Brief regering : Uitwerking plannen arbeidsmarktkrapte en brede arbeidsmarktagenda
29 544 Arbeidsmarktbeleid
Nr. 1260
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID, VAN ECONOMISCHE ZAKEN,
VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP EN VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN DE
STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 december 2024
In deze brief zet het kabinet uiteen hoe het de arbeidsmarktkrapte wil verminderen.
Daarbij gaat het kabinet in op de aanpak van krapte in verschillende sectoren, ook
naar aanleiding van de motie Podt1. Die aanpak verschilt per sector. Het kabinet wil juist de samenhang tussen deze
aanpakken versterken.
Als bijlage bij deze brief vindt u een analyse die ingaat op de vraag hoe we in beleid
beter rekening kunnen houden met conjuncturele bewegingen. Denk daarbij aan periodes
van hoogconjunctuur en de verhoogde kans op personeelstekorten die daarbij hoort.
Met deze analyse geeft het kabinet invulling aan de motie Maatoug/Kathmann2. In de bijlages gaat het kabinet ook in op de motie Paternotte/Hermans3, de motie van Haga en de Jong4 en de motie van het lid Beukering-Huijbregts5.
1. Aanpak arbeidsmarktkrapte
1.1 Visie kabinet op krapte
Nederland staat voor grote opgaven, zoals het zorgen voor voldoende woningen, een
goed ondernemersklimaat en een toegankelijke zorg in een wereld van grote technologische
en geopolitieke veranderingen.
Net als de hoeveelheid ruimte en grondstoffen is ook de beschikbaarheid van personeel
begrensd. Om al deze veranderingen in goede banen te leiden is beleid nodig dat iedere
werkende en ondernemer in staat stelt om optimaal bij te dragen aan het Nederland
van de toekomst. Het kabinet wil zodoende toewerken naar een sociale, hoogwaardige
en innovatieve economie.
De afgelopen tien jaar kent Nederland een algemene trend van afnemende werkloosheid
en stijgende vacaturecijfers. Na een korte werkloosheidspiek in 2020 is de arbeidsmarkt
in rap tempo krapper geworden. In het laatste kwartaal van 2021 registreerde het CBS
106 vacatures per 100 werklozen. Dat was toen een unieke gebeurtenis: voor het eerst
waren er meer vacatures dan werklozen.
Vanaf dat moment is de spanning op de arbeidsmarkt hoog gebleven. Al twaalf kwartalen
op rij zijn er in Nederland meer vacatures dan werklozen.
Een krappe arbeidsmarkt zorgt voor kansen. Mensen die aan het werk willen, vinden
makkelijker een baan. Mensen die ander werk willen, kunnen makkelijker van baan veranderen.
Tevens is de krapte een prikkel voor bedrijven om te innoveren. En ook om te zorgen
voor betere arbeidsvoorwaarden en hogere salarissen. Dat zorgt voor meer hoogwaardige
banen.
Dat zijn de mooie kanten, maar voor werkgevers is de krapte op de arbeidsmarkt ook
een probleem6. Van alle belemmeringen waar ondernemers tegenaan kunnen lopen, benoemen ze de krapte
op de arbeidsmarkt het meest. Vanaf het derde kwartaal van 2021 doen ze dat zelfs
onafgebroken7. Dat betekent dat bedrijven minder produceren dan mogelijk is, en ook dat we kampen
met wachtlijsten en hogere prijzen. Het leidt er ook toe dat bedrijven en organisaties
bijvoorbeeld hun openingstijden aanpassen, waardoor mensen er minder vaak terechtkunnen.
Dat zorgt voor talloze maatschappelijke en economische uitdagingen. Krapte zet dus
druk op de publieke dienstverlening, het bemoeilijkt de uitvoering van maatschappelijke
opgaven en het leidt tot een verlies aan concurrentievoordeel.
Hoe krap de arbeidsmarkt in de toekomst precies zal zijn, is lastig te voorspellen.
Maar de verwachting is wel dat door demografische veranderingen, zoals de vergrijzing
en de ontgroening, de schaarste van arbeid ook in de toekomst een grote uitdaging
zal blijven8.
In principe past onze economie zich daarop aan, via marktaanpassingen9. Maar dat proces kost tijd en heeft niet automatisch de uitkomst die wij wenselijk
vinden. De Staatscommissie Demografie heeft een inschatting gemaakt wat er gebeurt
als we niets doen. Volgens de commissie zal de brede welvaart dan stagneren of zelfs
afnemen. Ook zullen essentiële publieke voorzieningen verder onder druk komen te staan.
Daarom vindt het kabinet niets doen geen optie.
Wel moeten we realistisch zijn. Krapte is een hardnekkig probleem, waar de overheid
maar beperkt invloed op heeft. Werkgevers en werkenden hebben de belangrijkste rol
in het omgaan met krapte. Die rol wordt duidelijk in wat zij collectief organiseren,
over bijvoorbeeld omscholing en van-werk-naar-werk, en in afspraken die zij onderling
maken op de werkvloer. Ook het aantrekkelijk maken van werk in specifieke sectoren
en bij individuele werkgevers ligt voornamelijk bij werkgevers en werkenden zelf.
Dit gebeurt dagelijks zonder dat de overheid zich hierin mengt: de onzichtbare hand
van de markt doet zijn werk. De overheid kan bijdragen door te zorgen voor een goed
werkende arbeidsmarkt, waarin werkenden makkelijk bewegen naar de positie die voor
henzelf en voor de maatschappij het beste is. Daarbij moet worden opgemerkt dat de
overheid zelf natuurlijk ook werkgever is.
In het regeerprogramma heeft het kabinet aangekondigd te zullen komen met een brede
arbeidsmarktagenda. Zo’n brede agenda is nodig, omdat we gelijktijdig meerdere sporen
moeten volgen om te werken aan een sociale, hoogwaardige en innovatieve economie.
Met als randvoorwaarde een kwalitatief goede publieke dienstverlening.
Gezien de stagnatie van de groei van het arbeidsaanbod moeten we beseffen dat we niet
overal tegelijkertijd aan de vraag naar arbeid kunnen voldoen. Decennialang heeft
de Nederlandse economie kunnen teren op een almaar groeiend arbeidsaanbod. Dit is
positief geweest voor de economische groei en voor de emancipatie van diverse groepen,
waaronder vrouwen. Een flinke stijging van het arbeidsaanbod ligt echter niet meer
voor de hand. De druk op de arbeidsmarkt zal volgens de Staatscommissie Demografische
Ontwikkelingen 2050 verder toenemen.
Allereerst heeft Nederland te maken met een dubbele vergrijzing en in de nabije toekomst
een stagnerende groei van het arbeidsaanbod. Ten tweede lijkt een significante stijging
van de arbeidsparticipatie niet aannemelijk. De netto arbeidsparticipatie is de afgelopen
decennium hard gestegen en behoort tot de Europese top. De overgebleven groep mensen
die behoren tot het onbenut arbeidspotentieel is bovendien relatief klein en vindt
lastig een baan10. Ten derde nam de gemiddelde arbeidsduur de afgelopen tien jaar maar mondjesmaat
toe, ondanks de vele fiscale maatregelen die al zijn genomen11, 12. Ten vierde biedt arbeidsmigratie weliswaar mogelijkheden om gericht personeelstekorten
in bepaalde sectoren te verlichten, maar vormt het geen structurele oplossing voor
de algehele krapte op de arbeidsmarkt13. Extra werknemers zorgen immers op den duur ook voor extra vraag naar goederen en
diensten en een toename van de grijze druk. Vandaar dat het kabinet gericht arbeidsmigratiebeleid
wil voeren14.
Het kabinet vindt het belangrijk om onverminderd in te zetten op het stimuleren van
en het wegnemen van barrières tot (meer) werken. Arbeidsparticipatie is namelijk van
groot belang, zowel voor het individu als voor de maatschappij. Dit alleen is niet
voldoende. Onderzoek laat zien dat we met een hogere participatie en meer gewerkte
uren alleen de problemen niet oplossen. Daarom richten we ons ook op het verhogen
van de productiviteit. Dat vergt naast investeren in mensen ook om kapitaalverdieping.
We moeten aan de slag met onze innovatiekracht. In het regeerprogramma is daarom aangekondigd
dat het kabinet in samenwerking met sectoren een productiviteitsagenda gaat uitwerken
als onderdeel van de aanpak van arbeidsmarktkrapte. Desondanks zullen we ook keuzes
moeten maken. De hardnekkige krapte laat zien dat er grenzen zijn aan wat we in Nederland
kunnen doen en maken. Het onvermijdelijke gevolg is dat we niet alleen naar het verhogen
van het arbeidsaanbod moeten kijken, maar ook naar het verminderen van de arbeidsvraag.
Om krapte op de arbeidsmarkt te verminderen, zal de overheid bij moeten dragen aan
een lagere vraag naar arbeid. Zowel direct als werkgever als indirect door de effecten
van overheidsbeleid op de werkgelegenheid. Via beleid zorgt de overheid voor meer
of minder vraag naar arbeid; door bijvoorbeeld bepaalde vereisten in wet- en regelgeving,
door stimulansen via (fiscale) subsidies of door afremming via belastingen. De overheid
kan er op die manier voor zorgen dat bedrijven meer of minder mensen in dienst (gaan)
nemen, oftewel dat de vraag naar arbeid toe- of afneemt.
Het kabinet erkent dat dit lastige keuzes vergt, en kijkt daarom scherp naar de eigen
ambities. Met het terugbrengen van het aantal ambtenaren en externe inhuur bij de
Rijksoverheid zet het kabinet een belangrijke eerste stap. Een volgende stap is het
toetsen van nieuw beleid aan de grenzen van de arbeidsmarkt: het uitgangspunt van
dit kabinet is dat de optelsom van beleidsmaatregelen door dit kabinet de totale vraag
van de overheid naar personeel niet vergroot. Het kabinet brengt daarnaast in kaart
welke richtinggevende keuzes de vraag naar arbeid verder kunnen verlagen. Daarbij
kijken we ook naar de ongewenste effecten van bestaand beleid op de arbeidsvraag (zie
ook spoor 2). Wij zullen uw Kamer actief informeren over de voortgang op deze trajecten.
1.2 Brede arbeidsmarktagenda
Om krapte op de arbeidsmarkt te verminderen, presenteert het kabinet een brede arbeidsmarktagenda,
waarin wordt ingezet op beleid langs vijf sporen die ingrijpen op zowel de arbeidsvraag-
als arbeidsaanbodzijde:
1. Verhogen van de kwaliteit van werk;
2. Versterken van de economie;
3. Verhogen van de productiviteit;
4. Verhogen van duurzame arbeidsparticipatie;
5. Verbeteren matching op de arbeidsmarkt.
De sporen hangen nauw met elkaar samen. Sommige acties die onder de sporen vallen,
worden niet alleen vanuit het perspectief van krapte uitgewerkt, maar worden met een
bredere blik aangevlogen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de productiviteitsagenda of
het IBO Arbeidsmigratie. Vanwege het belang van een integrale visie op de arbeidsmarkt
– waarbij zowel de arbeidsvraag als het arbeidsaanbod wordt meegenomen – zal het kabinet
deze trajecten in nauwe samenhang aanpakken.
Onderstaand wordt per spoor toegelicht waarom het kabinet hierop inzet en welke acties
het kabinet voornemens is hierop uit te voeren. De komende periode werkt het kabinet
deze inzet uit samen met diverse partners uit het veld, waarbij aanvullende acties
en maatregelen ook verkend zullen worden. Wij betrekken hierin ook expliciet de sociale
partners: het hanteerbaar maken van krapte is immers een uitdaging voor zowel werkgevers
als werknemers. Daartoe is het kabinet voornemens in het eerste kwartaal van 2025
een top te organiseren.
Het kabinet wil sectoren de komende periode uitdagen hun krapte-aanpakken ook langs
de lijnen van deze vijf sporen te bezien en daarbij te kijken of er ruimte is voor
aanvullende acties15.
Het is namelijk van belang dat er ook op sectoraal niveau oog is voor de grenzen van
de arbeidsmarkt (zie ook paragraaf 2.1).
Spoor 1: Verhogen van de kwaliteit van werk
Zoals geconcludeerd door de Staatscommissie Demografie vraagt de demografische transitie
ons om zorgvuldiger met de bestaande potentiële beroepsbevolking om te gaan. De afgelopen
decennia lag de focus met name op de kwantiteit van werk: zorgen dat er genoeg werkgelegenheid
is.
Het kabinet ziet dat dat anders moet. Personeelstekorten houden de komende tijd naar
verwachting aan, waardoor er niet alleen aandacht nodig is voor de kwantiteit maar
juist meer voor de kwaliteit van werk. Mensen die in Nederland werken, verdienen een
eerlijk loon en goede arbeidsomstandigheden, met zekerheid over hun toekomst. Inzet
op een hogere kwaliteit van werk heeft een direct positief effect op de samenleving.
Tegelijkertijd draagt het indirect, vanwege de hogere arbeidskosten die hiermee gepaard
gaan, ook bij aan een verlaging van de arbeidsvraag (zie ook spoor 2 en spoor 3).
Werken moet lonen
Het kabinet vindt het belangrijk dat werkenden goed kunnen rondkomen en dat het ook
financieel echt iets oplevert om een stapje extra te zetten, zowel voor niet-werkenden
als voor werkenden. De arbeidsparticipatie is historisch hoog. Tegelijkertijd wordt
er nog steeds veel in deeltijd gewerkt16. Voor sommige werkenden is dit een bewuste keuze, bijvoorbeeld om arbeid met zorg
of gezin te kunnen combineren (zie ook spoor 4). Tegelijkertijd zijn er nog altijd
veel deeltijdwerkers die belemmeringen ervaren om meer uren te werken, terwijl zij
dit wel zouden willen17. Het kabinet stimuleert deze mensen om meer uren te werken. Voor mensen die dat willen
en kunnen, moet de overheid niet in de weg staan om meer uren te werken. Dan moet
werk ook meer lonen.
Het kabinet ondersteunt dit doel met de koopkrachtmaatregelen die voor 2025 en de
jaren daarna zijn aangekondigd. Denk hierbij aan de verlaging van de nieuwe eerste
belastingschijf en de vereenvoudiging van de huurtoeslag. Voor een meer fundamentele
aanpak van de marginale druk zijn er verdergaande maatregelen nodig. Daarom heeft
het kabinet de Hervormingsagenda vereenvoudiging inkomensondersteuning aangekondigd. Ook de herziening van de kinderopvangtoeslag is in dit kader van belang.
Hierdoor ontstaat meer zekerheid en wordt de kinderopvang bijna gratis voor werkende
ouders. In de hervorming wordt ook gekeken naar de relatie met het minimumloon. Uw
Kamer is recent geïnformeerd over de hervormingsagenda18.
Daarnaast ondersteunt het kabinet diverse initiatieven om meer uren werk in de praktijk
te stimuleren. In 2023 waren er maar liefst 528 duizend personen die in deeltijd werkten
en meer uren wilden werken. Deze onderbenutte deeltijdwerkers wilden gemiddeld een
dag per week extra werken. Het kabinet wil deze personen beter in staat stellen meer
uren te werken. Zo experimenteren besturen in het onderwijs met innovaties als de
meerurenbonus en flexibiliteit van roosters, en voert het kabinet samen met Universiteit
Utrecht en tal van consortiumpartijen het Groeifondsprogramma Meer uren werkt! uit.
Dit programma wil dat mensen die in deeltijd werken en meer kunnen en willen werken,
maximaal in staat gesteld worden om dat vervolgens ook te gaan doen. Het programma
pakt knelpunten aan met bewezen interventies in de kinderopvang, zorg en welzijn en
het onderwijs, en schaalt deze op naar de gehele arbeidsmarkt. Voorbeelden hiervan
zijn het anders inroosteren van de werkdag, het mogelijk maken van combinatiebanen
of het bespreekbaar maken van en begrip creëren voor mantelzorg. In het voorjaar van
2025 wordt een start gemaakt met de eerste interventies.
Daarnaast zet de alliantie Financieel Sterk door Werk zich in om belemmeringen weg
te nemen die praktisch opgeleide vrouwen werkend in de sectoren schoonmaak, zorg en
kinderopvang ervaren om duurzaam financieel onafhankelijk te worden. Hierbij is ook
aandacht voor meer uren werken.
Belangrijk is dat niet alleen het kabinet stappen zet om (meer) werken aantrekkelijk
te maken. Het is, in het kader van goed werkgeverschap, ook aan werkgevers zelf om
het werk aantrekkelijk te maken. Dit helpt om talent aan te trekken en te behouden.
Werkzekerheid
Kwaliteit van werk uit zich ook in werkzekerheid en in de omstandigheden waarop je
je werk op een gezonde manier kan blijven uitvoeren (zie spoor 4). Het kabinet werkt
daarom aan een pakket arbeidsmarktmaatregelen die in samenhang de zekerheid van werkenden
enerzijds, en de wendbaarheid van werkgevers anderzijds, vergroten. Zo werkt het kabinet
aan het wetsvoorstel «Meer zekerheid flexwerkers», waarmee oproepkrachten, uitzendkrachten
en mensen met een tijdelijk contract beter beschermd worden en meer inkomens- en roosterzekerheid
krijgen. Ook werken we aan een wetsvoorstel dat duidelijker maakt wanneer je werkt
als werknemer of als zelfstandige. Zo weten zelfstandigen waar ze aan toe zijn. Om
zelfstandigen beter te beschermen tegen verlies van inkomen in geval van langdurige
arbeidsongeschiktheid en om een gelijker speelveld tussen werkenden te bevorderen,
komt er daarnaast een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen.
Ten slotte vormt beloning een belangrijk en onmisbaar onderdeel van de verbetering
van kwaliteit van werk19.
Deze wetsvoorstellen zijn al in internetconsultatie gegaan. Op dit moment is het advies
van de Raad van State reeds ontvangen of moeten ze nog worden ingediend bij de Raad
van State voor een advies. Uiteraard kunnen de maatregelen die werkgevers helpen om
extra wendbaar te worden indirect ook een bijdrage leveren aan de kwaliteit van werk,
bijvoorbeeld in tijden van tegenslagen en/of crises: denk daarbij aan het Wetsvoorstel
tot wijziging van de re-integratieverplichtingen in het tweede ziektejaar bij werknemers
van kleine en middelgrote werkgevers en het Wetsvoorstel personeelsbehoud bij crisis.
Ook deze twee wetsvoorstellen zijn al in internetconsultatie geweest.
Vervolgstappen spoor 1
• Alle wetsvoorstellen uit het arbeidsmarktpakket zijn reeds in internetconsultatie
geweest.
• Uw Kamer is recent geïnformeerd over de Hervormingsagenda vereenvoudiging inkomensondersteuning.
Spoor 2: Versterken van de economie
Om een hoogwaardige en innovatieve economie te realiseren, is het van belang keuzes
te maken over het soort werk dat we stimuleren en kritisch te kijken aan welke regels
bedrijven en organisaties moeten voldoen.
De overheid heeft hier niet alleen via de regeldruk die achter beleid vandaan komt
invloed op, maar ook door de directe vraag naar arbeid die de overheid uitoefent.
Daarnaast heeft de overheid ook via subsidies en fiscale faciliteiten invloed op het
aanjagen en afremmen van de arbeidsvraag. Tegelijkertijd zijn goed overheidsbeleid,
een goed opgeleide beroepsbevolking en een hoge kwaliteit van publieke dienstverlening
randvoorwaarden voor een sterke economie.
Om arbeidsmarktkrapte aan te pakken zet het kabinet in op het verlagen van de regeldruk.
Het verlagen van de regeldruk draagt namelijk bij aan het verminderen van de arbeidsvraag.
Op die manier kan werkend Nederland zich richten op waar het goed in is en hiermee
een bijdrage leveren aan de economie. Recent is een kabinetsbreed regeldrukprogramma
voor bedrijven gedeeld met uw Kamer door de Minister van Economische Zaken, om regeldruk
als gevolg van knelpunten in de bestaande wet- en regelgeving gericht aan te pakken.
Onderdeel van dit Actieprogramma Minder Druk Met Regels is dat het Adviescollege toetsing
regeldruk (ATR) een permanente en wettelijke status krijgt en een stevigere rol in
het vooraf toetsen van nieuwe wet- en regelgeving op regeldruk.
Ook neemt het kabinet een belangrijke eerste stap in het beperken van de arbeidsvraag
door het aantal ambtenaren en externe inhuur bij de Rijksoverheid terug te brengen.
Voor 2025 is de taakstelling in de begroting ingeboekt. Momenteel wordt bekeken hoe
de taakstelling vanaf 2025 ingevuld gaat worden.20 Daarnaast heeft het kabinet afgesproken dat de optelsom van beleidsmaatregelen door
dit kabinet de totale vraag van de overheid naar personeel niet vergroot. Het kabinet
kijkt daarom naar manieren om de impact van nieuw beleid op de arbeidsvraag kwantitatief
in beeld te brengen, zodat we dit kunnen meewegen in de reguliere besluitvormingsmomenten,
zoals de voorjaarsbesluitvorming. Hiermee neemt het kabinet haar eigen ambities kritisch
onder de loep. Het goed wegen van de impact van potentieel beleid op de arbeidsvraag
is echter niet eenvoudig. Dit vereist een leerproces; een proces dat het kabinet in
gang zet.
Ten slotte laat het kabinet diverse analyses uitvoeren, zodat keuzes kunnen worden
gemaakt die bijdragen aan het aanpakken van krapte. Het realiseren van maatschappelijke
opgaven waar Nederland voor staat, zoals de energietransitie, het woningtekort, de
tekorten in het onderwijs en de zorg en het op peil houden van het verdienvermogen
van ons land, zijn daarbij belangrijke doelen. Het kabinet laat een doorlichting uitvoeren,
waarbij gekeken wordt op welke wijze de arbeidsvraag van overheidswege wordt beïnvloed.
De eerste resultaten nemen wij mee richting de voorjaarsbesluitvorming van 2025. Uw
Kamer wordt hierover geïnformeerd. Daarnaast ontvangt het kabinet in juni 2025 het
IBO Arbeidsmigratie, waarin onder andere wordt ingegaan op de doorwerking van huidige
economische beleidskeuzes (industrie- en arbeidsmarktbeleid) op arbeidsmigratie in
Nederland en waarin concrete beleidsopties worden uitgewerkt voor meer grip op arbeidsmigratie.
Hierbij gaat het om meer dan alleen de omvang van arbeidsmigratie; ook de samenstelling
en omstandigheden worden hierin meegenomen, waarbij maatschappelijke en economische
effecten in kaart worden gebracht.
Ook heeft het kabinet de SER gevraagd om een advies over gerichte arbeidsmigratie,
vanwege de ambitie arbeidsmigratie tegen lage lonen en onder slechte omstandigheden
te verminderen. Het kabinet heeft de SER gevraagd advies in de zomer van 2025 op te
leveren.
Vervolgstappen spoor 2
• We gaan in het licht van krapte het huidige overheidsbeleid doorlichten. Daarbij bezien
we subsidies, fiscale faciliteiten en regelgeving in het licht van krapte en andere
schaarstes. Dit doen we in samenwerking met andere departementen. Uw Kamer ontvangt
daarvan de eerste resultaten voor de voorjaarbesluitvorming van 2025.
• De Minister van Economische Zaken gaat aan de slag met een verlaging van de regeldruk.
Het kabinetsbreed regeldrukprogramma voor bedrijven is recent met uw Kamer gedeeld.
• Uw Kamer is recent geïnformeerd over de concrete invulling van het gerichtere en selectievere
arbeidsmigratiebeleid van dit kabinet.21 Binnen deze aanpak werkt het kabinet onder andere aan richtinggevende keuzes over
de economie en de arbeidsmarkt, aan een afwegingskader voor nieuwe bedrijvigheid en
aan het tegengaan van misstanden. Aanvullende besluitvorming is mogelijk in de zomer
van 2025. Dan wordt een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) afgerond en levert
de Sociaal-Economische Raad een advies op over arbeidsmigratie.
Spoor 3: Verhogen van de productiviteit
Ten derde ziet het kabinet het belang van het verhogen van de productiviteit. Bij
een stijgende productiviteit kunnen met dezelfde hoeveelheid arbeid meer goederen
en diensten worden geleverd. In het regeerprogramma is aangekondigd dat het kabinet
in samenwerking met sectoren een productiviteitsagenda zal uitwerken als onderdeel
van de aanpak van arbeidsmarktkrapte. De Minister van Economische Zaken is beleidsverantwoordelijk
voor de productiviteitsagenda. Gelijktijdig met deze Kamerbrief zal de Minister van
Economische Zaken de Kamerbrief «Uitwerking productiviteitsagenda» verzenden. In deze
brief wordt de verdere uitwerking van de agenda geschetst.
De uitwerking van de productiviteitsagenda zal worden vormgegeven langs drie lijnen
(1) sectoraal beleid, (2) sectoroverstijgend beleid, en (3) kennisverdieping en institutionele
borging. Het kabinet wil de productiviteit verhogen door te onderzoeken hoe op sectoraal
niveau de productiviteit verhoogd kan worden, bijvoorbeeld door toepassing van arbeidsbesparende
technologieën. Daarnaast is sectoroverstijgend beleid van belang om de (arbeids)productiviteit
over de gehele linie van de economie te bevorderen. Ook wil het kabinet het onderzoek
naar de productiviteitsontwikkeling in Nederland verstevigen.
Ook een betere matching op de arbeidsmarkt en het beter benutten van bestaande publieke
en private investeringen in LLO, kan bijdragen aan de productiviteit (zie spoor 5).
Daarnaast vraagt dit ook om inzet van het kabinet om ervoor te zorgen dat er voldoende
digitale professionals zijn om deze digitale technologieën daadwerkelijk te benutten
en dat inspanningen voor onderzoek en innovatie optimaal bijdragen aan de productiviteitsontwikkeling
van onze economie.
Vervolgstappen spoor 3
• We werken aan een productiviteitsagenda. Dit gebeurt gezamenlijk met sectoren. U ontvangt
hierover voor het kerstreces een Kamerbrief.
Spoor 4: Verhogen van duurzame arbeidsparticipatie
Het kabinet blijft zich inzetten om de arbeidsparticipatie en het arbeidsaanbod duurzaam
te verhogen. De inzet van het kabinet binnen dit spoor wordt uitgewerkt langs de lijnen
«maatregelen om duurzame arbeidsparticipatie te verhogen» en «combineren arbeid en
zorg».
Maatregelen om duurzame arbeidsparticipatie te verhogen
Het kabinet wil meer mensen die nu langs de kant van de arbeidsmarkt staan aan het
werk helpen. Dit is voor zowel het individu als de maatschappij waardevol. Het kabinet
herkent echter dat dit geen eenvoudige opgave is. Hoewel werkzoekenden als gevolg
van de krapte beter een baan kunnen vinden, komen specifieke groepen namelijk nog
steeds moeilijk aan het werk. U kunt hierbij denken aan mensen met een (psychische)
beperking die afhankelijk zijn van de banenafspraak of beschut werk, ouderen, kwetsbare
jongeren, mensen met een migratieachtergrond en (langdurig) bijstandsgerechtigden.
Hen laten participeren op de arbeidsmarkt kan een proces van de lange adem zijn. Vaak
is er namelijk sprake van meervoudige belemmeringen die het toetreden voor hen bemoeilijken.
Het kabinet wil het instrumentarium bij gemeenten, UWV en in de arbeidsmarktregio’s
eenvoudiger en toegankelijker maken. We kunnen hierdoor zowel verschillende kwetsbare
werkzoekenden als werkgevers beter helpen in de zoektocht naar werk of personeel.
Op meerdere manieren werken we hieraan:
• Niet iedereen die kan werken, kan dit niet, of nog niet, doen bij reguliere werkgevers.
Voor deze mensen blijven beschutte werkplekken en sociaal ontwikkelbedrijven – ook
in de toekomst – belangrijk. Onlangs is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang op
deze dossiers22.
• Mensen met een uitkering moeten makkelijker de stap naar werk kunnen zetten. En als
het even niet lukt moeten zij een stapje terug kunnen doen. Het is essentieel dat
het voor mensen veilig voelt en veilig is om (ontwikkelings)stappen te zetten. Via
het programma Simpel Switchen werken we hieraan. Begin volgend jaar wordt u geïnformeerd
over de voortgang van dit programma.
• We willen jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt de juiste begeleiding en ondersteuning
bieden. Het behalen van een diploma of het vinden en vasthouden van een baan na school
is namelijk niet voor iedere jongere vanzelfsprekend. Met het wetsvoorstel van school
naar duurzaam werk bevorderen we dit23.
• Mensen met een arbeidsbeperking komen nog altijd lastig aan het werk. Met het wetsvoorstel
vereenvoudiging van de banenafspraak willen we het simpeler en aantrekkelijker maken
voor werkgevers om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Begin volgend
jaar wordt dit voorstel in uw Kamer behandeld.
Ook blijft het kabinet inzetten op het duurzaam aan het werk helpen van statushouders.
Het plan van aanpak «Statushouder aan het werk» omvat beleidsintensiveringen om de
kansen op betaald werk voor deze groep te verbeteren24. Ook binnen sectorale aanpakken is er aandacht voor deze groep.
Het kabinet vindt het eveneens belangrijk dat gediplomeerden in de zorg met een diploma
behaald in het buitenland (waaronder statushouders en Oekraïense ontheemden) naar
werk worden begeleid. Het Ministerie van VWS, SZW, branchepartijen en werkgevers,
zetten zich daarom in om deze doelgroep te begeleiden naar de zorg. Hierbij blijft
de patiëntveiligheid en de kwaliteit van zorg uiteraard gewaarborgd.
De mentale en fysieke gezondheid van werkenden is cruciaal om duurzaam te participeren.
Via de Arbovisie 2040 werkt het kabinet, samen met de sociale partners en stakeholders,
daarom aan een robuust toekomstig arbostelsel25. Om werkstress en burn-outklachten te voorkomen, zet het kabinet samen stakeholders
hierop in via het programma Brede Maatschappelijke Samenwerking burn-outklachten (BMS).
Begin volgend jaar wordt uw Kamer in de voortgangsbrief BMS geïnformeerd over de stand
van zaken van het programma.
Het kabinet spant zich ook in om uitval door zwaar werk te voorkomen en daarmee het
beroep op arbeidsongeschiktheid en de Regeling voor Vervroegde Uittreding (RVU) te
beperken. Bij het onderhandelaarsakkoord «gezond naar het pensioen» hebben het kabinet
en de sociale partners afgesproken om voor het meireces van 2025 samen hun gerichte
en doeltreffende duurzame inzetbaarheidsagenda uit te werken. Deze agenda draagt bij
aan gezond doorwerken. Daardoor wordt de RVU zorgvuldiger en verantwoorder ingezet.
Een onderdeel van deze agenda is het stimuleren van (vrijwillig) langer doorwerken,
ook na de AOW-leeftijd. Dat is belangrijk vanwege de grote tekorten op de arbeidsmarkt.
Combineren arbeid en zorg
Veel mensen zetten zich ook buiten het werk in voor anderen. Het kabinet vindt het
van belang dat werkenden hiervoor ruimte ervaren. Denk bijvoorbeeld aan de zorg voor
kinderen en naasten zoals familieleden, vrienden of buren, of vrijwilligerswerk bij
de vereniging om de hoek. Het kabinet heeft als doel om duurzame arbeidsparticipatie
te bevorderen. Daarvoor is het goed kunnen combineren van betaald werk met andere
tijdsbestedingen een belangrijke voorwaarde. Vanuit dat perspectief is het belangrijk
dat alles op alles wordt gezet om het verder oplopen van de personeelstekorten in
de (ouderen)zorg te voorkomen. De druk die er anders ontstaat op werkenden om (nog)
meer mantelzorg te verlenen, kan negatieve gevolgen hebben op de arbeidsparticipatie
en bijdragen aan krapte.
Om het combineren van arbeid en zorg voor mensen te vergemakkelijken zet het kabinet
onder meer het nieuwe financieringsstelsel kinderopvang door. Het nieuwe stelsel wordt
zekerder en eenvoudiger voor ouders. Ook is er voor de meeste ouders in het nieuwe
stelsel sprake van een (veel) hogere vergoeding voor kinderopvang.
Op de korte termijn kan het nieuwe financieringsstelsel zorgen voor meer vraag naar
kinderopvang en kan daardoor de personeelskrapte in de kinderopvangsector toenemen.
In bijlage 5 staat beschreven welke acties het kabinet neemt om de krapte in deze
sector aan te pakken.
Daarnaast werkt het kabinet aan een vereenvoudiging van het verlofstelsel, waarbij
ook aandacht is voor de toegankelijkheid van de verlofregelingen. Deze maatregelen
stellen werkenden in staat om hun zorgverantwoordelijkheden te combineren met hun
verantwoordelijkheden op de werkvloer. Het verlofstelsel, dat een wettelijke basis
heeft in de Wet arbeid en zorg (Wazo), is in de loop der tijd door uitbreidingen en
verbijzonderingen complexer geworden voor rechthebbenden en werkgevers. In het vereenvoudigingsproces
wordt onder andere het SER-advies Balans in maatschappelijk verlof meegenomen26. De vereenvoudiging vereist een wetswijziging en implementatieproces van onder andere
UWV. De planning is om rond de zomer van 2025 een conceptwetsvoorstel voor advies
voor te leggen aan de Raad van State. Onderdeel van de vereenvoudiging is onder andere
het samenvoegen van het kort- en langdurend zorgverlof tot het mantelzorgverlof, zoals
is opgenomen in het regeerprogramma. Hiermee wordt het betaalde deel van het verlof
voor een breder aantal situaties inzetbaar.
Het vorige kabinet heeft daarnaast de SER gevraagd om advies uit te brengen over de
combinatie van werk en mantelzorg. Het is immers een feit dat steeds meer mensen deze
combinatie maken. Het lukt niet altijd om daar een goede balans in vinden. Het kabinet
verwacht in de tweede helft van 2025 dit SER-advies te ontvangen27.
Tot slot vindt het kabinet het recht op flexibel werken belangrijk. Daarom is in het
regeerprogramma opgenomen dat we werken aan de bekendheid van dat recht. Flexibel
werken kan werkenden in staat stellen hun werk met de zorg voor kinderen of naasten
te combineren. Uw Kamer ontvangt in het eerste kwartaal van 2025 een brief over het
thema arbeid en zorg, met aandacht voor de vereenvoudiging van het verlofstelsel.
Daarin zal ook reactie worden gegeven op de resultaten van het onderzoek naar de situatie
van gezinnen in Nederland.
Vervolgstappen spoor 4
• Het kabinet werkt samen met sociale partners hun gerichte en doeltreffende duurzame
inzetbaarheidsagenda uit. Dat gebeurt voor het meireces van 2025.
• We gaan het verlofstelsel vereenvoudigen. De planning is om hierover rond de zomer
van 2025 een conceptwetsvoorstel voor advies voor te leggen aan de Raad van State.
Spoor 5: Verbeteren matching op de arbeidsmarkt
Het kabinet streeft ernaar om mensen te ondersteunen richting beroepen waar hun kennis
en vaardigheden optimaal worden benut, en die bijdragen aan de opgaven waar Nederland
voor staat. Een goede match op de arbeidsmarkt vergroot de productiviteit van onze
economie, versterkt de positie, de bestaanszekerheid en de eigenwaarde van werkende
Nederlanders en draagt bij aan de brede welvaart van ons land.
Daarom werkt het kabinet aan betere dienstverlening op het gebied van werk en scholing,
en zorgen we dat leerlingen en studenten vaardigheden en kennis opdoen voor goede
perspectieven op de toekomstige arbeidsmarkt. We leiden op voor het Nederland van
morgen door opleidingen die bijdragen aan maatschappelijke opgaven en strategische
tekortsectoren te prioriteren.
Leren en ontwikkelen
Het kabinet vindt het van belang dat mensen zich gedurende hun levensloop kunnen blijven
ontwikkelen. Wanneer mensen leren, kunnen ze een goede start maken op de arbeidsmarkt.
Daarnaast draagt het blijven leren en ontwikkelen tijdens de loopbaan bij aan het
actueel houden van kennis en vaardigheden. Dat wordt steeds belangrijker vanwege de
veranderingen die AI en digitalisering teweegbrengen en het belang van productiviteitsgroei
(spoor 3). Verder is blijven leren en ontwikkelen belangrijk om verder te groeien
in het vak, het verhogen van het werkplezier en om tijdig te kunnen anticiperen op
veranderingen in het werk of in je omgeving. Bijvoorbeeld om makkelijker te kunnen
overstappen naar werk op een andere plek of als het werk te zwaar wordt (spoor 4).
Voor werkgevers is het stimuleren van leren en ontwikkelen en het creëren van een
sterke leercultuur onderdeel van goed werkgeverschap. Het stimuleert innovatie en
het draagt eraan bij dat zij zich als aantrekkelijk werkgever kunnen profileren op
een krappe arbeidsmarkt (spoor 1).
Om te zorgen dat de deelname aan formeel leren28 en informeel leren29 stijgt, is een betere benutting nodig van de LLO-infrastructuur en bestaande publieke
en private LLO-investeringen. Bovendien is het belangrijk dat er een sterke leercultuur
ontstaat en de aansluiting tussen het opleidingsaanbod en de vraag van de (regionale)
arbeidsmarkt verbetert. Om deze structurele verbeteringen te realiseren komt het kabinet
met een gezamenlijke LLO-agenda. We betrekken onder andere sociale partners, regio’s
en opleiders bij de uitwerking ervan. Recent is uw Kamer geïnformeerd over de gezamenlijke
LLO-agenda30. Rond de zomer van 2025 volgt een verder uitgewerkt plan van aanpak voor deze agenda.
Om gericht te ontwikkelen is het belangrijk om een goed inzicht te hebben in iemands
vaardigheden en hierbij aan te sluiten. Zeker bij een overstap naar een andere sector
of bij het inzetten van vaardigheden opgedaan bij vrijwilligerswerk of mantelzorg
is hiervoor een eenduidige beschrijving wenselijk. Daarom werkt het kabinet aan de
ontwikkeling van een gemeenschappelijke skillstaal CompetentNL.
Werk en werkenden elkaar laten vinden
Daarnaast wil het kabinet inzetten op verbeterde matching via drie lijnen.
De eerste lijn stimuleert dat in mkb-ondernemingen aandacht is voor de ontwikkeling
van het bedrijf en de medewerkers.
De tweede lijn zet in op verbeterde matching door scholing te stimuleren die nodig
is om duurzaam aan het werk te komen en te blijven in maatschappelijk cruciale kraptesectoren31. Hieronder gaat het kabinet nader in op de sectorale ontwikkelpaden.
Recent bent u ook geïnformeerd over de inzet van sectoren in samenwerking met het
kabinet op sectorale Ontwikkelpaden en de daaraan gekoppelde scholingssubsidie waarmee
het kabinet dit probeert te stimuleren32.
De derde lijn zet in op het makkelijker maken van in- en doorstroom binnen sectoren
en overstappen tussen sectoren, zowel voor werkenden als werkzoekenden.
Dat doen we door de arbeidsmarktinfrastructuur te hervormen richting één werkcentrum
per arbeidsmarktregio, waarin publieke en private organisaties samenwerken. Middels
de hervorming krijgen werkzoekenden, werkenden en werkgevers betere ondersteuning
op hun arbeidsmarkt- en scholingsgerelateerde vraagstukken. Als onderdeel van deze
hervorming geeft het kabinet een tijdelijke stimulans om te komen tot een dekkend
van-werk-naar-werk-stelsel. Ook worden op regionaal niveau afspraken vastgelegd tussen
bedrijfsleven, onderwijs en overheden in een meerjarenagenda. Daarin maken de organisaties
een analyse van de mismatch en staan de maatregelen om deze te verkleinen. Hiervoor
maken regio’s onder andere gebruik van de arbeidsmarktanalyses van UWV in «Regio in
Beeld»33. Maatregelen hebben ook betrekking op het verkleinen van de kwalitatieve mismatch.
Hiervan is sprake als vaardigheden niet aansluiten op de vraag in de arbeidsmarkt.
Uit Regio in Beeld 2024–2025 blijkt dat personeelstekorten de bedrijfsvoering van
werkgevers belemmeren en ervoor zorgen dat maatschappelijke uitdagingen blijven liggen,
vooral in de zorg en het onderwijs. Ook in cruciale sectoren als ICT en techniek is
personeel schaars.
Het Rijk zet samen met sectoren in op het maken en implementeren van sectorale Ontwikkelpaden
en werken hierbij samen met onder andere de 35 arbeidsmarktregio’s. In een sectoraal
Ontwikkelpad is te zien welke functies er in een sector zijn en welke opleidingen
je kunt doen om op de functies inzetbaar te worden. Ook instapfuncties, waaraan geen
kwalificatievereisten zijn verbonden en daarmee geschikt zijn voor mensen met een
grotere ondersteuningsbehoefte, en daarbij passende scholing maken hier onderdeel
van uit. Ontwikkelpaden zijn bedoeld als handvat: werkenden en werkzoekenden kunnen
zich hiermee oriënteren op een vervolgstap in hun loopbaan. Hierdoor is een leven
lang ontwikkelen ook mogelijk voor werkzoekenden: zij kunnen zo een duurzame plek
op de arbeidsmarkt verwerven, in plaats van aangewezen te zijn op de kortste weg naar
werk. Werkgevers kunnen het Ontwikkelpad gebruiken voor de werving van nieuw personeel
en de ontwikkeling van werknemers. Arbeidsmarktprofessionals krijgen een beter beeld
hoe zij mensen kunnen matchen op werk. Zo willen we het makkelijker maken voor mensen
om in te stromen in een sector, om binnen een sector stapsgewijs door te stromen of
om over te stappen naar een andere sector. Op deze manier dragen de ontwikkelpaden
bij aan meerdere maatschappelijke doelen: het verminderen van personeelstekorten,
de re-integratie van de brede groep werkzoekenden door het verminderen van de mismatch
tussen vraag en aanbod, het naar werk helpen van kwetsbare werknemers, het verhogen
van de arbeidsproductiviteit en een leven lang ontwikkelen.
Opleiden voor de arbeidsmarkt van de toekomst
Ten slotte ziet het kabinet dat er ook een belangrijke rol is weggelegd voor het onderwijs
in het verbeteren van de matching. Op dit moment is er niet voldoende goed opgeleid
personeel voor cruciale publieke dienstverlening en de maatschappelijke transities.
Mede vanwege de krappe arbeidsmarkt vinden veel studenten na hun opleiding snel een
baan, maar dat is niet noodzakelijkerwijs in beroepen die hen voldoende zekerheid
geven op een duurzame toekomst, en die groot maatschappelijk belang kennen. Nog te
veel studenten kiezen voor een opleiding die niet opleidt voor beroepen met een duurzaam
arbeidsmarktperspectief.
Er wordt daarom al hard gewerkt aan het verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs
en arbeidsmarkt, waarbij we oog houden voor de constante verandering die de arbeidsmarkt
kenmerkt. Bijvoorbeeld door het versterken van loopbaanoriëntatie- en begeleiding,
met de Werkagenda mbo en de maatregel doorstroom beroepskolom in het hbo. Maar gezien
de problematiek is meer nodig. Daartoe neemt het kabinet verschillende maatregelen.
In het funderend onderwijs worden leerlingen gevormd en leggen zij een basis voor
hun vervolgopleiding en hun werkende leven. Het curriculum schrijft voor wat leerlingen
in het primair- en voortgezet onderwijs op landelijk niveau moeten kennen en kunnen.
De huidige onderwijsdoelen stammen grotendeels uit 2006, terwijl de samenleving, de
arbeidsmarkt en het vervolgonderwijs constant veranderen. Aanpassing is dus hard nodig.
Daarom werkt het kabinet aan een geactualiseerd curriculum om leerlingen goed voor
te bereiden op hun vervolgopleiding en de toekomst. Leerlingen hebben een sterke basis
nodig in lezen, schrijven en rekenen om vaardigheden en kennis goed tot zich te kunnen
nemen. We bouwen daarom samen aan een duidelijk curriculum waarbinnen lezen, schrijven
en rekenen topprioriteit is.
In het vervolgonderwijs sluit het kabinet in de zomer van 2025 een mbo-pact met onder
andere mbo-scholen en werkgevers voor het opleiden voor de arbeidsmarkt van studenten
(jong en oud) voor de toekomst. Met het pact wil het kabinet scherpe keuzes maken
in het onderwijs over de rol en verantwoordelijkheid van werkgevers, opleiders en
overheid. Het doel is studenten gericht op te leiden voor strategische tekortsectoren
en de maatschappelijke opgaven waar Nederland voor staat, zoals de energietransitie,
het woningtekort of tekorten in onderwijs en zorg. Het pact zal bijvoorbeeld afspraken
over het opleidingsaanbod en het gericht versterken van om- en bijscholing bevatten.
Ook werken we aan een stabiele bekostiging voor mbo, hbo en wo. Daarmee wil het kabinet
bij de dalende studentaantallen een goed onderwijsaanbod op peil houden, in het bijzonder
opleidingen die van groot belang zijn voor de (regionale) arbeidsmarkt. Door de inzet
van krimpmiddelen voor het mbo en hbo zorgt het kabinet er ook op de korte termijn
voor dat cruciale opleidingen met grote arbeidsmarktrelevantie in regio’s niet verloren
gaan.
Om de instroom van internationale studenten te beheersen werkt het kabinet aan het
Wetsvoorstel internationalisering in balans (WIB). De WIB heeft tot doelstelling om
het Nederlands als opleidingstaal te behouden en te versterken. Alle associate degree-
en bacheloropleidingen moeten de toets anderstalig onderwijs doorlopen, waarbij aan
de hand van criteria getoetst of de keuze voor de andere taal doelmatig is.
Het kabinet is zich bewust van de risico’s die een beperking van studiemigratie meebrengt
voor het arbeidsaanbod in sectoren met arbeidsmarktknelpunten. Daarom is er in de
WIB aandacht voor de behoefte van de Nederlandse arbeidsmarkt, specifiek voor sectoren
waar een grote vraag naar (internationaal) talent bestaat. Opleidingen die opleiden
voor beroepen waar sprake is van een uitzonderlijk groot arbeidsmarkttekort, kunnen
daarop een beroep doen om in een andere taal onderwijs te (blijven) geven. Zo wordt
de capaciteit om in Nederland mensen op te leiden, gebruikt voor studenten die bijdragen
aan de Nederlandse samenleving en economie.
Tegelijkertijd is het belangrijk om te erkennen dat niet per definitie alle opleidingen
binnen bijvoorbeeld kraptesectoren als techniek en ICT anderstalig moeten worden aangeboden.
Er zijn immers veel goede voorbeelden van opleidingen van hoge kwaliteit die opleiden
voor een tekortsector en in het Nederlands worden gegeven.
Vervolgstappen spoor 5
• Uw kamer is recent geïnformeerd over de inzet van het Kabinet voor een gezamenlijke
LLO-agenda.34 U ontvangt hierover in de loop van 2025 een verdere uitwerking. We willen met de
agenda zorgen dat bestaande publieke en private investeringen in leven lang ontwikkelen
(LLO) beter benut worden. Zodat deelname aan scholing en leren op het werk groeit,
een sterke leercultuur ontstaat en de aansluiting van het opleidingsaanbod op de vraag
van de (regionale) arbeidsmarkt verbetert.
• Recent is uw Kamer geïnformeerd over de inzet van sectoren in samenwerking met het
kabinet op sectorale Ontwikkelpaden35.
• In het vervolgonderwijs sluit het kabinet in de zomer van 2025 een mbo-pact met onder
andere mbo-scholen en werkgevers voor het opleiden voor de arbeidsmarkt van studenten
(jong en oud) voor de toekomst.
• De wetgeving voor de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur is momenteel in
voorbereiding. Het voornemen is dat per 1 juli 2026 de wet in werking zal treden.
Vooruitlopend op de wetgeving is er al veel mogelijk voor regio’s. Zo kunnen regio’s
kunnen aan de slag met de inrichting van het regionale beraad en het vaststellen van
de regionale meerjarenagenda.
2. Sectorale inzet op krapte
2.1 Sectorale aanpakken
Via de brede arbeidsmarktagenda werkt het kabinet toe naar een sociale, hoogwaardige
en innovatieve economie. In het kader hiervan zal ook samen met sectoren gewerkt worden
aan een productiviteitsagenda.
Om recht te doen aan de sectorspecifieke uitdagingen en omstandigheden, zijn er aanvullend
meerdere sectorale aanpakken of aanpakken gerelateerd aan een beroepsgroep, zoals
het Actieplan groene en digitale banen en het nationaal versterkingsplan voor microchip-talent.
Sectoren kennen elk specifieke omstandigheden, waardoor arbeidstekorten gedeeltelijk
andere oorzaken kennen en daardoor ook andere oplossingen behoeven. In de zorg, de
kinderopvang en het onderwijs is het aandeel deeltijdwerkers bijvoorbeeld hoog.
Voor de technische sectoren geldt echter dat deeltijdwerken nog geen gemeengoed is,
waardoor met name vrouwen deze sector gedurende de loopbaan verlaten. Terwijl de landbouwsector
veel seizoensarbeid kent en te kampen heeft met een vergrijzingsgolf.
In de bijlage 5 vindt u een overzicht van de stand van zaken van de verschillende
sectorale aanpakken. Zo zal uw kamer bijvoorbeeld begin 2025 een inhoudelijke reactie
ontvangen van de Ministers van LVVN en IenW op het SER-advies Werken aan veranderkracht.
2.2 Stimuleren afstemming en samenwerking
De verschillende sectorale aanpakken richten zich onder meer op het vergroten van
de relatieve aantrekkelijkheid van banen binnen de sector en het vergemakkelijken
van (zij-)instroom, zodat huidige werknemers in dienst blijven en nieuwe werknemers
aangetrokken worden.
Als gevolg hiervan is er sprake van concurrentie tussen sectoren. Deze concurrentie
om schaars personeel is tot op een zekere hoogte ook gewenst, omdat het een belangrijke
drijfveer is achter de verbeteringen die krapte kan realiseren. Het is een stimulans
om te innoveren en het draagt eraan bij dat werkgevers zich inzetten voor de kwaliteit
van werk.
Deze concurrentie tussen sectoren is ook grotendeels onvermijdelijk. De arbeidsmarkt
van de overheid, de semipublieke sectoren en de private markt staan namelijk niet
los van elkaar. Werkgevers in de publieke sector en de semipublieke sectoren concurreren
niet alleen met elkaar, maar ook met werkgevers uit private sectoren. Deze arbeidsmarkten
kennen in zekere mate elk hun eigen karakteristieken, maar kunnen niet volledig van
elkaar gescheiden worden. Mensen zullen terechtkomen bij de baan die voor hen het
meest aantrekkelijk is. Door mobiliteit van werknemers en door concurrentie van werkgevers
om werklozen en schoolverlaters vindt er interactie tussen de verschillende sectoren
plaats. Deze mobiliteit maakt onderdeel uit van een gezonde arbeidsmarkt.
Tegelijkertijd zien we dat tussen sommige sectoren meer mobiliteit bestaat dan tussen
andere sectoren (zie bijlage 1 voor een analyse van de in- en uitstroom van de (semi-)publieke
sectoren). Omdat de intersectorale mobiliteit tussen specifieke sectoren groter is,
is het logisch om te kijken hoe er tussen samenhangende sectoren meer samengewerkt
kan worden. Hier zetten we ook op in. U kunt hierbij onder meer denken aan het Actieplan
groene en digitale banen, waarbij er zowel samenwerking tussen meerdere departementen
als meerdere sectoren als vakbonden plaatsvindt. Het kabinet wil tevens ruimte bij
werkgevers stimuleren om mensen beschikbaar te stellen als reservist bij defensie.
Deze mensen hebben dan meerdere werkgevers. Ook de samenwerking op het gebied van
personeel tussen de vier publieke organisaties in het veiligheidsdomein laat zien
dat bredere samenwerking mogelijk is om knelpunten te verlichten (zie bijlage 5).
Tot slot, het is van belang dat er ook op sectoraal niveau oog is voor de grenzen
van de arbeidsmarkt. In de zorg is zwaartepunt van de beleidsinzet al verschoven van
bevorderen van instroom, naar behoud van medewerkers en innovatief werken.
Vooruitblik
Komende periode gaat het kabinet gebruiken om eerdergenoemde acties samen met diverse
partners verder uit te werken. Om hiertoe te komen is het kabinet voornemens in het
eerste kwartaal van 2025 een top te organiseren.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Y.J. van Hijum
De Minister van Economische Zaken,
D.S. Beljaarts
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
E.E.W. Bruins
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M-F. Agema
De Staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie, M.L.J. Paul
BIJLAGE 1 ARBEIDSMARKT IN BEELD
1.1 Huidig beeld
De arbeidsmarkt in Nederland is nog altijd bijzonder krap. In het derde kwartaal van
2024 waren er 106 vacatures op 100 werklozen36. Ten opzichte van de afgelopen decennia is het een unieke situatie. Zo waren er in
het derde kwartaal van 2014 – het einde van de eurocrisis – slechts 15 vacatures voor
elke 100 werklozen. Sindsdien is de Nederlandse economie flink gegroeid, maar kon
het arbeidsaanbod de toenemende vraag naar goederen en diensten niet bijbenen.
Het aantal openstaande vacatures is licht afgenomen van 445 duizend in het derde kwartaal
van 2022 naar 397 duizend in het derde kwartaal van 2024, oftewel een vacaturegraad
van 44 vacatures per duizend banen van werknemers. Dit blijft een bijzonder hoog getal
in historisch opzicht. Van 1997 tot 2020 was de gemiddelde vacaturegraad 2137.
Figuur 1: spanning op de arbeidsmarkt1
1 Zie CBS Dashboard Arbeidsmarkt: Spanning op de arbeidsmarkt
Een hoge vraag naar diensten en goederen komt niet uitsluitend voort uit de economische
groei van de afgelopen tien jaar. Het expansieve begrotingsbeleid van de afgelopen
jaren werkt door in de vraag naar private diensten en goederen vanuit huishoudens
en de overheid zelf. Daarnaast is de vraag naar arbeid in publiek gefinancierde sectoren
als openbaar bestuur, zorg en onderwijs in de afgelopen tien jaar hard toegenomen.
De groeiende vraag vanuit deze sectoren draagt bij aan de arbeidsmarktkrapte. In 2023
werkte er 2,9 miljoen mensen in deze sectoren – goed voor 28,4% van het totaal aantal
werkzame personen. Dit is een toename ten opzichte van 1995. Toen waren dit er nog
1,9 miljoen (25,4%).
Bij een krappe arbeidsmarkt stijgen – met enige vertraging – de lonen en verbeteren
de arbeidsvoorwaarden. Hierdoor kan het aantrekkelijker zijn om (meer) te gaan werken.
Door de tekorten richten werkgevers zich daarnaast in toenemende mate op het onbenut
arbeidspotentieel of op buitenlandse arbeidskrachten. Dit zorgt er normaliter voor
dat het arbeidsaanbod op den duur meestijgt.
Momenteel ligt een flinke stijging van het arbeidsaanbod echter niet voor de hand.
Allereerst kent Nederland een vergrijzende beroepsbevolking, waardoor het aantal werkenden
de komende jaren naar verwachting zal stagneren. Zo verwachten het CBS en PBL dat
de potentiële beroepsbevolking tussen 2025 en 2040 stabiel blijft op circa 11 miljoen38. Ook lijkt een significante stijging van de arbeidsparticipatie niet aannemelijk.
De netto arbeidsparticipatie van 15- tot 75-jarigen is de afgelopen tien jaar hard
gestegen van 66,0% naar 73,1%. De overgebleven groep onbenut arbeidspotentieel is
relatief klein en vindt lastig een baan39. Daarnaast neemt de gemiddelde arbeidsduur de afgelopen tien jaar maar mondjesmaat
toe, van 30,9 naar 32,1 uur. Vanuit de fiscale hoek zijn al veel maatregelen genomen
om op de belangrijkste plekken de marginale druk te verlagen40, 41. Wel blijft het wegnemen van andere barrières tot (meer) werken noodzakelijk. Arbeidsparticipatie
is namelijk van groot belang voor het individu en voor de maatschappij. Uit onderzoek
blijkt dat de redenen om meer of minder te werken uiteenlopen42. Daarom zet het kabinet in op het verhogen van de arbeidsduur door deze verschillende
knelpunten om (meer) te werken te verhelpen. Ten slotte kunnen via arbeidsmigratie
op de korte termijn bepaalde tekorten worden verlicht. Er kleven echter ook nadelen
aan deze aanpak. Een hoger migratiesaldo betekent uiteindelijk een hogere vraag naar
consumptiegoederen, (publieke) diensten en huisvesting.
De krapte op de arbeidsmarkt wordt wel met vertraging verlicht via de vraagkant. De
hoge vraag naar arbeid geeft werknemers(organisaties) een betere positie om op hogere
lonen in te zetten, wat bijdraagt aan de grote cao-loonstijging. In het derde kwartaal
van 2024 stegen de cao-lonen met 6,8 procent (voorlopige cijfers) ten opzichte van
het derde kwartaal van 2023. Dit drijft vervolgens de kosten voor werkgevers omhoog,
zowel om nieuw personeel aan te nemen als om huidig personeel te behouden. Dit stimuleert
werkgevers om arbeid te besparen, bijvoorbeeld door innovatie. Ook zien sommige bedrijven
zich genoodzaakt om de hogere loonkosten door te berekenen in de prijs van goederen
en diensten. Hierdoor daalt de vraag naar deze goederen en diensten, en komen zo vraag
en aanbod op de arbeidsmarkt weer beter in balans.
1.2 Sectoraal beeld
Private sector
Het niet kunnen vinden van personeel is een grote bron van onzekerheid onder ondernemers.
Het afgelopen jaar gaf iets meer dan 36% van de ondernemers aan dat het tekort aan
arbeidskrachten de grootste belemmering vormt voor hun bedrijf43. Er zijn verschillende maatstaven die een beeld geven van de intensiteit van de krapte
per beroep en sector. In de UWV-spanningsindicator is de spanning op de arbeidsmarkt
het hoogst onder ICT-beroepen en dienstverlenende beroepen. Ook bij pedagogische beroepen
en beroepen in zorg en welzijn zijn er veel vacatures ten opzichte van werkzoekenden.
Veel werkgevers geven in enquêtes ook aan dat zij kampen met personeelstekorten. Met
name de sectoren industrie, openbaar bestuur, horeca en zorg hebben een hoog aandeel
werkgevers met een aangegeven tekort aan personeel44.
Door de tekorten aan personeel vindt in toenemende mate concurrentie plaats op loon.
Tussen 2020 en het derde kwartaal van 2024 zijn de cao-uurlonen bij particuliere bedrijven
met 20,1% gestegen45. Deze hoge nominale groei is ook het antwoord op de hoge prijsstijgingen in 2022.
Door deze inflatie bleef de reële loonontwikkeling lange tijd negatief. Inmiddels
is deze groei sinds het laatste kwartaal van 2023 positief. Het CPB verwacht dat de
reële loongroei bij bedrijven dit jaar positief blijft46.
(Semi-)publieke sector
Ook in de (semi-)publieke sectoren zijn de personeelstekorten hoog. Hierdoor kan de
kwaliteit van publieke dienstverlening onder druk komen te staan, kunnen ambities
niet of te laat gerealiseerd worden en kan er geld op te plank blijven liggen47. Om concurrerend te blijven in de arbeidsmarkt, volgen de lonen in de (semi-)publieke
sector dikwijls de loonontwikkeling in de private sector48. De afgelopen jaren was de loongroei in de (semi-)publieke sector vergelijkbaar met
de groei in de private sector. Tussen 2020 en het derde kwartaal van 2024 zijn de
cao-lonen in de cao-sector overheid met 21,3% gestegen.
Voor gesubsidieerde instellingen ligt deze groei op 19,9%. De in- uit uitstroom bij
de (semi-)publieke sectoren varieert per sector (zie figuur 2). Over het algemeen
stromen veel medewerkers in de (semi-)publieke sectoren in of uit naar de handel en
de verhuur en overige zakelijke diensten. Dit is verklaarbaar door de grootte van
deze twee sectoren. Bij de sector verhuur en overige zakelijke diensten zit bovendien
arbeidsbemiddeling, uitzendbureaus en personeelsbeheer inbegrepen. De derde grote
commerciële sector, de industrie, heeft een beperkt aandeel in de in- en uitstroom
van (semi-)publieke sectoren. Bij openbaar bestuur en overheidsdiensten is er een
noemenswaardige instroom vanuit de zorg (ca. 5.400 baanwisselaars) die in absolute
getallen het dubbele is van de uitstroom naar de zorg (ca. 2.700 baanwisselaars).
De in- en uitstroom van en naar het onderwijs is bij deze sector beperkt. Bij het
onderwijs is ook sprake van een noemenswaardige instroom van (ca. 7.000 baanwisselaars)
en uitstroom naar (ca. 4.400 baanwisselaars) de zorg. Bij de zorg zelf valt op dat
instroom uit de (semi-) publieke sectoren verhoudingsgewijs klein is. Veruit de grootste
instroom komt uit andere – commerciële – sectoren.
Figuur 2. In- en uitstroom (semi)publieke sectoren1
1 Figuur 2 toont de relatieve grootte van de stromen werkenden van en naar de sectoren
Overheid, Gezondheidszorg en het Onderwijs. De stromen zijn uitgesplitst naar sector.
De balken aan de linkerkant tonen de instroom uitgedrukt in aantallen personen die
switchen naar de sector. Hier is bijvoorbeeld te zien dat de grootste instroom naar
de Gezondheidszorg komt vanuit de sector Handel. De balken aan de rechterkant tonen
de sectoren waarnaar mensen uitstromen. Bijvoorbeeld dat de uitstroom vanuit de Overheid
naar de Specialistische zakelijke diensten groter is dan die naar de Handel. Resultaten
gebaseerd op eigen berekeningen van SZW op basis van niet-openbare microdata van het
Centraal Bureau voor de Statistiek in de jaren 2022 en 2023.
De (verwachte) tekorten per sector geven een gevarieerd beeld.
• Zorg: in de sector gezondheids- en welzijnszorg worden in absolute getallen de hoogste
tekorten verwacht. Bij ongewijzigd beleid (het zogenaamde referentiescenario) bedraagt
naar verwachting in 2033 het tekort in deze sector 195.000 personen49. In 2023 bedroeg het totale tekort in de sector gezondheids- en welzijnszorg ongeveer
43.000 personen.
• Kinderopvang: de kinderopvang had in 2023 een tekort van ongeveer 6.000 personen. In 2033 kan dit
tekort oplopen tot bijna 42.000 personen na een herziening van het financieringsstelsel50.
• Onderwijs: het actuele tekort voor leraren in het primair onderwijs en voortgezet onderwijs
is 9.800 fte. De geschatte tekorten voor het primair onderwijs en voortgezet onderwijs
beginnen op een lager punt: in 2023 werd het tekort op ongeveer 8.000 fte geschat51. Dit geschatte tekort loopt uitgaande van een neutrale economische conjunctuur volgens
de huidige ramingen terug naar zo’n 6.500 fte in 2028, waarna het oploopt naar een
krappe 11.000 fte in 2033. Voor het mbo loopt de benodigde instroom van docenten de
komende jaren op naar ruim 2.200 fte. Tot 2033 daalt dit naar een krappe 1.700 fte;
voor de komende jaren wordt namelijk een daling in het aantal mbo-studenten verwacht.
In het hbo, wo en de wetenschap zijn geen arbeidsmarktprognoses beschikbaar.
• Defensie: er sprake van een tekort aan in het bijzonder militair personeel. Hoewel er inmiddels
sprake is van meer instroom dan uitstroom van militairen, houdt deze groei de uitbreiding
van de organisatie niet bij. Er is sprake van ongeveer 11.000 vacatures.
• Politie: in 2024 bedraagt de prognose voor het tekort aan opgeleide operationele sterkte 1.978 fte.
Bij een gelijkblijvend doel van benodigd personeel neemt dit tekort af naar 194 fte
in 2028.
• Rijksoverheid: In 2023 publiceerde het Rijk ruim 32.000 vacatures op de interne vacaturesite Mobiliteitsbank
en de externe vacaturesite Werken voor Nederland52.
• Gemeenten: In het eerste kwartaal van 2024 bereikte het aantal ontstane vacatures bij gemeenten
een historisch hoog niveau. Voor het eerst plaatsten gemeenten meer dan 13.000 vacatures53. Dit is een stijging van 17 procentpunt ten opzichte van het eerste kwartaal van
2023.
BIJLAGE 2 MOTIE MAATOUG EN KATHMANN
De krapte op de arbeidsmarkt is niet alleen nu, maar ook de komende decennia een grote
uitdaging; een uitdaging die zowel onze collectieve als de private ambities flink
onder druk zet. De Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 zet in haar rapport
uiteen hoe de druk op de arbeidsmarkt de komende decennia verder toeneemt. Ondanks
deze demografische ontwikkelingen zullen er ook in de toekomst periodes van hoog-
en laagconjunctuur zijn. Deze economische schommelingen zullen, zij het wellicht in
mindere mate, ook een impact hebben op de vraag naar arbeid.
Wanneer en op welke wijze economische tegenwind of voorspoed zich zullen aandienen
is niet precies te voorspellen, maar het is wel mogelijk om in het beleid rekening
te houden met deze conjuncturele bewegingen en, waar mogelijk, hierop in te spelen.
Daarom heeft het kabinet aandacht voor de vraag hoe de overheid hier in de toekomst
beter mee om kan gaan.
Deze bijlage beschrijft welke conjuncturele fasen er zijn en wat het structurele beleid
is om de gevolgen van deze schommelingen te dempen. Vervolgens beschrijft de brief
hoe tijdelijke plannen het structurele beleid ondersteunen bij het dempen of verhelpen
van (toekomstige) conjuncturele schommelingen. Daarmee komt het kabinet tegemoet aan
de motie Maatoug/Kathmann54.
Economische conjunctuur
Er is sprake van economische groei wanneer een land meer waarde toevoegt aan goederen
en diensten dan in de voorgaande periode. Deze productie van goederen en diensten
ontwikkelt zich niet met een constante maar kent oplevingen en neergangen: een conjunctuurcyclus.
Wanneer een periode van economische groei (hoogconjunctuur) omslaat in een periode
van economische neergang (laagconjunctuur) kan dit leiden tot een recessie. Een recessie
wordt gemeten door twee opeenvolgende kwartalen met krimp van het bruto binnenlands
product. Een omslagmoment van hoog- naar laagconjunctuur komt vaak door een (onverwachte)
schok. Deze schokken kunnen zowel uit het niets komen als het resultaat zijn van sluimerende
onevenwichtigheden. De Nederlandse economie is stevig verweven met de wereldeconomie
en handel met andere landen. Dit open karakter betekent dat Nederland meer blootstaat
aan de impact van externe gebeurtenissen, wat onvermijdelijk leidt tot meer schommelingen
in de conjunctuur.
Zowel periodes van laag- als hoogconjunctuur kennen voor- en nadelen. Op persoonlijk
vlak kan een periode van laagconjunctuur het faillissement van een bedrijf of werkloosheid
betekenen, met alle negatieve persoonlijke gevolgen van dien. Voor de economie als
geheel kan laagconjunctuur en de oplopende kans op langdurig hoge(re) werkloosheid
resulteren in scarring: een verlies aan vaardigheden in de toekomst doordat mensen langdurig werkloos zijn.
Dit gaat ten koste van toekomstige productiviteit. Ook is het geen garantie dat voorheen
levensvatbare bedrijven in deze situatie blijven bestaan, en verslechteren over het
algemeen de overheidsfinanciën.
Periodes van hoogconjunctuur en de daaraan gerelateerde verhoogde kans op personeelstekorten
kunnen op hun beurt ook risico’s met zich meebrengen. Aanhoudende personeelstekorten
zetten een rem op de economische groei, leiden tot verlies van kwaliteit en beschikbaarheid
van (publieke) diensten. Tevens bemoeilijkt het de uitvoering van maatschappelijke
opgaven doordat de juiste mensen niet te vinden zijn.
Beide periodes kunnen voor bepaalde groepen echter ook voordelen opleveren. Zo kunnen
werkgevers tijdens periodes van laagconjunctuur uit een ruimer aanbod potentiële werknemers
kiezen, terwijl werkenden tijdens periodes van hoogconjunctuur profiteren van een
sterkere onderhandelingspositie. Ook de baanvindkans van mensen met een afstand tot
de arbeidsmarkt neemt ten tijde van hoogconjunctuur toe.
Rolverdeling overheid en markt
In beginsel is het bij conjuncturele schommelingen aan werkgevers om hun bedrijfsvoering
aan te passen aan de veranderende omstandigheden. Zij zijn immers degene die het beste
kunnen bepalen hoe er met de veranderende marktomstandigheden om dient te worden gegaan.
Dat betekent dat bij een personeelstekort werkgevers kijken naar de verschillende
manieren om personeel aan te trekken en te behouden. Als er juist sprake is van economisch
slecht weer, zullen bedrijven waarschijnlijk minder mensen aannemen en tijdelijke
contracten niet verlengen55.
Werkenden zijn primair zelf verantwoordelijk om inzetbaar te blijven op de arbeidsmarkt56. Zij weten vaak zelf het beste waar zij kunnen en willen werken. Waar werkenden en
werkzoekenden kunnen profiteren van een hoogconjunctuur en dus arbeidsmarktkrapte,
zijn ze in het geval van een laagconjunctuur eerder de dupe van de economische situatie57. Hierbij is het van belang om te beseffen dat niet alle groepen op de arbeidsmarkt
in dezelfde mate worden geraakt door de oplopende werkloosheid bij een economische
crisis: laagopgeleiden worden tijdens een crisis vaker werkloos dan middelbaar en
hoogopgeleiden. De gevolgen van een crisis zijn dus niet gelijk verdeeld.
Hoewel werkgevers en werkenden elk hun eigen rol hebben bij conjuncturele schommelingen,
zorgt dit niet automatisch voor maatschappelijk en economisch wenselijke uitkomsten
rondom herverdeling, verzekering en bescherming. Er is daarom een rol voor de overheid
om in te grijpen en deze onwenselijke uitkomsten te mitigeren.
Een vorig kabinet heeft in 2019 uw Kamer geïnformeerd over de mogelijkheden voor beleid
om de effecten van een neergaande conjunctuur op te vangen58. In deze brief zijn ook verschillende beleidsopties op hoofdlijnen uitgewerkt, waaronder
een tijdelijke deeltijd WW.
In het algemeen geldt dat het echter ingewikkeld is om het juiste beleid op het juiste
moment in te voeren59. Dit komt door de tijd die nodig is om beleid te implementeren en voor verschillende
actoren om er vervolgens op te reageren. Het handelen van de overheid is als gevolg
hiervan vaak pas met enige vertraging merkbaar. Daarnaast is het in de praktijk ook
niet eenvoudig om de precieze stand van de conjunctuur te bepalen.
De overheid zal de negatieve effecten van conjuncturele schommelingen dus vooral moeten
mitigeren aan de hand van structureel beleid. Door middel van begrotingsbeleid en
algemeen arbeidsmarktbeleid proberen we bij te dragen aan de schokbestendigheid van
de economie en de arbeidsmarkt. Door middel van gericht beleid bouwen wij aan de schokbestendigheid
van groepen die in het bijzonder kwetsbaar zijn voor economische schommelingen. In
de hieropvolgende paragrafen worden deze drie beleidsvormen verder toegelicht.
Begrotingsbeleid & automatische stabilisatoren
In Nederland voeren we sinds de jaren 90 trendmatig begrotingsbeleid. Dat betekent
dat de begroting wordt ingezet om de economie te stabiliseren. De systematiek van
trendmatig begrotingsbeleid draagt bij aan stabiel begrotingsbeleid voor burgers en
bedrijven, en draagt zo bij aan de brede welvaart.60 In de praktijk betekent dit dat in economische goede tijden buffers worden opgebouwd
om in slechte tijden ervoor te kunnen zorgen dat mensen minder last hebben van een
economische neergang. Dit door de uitgaven aan de sociale zekerheid op peil te houden
of extra maatregelen te nemen, zoals tijdens de coronacrisis via het steun- en herstelpakket.
De overheid zorgt voor deze (automatische) stabilisatie via zowel de overheidsontvangsten
als -uitgaven. De ontvangstenkant (belasting- en premie-inkomsten) van de begroting
beweegt mee met de conjunctuur. Hierdoor verbetert het overheidssaldo in goede economische
tijden, als de belasting- en premie-inkomsten stijgen door een groeiende economie,
en verslechtert het in mindere tijden, als de belasting- en premie-inkomsten dalen.
Het kabinet beheerst de uitgaven van de overheid door vaste uitgavenplafonds te hanteren.
Het kabinet zorgt ervoor dat de totale uitgaven dit plafond niet overschrijden. Ongeacht
de economische situatie blijven de uitgaven zo op een afgesproken niveau: de uitgaven
nemen niet toe als het economisch goed gaat, en er dient niet direct bezuinigd te
worden als het economisch minder gaat.
Ook het uitgavenplafond kent een conjunctureel component. Het wordt namelijk aangepast
voor ontwikkelingen van de uitgaven aan WW en bijstand als gevolg van teruglopende
werkgelegenheid. Hiermee leiden de extra uitgaven niet tot bezuinigingen. Deze uitgaven
bovendien een stabiliserend effect op de economie door het inkomensverlies als gevolg
van werkloosheid te dempen.
De overheid accepteert dat het begrotingssaldo (tijdelijk) verslechtert vanwege deze
extra uitgaven.
Arbeidsmarktbeleid als structurele oplossing
Om ervoor te zorgen dat de arbeidsmarkt zich snel kan aanpassen aan een nieuwe economische
situatie is het van belang dat vraag en aanbod goed op elkaar zijn aangesloten. In
tijden van laagconjunctuur kan een goede aansluiting de negatieve impact op de werk-
en inkomensonzekerheid van werkenden beperken. Dit omdat de (over)stap naar ander
werk daardoor sneller gemaakt kan worden. In tijden van hoogconjunctuur kan een betere
match het tekort aan arbeidskrachten doen verminderen om dezelfde reden: bedrijven
zullen sneller geschikt personeel vinden.
Het goed laten aansluiten van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt is een structurele
uitdaging. Het gevoerde arbeidsmarktbeleid is, naast het garanderen van een inkomen
en het op peil houden van bestedingen via een uitgebreid stelsel van sociale zekerheid,
daarom ook hoofdzakelijk gericht op het structureel verbeteren van deze aansluiting61. Voorbeelden hiervan zijn:
• UWV en gemeenten bieden persoonlijke dienstverlening richting kansrijke beroepen en
sectoren aan werkzoekenden aan. Hierbij wordt zoveel mogelijk gebruikgemaakt van arbeidsmarktinformatie,
zodat de dienstverlening waar mogelijk aangepast kan worden op basis van de actuele
situatie.
• Om de arbeidsmarkt meer transparant te maken, zijn UWV en gemeenten daarnaast verantwoordelijk
voor de registratie van werkzoekenden en vacatures. Via de Werkgeversservicepunten,
en in de toekomst via de Regionale Werkcentra, krijgen werkgevers advies en ondersteuning
bij de werving en selectie van personeel.
• Om werkenden en werkzoekenden de relevante kennis en vaardigheden bij te brengen en
op peil te houden is scholing en opleiding van belang. Effectieve dienstverlening
op dit vlak kan eveneens de afstand tot de arbeidsmarkt van kwetsbare groepen doen
laten afnemen. Daarnaast zetten UWV en gemeenten ook cursussen, opleidingen en vaardigheidstrainingen
in om werkzoekenden naar werk te begeleiden. We hebben uw Kamer recent geïnformeerd
over de actuele ontwikkelingen op dit gebied.
• Ook wordt er beleid ingezet om door middel van (fiscale) prikkels mensen aan te sporen
(meer uren) te gaan werken. Dit draagt in tijden van hoogconjunctuur bij aan het aanpakken
van krapte op de arbeidsmarkt. In dit kader heeft het kabinet de Hervormingsagenda vereenvoudiging inkomensondersteuning aangekondigd.
Een goed werkende arbeidsmarkt biedt zowel voldoende sociale zekerheid in tijden van
conjuncturele neergang als voldoende manoeuvreerruimte aan bedrijven om zich aan een
nieuwe economische situatie aan te passen. De Commissie Regulering van Werk concludeerde
in 2020 dat de Nederlandse arbeidsmarkt te veel leunt op externe flexibiliteit. Dat
wil zeggen dat bij een economische neergang met name een flexibele schil van werkenden
met minder zekerheid op straat komt te staan.
Naast gevolgen voor het duurzaam verdienvermogen van Nederland, heeft deze grote flexibele
schil ook conjuncturele gevolgen. Te weinig zekerheid kan leiden tot grote inkomensdaling
wanneer een recessie inzet. Via lagere consumptieve uitgaven heeft dit vervolgens
negatieve gevolgen voor de economie.
Met het arbeidsmarktpakket wil het kabinet zorgen voor een betere balans tussen zekerheid
en wendbaarheid op de arbeidsmarkt.
• Met de Wet verbetering zekerheid flexibele arbeidskrachten tracht het kabinet meer zekerheid te bieden aan mensen met een flexibel arbeidscontract.
Ook beoogt het voorstel het gebruik van vaste contracten te stimuleren door de concurrentieverschillen
tussen contractvormen te verminderen en draaideurconstructies te voorkomen.
• Met de Wet verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden is het kabinet voornemens om de regels voor het werken met werknemers en zelfstandigen
te verduidelijken. Hiermee wordt schijnzelfstandigheid tegengegaan. In een recessie
kunnen schijnzelfstandigen niet terugvallen op ontslagbescherming of een werkloosheidsuitkering,
terwijl op basis van de verrichte werkzaamheden er wel sprake is van een arbeidsovereenkomst.
Door de verduidelijking wordt het eenvoudiger om de juiste contractvorm aan te gaan.
Het rechtsvermoeden uit het voorstel ziet in het bijzonder toe op de kwetsbare positie
van schijnzelfstandigen aan de basis van de arbeidsmarkt.
• Met het LLO-beleid betracht het kabinet de wendbaarheid in de arbeidsmarkt te verbeteren.
LLO vergroot namelijk het aanpassingsvermogen van individuen en bedrijven in tijden
van grote veranderingen. Met de LLO-agenda werkt het kabinet samen met sociale partners,
regio’s en opleiders aan structurele verbeteringen op gebied van LLO. Een verdere
uitwerking van de gezamenlijke LLO-agenda leggen we in de loop van 2025 aan uw Kamer
voor.
In samenhang zorgen de maatregelen uit het pakket voor een weerbaardere arbeidsmarkt
in hoog- en laagconjunctuur. Meer zekerheid voor werkenden verzacht het effect van
een laagconjunctuur op inkomens en consumptie. Via de LLO-aanpak wordt de matching
tussen vraag en aanbod – en daarmee het aanpassingsvermogen van de arbeidsmarkt –
vergroot.
Aanvullende gerichte inzet
Naast het algemeen arbeidsmarktbeleid voert het kabinet een gerichte aanpak om de
weerbaarheid van specifieke groepen te verbeteren. In het verleden zien we dat sommige
groepen mensen om verschillende redenen alsnog tussen wal en schip vallen bij een
neergang, of onvoldoende kunnen profiteren bij een opgaande conjunctuur. Aangezien
het algemene instrumentarium bij deze groepen niet voldoet, voert het kabinet gericht
beleid om de arbeidsmarktpositie van deze groepen te verbeteren. Zo tracht het kabinet
via de Seniorenkansenvisie de arbeidspositie van 55-plussers te verbeteren. Ook maakt
het kabinet werk van een betere arbeidsparticipatie van statushouders via het plan
van aanpak Statushouders aan het werk.
Hoewel de bovenstaande plannen niet direct toezien op een demping van de conjunctuur,
volgen de aanpakken mede uit de huidige conjuncturele stand. Als de arbeidsmarkt krap
is, is er een kans om de arbeidsparticipatie – en daarmee de economische weerbaarheid
– van bepaalde groepen gericht te verbeteren. Deze economische weerbaarheid draagt
vervolgens weer bij een schokbestendige maatschappij in tijden van economische onzekerheid.
Het actieplan Dichterbij dan je denkt is een voorbeeld hoe het vorige kabinet ingezet
heeft op het benutten van de kansen die krapte voor specifieke groepen kan bieden.
Dergelijke plannen hebben een tijdelijk karakter, maar kunnen een structurele impact
hebben. De waardevolle kennis en ervaringen die als gevolg van de plannen worden opgedaan,
vormen belangrijke input voor de (toekomstige) ontwikkeling van beleid. Zo hebben
meerdere tijdelijke programma’s aan de basis gestaan van de huidige inzet op de hervorming
van arbeidsmarktinfrastructuur:
• Het programma Matchen op werk heeft een eerste aanzet gegeven voor partijen in de
arbeidsmarktregio’s om ook in projecten samen te werken aan nieuwe vormen van matching
en het versterken van de eenduidige werkgeversdienstverlening.
• Het programma Perspectief op Werk heeft hier een extra impuls aan gegeven door met
gezamenlijke doe-agenda’s actiegericht en projectmatig in de uitvoering samen te werken.
Hierdoor zijn er ook ervaringen opgedaan met talloze benaderingen en interventies.
• De aanvullende crisisdienstverlening van de regionale mobiliteitsteams (RMT’s) is
doorgegaan op de ingeslagen weg door de samenwerking tussen publieke en private partijen
te verbeteren en te intensiveren, zoals gemeenten, UWV, sociale partners en onderwijsinstellingen.
Deze tijdelijke impulsen zijn lastig vooruit in de tijd te plannen en kennen ook geen
specifieke blauwdruk. De effectiviteit van dergelijke tijdelijke impulsen is namelijk
sterk afhankelijk van de maatschappelijke omstandigheden en bestuurlijke context.
Zodoende zet het kabinet in om een verankering en bestendiging van deze impulsen binnen
de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur. Deze infrastructuur schept de randvoorwaarden
om beter ad-hoc in te spelen op ontwikkelingen als gevolg van de conjuncturele stand.
BIJLAGE 3 MOTIE VAN HAGA EN DE JONG
Gezien het thema van deze brief wil het kabinet graag van de gelegenheid gebruik maken
om de motie van de leden van Haga en de Jong te beantwoorden, waarin is verzocht te
onderzoeken of de arbeidskosten en de gepercipieerde risico’s van het in dienst hebben
van 55-plussers verlaagd kunnen worden62. De afgelopen jaren heeft de regering verschillende instrumenten ingezet om de arbeidskosten
van 55-plussers te verlagen. Uit de evaluatie loonkosten voordelen uit de WTL uitgevoerd
door SEO in 2021 blijkt dat de doeltreffendheid van het loonkosten voordeel voor ouderen
beperkt is63. De analyses over het LKV ouderen laten zien dat het LKV ouderen niet lijkt te leiden
tot extra werkgelegenheid voor ouderen uit een uitkering die binnen de LKV leeftijdsgrenzen
vallen ten opzichte van iets jongere werkloze ouderen. Op basis van de beschrijvende
statistieken lijkt de werkgelegenheid zich wel gunstiger te ontwikkelen voor de ouderen
die tot de doelgroep van het LKV behoren (56 jaar tot AOW-leeftijd) dan voor de ouderen
die (net) onder de leeftijdsgrens van het LKV ouderen vallen (50- tot 56-jarigen),
maar de verdiepende analyses kunnen dit niet bevestigen. De regering heeft hierop
besloten het LKV ouderen af te schaffen.
De no-risk polis ouderen is geëvalueerd naar aanleiding van het actieplan perspectief
voor 50-plus door Regioplan64. Hieruit bleek dat deze financiële regeling voor werkgevers geen prikkel gaf om 50-plussers
in dienst te nemen, maar dat de geschiktheid van de kandidaat het belangrijkst is
om iemand in dienst te nemen.
In een brede praktijkverkenning, die is uitgevoerd in het kader van de Seniorenkansenvisie,
is gesproken met werkgevers, uitvoeringsorganisaties, belangenorganisaties en 55-plussers.
Hieruit blijkt dat de doelgroep niet wil worden gestigmatiseerd of anders worden behandeld.
Ook in loonbetaling willen zij geen doelgroep met uitzonderingen zijn en minder betaald
worden. Het uitgangspunt van het nieuwe kabinet is daarom gelijkwaardigheid voor iedereen
op de (krappe) arbeidsmarkt.
BIJLAGE 4 MOTIE HERMANS/PATERNOTTE
Een motie van de leden Paternotte en Hermans verzocht de regering in gesprek te gaan
met werkgevers over roostering in bijvoorbeeld de zorg en schoonmaaksector.65 Uit een vignettenstudie naar de meerurenbonus bleek dat een groot deel van de respondenten
aangaf dat een rooster waarmee werk en privé te combineren zijn, belangrijker is dan
een bonus66. Ook kwam naar voren dat werkgevers met 60% van de zorgmedewerkers niet het goede
gesprek over contractuitbreiding hadden gevoerd67. Naar aanleiding van deze studie organiseert de Minister van VWS regiobijeenkomsten
over meer uren werken voor zorg- en welzijnsorganisaties, waar onder andere roostering,
het goede gesprek en de meerurenbonus onderwerp van gesprek zijn.
In het onderwijs is ook een onderzoek uitgevoerd naar beweegredenen om meer uren te
werken. Hieruit bleek onder meer animo dat een deel van de leraren bereid is om in
een groter contract te werken voor (netto) meer geld. Ook voor maatregelen als flexibele
roostering of andere taken zijn leraren bereid om meer uren te werken68. In het primair onderwijs pioniert een kopgroep van schoolbesturen om meer uren werken
aantrekkelijker te maken met maatwerk. De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap (SOCW) heeft in september 2024 een brief gestuurd over de opbrengsten
van de pilot en de vervolgaanpak. SOCW stimuleert meer uren werken met de aanpak meerurenmaatwerk69. Meerurenmaatwerk betreft het voeren van het goede gesprek over de aanstelling en
het bieden van maatwerk om meer uren te kunnen werken. Denk aan het bieden van een
geldbedrag, flexibiliteit in snipperdagen, inroostering of het focussen op andere
soorten taken. Scholen kunnen ook gebruik maken van een beschikbaarheidstoelage –
waarbij leraren zich kunnen opgeven voor een dag waarop zij beschikbaar zijn voor
inval en hier een toelage voor ontvangen.
Ook de schoonmaakbranche kampt met personeelstekorten, waardoor organisaties onder
meer kijken naar urenuitbreidingen en andere manieren van roosteren. Als gevolg hiervan
is «dagschoonmaak», waarbij er wordt schoongemaakt tijdens reguliere kantooruren,
in toenemende mate de standaard.
BIJLAGE 5 STAND VAN ZAKEN SECTORALE AANPAKKEN
Zorg
Zorg en ondersteuning is mensenwerk. Voldoende en goed toegeruste zorgmedewerkers
zijn de basis om de kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg te waarborgen. De voorbije
jaren zijn stappen gezet om per medewerker steeds meer patiënten te helpen. Desondanks
ligt er een prognose van een arbeidsmarkttekort van bijna 200.000 medewerkers in zorg
en welzijn in 2033. Het is onmogelijk om deze arbeidsmarkttekorten af te wenden door
steeds meer mensen van buiten de zorg aan te trekken, daar zijn immers ook grote tekorten.
We zullen het moeten doen met de mensen die nu al in de zorg werken en de natuurlijke
aanwas.
In het regeerprogramma heeft het kabinet aangegeven het personeelstekort aan te willen
pakken langs drie lijnen:
1. Halveren van de administratietijd in 2030. Met behulp van innovaties zoals artificial intelligence (AI) kan bijvoorbeeld de
administratietijd bij gespreksverslagen en overdracht van dossiers drastisch worden
teruggebracht. Medewerkers krijgen hierdoor meer tijd voor de patiënt.
2. De juiste inzet van medewerkers. Nog steeds worden medewerkers ingezet daar waar dat niet of veel minder zou hoeven.
Het kabinet voert daarom arbitrage tussen zorgwetten in, waarbij de minste inzet van
medewerkers uitgangspunt wordt. Daarnaast hecht het kabinet eraan dat medewerkers
goed kunnen samenwerken met mantelzorgers en vrijwilligers, zodat zij samen meer kunnen
betekenen voor de patiënt. De belastbaarheid van de mantelzorger wordt hierbij niet
uit het oog verloren. Tot slot worden innovaties die de inzet van medewerkers verminderen
en tegelijk de belasting voor de patiënt doen afnemen, gestimuleerd.
3. Het vergroten van vakmanschap en werkplezier. Het kabinet werkt uiterlijk Q1 2025 een leidraad vakmanschap en werkplezier uit.
Het gaat daarbij om onderwerpen als meer autonomie en vertrouwen, het voorkomen van
verzuim en het tegengaan van agressie. Ook komt de verhouding tussen vast en flexibel
personeel aan bod en de mogelijkheden voor medewerkers in loondienst om bij meerdere
organisaties en op meerdere plekken in de regio te kunnen werken. Deze leidraad moet
organisaties binnen zorg en welzijn handvatten bieden om aan de slag te gaan met het
vergroten van de werktevredenheid. In de leidraad gaat het kabinet ook in op de bekostiging
van de verschillende opleidingsvormen, waaronder medische vervolgopleidingen en bij-
en nascholing, bijvoorbeeld voor palliatieve zorg. Het kabinet ondersteunt vakmanschap
door te kijken naar de structurele borging van de bekostiging van opleiden zorg en
welzijn breed.
Tot slot, heeft VWS in 2024 regiobijeenkomsten georganiseerd gericht op het stimuleren
van meer uren werken. In deze bijeenkomsten zijn zorg- en welzijnsorganisaties geïnformeerd
over de mogelijkheid van een meerurenbonus. Het Potentieel Pakken is de afgelopen
jaren financieel ondersteund in hun missie om via verandertrajecten belemmeringen
om meer uren werken weg te nemen. Kennis en inzichten die hierbij zijn opgedaan zijn
terug te vinden via de website groterecontractenindezorg.nl. Hierdoor kunnen werkgevers er zelf mee aan de slag gaan.
Onderwijs
Goede leraren, docenten en schoolleiders vormen de basis voor de kwaliteit en continuïteit
van het onderwijs voor alle kinderen en jongeren. Er is in Nederland een groot tekort
aan onderwijspersoneel, met name in (delen van) de grote steden70. Zonder extra ingrijpen zal dit tekort naar verwachting de komende tien jaar aanhouden71. Doel van de aanpak is om nu en in de toekomst te zorgen voor voldoende leraren,
docenten, schoolleiders en ondersteunend personeel, die met plezier werken in het
onderwijs, goed opgeleid zijn en zich doorlopend professionaliseren.
In het hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma heeft dit kabinet aangekondigd een
herstelplan op te stellen om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. De hoofdlijnen
van het Herstelplan kwaliteit funderend onderwijs zijn recentelijk met uw Kamer gedeeld72. Zorgen voor goed en voldoende onderwijs voor ieder kind is een van de pijlers in
het herstelplan73. De afgelopen periode is een eerste stap gezet om samenwerking tussen schoolbesturen,
de beroepsgroep en de lerarenopleidingen centraal te stellen. Daar wordt op voortgebouwd
omdat samenwerken en solidariteit nodig zijn in plaats van concurrentie. Bovendien
verschilt de opgave en context tussen en binnen regio’s, zoals de omvang van de tekorten,
groei/krimp en de mate van verstedelijking. Andere punten die worden uitgewerkt zijn
onder meer de doorgaande professionalisering van onderwijspersoneel, de vorming van
beroepsgroepen voor schoolleiders en leraren, goed werkgeverschap, het beter benutten
van het systeem van medezeggenschap en het verbeteren van de kwaliteit van lerarenopleidingen
via het Opleidingsberaad Leraren. De uitwerking gebeurt in overleg met uiteenlopende
partijen in het onderwijsveld.
Kinderopvang
De kinderopvang speelt een belangrijke rol op de Nederlandse arbeidsmarkt. Een plek
op de kinderopvang stelt namelijk ouders met jonge kinderen in staat om te werken.
Kinderopvang is ook een belangrijke randvoorwaarde voor de arbeidsparticipatie van
vrouwen, het meer uren kunnen werken en hun economische zelfstandigheid. Personeelstekorten
in de kinderopvang leiden tot wachtlijsten voor ouders van jonge kinderen. Het is
daarom goed nieuws dat de personeelstekorten in de kinderopvang zich momenteel stabiliseren.
Toch blijkt uit de arbeidsmarktprognose dat de sector nog steeds tekorten kent en
deze op lange termijn verder zullen oplopen. Samen met de sector neemt het kabinet
daarom langs drie sporen aanvullende acties. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in
de Kamerbrief van 4 april74.
• Het «Ontwikkelpad kinderopvang» is ontworpen om de instroom en doorgroei in de kinderopvang
te bevorderen, ook van mensen die niet direct de stap naar pedagogisch professional
kunnen zetten. Ondersteunend hieraan heeft het Ministerie van SZW een tijdelijke subsidieregeling
opgezet om kinderopvangorganisaties te stimuleren groepshulpen aan te nemen en scholing
te bieden.
• Om huidige werknemers te behouden, blijft het Ministerie van SZW samen met de kinderopvangsector
inzetten op het verhogen van het werkplezier en goed werkgeverschap.
• Tot slot zijn er kansen om pedagogisch professionals meer uren te laten werken in
de kinderopvang. Bijvoorbeeld via een combinatiebaan. Het Groeifondsproject «Meer
uren werkt!» zal in de kinderopvang evidence based interventies implementeren om te komen tot contractuitbreidingen.
Defensie
Doordat de veiligheidssituatie verslechtert en militaire inzet in het kader van het
verdedigen van het eigen grondgebied en dat van de bondgenoten steeds realistischer
wordt, groeit Defensie flink. Defensie neemt daarom een brede set aan maatregelen
die beogen het tekort aan menskracht bij Defensie te verkleinen: van betere arbeidsvoorwaarden,
het verbeteren van het proces van werving en selectie tot speciale maatregelen voor
schaarstecategorieën. Ook is inmiddels de vaste aanstelling voor manschappen en korporaals
ingevoerd. Desondanks zorgt de krappe arbeidsmarkt ervoor dat Defensie steeds vaker
afhankelijk is van externe partijen om te kunnen beschikken over de benodigde menskracht.
In de Defensienota 2024 heeft het kabinet uiteengezet dat Defensie in hoog tempo toewerkt
naar een schaalbare krijgsmacht. Defensie hoeft immers niet continu over al haar personeel
te beschikken en werkt daarom aan een organisatie die wendbaar en schaalbaar is. Vanaf
2029 is een instroom noodzakelijk van tenminste 9.000 militairen per jaar, bestaande
uit beroepsmilitairen, reservisten en dienjaarmilitairen. Defensie zet verschillende
stappen die de instroom stimuleren en de uitstroom verminderen, zoals het invoeren
van een nieuw dienmodel, de invoering van een vrijwillige enquête onder jongeren,
wervingsinspanningen die zich richten op specifieke doelgroepen en het intensiveren
van de samenwerking met andere departementen, maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven,
werkgeversorganisaties en de industrie. Dat moet in het bijzonder bijdragen aan een
forse uitbreiding van het aantal reservisten. Daarnaast is Defensie bezig met de invoering
van een nieuw HR-model voor de in-, door- en uitstroom en beloning van personeel dat
van Defensie een aantrekkelijker werkgever maakt en een schaalbare krijgsmacht ondersteunt.
Ook is het dienjaar gestart. Dit is een laagdrempelige mogelijkheid om voor de duur
van 1 jaar kennis te maken met het werken bij Defensie. 17-jarigen die de dienstplichtbrief
ontvangen, worden daar sinds dit jaar op gewezen. Het is de inzet van Defensie dat,
net als in Scandinavische landen het geval is, jongeren die gediend hebben en voor
de arbeidsmarkt beschikbaar komen hierop een streepje voor hebben. Defensie breidt
het aantal dienjaarmilitairen uit en gaat daarbij voor het maximale resultaat binnen
de mogelijkheden van de huidige krijgsmacht om deze jongeren te werven en op te leiden.
Groene en Digitale Banen
Om de ambities voor de klimaat en digitale transitie te realiseren, zijn er structureel
meer technici en digitale professionals nodig. We hebben voldoende technici nodig
om het elektriciteitsnet uit te breiden, om warmtepompen te installeren en te zorgen
voor de digitale veiligheid van Nederland. Er zijn inmiddels meer dan 100.000 vacatures
in technische en digitale banen. De invloed van tekorten aan digitale professionals
is voelbaar in alle sectoren, van zorg, onderwijs, overheid tot de financiële sector,
het heeft effect op de adoptie van digitale technologieën in het bedrijfsleven en
is essentieel bij de inzet van digitale technologieën om de arbeidsproductiviteit
te verhogen.
Het kabinet, de regio en het bedrijfsleven investeren gezamenlijk via het Actieplan
Groene en Digitale Banen om meer mensen te laten kiezen voor bèta-technisch onderwijs
en de technische en digitale (ICT) arbeidsmarkt. Het kabinet versterkt deze samenwerking
onder andere via de Human Capital Agenda ICT, die specifiek gericht is op de tekorten
van digitale professionals op de arbeidsmarkt. Uw Kamer is op 22 december 2023 geïnformeerd
over de voortgang van het Actieplan.75
Er komt daarnaast voor sectoren die nodig zijn voor de klimaat- en energietransitie
een tijdelijke gerichte toevoeging op de bestaande Subsidieregeling praktijkleren.
Hierdoor wordt het voor bedrijven in deze sectoren aantrekkelijker om extra praktijkleerplaatsen
aan te bieden. Verder investeert het kabinet ook in het opschalen van bestaande omscholingstrajecten
waarin statushouders worden opgeleid voor een baan bij de netbeheerders. Met deze
investeringen vanuit het Klimaatfonds kunnen zo meer vakmensen worden opgeleid.
Om technologieonderwijs voor elk kind toegankelijk te maken is er vanuit het Nationaal
Groeifonds € 351,6 miljoen gereserveerd voor het voorstel Techkwadraat. 145,8 miljoen hiervan is definitief toegekend, 205,8 miljoen is voorwaardelijk toegekend.
Dit moet resulteren in een achtjarige stimulans voor technologie in het funderend
onderwijs. Inzet is álle kinderen en jongeren de potentie en waarde van technologie
inzien en de juiste kennis en vaardigheden ontwikkelen, op korte én lange termijn.
Politie en Veiligheid
De politie heeft een arbeidsmarktstrategie ontwikkeld, waarover uw Kamer op 8 juni
2023 is geïnformeerd.76
Vier publieke organisaties in het veiligheidsdomein – Defensie, de Dienst Justitiële
Inrichtingen, Douane en Politie – werken samen op het gebied van personeel. Zij presenteren
zich bijvoorbeeld gezamenlijk aan middelbare scholieren en proberen belemmeringen
weg te nemen om doorstroom tussen de organisaties te vergemakkelijken. Zo willen zij
eraan bijdragen dat Nederland blijvend beschikt over voldoende en goed geëquipeerd
personeel om (samen) te werken aan vrede, veiligheid en een rechtvaardige samenleving.
In 2022 heeft het OM besloten binnen drie jaar het aantal te werven officieren te
verdubbelen, resulterend in 250 nieuwe officieren tussen 2022 en 2024. Deze groei
werd bereikt door intensieve wervingsinspanningen, het versterken van het werkgeversmerk,
en modernisering van de opleiding voor officieren van Justitie. Tegelijkertijd werd
een centrale werving- en selectieafdeling opgezet, wat leidde tot 15 procent meer
ingevulde vacatures. Deze nieuwe structuur faciliteert samenwerkingsverbanden binnen
het juridisch domein, met een focus op samenwerking binnen de Strafrechtketen, wat
de interne arbeidsmobiliteit vergroot en bijdraagt aan een duurzame inzet van professionals
binnen het veiligheidsdomein van de rechtsstaat.
Het «groenblauwe» domein
De Ministeries van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) en Infrastructuur
en Waterstaat (IenW) hebben de SER gevraagd advies uit te brengen over de effecten
van samenlopende transities op de toekomstige arbeidsmarkt in het «groenblauwe» domein
van agri (land- en tuinbouw, voedsel), water (genoeg, schoon, veilig) en natuur en
leefomgeving (klimaat, biodiversiteit). Dit heeft geleid tot het recent gepubliceerde
advies «Werken aan veranderkracht: Naar een toekomstbestendige arbeidsmarkt voor Agri
& Food, Water en Bodem en Natuur & Leefomgeving». Begin 2025 zal uw kamer een appreciatie
op dit rapport ontvangen.
Om de aansluiting tussen het onderwijs en het groene domein te verbeteren, hebben
het onderwijs, het bedrijfsleven en de overheid daarnaast al enige jaren geleden de
krachten gebundeld in het Groenpact. Momenteel wordt binnen dit pact onder meer ingezet op het verbeteren van de leercultuur,
generatievernieuwing, het stimuleren van sectorale mobiliteit, en het verzamelen van
arbeidsmarktinformatie. De Minister van LVVN werkt ook aan een robotiseringsprogramma
gericht op arbeidsbesparing. Samenwerking met SZW op het gebied van sectorale ontwikkelpaden
en de scholingsregeling gericht op maatschappelijke cruciale sectoren vindt daarnaast
ook plaats.
De IenW-organisaties, waaronder Rijkswaterstaat, gebruiken daarnaast alternatieve
wervingsstrategieën, waarbij er oog is voor (latente) kandidaten en extra inzet op
nieuwe doelgroepen centraal staat. Binnen het Ministerie van IenW, de ZBO’s en de
uitvoeringsorganisaties wordt ondertussen al nauw samengewerkt aan gezamenlijke wervingsacties
voor het komend jaar, waarbij de gemeenschappelijke schaarse profielen leidend zijn
in de aanpak. Daarnaast is in toenemende mate sprake van een focus op behoud van personeel
middels het bevorderen van interne doorstroom en is er blijvende inzet op het waarborgen
van voldoende en goed opgeleid personeel in de watersector via de Human Capital Agenda
van de Topsector Water en Maritiem.
Woningbouw
Wonen is voor steeds meer mensen juist een bron van zorgen en onzekerheid. Het woningtekort
is dermate groot dat ruim 400.000 huishoudens op zoek zijn naar een geschikte woning.
Eén van de voorwaarden om de woningbouw te versnellen en op te schalen is voldoende
uitvoeringskracht bij gemeenten. Het tekort is eerder door onderzoeksbureau Brink
ingeschat op ongeveer 1.700 fte.
De realisatiestimulans, die deels de verschillende specifieke uitkeringen vervangt,
kunnen door gemeenten deels worden ingezet voor het vergroten van de uitvoeringskracht
bij gemeenten. De uitvoeringskracht van gemeenten wordt verder versterkt door efficiënter
om te gaan met bestaande capaciteit, samenwerking tussen gemeenten te bevorderen,
kennis te vergroten en standaardisering en digitalisering te bevorderen. Ook de marktpartijen
spelen hierbij een rol.
Verder zet het Ministerie van VRO samen met marktpartijen in op industriële bouw dat
de arbeidsproductiviteit van de ontwerp- bouw- en technieksector fors kan laten toenemen.
Ook bij de verduurzaming van de gebouwde omgeving wordt met brancheorganisaties en
marktpartijen gericht aan arbeidsproductiviteitsverbetering gewerkt. Dit gebeurt bijvoorbeeld
in programma’s als Mensen Maken de Transitie en het groeifondsprogramma Toekomstbestendige
Leefomgeving.
Openbaar vervoer
Ook de OV-sector voelt de impact van krapte op de arbeidsmarkt. Primair ligt de aanpak
om personeelstekorten te verkleinen bij de vervoerders zelf. Zij hebben wervingscampagnes
opgezet en zetten in op lokale initiatieven om nieuwe medewerkers aan te trekken.
Deze maatregelen werpen hun vruchten af en de personeelsproblemen zijn in veel concessies
afgenomen. Naast het intensiveren van de werving, treffen vervoerders andere maatregelen
om de tekorten aan te pakken, zoals het verkorten van (de doorlooptijd van) opleidingen,
of het anders roosteren van personeel. De instroom van nieuw personeel blijft, mede
door de aanhoudende spanning op de arbeidsmarkt, wel continue aandacht vragen.
Vervoerders werken op landelijk niveau samen binnen OV-NL om uitdagingen te bespreken
en succesvolle aanpakken te delen. Daarnaast zetten de partijen uit het Nationaal
Openbaar Vervoer Beraad (NOVB) gezamenlijk in op een imagoprogramma, met als doel
de beeldvorming van het openbaar vervoer te verbeteren voor reizigers en (potentiële)
werknemers.
Tot slot heeft het CBR, in samenwerking met de sector, een nieuwe werkwijze ingevoerd
om de instroom van nieuwe buschauffeurs te verhogen. Dit zorgt ervoor dat nieuw geworven
personeel sneller inzetbaar is, wat een belangrijke structurele bijdrage levert aan
het terugdringen van de tekorten.
BIJLAGE 6 MOTIE VAN HET LID VAN BEUKERING-HUIJBREGTS
In het licht van het groeiende tekort aan arbeidskrachten heeft het lid Van Beukering-Huijbregts
op 22 februari 2022 bij motie verzocht om duidelijkheid over de mogelijkheid tot het
opnemen van voltijdsbonussen in cao’s om meer uren werken te bevorderen77. In een eerdere brief aan de TK over de aanpak van de arbeidsmarktkrapte (d.d. 24 juni
2022) is op deze motie ingegaan78. Destijds is met name ingegaan op vraagstukken omtrent de praktische uitvoerbaarheid
van dergelijke afspraken79. Het is aan cao-partijen om rekening te houden met de praktische uitvoerbaarheid
van hun afspraken. Hier wordt nader ingegaan op de voltijdsbonus vanuit het perspectief
van het cao-instrument80.
Vooropgesteld zij dat de inhoud van cao-afspraken de verantwoordelijkheid is van de
betrokken cao-partijen. De overheid spreekt daar geen oordeel over uit. Afspraken
die strijdig zijn met wet- en regelgeving, zijn evenwel niet geldig (nietig). Dit
uitgangspunt leidt er ook toe dat bij het beoordelen van verzoeken om algemeenverbindendverklaring
(avv) van een cao-bepaling het Ministerie van SZW toetst of er sprake is van evidente
strijdigheid met het recht. Voor zover dat het geval is, komt de betreffende bepaling
niet in aanmerking voor avv.
Vanuit de wetgeving over gelijke behandeling kan er alleen direct onderscheid naar
arbeidsduur of indirect onderscheid naar geslacht worden gemaakt, als sprake is van
een objectieve rechtvaardiging. Bij een cao-afspraak over een voltijdsbonus wordt
direct onderscheid gemaakt naar de arbeidsduur (deeltijd/voltijd). In het Burgerlijk
Wetboek is expliciet aangegeven dat een direct onderscheid naar arbeidsduur niet is
toegestaan tenzij daarvoor een objectieve rechtvaardiging bestaat.
Daarnaast kan – afhankelijk van de precieze vormgeving van de bepaling in de cao –
sprake zijn van indirect onderscheid naar geslacht (bijvoorbeeld als met name vrouwen
in deeltijdbanen werkzaam zijn maar niet de mogelijkheid hebben om voltijds te gaan
werken en daardoor niet in aanmerking kunnen komen voor de bedoelde bonus). Ook een
dergelijk indirect onderscheid vereist dat sprake is van een objectieve rechtvaardiging.
Om te voldoen aan de toets van de objectieve rechtvaardigingsgrond moet voor een concrete
maatregel sprake zijn van een legitiem doel en van een maatregel die geschikt, noodzakelijk
en evenredig is om het doel te bereiken. Of sprake is van een voldoende objectieve
rechtvaardiging is, zal moeten worden bezien in de concrete situatie waarin het onderscheid
wordt gemaakt, dus in de situatie waarin de cao-afspraak feitelijk in de praktijk
wordt gebracht.
Het opnemen van afspraken in een cao kan bijdragen aan de objectieve rechtvaardiging
van een voltijdsbonus of andere instrumenten die onderscheid naar arbeidsduur maken
om meer uren werken te stimuleren. Bijvoorbeeld door de specificeren voor welke functies
krapte op de arbeidsmarkt is.
Het uiteindelijke oordeel zal echter van geval tot geval moeten worden gegeven. Het
is doorgaans dan ook niet mogelijk om ten aanzien van een cao-afspraak over een voltijdsbonus
in zijn algemeenheid te beoordelen of sprake is van een voldoende objectieve rechtvaardiging
voor het maken van direct of indirect onderscheid zoals hierboven bedoeld. Mits de
bepaling niet anderszins strijdigheid oplevert met bestaande wet- en regelgeving,
kan een afspraak over een voltijdsbonus daarom in beginsel algemeen verbindend worden
verklaard. In het betreffende avv-besluit worden werkgevers en werknemers die de cao-afspraak
in de praktijk willen toepassen expliciet gewezen op hun verantwoordelijkheid om in
de toepassingspraktijk geen verboden onderscheid te maken81.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
M. Agema, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
D.S. Beljaarts, minister van Economische Zaken -
Mede ondertekenaar
M.L.J. Paul, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap