zoals
een zelf meegebrachte verpakking (beker of bakje), en die ter plaatse te laten vullen.
Hiermee zorgt het kabinet ervoor dat een meerprijs bij consumptie onderweg uitsluitend
van toepassing is in een situatie waar consumenten daadwerkelijk kunnen kiezen tussen
een herbruikbare verpakking of een eenmalige.
Waar de verplichte meerprijs nog wél geldt, wordt niet langer een adviesbedrag aangegeven,
maar een eenduidig bedrag vastgesteld in de regelgeving. Uit het evaluatierapport
blijkt dat zeven op de tien consumenten liever een vaste meerprijs ziet. In de interviews
heeft ook een aantal brancheorganisaties, evenals organisaties uit de milieubeweging
aangegeven liever een vaste meerprijs te zien. Een deel van de brancheorganisaties
is tegen een vaste meerprijs. Op basis van het evaluatierapport wordt verwacht dat
een vaste meerprijs de effectiviteit van de reductiemaatregel zal verhogen, mits dit
op een zodanige hoogte wordt vastgesteld dat consumenten herbruikbare alternatieven
en BYO gaan overwegen.
Een eerder uitgevoerd consumentenonderzoek van Kantar Public10 heeft het bedrag, dat naar verwachting het verwachte effect zal sorteren, bepaald
op € 0,25 voor een beker en € 0,50 voor een maaltijd. Het kabinet wil eenduidig zijn
en kiest ervoor hetzelfde bedrag te hanteren voor beide categorieën eenmalige verpakkingen
die plastic bevatten. Voor een beker en voor een maaltijd (die kan bestaan uit één
of meerdere bakjes) zal een verplichte meerprijs gelden van € 0,25. De ondernemer
mag dit bedrag houden om dit desgewenst te investeren in herbruikbare alternatieven.
Met deze aanpak geeft het kabinet deels uitvoering aan de motie-Dijk, door de meerprijs
te schrappen waar hij weinig toevoegt en als oneerlijk wordt ervaren. Daar waar de
meerprijs blijft bestaan, biedt het kabinet ondernemers een gelijk speelveld door
het bedrag voor de meerprijs vast te stellen. Daarnaast geeft het kabinet consumenten
een heldere keuze en handelingsperspectief. De verwachting is dat met deze wijziging
van de Regeling de effectiviteit verhoogd wordt en de impact op het terugdringen van
zwerfafval zal worden vergroot.
Consumptie ter plaatse
De maatregelen voor consumptie ter plaatse zullen in grote lijnen worden voortgezet
en slechts beperkt worden gewijzigd. Het evaluatierapport beschrijft dat de regelgeving
ten aanzien van consumptie ter plaatse al met al goed loopt en dat onder andere ondernemers
in de sector kantoren, bedrijven en instellingen hier goed aan voldoen. Inspecties
door de ILT bij kantoren laten hetzelfde beeld zien. Het kabinet kiest ervoor om de
huidige effectieve lijn voort te zetten. Herbruikbaar blijft het uitgangspunt bij
consumptie ter plaatse. In dit stuk van de regelgeving wordt ook het grootste deel
van het nationale beleidsdoel (40% reductie) behaald. Het is daarom essentieel om
hierop te blijven inzetten.
Om de regelgeving effectiever en duidelijker te maken, wordt deze op één punt gewijzigd.
Bij de totstandkoming van de regelgeving is een beperkte uitzondering op het verbod
op wegwerpplastic opgenomen met het oog op de gesloten evenementensector. Bij gesloten
evenementen (zoals festivals) is het lastiger om geen kunststofproducten voor eenmalig
gebruik te gebruiken dan in andere sectoren. In de praktijk blijkt inderdaad dat deze
sector zich het meest bij de ILT meldt om gebruik te maken van de uitzondering op
het verbod op wegwerpbekers en -bakjes die plastic bevatten.
Daarom kiest het kabinet ervoor de uitzondering beter op de gesloten evenementensector
toe te spitsen, en de uitzondering hiertoe te beperken. Dit betekent dat kantoren,
bedrijven, instellingen, supermarkten, detailhandel, kiosken, horeca, dagattracties
en verenigingen (waaronder sportclubs) geen gebruik meer kunnen maken van de uitzondering
op het verbod op wegwerpbekers en -bakjes die plastic bevatten bij consumptie ter
plaatse. Hiermee houden gesloten evenementen hun handelingsperspectief, en hebben
andere sectoren helderheid. Hier is herbruikbaar de norm. Daarnaast verbetert deze
keuze de handhaafbaarheid door de ILT, omdat het aantal organisaties dat gebruik kan
maken van de uitzondering verminderd wordt.
Hiermee geeft het kabinet geen uitvoering aan de twee moties-Haverkort. Het kabinet
acht deze moties in de praktijk niet uitvoerbaar. Voor de motie die de regering verzocht
om onder specifieke voorwaarden ruimte te bieden voor eenmalig gebruik van papieren/kartonnen
bekers en bakjes met een plastic laagje, geldt dat deze voor de ILT niet handhaafbaar
is. De verwachting is namelijk dat een groot aantal partijen gebruik zal maken van
de verruimde uitzondering. De toezichtslast wordt te hoog en te complex. Het is ondoenlijk
om bij deze hoeveelheid partijen de samenstelling van de verpakkingen, het inzamelpercentage
en de recycling te controleren. De hoeveelheid en complexiteit maakt dat handhaving
daarmee simpelweg geen zin heeft.
Daarnaast brengt uitvoering van deze motie het behalen van de Europese verplichting
en het Nederlandse doel ernstig in gevaar. De hoeveelheid verpakkingen die onder de
verruimde uitzondering zou kunnen vallen (ruim 4 miljard van de jaarlijkse 7 miljard
plastic bekers en maaltijdverpakkingen voor eenmalig gebruik) is te groot om hier
ruimte te bieden in de regelgeving zonder serieus in te boeten op de effectiviteit
van de regelgeving.
Ook zouden investeringen in herbruikbare verpakkingen en systemen die ondernemers
hebben gedaan om aan de regelgeving te voldoen, bij uitvoering van de motie mogelijk
voor niets zijn geweest.
De tweede motie-Haverkort verzocht de regering om in het kader van de uitzondering
een definitie voor hoogwaardige recycling op te nemen in de Regeling, die door het
Europees Parlement in de onderhandelingen over de Verpakkingenverordening voorgesteld
is. Voor deze motie geldt naast bovengenoemde argumenten bij de eerste motie Haverkort,
ook het juridische argument dat de motie is gebaseerd op een toentertijd en in een
andere wettelijke context door het Europees Parlement voorgestelde definitie voor
hoogwaardige recycling. Deze definitie is echter niet opgenomen in de uiteindelijke
verordening die in werking zal treden. Het kabinet acht het onwerkbaar om in nationale
regelgeving een inmiddels achterhaalde definitie op te nemen. Daarnaast gaat de Verpakkingenverordening,
en de definities daarin, over álle verpakkingen, en is de definitie in de Regeling
specifiek toegespitst op eenmalige plastic drinkbekers en voedselverpakkingen wanneer
bedrijven en organisaties gebruik maken van een uitzondering op het verbod op deze
wegwerpproducten.
Verdere inzet rijksoverheid
Naast bovenstaande wijzigingen in de Regeling, is het evaluatierapport voor het kabinet
aanleiding om ook aan een aantal niet-juridische punten opvolging te geven.
− Het evaluatierapport stelt dat de regeling relatief veel impact heeft op kleinere
organisaties (verenigingen en kleine ondernemers). Het gaat dan met name om sportclubs
of andere organisaties met veel vrijwilligers en bedrijven met minder dan vijftig
werknemers. Deze groep heeft minder mensen en financiën tot hun beschikking om passende
oplossingen te zoeken en te implementeren.
Het kabinet gaat onderzoeken hoe deze groep organisaties hulp geboden kan worden om
aan de regeling te voldoen. In de communicatie vanuit de rijksoverheid over deze regelgeving
heeft het in 2025 prioriteit om deze groep organisaties te bereiken, al dan niet via
brancheorganisaties, gemeenten en provincies. Het kabinet hoopt verder dat de Subsidieregeling
Circulair Implementeren en Opschalen voor deze groep soelaas kan bieden.
− Om de bijdrage van de reductiemaatregelen kwantitatief in beeld te brengen, zal het
kabinet – zoals aanbevolen in het evaluatierapport – in 2025 een analyse doen van
de reductie van eenmalige bekers en bakjes die plastic bevatten sinds 2022, met de
cijfers over 2024 die dan beschikbaar zijn. Daarbij worden ook de cijfers uit de landelijke
monitor zwerfafval van Rijkswaterstaat over 2024 (die in 2025 wordt gepubliceerd)
betrokken.
− Daarnaast blijft het Ministerie van IenW actief communiceren richting ondernemers
en zal het kabinet kijken of er ruimte is om de communicatie richting consumenten
over deze regelgeving te versterken. Daarbij lijkt de winst niet zozeer te zitten
in het ontwikkelen van nieuwe communicatiemiddelen, maar in het breder verspreiden
van de informatie die er al is, onder andere op de website www.minderwegwerpplastic.nl.
− Ten slotte zal het kabinet, naar aanleiding van verzoeken vanuit het bedrijfsleven,
onderzoeken of en hoe tegemoet kan worden gekomen aan het door het bedrijfsleven ervaren
knelpunt dat er op dit moment in Nederland geen organisatie of instantie is waar bedrijven
en organisaties kunnen laten testen of certificeren of hun product plasticvrij is.
Hierdoor weten bedrijven en organisaties niet goed waar zij met deze vraag terecht
kunnen voor een oordeel hierover. De ILT is hiervoor niet de aangewezen partij. Het
kabinet zal de Kamer uiterlijk eind 2025 informeren over de voortgang op dit punt.
Overige aanbevelingen en beleidsopties
Het kabinet hecht eraan te melden dat een aantal aanbevelingen en mogelijke beleidsopties
uit het evaluatierapport niet overgenomen wordt.
− Het evaluatierapport schetst een beleidsoptie waarbij ondernemers de omzet die verkregen
is met de meerprijs bij consumptie onderweg afdragen, bijvoorbeeld aan een fonds,
waarna dit bedrag wordt ingezet voor een duurzame bestemming. Deze aanbeveling zal
het kabinet niet opvolgen. Het kabinet is het met de onderzoekers eens dat het inrichten
van zo’n fonds juridisch, organisatorisch en inhoudelijk complex is en dat het de
regeldruk voor ondernemers verhoogt. Het kabinet geeft liever prioriteit aan het effectiever
en duidelijker maken van de regelgeving.
− De aanbeveling wordt gedaan om de relatie tussen de reductiemaatregelen en andere
beleidsterreinen beter in beeld te brengen en daarover te communiceren naar ondernemers.
Ook wordt aanbevolen om verdiepend onderzoek te doen naar het effect van de reductiemaatregelen
op de substitutie van materialen (van plastic naar natuurlijke, niet-plastic materialen),
de levensduurverlenging van producten (herbruikbare bekers en bakjes in plaats van
wegwerp) en de hoogwaardige verwerking. Voor beide aanbevelingen geldt dat het kabinet
prioriteit geeft aan het verduidelijken van de regelgeving. Wel publiceert het Ministerie
van IenW, in afstemming met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
in het eerste kwartaal van 2025 een BYO Informatieblad, over voedselveiligheid bij
het meenemen van eigen, herbruikbare bekers en bakjes. Eind 2025 zal het kabinet bezien
of er aanleiding en/of meerwaarde is om alsnog verder onderzoek uit te voeren.
− Voor de beleidsoptie «Verstrekken van leningen voor de aanschaf van hergebruiksystemen»
geldt dat het kabinet de werking van de Subsidieregeling Circulair Implementeren en
Opschalen (met productgroep herbruikbare bekers en maaltijdverpakkingen) wil afwachten,
voordat hierover een keuze gemaakt wordt.
− Ten slotte geldt voor de beleidsoptie «Het ontwikkelen van een gedifferentieerde aanpak
voor ondernemersoplossingen» dat ondernemers hiervoor reeds terecht kunnen op de website
www.minderwegwerpplastic.nl en bij het Versnellingshuis Nederland Circulair!. Ook heeft het Ministerie van IenW
in oktober het stappenplan «Van wegwerp naar hergebruik»11 gepubliceerd, dat informatie en handvatten bevat over de overstap van eenmalige bekers
en bakjes naar herbruikbare verpakkingen.
UPV-zwerfafval van kunststofproducten voor eenmalig gebruik
Naast de evaluatie van de effecten van de reductiemaatregelen stelt de Regeling ook
dat de werking van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) onder de loep
moet worden genomen. Voor de UPV-zwerfafval geldt, net zoals voor het instrument UPV
in algemene zin, dat het kabinet de ambitie heeft om het instrument door te ontwikkelen.
Daarnaast is op 21 oktober 2024 de Tweede Kamer per brief12 geïnformeerd over het uitstellen van de inning en uitkering van de UPV-vergoedingen
tot 2025. Dit uitstel betekent ook dat de eerste uitvoeringscyclus van de UPV nog
niet is voltooid. Om de werking van de verschillende onderdelen van de UPV in samenhang
te kunnen beoordelen, zal dit na het afronden van eerste uitvoeringscyclus worden
opgestart. Na afronding zal de Kamer over de uitkomsten worden geïnformeerd. De bevindingen
kunnen ook meegenomen worden als inbreng bij de herziening van de Richtlijn in Europees
verband.
Vervolgstappen
Wijzigen Regeling kunststofproducten voor eenmalig gebruik
Het kabinet start begin 2025 met het wijzigen van de regelgeving, en streeft ernaar
dat de wijzigingen per 1 januari 2026 van kracht zijn. Ook grijpt het kabinet deze
wijziging van de Regeling aan om definities waar mogelijk aan te scherpen en te verduidelijken
en om de relevante onderdelen van het Afwegingskader SUP13 juridisch te verankeren, om zo onduidelijkheden en afbakeningsvraagstukken omtrent
de Regeling waar mogelijk weg te nemen. Daarbij zal het kabinet belanghebbende (branche)organisaties betrekken.
Verlenging aanwijzing aan de ILT
Zoals eerder in deze brief aangegeven is aan de ILT een aanwijzing gegeven om de handhaving
van de reductiemaatregelen aan te passen in lijn met de moties. Deze aanwijzing loopt
31 december 2024 af.
Gezien de korte termijn tot deze datum, en gezien het feit dat de Regeling gewijzigd
zal worden, verlengt het kabinet deze aanwijzing tot en met 31 december 2025. Dit
geeft bedrijven en organisaties tijd om zich voor te bereiden op de wijzigingen van
de Regeling die in deze brief zijn aangekondigd.
De verlenging van de aanwijzing zal op korte termijn in de Staatscourant gepubliceerd
worden.
Ter afsluiting
Tot het moment dat de in deze brief aangekondigde wijzigingen in de Regeling zijn
doorgevoerd, blijft de huidige regelgeving van kracht en is er geen verandering in
de (aangepaste) handhaving. Ik hoop dat bedrijven en organisaties het jaar 2025 benutten
om zich voor te bereiden op de wijzigingen.
Ik geef met deze brief duidelijkheid aan burgers en bedrijven over de regels voor
plastic bekers en bakjes voor eenmalig gebruik. De regelgeving wordt op zo’n manier
aangepast dat er meer handelingsperspectief is, minder uitzonderingen gelden en meer
eenduidigheid is. Door duidelijke en effectieve regels voor deze verpakkingen zorgen
we voor bewustwording, minder eenmalige verpakkingen, minder zwerfafval en een schonere
leefomgeving.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
C.A. Jansen
Indieners
-
Indiener
C.A. Jansen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat