Brief regering : Beantwoording vragen naar aanleiding van het verslag van de rapporteurs Faddegon en Maatoug over de begroting Financiën en Nationale Schuld 2025
36 600 IX Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2025
31 865
Verbetering verantwoording en begroting
Nr. 28
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 november 2024
Naar aanleiding van de vragen van rapporteurs Faddegon en Maatoug over de Begroting
van het Ministerie van Financiën en de Nationale Schuld (IX) 2025, die ons 12 november
zijn toegezonden, beantwoorden wij middels deze brief de gestelde vragen per onderwerp.
Omdat de onderwerpen in deze brief raken aan de portefeuilles van alle drie de bewindspersonen,
stuur ik deze brief mede namens de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en
Belastingdienst.
1. Neerslag Hoofdlijnenakkoord
De commissie vraagt of en zo ja voor welke activiteiten van de Wereldbank de verminderde
bijdrage aan de Wereldbank – als invulling van de taakstelling «Gerichte keuzes ontwikkelingssamenwerking»
uit het HLA – gevolgen heeft.
De maatregel «Gerichte keuzes ontwikkelingssamenwerking» uit het HLA is verwerkt in
de vorm van een taakstelling op de Rijksbrede ODA-middelen (Official Development Assistance).
Bij Financiën slaat dit neer op de bijdrage aan de International Development Association
(IDA), het onderdeel van de Wereldbankgroep dat concessionele leningen – en in beperkte
mate schenkingen – verstrekt aan de armste landen in de wereld. Op de Financiën-begroting
staat een reservering voor toekomstige Nederlandse bijdrages aan IDA. Deze betrof
€ 1.955 mln. voor 2027 t/m 2034 en is door het invullen van de taakstelling verkleind
naar € 1.517 mln.
Daarnaast vraagt de commissie waar de HLA-taakstelling op inhuur van externen die
oploopt tot € 9 miljoen is neergeslagen.
De taakstelling op externe inhuur, oplopend tot € 9 mln., is neergeslagen bij de Belastingdienst
(€ 8,6 mln.)., Douane (€ 0,1 mln.) en Dienst Toeslagen (€ 0,4 mln.), verdeeld op basis
van structurele inhuurbudgetten van deze drie organisaties.
Ook wil de commissie weten of en in hoeverre de HLA-apparaatstaakstelling ook gedeeltelijk wordt doorverdeeld naar uitvoeringsorganisaties, zoals Rijksbreed
afgesproken zou zijn.
In het Regeerprogramma heeft het kabinet de HLA-taakstelling verder uitgewerkt. Het
kabinet wil middels de taakstelling onnodige procedures afschaffen, de overhead terugdringen,
regels vereenvoudigen en verminderen, en administratieve verplichtingen voor burgers,
ondernemers en uitvoeringsorganisaties terugbrengen. Het kabinet kijkt hierbij primair
naar de beleidsdepartementen, maar sluit besparingen bij uitvoeringsorganisaties niet
uit. Ook bij uitvoeringsorganisaties kan er immers sprake zijn van overhead en/of
onnodige procedures. De specifieke keuzes waar hoeveel bespaard wordt is aan individuele
bewindslieden. Zij leggen in hun eigen begrotingen en jaarverslagen verantwoording
af aan de Tweede Kamer.
Voor het Ministerie van Financiën zelf zijn er in de Ontwerpbegroting 2025 reeds keuzes
gemaakt voor de invulling van de taakstelling in 2025. Van de € 15,6 mln. taakstelling
is € 11,9 mln. terecht gekomen bij het beleidsdepartement, en door een generieke efficiency
korting van 0,1% komt € 3,7 mln. bij de uitvoeringsorganisaties Belastingdienst, Toeslagen
en Douane.
De opties voor (structurele) besparingen voor 2026 en verder worden op dit moment
Financiën-breed in kaart gebracht. Komend voorjaar zal over de invulling van de taakstelling
worden besloten. Op dit moment kan nog niet aangegeven worden hoe groot de bijdrage
van de uitvoeringsorganisaties gaat zijn.
2. Doelstelling en prestatie-indicatoren
Prestatie-indicatoren Belastingdienst
De commissie verneemt graag welke twee prestatie-indicatoren van «Effectief informeren»
door de Belastingdienst zijn vervangen door welke nieuwe prestatie-indicator (Tabel
18, p.77).
De indicator «Klanttevredenheid informatie op de website» vervangt de prestatie-indicatoren
«klanttevredenheid website» en «klantontevredenheid website».
Daarnaast vraagt de commissie of en wanneer een nulmeting wordt gedaan voor de indicator
die is toegevoegd om de prestatie van de Belastingdienst ten aanzien van startende
ondernemers te meten op het tussendoel «Gemak» (p.79).
De Belastingdienst wil startende ondernemers gemak bieden en hen helpen met informatievoorziening
op maat. De activiteiten vanuit Goede Start Belastingdienst voorzien in deze behoefte.
Deze dienstverlenende en preventieve benadering sluit aan bij de Uitvoerings- en Handhavingsstrategie
van de Belastingdienst. Omdat het hier een nieuwe indicator betreft, is er voor 2025
geen streefwaarde aan verbonden. Op basis van de resultaten zullen de meetmethodiek
en de werking worden geëvalueerd en zo nodig verbeterd. Met deze stappen zal er in
2025 een nulmeting worden gedaan ten behoeve van de volgende begroting.
Ook vraagt de commissie waarom de Minister ervoor kiest om de streefwaarde bij de
prestatie-indicator «Betalingsachterstand» van de Belastingdienst bij te stellen,
in plaats van in te zetten op oplossingsrichtingen met als doel de streefwaarde in
de toekomst wel weer te halen?
De Belastingdienst neemt verschillende maatregelen om uiteindelijk de score op de
prestatie-indicator «betalingsachterstand» te verbeteren, onder andere het vergroten
van personele capaciteit en efficiënter werken. Deze en andere maatregelen zijn toegelicht
in de «Voortgangsbrief moties en toezeggingen Belastingdienst oktober 2024» (Belastingdienst | Tweede Kamer der Staten-Generaal). Naast de maatregelen kiest de Belastingdienst expliciet ook voor het aanpassen
van de streefwaarde van de prestatie-indicator, omdat de nieuwe streefwaarde een meer
realistische norm stelt gezien de veranderde situatie. Dit laatste betreft bijvoorbeeld
intrekkingen van coronabetalingsregelingen waardoor vorderingen direct terugvallen
in betalingsachterstanden en het opheffen van eerdere pauzeringen.
Rijksbegrotingsvoorschriften
De commissie verneemt graag of de Minister bereid is om in de Rijksbegrotingsvoorschriften
in aanvulling op de Groeiparagraaf een «krimpparagraaf» op te nemen waarin neerwaartse
bijstellingen van ambitie worden vermeld. Zo nee, waarom niet?
De Groeiparagraaf uit de Leeswijzer in de begrotingen en jaarverslagen heeft betrekking
op de belangrijkste verbeteringen in de informatievoorziening aan het parlement in
die begrotingsstukken. Ik heb geen voornemen om een «krimpparagraaf» met verminderde
ambities in de informatievoorziening aan het parlement op te nemen. In de Agenda toekomstbestendig
begroten en verantwoorden1 is verwoord welke verbeteringen ik beoog.
Dienst Toeslagen
De commissie verneemt graag of het klopt dat Dienst Toeslagen accepteert dat tot 22%
van de toeslagenontvangers noch tevreden, noch ontevreden is (Tabel 51, p.126) en
dat tot 37% van de toeslagenontvangers het eens, noch oneens is met stellingen over
het gestand doen door Dienst Toeslagen van zogenaamde burgerbeloften (Tabel 51, p.126).
Onderstaand antwoord betreft uitsluitend Toeslagen – Regulier; de cijfers hebben geen
betrekking op Toeslagen – Herstel.
Dienst Toeslagen heeft ervoor gekozen om de groepen «neutraal» en/of «weet niet» apart
inzichtelijk te maken. Dit omdat deze groepen geen uitgesproken mening weergeven,
mogelijk vanwege onvoldoende ervaringen of (recent) contact, of omdat men de ervaring
als neutraal (niet positief of negatief) beoordeelt. Voorheen werden deze percentages
meegeteld bij tevredenheid/ontevredenheid en eens/oneens. Om een zuiverder beeld te
geven van de (on)tevredenheid over Dienst Toeslagen is in de ontwerpbegroting deze
kpi aangepast en accepteert Dienst Toeslagen daarmee het percentage.
3. Strategische Evaluatie Agenda
Budgettair belang
De commissie verneemt graag of voor de afzonderlijke jaren 2024, 2025, 2026, 2027,
2028 en 2029 het budgettaire belang kan worden aangeven van het evaluatieonderzoek
dat in die jaren wordt afgerond.
Alle beleidsartikelen op de begroting van het Ministerie van Financiën staan op de
Strategische Evaluatie Agenda (SEA) middels een koppeling aan beleidsthema’s. Beleidsthema’s
worden op hun beurt gedekt door ten minste één periodieke rapportage elke 4–7 jaar,
zodat tussen 2024 en 2030 alle begrotingsartikelen worden gedekt door evaluatieonderzoek.
Conform de Regeling periodiek evaluatieonderzoek 2022 zijn alle belangrijke thema’s
in termen van maatschappelijke en budgettaire relevantie vertegenwoordigd. De SEA-thema’s,
periodieke rapportages en begrotingsartikelen zijn als volgt verbonden:
SEA-thema
Periodieke Rapportage (Afrondingsjaar)
Begrotingsartikel
Begrote uitgaven per artikel in 2025 (bedragen x € 1 mln)
Solide overheidsfinanciën
– BTW-compensatiefonds (2028)1
– Schuldfinanciering tegen zo laag mogelijke kosten onder acceptabel risico (2025)
– Optimaal kasbeheer van het Rijk en van gelieerde instellingen (2024)
6
11
12
4.248
27.683
5.598
Economie en vestigingsklimaat
– Het borgen van publieke belangen via het aandeelhouderschap op een zo efficiënt
mogelijke wijze (2027)
– Evaluatie crisismaatregelen COVID-19 pandemie IFI's en Europese instellingen (2025)
– Exportkredietverzekering (2030)
3
4
5
14.783
629
148
Financiële sector
– Stabiele, integere en betrouwbare financiële markten (2024)
2
28
Fiscaal beleid
– Vereenvoudiging belastingstelsel
– aanpak fiscale regelingen (2028)
1
3.682
Belastingdienst
– Verduurzaming van het belastingstelsel (2030)
– Uitvoering en handhaving Belastingdienst (2029)
1
3.682
Toeslagen
– Recht doen aan het verleden (2028)
– Presteren in het heden/Anticiperen op de Toekomst (2026)
13
2.821
Douane
– Effectgericht Sturen (2026)
9
837
X Noot
1
uiterlijk 2028; mogelijk eerder afhankelijk van vervolgonderzoeken op beleidsdoorlichting
2021.
Onderliggend aan de periodieke rapportages vinden evaluaties plaats die een kleinere
omvang hebben. Naast het maatschappelijke en budgettaire belang van onderwerpen, speelt
ook de inzichtbehoefte van de organisatie een belangrijke rol bij het opzetten van
deze evaluaties. De budgettaire grondslag van deze evaluaties is soms moeilijk te
meten, zoals bij wetsevaluaties of artikeloverschrijdende onderwerpen, waardoor het
ingewikkeld is op dit niveau een optelsom van het budgettaire belang van evaluatieonderzoek
per jaar aan te geven. Een dergelijke optelsom gaat bovendien voorbij aan de realiteit
van evaluatieonderzoek waarbij het nodig is focus aan te brengen om te komen tot de
meest bruikbare inzichten. Het (kern)doel van de SEA is om betere en meer bruikbare
inzichten te krijgen in de (voorwaarden voor) doeltreffendheid en doelmatigheid van
beleid om daarmee bij te dragen aan een hogere maatschappelijke toegevoegde waarde
van beleid.
Discontovoet
De commissie verneemt graag wanneer duidelijk is wanneer de tussentijdse herziening
van de evaluatie van de discontovoet start en wanneer deze zal zijn afgerond.
De discontovoet wordt iedere 5 jaar herzien, tenzij er aanleiding is voor een tussentijdse
technische update, bijvoorbeeld vanwege veranderingen in de reële rente. Dit is conform
de gemaakte afspraken in de werkgroep discontovoet. In 2020 heeft de laatste herziening
van de discontovoet plaatsgevonden. De volgende herziening vindt plaats in 2025. Omdat
het CPB heeft gesignaleerd dat de reële rente dermate gestegen is dat dit aanleiding
geeft voor een tijdige update, zal de werkgroep vroeg in 2025 starten. Het streven
is dat de herziening voor het zomerreces 2025 wordt afgerond.
De commissie vraagt in hoeverre en wanneer eventuele herziening van de methodologische
onderbouwing bij de evaluatie Discontovoet is voorzien.
Het advies van de werkgroep discontovoet 2020 bevat twee aanbevelingen voor methodologische
verbeteringen. Deze aanbevelingen worden in ieder geval behandeld in het rapport van
de werkgroep discontovoet 2025. Daarnaast kunnen de betrokken experts in de werkgroep
discontovoet 2025 vaststellen of er aanleiding is voor herziening van de methodologische
onderbouwing.
De commissie vraagt verder in hoeverre de evaluatie discontovoet direct of indirect
invloed heeft op de discontovoet waarmee het houdbaarheidssaldo wordt bepaald en een
eventuele actualisatie van het rapport van de 17e Studiegroep Begrotingsruimte.
De werkgroep discontovoet 2025 is alleen gericht op de discontovoeten die gehanteerd
dienen te worden in maatschappelijke kosten-batenanalyses (MKBA’s). Het is aan het
CPB om te bepalen of de uitkomsten van de werkgroep aanleiding geven tot actualisatie
van de houdbaarheidsberekeningen. Op basis hiervan is er geen spraken van een beoogde
actualisatie van de 17de studiegroep begrotingsruimte.
Fiscale regelingen
De commissie verneemt graag waarom ervoor is gekozen sommige evaluaties van fiscale
regelingen samen te voegen en of de Minister er conform een eerdere aanbeveling van
de Algemene Rekenkamer op kan toezien dat in lopende en komende evaluaties het toetsingskader
voor elke fiscale regeling afzonderlijk wordt gehanteerd.
Het klopt dat bij sommige evaluaties fiscale regelingen worden samengevoegd, bijvoorbeeld
bij de evaluatie van de verlaagde btw-tarieven of de fiscale ondernemerschapsregelingen.
De voornaamste reden hiervoor is dat het gaat om regelingen die beleidsmatig sterk
met elkaar samenhangen. Het is dan niet alleen efficiënter, maar ook zinvoller om
de regelingen gezamenlijk te evalueren. Wel worden in deze evaluatierapporten de verschillende
fiscale regelingen apart beoordeeld op doeltreffendheid en doelmatigheid. Dat geldt
ook voor de toepassing van het toetsingskader fiscale regelingen. Ook in lopende en
komende evaluaties zal voor elke fiscale regeling het toetsingskader afzonderlijk
gehanteerd worden.
De commissie vraagt vooruitlopend op de Voorjaarsnotabesluitvorming voor het totaal
aan uitgevoerde evaluaties van fiscale regelingen na te gaan in hoeverre die (alsnog)
nopen tot aanpassing of afschaffing van de betrokken fiscale regelingen.
Het uitgangspunt is dat negatief geëvalueerde regelingen afgeschaft of aangepast worden.
In het ambtelijk rapport aanpak fiscale regelingen van 7 juli 2023 staat een overzicht
met beoordelingen van fiscale regelingen, inclusief evaluatie-uitkomsten op doeltreffend-
en doelmatigheid.2 Na publicatie van dat rapport zijn een aantal evaluaties uitgevoerd, waarop het kabinet
een reactie heeft gegeven in de brief van 17 oktober jl.3 In diezelfde brief staat de toezegging dat richting het voorjaar een breed scala
aan beleidsmaatregelen uitgewerkt wordt voor negatief beoordeelde fiscale regelingen.
De commissie verneemt graag welke mogelijkheden er zijn om het toetsingskader voor
fiscale regelingen nog verder te verbeteren zodat eventueel geconstateerde negatieve
neveneffecten van een fiscale regeling expliciet in de politieke besluitvorming over
de regeling kunnen worden betrokken.
Het toetsingskader is vanaf deze kabinetsperiode aangescherpt op aanbevelingen van
de 17e studiegroep begrotingsruimte. Daarbij zijn onder andere vragen over doeltreffend-
en doelmatigheid geïntegreerd in het toetsingskader en komt de noodzaak tot overheidsingrijpen
expliciet aan bod. Indien er sprake is van negatieve neveneffecten komen deze aan
bod in de doelmatigheidsanalyse, het toetsingskader fiscale regelingen en dus ook
in de uiteindelijke evaluatie-uitkomsten. Daar kan vervolgens politieke besluitvorming
over plaatsvinden.
Start- en afrondingsjaren
De commissie verneemt graag of kan worden aangeven van alle evaluaties waarvan startjaar
niet is aangegeven («te starten») en/of het afrondingsjaar («n.t.b.»), wanneer deze
zullen starten en worden afgerond.
De afrondingsjaren van de evaluaties waar dit nog niet was aangegeven zijn:
Evaluatie
Afrondingsjaar
Evaluatie Discontovoet
2025
Evaluatie verduurzaming publieke belangen
2030
Evaluatie MVO-beleid
2030
Evaluatie verduurzaming exportkredietverzekering
2030
Evaluatie verduurzaming financiële markten
2030
Evaluatie doeltreffendheid en effecten art. 4:24a Wft
n.t.b.
Bij de «Evaluatie doeltreffendheid en effecten art. 4:24a Wft» is nog steeds sprake
van een n.t.b. omdat nog niet bekend is wanneer deze evaluatie kan worden uitgevoerd.
Dit komt omdat nog niet formeel gehandhaafd is op grond van art. 4:24a Wft en de evaluatie
zal worden uitgevoerd op een moment dat de AFM handhaving heeft ingezet op grond van
het genoemde artikel en er voldoende ontwikkelingen in de bestuursrechtelijke rechtspraak
zijn om een oordeel over de effecten te kunnen vormen.
Conform de Rijksbegrotingsvoorschriften is het startjaar niet in de tabellen van de
Strategische Evaluatie Agenda opgenomen. Onder «status» wordt alleen aangegeven of
de evaluatie «te starten», «lopend», of «afgerond» is. Voor alle onderzoeken en evaluaties
op de SEA van het Ministerie van Financiën geldt dat het jaartal in de tabel het jaar
van afronding betreft. Hoe ver voor het afrondingsjaar de evaluaties worden opgestart
is onder andere afhankelijk van de omvang en of het een intern of extern onderzoek
betreft. Echter worden alle evaluaties in principe binnen 2 jaar voor het aangegeven
afrondingsjaar gestart. In een deel van de gevallen zal de start een jaar eerder zijn
dan het jaar van afronding, in andere gevallen is start en afronding in hetzelfde
jaar.
Evaluatie hersteloperatie toeslagen
De commissie verneemt graag wanneer de Kamer de opzet van de periodieke rapportage
naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van het financieel herstel van gedupeerden
van de toeslagenaffaire kan verwachten.
De opzet voor de periodieke rapportage naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van
het financieel herstel van gedupeerden van de toeslagenaffaire zal, mede op basis
van de evaluatie van de wet hersteloperatie toeslagen, in 2026 aan de Kamer worden
verzonden.
4. Brede Welvaart
De commissie verneemt graag welke streefwaarden het kabinet hanteert voor de indicatoren
opgenomen in de factsheet Brede Welvaart voor het Ministerie van Financiën.
Het Ministerie van Financiën onderschrijft de informatiewaarde van Brede Welvaart
en de indicatoren die zijn opgenomen in de factsheet Brede Welvaart van het CBS. Voor
een lerende overheid is het belangrijk om hier elk jaar kennis van te nemen, en dit
mee te nemen in het opstellen van nieuw beleid. Brede welvaartsindicatoren vormen
hiermee belangrijke input in het beleidsproces, maar zijn geen uitkomstmaten waar
expliciet op wordt gestuurd, noch hanteert het kabinet streefwaarden voor de indicatoren
die zijn opgenomen in de factsheet Brede Welvaart.
5. Arbeidsmarktkrapte
De commissie vraagt de Minister te reflecteren op de uitdaging die arbeidsmarktkrapte
en het tekort aan IV-capaciteit vormen voor de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen.
De personele bezetting van zowel de Belastingdienst als Dienst Toeslagen staat blijvend
onder druk door taakuitbreidingen en intensiveringen, alsmede door de (structurele)
krappe arbeidsmarkt en de verder oplopende pensioen- en reguliere uitstroom. Dit geldt
nog meer voor IV-functies. Om kritisch (IV) personeel blijvend te kunnen aantrekken
en behouden, zetten de Belastingdienst en Dienst Toeslagen in op een intensievere
(pre)arbeidsmarktbenadering, werving en opleidingstrajecten. Daarnaast wordt geïnvesteerd
in vitaliteit en vakmanschap van onze medewerkers en het minder arbeidsintensief organiseren
van onze werk- en IV-processen.
6. Risicoparagraaf
De commissie vraagt of en in hoeverre de Minister bereid is de Rijksbegrotingsvoorschriften
aan te vullen met een risicoparagraaf per beleidsartikel voor beleidsmatige risico’s
met bijvoorbeeld risicomatrices? En zo niet, waarom niet?
Iedere vakminister is verantwoordelijk voor het behalen van beleidsdoelstellingen
en daarmee om aandacht te schenken aan mogelijke de beleidsrisico’s die het behalen
van de doelstellingen in de weg staan. Deze risico’s kunnen worden benoemd in de beleidsagenda
en het beleidsverslag. In de bedrijfsvoeringsparagraaf in het jaarverslag wordt reeds
gerapporteerd over bedrijfsvoeringsrisico’s, M&O, fraude en corruptie. Op diverse
plaatsen wordt dus al ingegaan op (beleidsmatige) risico’s.
De rapporteurs constateren dat de begroting conform rijksbegrotingsvoorschriften wel
gestructureerd inzicht geeft in de financiële risico’s van garantieverplichtingen,
maar niet in de risico’s voor de verwezenlijking van het voorgenomen beleid waaronder
de belastinginkomsten. Hoewel dat laatste ook niet in de rijksbegrotingsvoorschriften
is voorgeschreven, laat de Minister dit over aan de vakministers. De commissie verneemt
graag of ik als vakminister bereid ben, om voor mijn eigen begroting Financiën en
Nationale Schuld van 2026 een risicoparagraaf per beleidsartikel voor beleidsmatige
risico’s op te nemen? En zo niet, waarom niet?
Ik hecht veel waarde aan het belang van identificeren, beheren en evalueren van risico’s.
Ik zie echter geen toegevoegde waarde om dit nu per artikel op de begroting van Financiën
toe te voegen. Op diverse andere momenten informeer ik hier reeds over. Dat zit onder
andere in behandeling van het Belastingplan, waarbij ik met uw Kamer in gesprek ga
over het voorgenomen beleid die belastinginkomsten raken. Ook informeer ik u in de
Miljoenennota, voor- en najaarsnota over de ramingen en realisatie van de belastinginkomsten.
Daarnaast worden op alle wetsvoorstellen ook uitvoeringstoetsen uitgebracht waarin
aandacht is voor risico’s. Met betrekking tot andere financiële risico’s voor mijn
eigen begroting geldt dat er een overzicht met de risicoregelingen is opgenomen. Met
betrekking tot (strategische) risico’s in de uitvoering geldt dat ik u hierover informeer
via de jaarplannen van de Belastingdienst, Douane en Toeslagen.
Hopende u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister van Financiën,
E. Heinen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. Heinen, minister van Financiën