Brief regering : Nazending van de geannoteerde Agenda Eurogroep en Ecofinraad van 9 en 10 december 2024
21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken
Nr. 2079 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 december 2024
In aanvulling op de geannoteerde agenda voor de vergaderingen van de Eurogroep en
de Ecofinraad van 9 en 10 december a.s., verstuur ik u een nazending t.a.v. het agendapunt
«beoordeling van de ontwerpbegrotingsplannen van de lidstaten van de eurozone». In
de geannoteerde agenda was al aangegeven dat deze nazending zal volgen.
De Minister van Financiën, E. Heinen
Nazending Geannoteerde Agenda Eurogroep en Ecofinraad december 2024
Beoordeling van de ontwerpbegrotingsplannen van de lidstaten van de eurozone Document:
de documenten zijn online te vinden op: https://economy-finance.ec.europa.eu/economic-and-fiscal-governance/sta…
Aard bespreking: gedachtewisseling en aanname verklaring
Besluitvormingsprocedure: consensus
Toelichting:
De Eurogroep zal spreken over de ontwerpbegrotingen voor 2025 die een meerderheid
van de eurolanden (excl. Oostenrijk, België en Spanje) medio oktober hebben ingediend
bij de Europese Commissie (de Commissie) en de opinie van de Commissie over deze ontwerpbegrotingen
(Draft Budgetary Plan, DBP), die op 26 november jl. is gepubliceerd. Met het DBP voor 2025 geven de lidstaten
een eerste invulling aan hun budgettair-structureel plan voor de middellange termijn
(Fiscal Structural Plan, FSP). De FSP’s zijn apart beoordeeld door de Commissie. De kabinetsappreciatie hiervan
volgt in een Kamerbrief medio december. Naast een bespreking van de DBP’s van de lidstaten
zal ook worden gesproken over de budgettaire situatie en vooruitzichten in de eurozone
als geheel. De Eurogroep zal naar verwachting, net als in voorgaande jaren, na afloop
van de bespreking een verklaring publiceren.
Budgettaire situatie en vooruitzichten van de Eurozone
De documenten van de Commissie bestaan onder meer uit een overkoepelende mededeling.
In de mededeling merkt de Commissie op dat het tempo van de vermindering van de gemiddelde
overheidstekorten (hierna: tekort, in % bbp) in 2023 tot stilstand is gekomen door
zwakke economisch groei en een toename van inkomstentegenvallers. In 2024 neemt dit
tempo weer toe, wanneer naar verwachting het gemiddelde tekort naar 3,0% gezakt, gedreven
door discretionaire terughoudendheid in de nationale begrotingen en inkomstenmeevallers.
Hierbij hebben vier lidstaten een ontwerpbegroting ingediend waarbij het tekort boven
de 3% zal uitkomen in 2025 (Frankrijk, Italië, Malta en Slowakije) en raamde de Commissie
ook voor België en Oostenrijk een tekort boven de 3% voor 2025. Voor Oostenrijk geldt
dat de Commissie daarom zal overwegen om aan de Raad voor te stellen om vast te stellen
dat er in Oostenrijk een buitensporig tekort bestaat. Van de eurolanden bevinden Frankrijk,
Italië, Malta, Slowakije en België zich al in een buitensporig tekortprocedure (Excessive Deficit Procedure, EDP).
Het geaggregeerde begrotingsbeleid in de eurozone is in 2024 licht verkrappend geweest
(0,5% bbp). Deze verkrapping is primair gedreven door het uitfaseren van grootschalige
subsidies en iets lagere uitgaven gefinancierd uit de EU-begroting. Naar verwachting
zal het geaggregeerde begrotingsbeleid in 2025 ook licht verkrappend zijn. Dit is
het gevolg van beleid gericht op het terugdringen van begrotingstekorten in sommige
lidstaten. Hier tegenover staan investeringen gefinancierd uit de nationale begrotingen
en uitgaven gefinancierd door subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en
andere EU-fondsen. Naar verwachting zullen nationaal gefinancierde investeringen op
pijl worden gehouden of toenemen in een meerderheid van de lidstaten.
Beoordelingsmethode Commissie
De overige documenten van de Commissie bestaan uit de opinies over de individuele
DBP’s. De beoordeling van de DBP’s is gefocust op de netto-uitgavengroei voor lidstaten
in 2024–2025, rekening houdend met de herfstraming1 van de Europese Commissie.
De opinie van de Commissie ten aanzien van de DBP’s is gebaseerd op de landspecifieke
aanbevelingen van de Raad t.a.v. het begrotingsbeleid voor 2025 (vastgesteld op 21 oktober
2024). De kamer is over de landspecifieke aanbevelingen geïnformeerd in de geannoteerde
agenda van de Eurogroep en Ecofinraad van 15–16 juli jl., in het kader van het lentepakket
van het Europees Semester.2 Alle lidstaten hebben een variatie op de landspecifieke aanbeveling ontvangen om
de netto-uitgavengroei in 2025 te beperken tot (of behouden van) een tempo dat consistent
is met de doelstelling om het overheidstekort onder de 3% te brengen of te houden.
Daarnaast dient de overheidsschuld geloofwaardig te dalen op de middellange termijn
(10ijjaar na de aanpassingsperiode) of op een prudent niveau te blijven onder de referentiewaarde
van 60% bbp.
In tegenstelling tot vorig jaar bevat de landspecifieke aanbeveling ten aanzien van
het begrotingsbeleid voor 2025 geen kwantitatieve doelstelling. Om een kwantitatieve
invulling te geven aan de landspecifieke aanbeveling, stelt de Commissie voor iedere
lidstaat een uitgavenplafond vast. De Commissie stelt een plafond voor de netto-uitgavengroei
op jaarbasis (in 2025) en cumulatief (2024 + 2025). Voor lidstaten die zich in een
EDP bevinden wordt het plafond voor de uitgavengroei vastgesteld op basis van de netto
uitgavengroei die de Commissie aanraadt in haar raadsaanbeveling voor een EDP. Deze
raadsaanbeveling heeft de Commissie op 26 november jl. gepubliceerd. Voor lidstaten
die zich niet in een EDP bevinden wordt het plafond voor de uitgavengroei vastgesteld
op basis van de netto-uitgavengroei die de Commissie aanraadt in haar raadsaanbeveling
ter vaststelling van het budgettair-structureel plan voor de middellange termijn (Fiscal Structural Plan, FSP). De Commissie heeft op 26 november jl. de voorstellen voor de raadsaanbevelingen
gepubliceerd. Voor lidstaten die nog geen FSP hebben ingediend en die zich niet in
een EDP bevinden, wordt het uitgavenplafond vastgesteld op basis van het referentiepad.
Vervolgens wordt de netto-uitgavengroei voor 2025 en de cumulatieve netto-uitgavengroei
van 2024 en 2025 (op basis van het DBP en de herfstraming van de Commissie) getoetst
ten opzichte van het vastgestelde plafond.
Op basis van dit geheel brengt de Commissie haar oordeel uit over of het DBP van een
lidstaat «in lijn», «gedeeltelijk niet in lijn» of «niet in lijn» is.3 Lidstaten die de beoordeling «niet in lijn» ontvangen worden uitgenodigd om de benodigde
maatregelen te nemen in het nationale budget om de ontwerpbegroting wel in lijn te
brengen met de landspecifieke aanbeveling.
Beoordeling lidstaten
Voor de beoordeling worden allereerst de respectievelijke netto-uitgavengroeiplafonds
voor de lidstaten bepaald aan de hand van de bovenstaande methode. Op basis daarvan
stelt de Commissie dat acht lidstaten (Griekenland, Cyprus, Letland, Slovenië, Slowakije,
Italië, Kroatië en Frankrijk) een ontwerpbegroting hebben ingediend dat «in lijn is»
met de landspecifieke aanbeveling.
Voor Estland, Duitsland, Finland, Ierland, Luxemburg, Malta en Portugal stelt de Commissie
dat de DBP’s van deze lidstaten «niet volledig in lijn» zijn. Voor Finland geldt dit
omdat het uitgavenplafond op jaarbasis wordt overschreden. Voor Estland en Duitsland
geldt dat de netto-uitgavengroei op cumulatieve basis de respectievelijke plafonds
overschrijdt. Voor Ierland geldt dat zowel het jaarlijkse als het cumulatieve plafond
wordt overschreden, maar dat dit binnen de drempelwaarde van 0,3% bbp gebeurt. Voor
Luxemburg, Malta en Portugal geldt dat ondanks dat de netto-uitgavengroei binnen het
plafond blijft, de energiemaatregelen niet worden uitgefaseerd voor de winter van
2024–2025.
Het DBP van Litouwen wordt beoordeeld als «risico op niet in lijn» met de landspecifieke
aanbeveling, aangezien de netto-uitgaven (zowel op jaarbasis als cumulatief) naar
verwachting hoger liggen dan de percentages die de commissie als passende beschouwt
in de eerste stap van de uitvoeringen van het herziene SGP.
Nederland ontvangt als enige lidstaat de beoordeling «niet in lijn», doordat de netto-uitgavengroei
op zowel jaarlijkse basis als cumulatief boven de grenswaarde van het plafond stijgt.
Nederland
Volgens de landspecifieke aanbevelingen voor Nederland mag de netto-uitgavengroei
in 2024 maximaal 3,5% bedragen. Voor 2025 geeft de Commissie invulling aan deze aanbeveling
door de netto-uitgavengroei te vergelijken met het uitgavenpad in haar voorstel voor
een raadsaanbeveling ter vaststelling van het FSP. Dit plan heeft Nederland op 15 oktober
jl. bij de Commissie ingediend.
In het DBP wordt voor Nederland een netto-uitgavengroei van 6,9% geraamd in 2024 en
6,8% in 2025. Deze netto-uitgavengroei is consistent met de netto-uitgavengroei zoals
gepresenteerd in het FSP. In de herfstraming raamt de Commissie een netto uitgavengroei
voor Nederland van 5,9% in 2024 en 7,1% in 2025 (cumulatief 13,5%). Zoals de Commissie
aangeeft, wordt het verschil in de geraamde groei van de netto-uitgaven verklaard
door het verschil in de verwachte onderuitputting. Ook veronderstelt de Commissie
dat bepaalde investerings-en subsidieuitgaven die voor 2024 zijn geraamd, pas in 2025
tot besteding komen.
De Commissie oordeelt dat dit onvoldoende is om ervoor te zorgen dat een overheidstekort
van lager dan 3% bbp en een schuld onder de 60% bbp op de middellange termijn voor
Nederland geborgd wordt.
Het kabinet onderkent deze stijging van de netto-primaire overheidsuitgaven in 2024
en 2025. De stijging is deels te verklaren door methodologische oorzaken. De stijging
van de netto primaire uitgaven volgt enerzijds uit een basiseffect. De afgelopen jaren
heeft onderuitputting plaatsgevonden. Het kabinet onderkent de methodologie van de
Commissie op basis van jaarlijkse groei in netto primaire uitgaven, maar merkt op
dat de hogere groei in netto primaire uitgaven niet los kan worden gezien van de lager
dan verwachte uitgaven in de jaren hiervoor. De Europese Commissie erkent dit ook
in haar aanbevelingen aan de Raad over de landspecifieke aanbevelingen van juni 2024.4 Ook is de groei weergegeven in nominale termen, waardoor de hoge groei in netto primaire
uitgaven deels kan worden verklaard door relatief hoge (verwachte) inflatie. Deze
werkt door in de loon-en prijsbijstelling.
Ondanks de methodologische kanttekeningen erkent het kabinet dat de afgelopen jaren
de overheidsuitgaven sterk zijn gestegen, onder andere als gevolg van de ambitieuze
investeringsagenda en hogere uitgaven als gevolg van stijgende loon- en prijsontwikkeling.
Daarom neemt het kabinet maatregelen om de groei van de overheidsuitgaven structureel
te verminderen vanaf 2027.
Het kabinet blijft gecommitteerd aan de referentiewaarden uit het Stabiliteits- en
Groeipact. Met de maatregelen uit het hoofdlijnenakkoord (bijlage bij Kamerstuk 36 471, nr. 37) zet het kabinet een eerste stap om de overheidsfinanciën op orde te brengen. In
de doorrekening van het hoofdlijnenakkoord blijft het EMU-saldo de hele kabinetsperiode
binnen de norm van –3% bbp. Ook de schuld blijft naar verwachting ruim binnen de norm
van 60% bbp. Het kabinet erkent dat, wegens de toenemende kosten van de vergrijzing,
op termijn meer nodig is om de EMU-schuld onder de grens van 60% bbp te houden. Als
de norm van –3% bbp dreigt te worden overschreden, dan zal het kabinet maatregelen
nemen, zoals ook is vastgelegd in het hoofdlijnenakkoord.
Vervolgproces
De Eurogroep zal na afloop van de bespreking naar verwachting een verklaring publiceren.
Daarnaast zal een beschrijving van de voortgang bij de uitvoering van de landspecifieke
aanbeveling van de raad worden opgenomen in het landenrapport 2025 (onderdeel van
Lentepakket) en worden beoordeeld in de context van de landspecifieke aanbevelingen
van de Raad die de Commissie in het voorjaar van 2025 zal voorstellen. Indien opportuun
zal Nederland in Eurogroep de achtergrond bij de uitgavengroei schetsen en onderschrijven
gecommitteerd te zijn aan de referentiewaarden uit het Stabiliteits- en Groeipact.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. Heinen, minister van Financiën