Brief regering : Reactie op verzoek commissie over unieke talenopleidingen en vereiste procedure, positie van schoolvak Frans in middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs, bedreigde schooltalen Duits en Frans en buurtalen Frans en Duits
36 600 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2025
Nr. 61
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 november 2024
Uw vaste Commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft mij gevraagd om voor
de begrotingsbehandeling OCW te reageren op vier brieven. Het gaat om de brieven van
het Programmabureau Duurzame Geesteswetenschappen, de Vereniging voor Leraren in Levende
Talen Frans, de Vereniging van Germanisten aan Nederlandse Universiteiten en de Visiegroep
Buurtalen. Met deze brief geef ik uitvoering aan de vier verzoeken (met de kenmerken
2024D43617, 2024D43619, 2024D43621, 2024D43590). Hieronder zal ik eerst kort ingaan op de inhoud van iedere brief, waarna ik een
reactie hierop geef.
Inhoud van de brieven
Het Programmabureau Duurzame Geesteswetenschappen (hierna: Programmabureau) wijst
in zijn brief op de eerder afgesproken te volgen procedure met betrekking tot het
stopzetten van unieke opleidingen of unieke specialisaties binnen een bredere opleiding.
Dit naar aanleiding van de berichten over het voornemen van de Universiteit Leiden
tot wijzigingen in het opleidingsaanbod binnen het taal- en cultuurdomein. Het Programmabureau
vraagt het Ministerie van OCW om toe te zien op de procesafspraken. Ook vraagt het
Programmabureau om zijn mandaat op dit punt tot in 2025 te verlengen.
De Vereniging voor Leraren in Levende Talen Frans (hierna: VLLT) uit haar zorgen over
de vraag of de ontwerpruimte voldoende is om de vernieuwde set eindtermen en vernieuwde
set kerndoelen voor de moderne vreemde talen in het voortgezet onderwijs te realiseren.
De VLLT geeft aan dat de ontwerpruimte is afgenomen ten gunste van digitale geletterdheid
en burgerschap. De beoogde vernieuwingen kunnen volgens de VLLT hierdoor niet of slechts
ten dele gerealiseerd worden, wat gaat leiden tot een verdere verschraling van het
onderwijs Frans. Dit zal volgens de VLLT, in samenhang met de aangekondigde bezuinigingen
op het vervolgonderwijs, ertoe leiden dat het aantal nieuwe en gekwalificeerde docenten
Frans nog verder gaat afnemen.
De Vereniging van Germanisten aan Nederlandse Universiteiten (hierna: VGNU) schrijft
dat wetenschappers in eigen land en in andere landen en het bedrijfsleven zich zorgen
maken over de dalende kwaliteit van het Nederlandse hoger onderwijs als opleidingen
verdwijnen of verdund opgaan in andere studierichtingen. Volgens de VGNU leveren brede
studies te weinig specifieke kennis van talen en culturen op voor de lerarenopleidingen
en het bedrijfsleven. Het voortgezet onderwijs en studiekeuzeprocessen worden hiermee
volgens de VGNU aan het wankelen gebracht.
De Visiegroep Buurtalen uit in de brief hun zorgen over de ontwerpruimte voor de vakken
Frans en Duits, evenals de VLLT. Daarbij hebben zij zorgen over het lerarentekort
voor de vakken Frans en Duits naar aanleiding van de bezuinigingen.
Reactie
De positie van kleine opleidingen in het opleidingsaanbod
Ik onderschrijf het belang dat in heel Nederland een kwalitatief sterk, toegankelijk,
toekomstbestendig en doelmatig1 aanbod van opleidingen in het hbo en wo in stand blijft. Onderwijsinstellingen dragen
hiervoor een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Reguliere reflectie en afstemming
tussen de onderwijsinstellingen, in dialoog met maatschappelijke partners, is daarvoor
belangrijk. Van landelijk niveau tot aan opleidingsniveau. De wo sectorplannen zijn
een goed instrument om de landelijke samenwerking op opleidingsaanbod binnen sectoren
te faciliteren en heb ik mede daarom in stand gehouden.
Kleine (en unieke) opleidingen kunnen om verschillende redenen grote waarde hebben
voor de samenleving en economie. Het is belangrijk dat dergelijke studies met grote
maatschappelijke waarde zoveel mogelijk behouden blijven. Dat betekent niet dat kleine
studies niet aan verandering onderhevig kunnen zijn. De wereld is immers in verandering,
evenals de vakgebieden en de voorkeuren van studenten. Het is belangrijk dat het onderwijs
daarop responsief inspeelt. Het behouden van onderwijs in een bepaald vakgebied kent
vele vormen, bijvoorbeeld door middel van het samenvoegen van kleine opleidingen,
verbreding van opleidingen, interdisciplinair onderwijs of het gezamenlijk verzorgen
van onderwijs. In uiterste gevallen verdwijnt de expertise in Nederland.
Door de stijgende loonkosten en aangekondigde bezuinigingen in het hbo en wo dalen
de middelen van onderwijsinstellingen. Het is begrijpelijk dat dit om keuzes vraagt.
Daarnaast daalt het budget door de autonome daling van studentenaantallen door demografische
ontwikkelingen, met name in het hbo. Dit alles heeft zijn weerslag op opleidingen
en instellingen, waarbij iedere instelling eigen uitdagingen en keuzes te maken heeft.
Bij deze keuzes dient het landelijk en maatschappelijk belang van het totale opleidingsaanbod
in acht te worden genomen.
Kleine talenopleidingen in het wo
Recent hebben Universiteit Leiden (UL) en Universiteit Utrecht (UU) hun voornemens
bekendgemaakt tot wijzigingen in het opleidingsaanbod binnen het talen- en cultuurdomein.
Ik begrijp de zorgen die de opstellers van de brieven hebben naar aanleiding van deze
berichten. De zorgen betreffen onder andere dat niet de juiste adviesprocedure wordt
gevolgd omtrent het opheffen van unica-opleidingen, het mogelijk verdwijnen van specifieke
expertises en een verminderde toestroom naar de lerarenopleidingen. De zorgen zijn
het grootst voor het onderwijs in Frans en Duits in verband met de schoolvakken Frans
en Duits op het voortgezet onderwijs.
De taal- en cultuuropleidingen kennen reeds decennialang een daling van de instroom.
Ondanks de vele inspanningen van de sector en de overheid is het tot op heden niet
gelukt het tij te keren. Mede gezien het lerarentekort zou ik, net als vele anderen,
wensen dat studenten in groten getale zouden kiezen voor een klassieke bachelor in
het talen- en cultuurdomein. Het blijkt echter uit de instroomcijfers dat jongeren
steeds vaker kiezen voor brede opleidingen, eventueel met een taalcomponent. Met de
investering in en het behoud van de sectorplannen in het wo is dan ook specifieke
aandacht gevraagd voor de kleine studies in de geesteswetenschappen en in het bijzonder
voor de moderne vreemde talen, het Nederlands en het Fries. Het belang van samenwerking
voor een landelijke dekkend aanbod is groot gezien de maatschappelijke relevantie.
De universiteiten zijn met het sectorplan Talen & Culturen hiermee voortvarend en
vernieuwend aan de slag gegaan, zoals de Nationale Commissie Sectorplannen (NCSP)
heeft geconcludeerd.2 Met de plannen is ingezet op vernieuwing van het onderwijs, de borging van de expertise
en het aantrekken van meer studenten. Het is een bewuste keuze geweest van mij om
de sectorplannen te continueren en ik steun dan ook de aanpak van de universiteiten
om gezamenlijk te komen tot keuzes, waaronder ook het sectorplan Talen & Culturen.
Het sectorplan Talen & Culturen zet in op drie actielijnen om het talenonderwijs duurzaam
te versterken:
(1) Bereik van kennis en expertise van talen en culturen vergroten door middel van versterking
van brede, interdisciplinaire opleidingen met een component taal en/of cultuur;
(2) Doelmatigheid van talen- en culturenopleidingen vergroten, door te komen tot verregaande
samenwerking;
(3) Toegang tot de lerarenopleidingen verbreden.
De voornemens van de wijzigingen in het opleidingsaanbod van de UU en de UL zijn in
lijn met de sectorplannen. Voor de toelichting daarop verwijs ik de leden naar de
bijgevoegde brief van het DLG, de SSH-Raad en UNL.
Het talenonderwijs heeft in het bijzonder de aandacht van de Staatssecretaris en mij,
gezien de relatie tot de lerarenopleidingen en het lerarentekort. Het tekort aan goed
onderwijspersoneel vraagt een bredere aanpak. Om de tekorten in het onderwijs tegen
te gaan is het belangrijk dat het beroep van docent aantrekkelijk is en blijft. Er
worden diverse acties ingezet om de toestroom naar lerarenopleidingen te bevorderen,
waaronder inzetten op zijinstroom en het vergroten van de aantrekkelijkheid van het
beroep. Voor het einde van het jaar informeren de Staatssecretaris en ik uw Kamer
over de voortgang van de lerarenstrategie en de aanpak van het lerarentekort.
Procedure unica-opleidingen
Voor unica-opleidingen gelden sinds 2016 afspraken over welke route een instelling
volgt indien zij het voornemen heeft een unica-opleiding of -specialisatie in de Geesteswetenschappen
op te heffen. Deze procedure behelst een advies van de zusterfaculteiten binnen het
Decanenoverleg Letteren en Geesteswetenschappen (DLG). Dit advies wordt vervolgens
voorgelegd aan het Programmabureau en het rectorencollege van UNL. Vervolgens verstrekken
het Programmabureau en het rectorencollege van UNL op basis hiervan elk vanuit een
eigen verantwoordelijkheid een zwaarwegend advies aan het College van Bestuur (CvB)
van de desbetreffende instelling. Uiteindelijk ligt het besluit bij het CvB van de
desbetreffende instelling. Alle betrokken partijen en ikzelf hechten waarde aan de
opvolging van deze procedure zodat besluiten zorgvuldig worden genomen. De door de
UL en UU aangekondigde wijzigingen in het opleidingsaanbod volgen de bovenstaande
procedure. De stand van de procedure kan worden teruggevonden in bijgevoegde brief
van het DLG, de SSH-Raad en UNL.
Programmabureau Duurzame Geesteswetenschappen
Het Programmabureau (voorheen het Regieorgaan Geesteswetenschappen) heeft zich jarenlang
ingezet voor de versterking van en de landelijke samenwerking binnen de Geesteswetenschappen.
Toen het Regieorgaan Geesteswetenschappen in 2011 werd opgezet waren er nog grote
stappen te zetten in de Geesteswetenschappen wat betreft landelijke samenwerking en
afstemming. Met de landelijke programma’s heeft het Programmabureau in samenwerking
met de faculteiten hieraan een belangrijke bijdrage geleverd. In de afgelopen jaren
is het organisatievermogen van de sector, mede dankzij de sectorplannen, enorm versterkt.
Zo constateerde ook de NCSP.3 Er is een structuur opgezet van landelijke decanenoverleggen per sector met een overkoepelende
SSH-raad. De SSH-Raad maakt landelijke afstemming en samenwerking binnen en tussen
de sectoren mogelijk. Volgens de NCSP is hiermee sprake van een krachtige landelijke
samenwerking binnen dit domein. Ook wordt regelmatig overleg gevoerd tussen de vier
domeinen en UNL met als doel de afstemming tussen de sectoren en de instellingen te
versterken.
Nu dat de landelijke organisatiegraad van de SSH dermate is versterkt, heb ik er vertrouwen
in dat keuzes in het opleidingsaanbod in afstemming met elkaar vanuit een gezamenlijke
visie worden genomen. Ik zie dat het DLG, de SSH-Raad en UNL hiervoor gezamenlijk
verantwoordelijkheid voelen. Dit wordt ook ondersteund door hun gezamenlijke verklaring.
De SSH-Raad kan vanaf 2025 erop toezien dat de juiste afstemming plaatsvindt over
het mogelijk opheffen van unica opleidingen en specialisaties. Daarom heb ik in overleg
met alle betrokken partijen besloten om het mandaat van het Programmabureau, inclusief
de adviesrol bij unica-opleidingen en – specialisaties, na 31 december 2024 niet te
verlengen. Ik waardeer de inzet van het Programmabureau in de afgelopen jaren zeer
en wil het Programmabureau bedanken voor de belangrijke rol die het heeft gespeeld
in de versterking van de Geesteswetenschappen.
Ontwerpruimte primair en voortgezet onderwijs
In de brieven worden zorgen geuit over de ontwerpruimte in het vo. Zoals de Staatssecretaris
uw Kamer op 30 mei 2024 heeft laten weten met de brief over de vierde voortgangsrapportage
masterplan Basisvaardigheden4 moeten we scherp blijven om overladenheid te voorkomen. De curriculumherziening vraagt
onherroepelijk om het maken van keuzes. We willen immers de overladenheid terugdringen
en alle leerlingen een solide basis geven met de focus op de basisvaardigheden. Tegelijkertijd
zien we dat deze keuzes ook weer reacties oproepen in het onderwijsveld. In de brief
wordt het begrip ontwerpruimte uitgebreid toegelicht en uitgelegd waarom dit zorgt
voor afbakening, want er moet voldoende tijd zijn om basisvaardigheden te leren. Daarom
heeft SLO in opdracht van OCW twee kaders ontwerpruimte opgesteld: één voor de kerndoelen
(po en onderbouw vo)5 en één voor de examenprogramma’s (bovenbouw vo)6. Daarvoor zijn verschillende curriculumexperts en vakverenigingen geraadpleegd. Nadat
de kaders met uw Kamer zijn gedeeld, zijn deze door OCW in de werkopdracht aan SLO
vastgesteld om als uitgangspunt te dienen voor de curriculumherziening.7
Deze kaders – met name die voor de bovenbouw havo/vwo – hebben geleid tot bezorgde
reacties bij sommige vakverenigingen en vervolgopleidingen van vakken die minder ruimte
krijgen. Hiervoor heb ik uiteraard begrip: iedere leraar wil dat diens vak voldoende
tijd krijgt. Maar om echt een impuls te geven aan de basisvaardigheden moet er op
sommige terreinen ook focus worden aangebracht.
En nogmaals: het kader ontwerpruimte geeft een beschrijving van ontwerpruimte – dus
niet van onderwijstijd. Het is een begrenzing voor curriculummakers, en dus niet een-op-een
door te vertalen naar het aantal lesuren dat daadwerkelijk op school gegeven wordt.
Scholen kiezen vanuit hun visie, regio of leerlingenpopulatie voor verschillende lesroosters.
Vervolg
Ik wil gezamenlijk met de sector bekijken hoe we invulling kunnen blijven geven aan
een landelijke dekkend opleidingsaanbod in het licht van een dalend aantal studenten
en schaarse middelen. Hierbij heb ik ook oog voor de unica-opleidingen. Daarbij wil
ik ook kijken naar het brengen van meer stabiliteit in de bekostiging. De verwachting
is dat meer kleine opleidingen voor dezelfde keuzes komen te staan. Demografische
ontwikkelingen en een dalende instroom maken dat voor alle sectoren de keuzes in het
opleidingsaanbod in landelijke afstemming en met een duidelijke visie dienen te worden
genomen.
Het maken van scherpe keuzes, het eventueel stoppen van zelfstandige opleidingen en
wat we gezamenlijk verstaan onder een minimaal landelijk dekkend aanbod zijn zeer
relevante vragen voor de nabije toekomst om samen te blijven verkennen.
Waarbij de drie stelseldoelen (toegankelijkheid, kwaliteit en doelmatigheid) vanzelfsprekend
onderdeel zijn van het afwegingskader. Ik kom in mijn beleidsbrief hierop terug.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
E.E.W. Bruins
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap