Brief regering : Ontwikkelperspectief Duurzame Warmtebronnen
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
29 023
Voorzienings- en leveringszekerheid energie
31 239
Stimulering duurzame energieproductie
Nr. 1437
BRIEF VAN DE MINISTER VAN KLIMAAT EN GROENE GROEI
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 december 2024
Eén van de grote opgaven in de energietransitie is om de gebouwde omgeving in 2050
uitstootvrij te maken. Het kabinet en gemeenten zetten zich in om gebouwen en woningen
van het aardgas af te helpen, onder meer met behulp van warmtenetten. Hiervoor zijn
veel nieuwe, duurzame warmtebronnen nodig. Het afgelopen jaar is gesproken met vertegenwoordigers
van medeoverheden, marktpartijen, onderzoeksbureaus en brancheverenigingen uit de
sector om de beschikbaarheid van duurzame warmtebronnen en hun rol in een toekomstbestendige
collectieve warmtevoorziening in beeld te brengen. RVO heeft dit aangevuld met een
uitgebreide desk research.
In deze brief biedt het kabinet u het resultaat aan: het Ontwikkelperspectief Duurzame Warmtebronnen (ODW). Met dit ontwikkelperspectief kunnen gemeenten en
andere partijen in de warmtesector aan de slag om te verkennen wat voor hun regio
de beste bronnenmix zou zijn, en waar dan rekening mee gehouden moet worden.
Met het aanbieden van het ODW verwacht het kabinet een effectieve en bruikbare invulling
te geven aan eerdere verzoeken die de Kamer in de afgelopen jaren in enkele moties
heeft gedaan. De motie-Stoffer vraagt om een routekaart voor de uitrol van aquathermie
en om het ondersteunend beleid, zoals SDE++, hierop af te stemmen1; de motie-Van der Lee en Kröger verzoekt om een routekaart aquathermie op te stellen
voor de periode na de Green Deal2.
Daarnaast gaat het kabinet in de brief in op de motie-Van der Lee, die verzoekt om
zorg te dragen voor een duurzaam alternatief voor de Amercentrale als deze in 2024
niet volledig op duurzame biomassa draait3. Ten slotte reageert het kabinet op het advies van de kwartiermaker van het nationaal
Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie & Klimaat (nMIEK) project warmtesysteem
Zuid-Holland en de hierin voorgestelde randvoorwaarden waar het Rijk in dient te voorzien.
Ontwikkelperspectief Duurzame Warmtebronnen
De vraag naar duurzame warmtebronnen in de gebouwde omgeving en glastuinbouw neemt
de komende jaren fors toe. Dit heeft verschillende redenen:
– De bestaande warmtenetten worden verduurzaamd;
– Wegvallende bronnen, zoals biomassa of afval, worden vervangen;
– Nieuwe warmtenetaansluitingen worden gevoed door duurzame bronnen.
Volgens schattingen in het ODW is er in Nederland voldoende potentie aan warmtebronnen
om te voorzien in de collectieve warmtevraag van warmtenetten in 2050. Dat is goed
nieuws voor het behalen van onze ambities. Alle beschreven bronnen en technieken,
zoals collectieve warmtepompen en warmteopslag, hebben een rol in ons toekomstige
warmtesysteem. Toch is het in de praktijk nog een grote opgave om de warmtebronnen
en de warmtenetten te ontwikkelen en de volledige potentie te benutten.
De bronnen en technieken liggen (nog) niet «op de plank», klaar om ergens geplaatst
te worden. Voor het warmtesysteem zal maatwerk nodig blijven, rekening houdend met
het totale energiesysteem. Gezien de diversiteit aan de vraag- en aanbodkant is het
te verwachten dat er meer variatie ontstaat in typen collectieve warmtesystemen. Het
kabinet zet zich ervoor in dat de duurzame warmtebronnen zich voldoende ontwikkelen
om de collectieve warmtevraag maatschappelijk zo effectief mogelijk in te vullen.
Een routekaart op nationaal niveau zou voorbij gaan aan de noodzaak die er is voor
maatwerk op lokaal niveau. Decentrale overheden en gebouweigenaren weten namelijk
het beste welke energiebehoeftes hun gebouwen en bewoners hebben en hoe dat ingepast
kan worden in de openbare ruimte. Mijn inzet is gericht op het scheppen van de condities
waarbinnen duurzame bronnen zo efficiënt en betaalbaar mogelijk ontwikkeld en gebruikt
kunnen worden.
Om de volledige potentie aan duurzame warmtebronnen te benutten, moeten warmtevraag
en -aanbod op elkaar aansluiten en moet de volledige keten van bron, net en klant
op het juiste moment samen komen. Dat maakt de warmtetransitie ook zo complex: voor
de aanleg van een warmtenet zijn er zekerheden nodig over de bron en zekerheden over
de klant. Maar tegelijkertijd is voor een ontwikkelaar van een warmtebron zekerheid
nodig dat de geproduceerde warmte ook geleverd kan worden aan een warmtenet. Een klassiek
kip-ei probleem dus. Het is daarom belangrijk dat het beleid inzet op een zo accuraat
mogelijke inschatting van de potentie van warmtebronnen en -technieken en dat belemmeringen
in wet- en regelgeving, vergunningprocedures en financiering worden geminimaliseerd.
In het ODW is een groot aantal praktijksignalen verzameld, waar in sommige gevallen
wel en in sommige gevallen nog geen beleidsinzet op is. Een greep uit belangrijke
uitdagingen en oplossingsrichtingen:
Bronnen zijn niet altijd lokaal aanwezig en niet altijd beschikbaar op het moment
dat er vraag naar is
Warmtebronnen zijn nodig in de buurt van de warmtevraag. Het is daarom belangrijk
om kennis te ontwikkelen over de lokaal beschikbare bronnenmix om plannen te kunnen
ontwikkelen. Hoe sneller gemeenten gedegen warmteprogramma’s kunnen opstellen en daarvoor
de hulpmiddelen hebben, hoe beter warmtebedrijven in staat zijn om een solide business
case en vlotte aanleg te realiseren. De vraag naar warmte is gedurende de dag en over
seizoenen heen niet altijd hetzelfde. Met name op koude dagen in de winter en tijdens
de piekuren ’s ochtends en ’s avonds is de vraag naar warmte hoger dan gemiddeld.
Dat vraagt om regelbare warmtebronnen, die op piekuren extra vermogen kunnen leveren.
Duurzame bronnen sluiten doorgaans het beste aan bij de continue vraag om basislast
en niet bij deze zogeheten «middenlast en pieklast». Het is daarom belangrijk dat
we de juiste bronnen ontwikkelen en genoeg flexibiliteit in het warmtesysteem hebben
om bij te schakelen op momenten dat de vraag hoog is. Een geothermiebron levert constant
warmte, in de zomer is er mogelijk een overschot. Deze warmte opslaan in een buffer
levert in de winter reservecapaciteit op. Warmteopslag en e-boilers helpen om extra
warmte te kunnen leveren op piekmomenten. In de routekaart energieopslag is hier ook
aandacht aan besteed4. In figuur 1 wordt dit gevisualiseerd.
Figuur 1. Samenspel tussen de verschillende bronnen in het profiel van een duurzaam
warmtenet. Uit het Ontwikkelperspectief Duurzame Warmtebronnen (pagina 84)
Doorlooptijden voor vergunningprocedures worden als lang ervaren
Voor de verkenning en realisatie van warmtebronnen heeft iedere warmtebron een eigen
vergunningenstelsel. Uit de praktijksignalen komt naar voren dat de doorlooptijden
van deze vergunningen lang kunnen zijn. Het gelijktijdig verstrekken van vergunningen
en vereenvoudigen van het proces kan de doorlooptijd drastisch verminderen. De Kamer
werd in juni 2024 geïnformeerd over de herziene richtlijn voor hernieuwbare energie,
de REDIII.5 De implementatie van deze richtlijn biedt mogelijkheden om versnellingsgebieden aan
te wijzen waar onder specifieke voorwaarden gebruik gemaakt kan worden van bepaalde
uitzonderingen van Europese natuur-en milieuwetgeving.
Randvoorwaarden voor warmtenetten zijn nog niet allemaal op orde
De ontwikkeling van warmtenetten ligt achter op schema. In de Kamerbrief d.d. 7 oktober
20246 is het kabinet ingegaan op de uitdagingen voor collectieve warmte in de gebouwde
omgeving. De overheid werkt hard aan de randvoorwaarden voor investeringszekerheid,
betaalbaarheid, duurzaamheid, realisatiekracht en sturing, die de Wet collectieve
warmte (Wcw), de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (Wgiw) en de financieringsinstrumenten
invullen. Dit zal een positief effect hebben op de ontwikkeling van duurzame warmtebronnen.
Het ODW wordt samen met het Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie (NPLW) en het
Nationaal Programma Regionale Energiestrategie (NPRES) toepasbaar gemaakt in de praktijk
door producten te ontwikkelen die aansluiten op de behoeftes van gemeenten, waterschappen
en provincies. Bovendien kunnen gemeenten naar verwachting begin komend jaar gebruik
gaan maken van een geactualiseerde Startanalyse van het Planbureau voor de Leefomgeving
(PBL), waarin wordt uitgerekend wat per wijk de warmtestrategie is met de laagste
nationale kosten.
Relevante ontwikkelingen
Op dit moment zijn enkele onderwerpen actueel die raakvlakken hebben met de opschaling
van duurzame bronnen. Graag informeert het kabinet de Kamer via deze brief ook over
de voortgang van de SDE++-regeling, de ontwikkelingen rondom de Amercentrale, ontwikkelingen
in aquathermie en de clusteraanpak in de provincie Zuid-Holland.
SDE++
Jaarlijks wordt het kabinet over de vormgeving van de SDE++ geadviseerd door het PBL.
Inmiddels zijn in de SDE++ op basis van die adviezen verschillende categorieën opgenomen
voor de productie van warmte uit aquathermie en restwarmte vanuit bijvoorbeeld datacenters.
Ook in de meest recente openstelling van de SDE++ in 2024 is het aantal categorieën
verder uitgebreid. Hierdoor sluit de regeling steeds beter aan op projecten die in
de praktijk door marktpartijen worden ontwikkeld. De Kamer wordt nog dit jaar nader
geïnformeerd over het toekomsttraject SDE++.
Amercentrale
De motie-Van der Lee verzoekt om zorg te dragen voor een duurzaam alternatief voor
het aan de Amercentrale gekoppelde warmtenet als deze in 2024 niet volledig op duurzame
biomassa draait en zo nodig hiervoor zekerstellingen te eisen7. De motie is ingediend met de overweging dat in die situatie de kolencentrale wellicht
langer open moet blijven. In april dit jaar meldde RWE, de eigenaar van de Amercentrale,
dat deze in 2024 voor 100% op duurzame biomassa gaat draaien.
Ontwikkelingen aquathermie
Waterschappen zijn belangrijke bronhouders van aquathermie en zitten vooraan in de
warmteketen. Uit het ODW blijkt dat aquathermie samen met geothermie het grootste
aandeel heeft in het totale warmtepotentieel. Daarom is er door de Unie van Waterschappen
met ondersteuning van het Rijk een versnellingsprogramma Aquathermie in 2024 gestart
als onderdeel van een breder klimaatprogramma binnen de waterschappen. In dit programma
worden de waterschappen ondersteund om de ontsluiting van de bron aquathermie versneld
te laten plaatsvinden ten behoeve van nieuwe en bestaande warmtenetten. Dit gebeurt
door locatieonderzoeken uit te voeren, het opstellen van modelcontracten, stappenplannen
en handreikingen. In de alliantie «Warmte uit Water» werkt Rijkswaterstaat samen met
netbeheerder Alliander en de Vereniging Nederlandse Riviergemeenten aan het aanjagen
en in praktijk ontwikkelen van de grootschalige toepassing (>5.000 woningen) van aquathermie
uit oppervlaktewater/op Rijkswateren.
Advies nMIEK project warmtesysteem Zuid-Holland
Zuid-Holland is een provincie met grote potentie voor collectieve warmte. Dat gaat
om ruim 1 miljoen huishoudens en bijna 3.000 hectare bedrijvenoppervlakte en 3.000
hectare glastuinbouw. Daarmee vertegenwoordigt de provincie een substantieel deel
van de nationale opgave. Op verzoek van gemeenten en provincie heeft het bestuurlijk
overleg MIEK (Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat) besloten het warmtesysteem
Zuid-Holland tot nationaal MIEK project te benoemen. De Kamer ontvangt, in aanvulling
op deze reactie, ook nog een brief over de voortgang van het Meerjarenprogramma Infrastructuur
Energie en Klimaat en de nationale energieprojecten. In het rapport «Vlottrekken warmte
in Zuid-Holland» schetst kwartiermaker Tjerk Wagenaar het toekomstperspectief voor
deze ingrijpende operatie en vraagt het Rijk om ervoor te zorgen dat nationale randvoorwaarden
op orde komen.8
Het kabinet geeft hieronder een appreciatie van de hoofdaanbevelingen voor het Rijk
uit het advies.
– Bovengemeentelijke samenhang warmtesysteem Zuid-Holland: voor collectieve warmte is er vaak sprake van bovengemeentelijke effecten op het
energiesysteem en onderlinge samenhang. Het advies is dat gemeenten gezamenlijk een
clusterplan maken, waarin gekeken wordt naar het totale warmtesysteem en de programmering
ervan en waarbij gemeenten de krachten bundelen. Het kabinet steunt dit advies van
harte en is de provincie Zuid-Holland erkentelijk voor de rol die zij hierbij wil
pakken. De provincie Zuid-Holland is bereid om gemeenten te faciliteren bij bovenlokale
vraagstukken en daarbij behorende kennis en capaciteit. Ook stelt de provincie zich
verantwoordelijk voor het bij elkaar brengen van vraag en aanbod van restwarmte en
transportcapaciteit.
– Nadere uitwerking en uitvoering clusteraanpak: in het advies wordt een gedetailleerde invulling gegeven voor de uitwerking en uitvoering
van de clusteraanpak. Het heeft volgens het kabinet de voorkeur om voor de uitvoering
en coördinatie zoveel mogelijk aan te sluiten bij bestaande gremia, zoals de stuurgroep
MIEK en de Energieraad Zuid-Holland. De nMIEK status in Zuid-Holland wordt met twee
jaar verlengd en er wordt een projectdirecteur aangesteld voor de provincie om hier
mee aan de slag te gaan.
– Ondersteuning Rijk collectieve warmtesystemen: het advies doet aanbevelingen om collectieve warmtesystemen, in het bijzonder dat
van Zuid-Holland, vanuit het Rijk te ondersteunen. In de Kamerbrief van 7 oktober
20249 wordt ingezet op een generiek instrumentarium waarmee de hele warmtesector in Nederland
geholpen wordt om positieve investeringsbesluiten te nemen10 en wat ook van belang is voor de provincie Zuid-Holland. Het advies om maatwerkdeals
met clusters in Zuid-Holland te sluiten, wil het kabinet nu geen prioriteit geven,
aangezien het kabinet zich richt op het generieke instrumentarium.
– Maximum tarief collectieve warmte: in het advies wordt voorgesteld het tarief voor bewoners te maximeren op 90% van
het niet meer dan anders (NMDA) tarief en vanuit het Rijk de onrendabele top en de
bijkomende investeringskosten achter en voor de voordeur te vergoeden. Daarbij wordt
voor de referentie voor de tarieven eerst gekeken naar de CV-ketel en vanaf 2033 naar
de warmtepomp. In de Kamerbrief van 7 oktober kondigt het kabinet aan om de wenselijkheid
van een relatieve prijsgarantie te onderzoeken, die beoogt om zekerheid te bieden
van een aantrekkelijke prijs. Het kabinet informeert de Kamer hier over voor het debat
over de Wet collectieve warmte. Het Ministerie van Klimaat en Groene Groei werkt hierin
nauw samen met het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening om niet
alleen belemmeringen tot de voordeur, maar ook achter de voordeur weg te nemen. Er
zijn voor eigenaar-bewoners, VvE’s en verhuurders al diverse subsidies voor het aansluiten
op warmtenetten beschikbaar. Er wordt gewerkt aan een vereenvoudiging van dit subsidielandschap,
hierbij is de streefdatum voor een aangepaste of nieuwe regeling 1 januari 2026.
– Executiekracht warmtebedrijven: in het advies wordt aangeraden om voldoende executiekracht voor de warmtebedrijven
te borgen. Zoals eerder aangegeven in de Kamerbrief van 7 oktober deelt het kabinet
deze zorg, en zijn verschillende acties in gang gezet om de publieke uitvoeringskracht
te helpen ontwikkelen.
– Warmtebronnen: het advies gaat in op bronnen, in het bijzonder op geothermie. Het kabinet herkent
dat geothermie als warmtebron voor warmtenetten achterblijft, dit is mede een effect
van het achterblijvende tempo in de opschaling van warmtenetten. De conclusie dat
de ontwikkeling van geothermiebronnen stagneert herkent het kabinet niet volledig.
Er zijn vorig jaar dertien boringen geweest, waarmee zes nieuwe aardwarmte productie-installaties
zijn gerealiseerd11. De verwachting is dat de echte groei na 2030 zal plaatsvinden.
– Rol NPLW: geadviseerd wordt om NPLW verantwoordelijk te maken voor het verbeteren van de kwaliteit
van publieke sturing en opleiding van mensen. Hoewel het kabinet niet tegen de achterliggende
gedachte is, zal het kabinet dit niet verplicht stellen, omdat er voor de opleiding
van mensen ook een rol voor de markt mogelijk is.
De nMIEK status in Zuid-Holland wordt met twee jaar verlengd. Er wordt een projectdirecteur
aangesteld voor de provincie om het warmtesysteem Zuid-Holland verder te brengen samen
met de gemeentes en het Rijk.
Afsluiting
Met het Ontwikkelperspectief is de potentie van warmtebronnen en technieken in Nederland
in kaart gebracht. De komende tijd wordt het Ontwikkelperspectief nader toepasbaar
gemaakt voor gemeenten, waterschappen en provincies in samenwerking met NPLW en NPRES.
Ook gaat het kabinet naar aanleiding van n.a.v. de praktijksignalen de beleidsinzet
op duurzame warmtebronnen herijken. Om te beginnen wordt u nog dit jaar nader geïnformeerd
in de brief over de verkenning van de SDE++ voor de toekomstige stimulering van duurzame
warmtebronnen.
De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.T.M. Hermans
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei