Brief regering : Enkele rapportages op het beleidsterrein gewasbescherming
27 858 Gewasbeschermingsbeleid
Nr. 678
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, VISSERIJ, VOEDSELZEKERHEID EN NATUUR
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 november 2024
Er zijn in opdracht van mijn ambtsvoorganger enkele onderzoeksrapportages opgesteld
op het beleidsterrein gewasbescherming. Ik bied uw Kamer deze rapportages bij deze
aan. Bovendien informeer ik uw Kamer over de inspanningen van de NFO om betere naleving
van de vrijstellingsvoorwaarden van Exirel en Tracer te borgen.
Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030
Er zijn in het kader van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030
twee rapportages opgesteld respectievelijk getiteld «Evaluatie van sturing & organisatie
van het UP Toekomstvisie gewasbescherming 2030» en «Monitoring Uitvoeringsplan Toekomstvisie
Gewasbescherming» (zie bijlagen).
Evaluatie de governance van het Uitvoeringsprogramma
Mijn ambtsvoorganger heeft in zijn brief van 8 mei jl. uw Kamer geïnformeerd, dat
er een evaluatie is uitgevoerd van de governance van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie
gewasbescherming 2030 (hierna: Uitvoeringsprogramma). Hierin werd aangekondigd dat
alle partijen die deelnemen aan het Uitvoeringsprogramma op korte termijn de uitkomsten
van de evaluatie samen zouden bespreken en bezien of een doorstart in een al dan niet
aangepaste vorm een realistisch vervolg is (Kamerstuk 27 858, nr. 653). De uitkomsten van de evaluatie zijn besproken tijdens een heisessie met de Stuurgroep
(begeleid door Bureau Van Waarde) op 15 juli jl. De conclusie hiervan is dat partijen
«common ground» voelen voor een doorstart, maar dat deze alleen succesvol kan zijn
door ingrijpende keuzes te maken, die moeten leiden tot het vergroten van de impact
en meer vertrouwen in de samenwerking. Dit is noodzakelijk om het Uitvoeringsprogramma
te laten slagen en de doelen te realiseren. Er is een aantal kernbeslissingen genomen,
die samengevat neerkomen op: een sterkere focus binnen het Uitvoeringsprogramma op
uitvoering van de acties die zijn afgesproken, een sterke prioritering van de acties
(op impact, haalbaarheid en capaciteit), monitoring van impact en voortgang, de benodigde
facilitering van het programma d.m.v. financiering en programmabureau en gedeelde
samenwerkingsprincipes gericht op transparantie en het leveren van capaciteit. Langs
deze lijnen zal het Uitvoeringsprogramma een doorstart krijgen. Met de klankbordgroep
vindt nog overleg plaats.
Hierdoor wordt het Uitvoeringsprogramma meer gericht op de uitvoering van acties,
die de strategische doelen binnen bereik moeten halen. In dat licht zullen in het
komende jaarplan 2025 bepaalde acties prioriteit moeten krijgen. Zodoende is een efficiëntie-
en effectiviteitsslag beoogd.
Het kabinet hecht – zoals u in het regeerprogramma heeft kunnen lezen – aan het voortzetten
van de taken van de Rijksoverheid in het Uitvoeringsprogramma.
Monitoring Uitvoeringsprogramma
CLM Onderzoek en Advies en Royal HaskoningDHV hebben een advies uitgebracht om te
komen tot 21 indicatoren, waarmee de voortgang van de drie strategische doelen van
het Uitvoeringsprogramma gemeten kan worden. Dit voorstel is besproken met alle betrokken
partijen bij het Uitvoeringsprogramma en heeft geleid tot het overzicht met daarin
alle indicatoren die in rapportagejaar 2023 zullen worden meegenomen (zie bijlage).
Ik heb hierbij het uitgangspunt gehanteerd dat de monitoring zo «lean and mean» mogelijk
moet zijn. Indicatoren op basis van expert judgement zullen geen deel uitmaken van
het monitoringsrapport. De uitkomst van deze indicatoren kan erg afhankelijk zijn
van de selectie van experts. Dat maakt een betrouwbare vergelijking van uitkomsten
tussen jaren lastig.
Er is gekozen om de indicator grondwater op te nemen in het rapport, gezien het belang
dat schoon grondwater heeft voor ons allen. Op dit moment bevat het meetnet voornamelijk
metingen op een diepte van 10 tot 25 meter. Met de vuistregel dat grondwater per jaar
een meter zakt, betekent dit dat het gemeten water een leeftijd van 10 tot 25 jaar
heeft. Hiermee zegt deze indicator op dit moment met name iets over historisch gebruik
van gewasbeschermingsmiddelen.
De Harmonised Risk Indicator 1 (hierna: HRI1) wordt in het monitoringsrapport vervangen
door de afzet van werkzame stoffen in kilogrammen1. Hierbij wordt de indeling – die in de HRI1 wordt gehanteerd – iets aangepast. Er
wordt onderscheid gemaakt tussen «groene» stoffen (laag-risicostoffen en reguliere
stoffen op basis van micro-organismen), reguliere stoffen (reguliere chemisch-synthetische
stoffen), stoffen die in aanmerking komen om vervangen te worden en niet-goedgekeurde
werkzame stoffen.
Er kunnen in Nederland verschillende gewasbeschermingsmiddelen toegelaten zijn op
basis van dezelfde werkzame stof. Het aantal toegelaten gewasbeschermingsmiddelen
kan daardoor een vertekend beeld geven van de breedte van het beschikbare middelenpakket
voor de agrarische ondernemer. Ik heb daarom gekozen om het aantal werkzame stoffen,
waarvoor in Nederland minimaal één gewasbeschermingsmiddel is toegelaten, als indicator
te gaan gebruiken. Ik hanteer voor deze indicator dezelfde indeling als voor de indicator
«afzet werkzame stoffen».
CLM Onderzoek en Advies en Royal HaskoningDHV zullen op basis van deze indicatoren
een rapport opstellen dat naar verwachting in oktober 2024 wordt afgerond. Dit rapport
zal ik dan, voorzien van een appreciatie, aan uw Kamer aanbieden.
Analyse toelatingsprocedures en toelatingskaders
Uw Kamer is in het najaar 2023 door mijn ambtsvoorganger geïnformeerd over het laten
uitvoeren van een onafhankelijke analyse naar de toelatingsprocedures en het inzichtelijk
krijgen of de procedures en toetsingskaders voldoende de huidige stand van wetenschap
en kennis reflecteren en waar deze te verbeteren zijn (Kamerstuk 27 858, nr. 637). Deze analyse is inmiddels uitgevoerd door onafhankelijk expert de heer De Wolf,
i.s.m. Wing en heeft geresulteerd in het rapport getiteld «Analyse Toelatingskader
Gewasbescherming» (zie bijlage).
Ik zal hieronder in gaan op de wijze waarop ik met de aanbevelingen omga.
1. Verbeterpunten huidig proces
Overweeg een publieke raadpleging bij de middel-toelating op nationaal niveau; het
publiceren van studies uit het middelendossier en het versnellen van het herbeoordelingsproces
door het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (hierna: SCoPAFF) prioriteiten
te laten stellen in een herbeoordeling.
De aanbevelingen over een publieke raadpleging bij de middel-toelating en het publiceren
van studies uit het middelendossier zal ik met het Ctgb bespreken, aangezien dit een
competentie is die hoort bij de onafhankelijke en wetenschappelijke taakuitvoering
van het Ctgb. Ik geef daarbij wel mee dat het behalen van beoordelingstermijnen (óók
voor aanvragen voor toelating van groene gewasbeschermingsmiddelen) niet verder onder
druk mag komen te staan. Omdat ik het onwenselijk acht om politiek-beleidsmatige argumenten
te betrekken bij de wetenschappelijke herbeoordeling van een specifieke werkzame stof,
zal ik de laatste aanbeveling over prioritering door het SCoPAFF niet overnemen.
2. Prioriteren nationale wetenschappelijke ontwikkelingen
Ontwikkel op nationaal niveau een transparant proces voor het prioriteren van wetenschappelijke
ontwikkelingen op middellange- en lange termijn: ontwikkel een duidelijke transparante
onderzoeksprogrammering.
Uit de laatste vijfjaarlijkse visitatie – uitgevoerd door de onafhankelijke Internationale
Visitatie Commissie in 2023 – blijkt dat het Ctgb zijn werkzaamheden uitvoert op uitstekend
wetenschappelijk niveau (Kamerstuk 27 858, nr. 637). Bovendien is er al veel informatie beschikbaar over de wijze waarop het Ctgb de
beoordeling uitvoert, bijvoorbeeld op de website van het Ctgb. Met oog op de zorgen
– die er bestaan in de maatschappij over nieuwe wetenschappelijke inzichten in de
toelating van gewasbeschermingsmiddelen – zal ik een meerjarige onderzoeksagenda voor
de toelating van gewasbeschermingsmiddelen uitwerken in goed overleg met het Ctgb,
wetenschappers en andere belanghebbenden. Dit moet zorgvuldig gebeuren en zal enige
tijd vergen. Het is mijn streven om deze onderzoeksagenda te publiceren op een toegankelijke
plaats. Daarbij zal de interdepartementale samenwerking worden voortgezet, conform
het advies van de onderzoekers.
3. Gebruik publieke monitoringsgegevens
Creëer duidelijkheid over de vraag hoe publieke monitoringsgegevens worden meegenomen
in de beoordeling: maak inzichtelijk hoe publieke monitoringsgegevens een aanvullende
rol spelen bij de (her)beoordeling van aanvragen, communiceer beter via de website
van het Ctgb over meldingen van nieuwe wetenschappelijke informatie en stel een meldplicht
in voor professionele gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen.
Het Ctgb ziet ruimte om via zijn website meer inzicht te geven over de wijze waarop
monitoringsgegevens worden meegenomen in de beoordeling en hoe het Ctgb omgaat met
meldingen van nieuwe wetenschappelijke informatie. Ik juich dit toe in het kader van
transparantie.
Toelatingshouders zijn overigens al verplicht om nieuwe wetenschappelijke informatie
te verzamelen en te melden aan het Ctgb over mogelijke schadelijke of onaanvaardbare
effecten voor mens, dier en milieu van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen, residuen,
metabolieten e.d.
Professionele gebruikers kunnen nu al meldingen doen op verschillende plekken, zoals
meldingen in relatie tot bijvoorbeeld effecten op de gezondheid bij gebruik (bijv.
gevoeligheidsreacties) via hun huisarts of de GGD of bij het Nationaal Vergiftigingen
Informatie Centrum (NVIC). Het NVIC verzamelt deze informatie en deelt dit periodiek
met het Ctgb. Het Ctgb beziet dan of dit aanleiding geeft tot aanpassingen van toelatingen.
4. Sneller ontwikkelen en introduceren richtsnoeren
Er worden bij het ontwikkelen en introduceren van richtsnoeren al prioriteiten gesteld;
de Europese Commissie geeft opdrachten aan EFSA en bepaalt de deadlines. Nederland
neemt actief deel aan de ontwikkeling van richtsnoeren en toetsingskaders die Nederland
van belang vindt (zoals het bijenrichtsnoer en het toetsingskader voor micro-organismen).
Een duidelijke meerjarenplanning ontbreekt inderdaad. Ten behoeve van een betere inzet
op capaciteit en planning zal ik dit (laten) oppakken.
Ik wil me inzetten voor het bezien van de rol van SCoPAFF in het goedkeuringsproces
van EFSA-richtsnoeren. Daarbij is – zoals de onderzoeker ook aangeeft – een aanpassing
van het totstandkomingsproces van richtsnoeren nodig. En dit geldt (waarschijnlijk)
ook voor Verordening (EG) nr. 1107/2009, waarin de rol van het SCoPAFF ten aanzien
van richtsnoeren is vastgelegd.
De ervaring leert dat het onverstandig is om solitair nationaal methodieken te ontwikkelen
en die dan via het SCoPAFF Europees proberen uit te rollen. Effectiever is Nederlandse
wensen om een richtsnoer te ontwikkelen Europees te agenderen en vervolgens zo het
Europese-ontwikkelproces in gang te zetten. Binnen dit proces kan vervolgens de Nederlandse
expertcapaciteit worden ingezet.
Het Ctgb heeft de uitspraken van het Europese Hof van Justitie van 25 april jl. geanalyseerd
en heeft de uitkomst daarvan op zijn website gezet. Dit komt er in het kort op neer
dat het Ctgb zijn werkwijze op voorlopige basis aanpast, in afwachting van geharmoniseerde
Europese afspraken2.
Glyfosaathoudende middelen
Mijn ambtsvoorganger heeft WUR om een rapport gevraagd met daarin een analyse voor
welke teelten het gebruik van glyfosaathoudende middelen noodzakelijk is in het kader
van de voedselproductie en waarvoor geen alternatieven zijn, en waar het gebruik van
glyfosaathoudende middelen gereduceerd kan worden (Kamerstuk 27 858, nr. 636). Ik heb het rapport getiteld «Gebruik van glyfosaat in de Nederlandse land- en tuinbouw
en inventarisatie van alternatieven voor glyfosaattoepassingen» inmiddels ontvangen
en maak daaruit het volgende op.
Rapport
Glyfosaathoudende middelen worden in de Nederlandse landbouw breed toegepast ter bestrijding
van eenjarige en meerjarige (wortel)onkruiden. In éénjarige gewassen worden glyfosaathoudende
middelen toegepast voorafgaand aan de zaai – zoals het vernietigen van groenbemesters
en vanggewassen – en bij de opkomst van het gewas en na de teelt. In meerjarige gewassen
– zoals fruitteelt – worden glyfosaathoudende middelen gebruikt in en tussen de rijen.
In grasland worden glyfosaathoudende middelen toegepast voor het vernietigen van tijdelijk
grasland en graslandvernieuwing bij permanent grasland.
Er zijn volgens WUR verschillende toepassingen van glyfosaathoudende middelen, te
weten:
− incidentele toepassingen
− systematische toepassingen.
De incidentele toepassingen komen in uitzonderlijke situaties voor – bijvoorbeeld
(extreme) weersomstandigheden – waardoor alternatieven niet ingezet kunnen worden.
Er zijn volgens WUR daarnaast systematische toepassingen waarvoor geen alternatieven
beschikbaar zijn of waarvoor wel alternatieven beschikbaar zijn, maar waarbij de alternatieven
niet toegepast worden. Redenen hiervoor zijn: zeer efficiënte, chemische onkruidbestrijdingsmiddelen,
bedrijfsgrootte en keuze voor gereduceerde grondbewerking.
Er zijn ook systematische toepassingen, waarvoor wel alternatieven beschikbaar zijn.
WUR noemt hierbij enkele voorbeelden zoals, het vernietigen en vernieuwen van grasland,
het vernietigen van groenbemesters en vanggewassen en voorafgaand aan eenjarige teelten,
waarbij het gebruik van glyfosaathoudende middelen in veel gevallen niet noodzakelijk
is. WUR signaleert dat alternatieven – waaronder mechanische onkruidbestrijding –
niet in alle situaties toepasbaar zijn en dat de kosten e.d. kunnen variëren. Ook
kunnen de kosten variëren, hierover is uw Kamer recent geinformeerd (Kamerstuk 30 252, nr. 150). WUR geeft ook aan dat bij de teelt van fijnzadige gewassen – zoals ui, wortel en
cichorei – vollegrondsgroenten, bloembollen en fruit alternatieven beschikbaar zijn,
maar dat het gebruik daarvan tot een aanzienlijke verhoging van de kosten leidt.
Er zijn volgens WUR geen alternatieven voor het verwijderen van opslag (zoals aardappelopslag),
de selectie van planten tijdens de teelt van uitgangsmateriaal (zoals bloembollen)
en het vernieuwen van grasland met daarin wortelonkruiden.
Het gebruik van innovatieve toedieningstechnieken kan volgens WUR leiden tot het verminderen
van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen – zoals glyfosaathoudende
middelen – en daarmee tot het verminderen van de emissie naar het milieu.
Appreciatie
Ik zal uw Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de vervolgstappen die ik wil gaan
zetten.
Vrijstellingen Exirel en Tracer
Tot slot wil ik uw Kamer informeren over de brief die ik heb ontvangen van de NFO,
waarin zij aangeeft wat haar inspanningen geweest zijn om betere naleving van de vrijstellingsvoorwaarden
van Exirel en Tracer te borgen. Deze brief is het gevolg van een schriftelijk verzoek
van mijn ambtsvoorganger van 14 juni jl. Hierin is richting de NFO aangegeven, dat
er voor de laatste maal een vrijstelling voor de middelen Exirel en Tracer is afgegeven
in de teelten van pruim, druif en blauwe bes. Dit is in lijn met het voor de laatste
maal afgeven van een vrijstelling voor deze middelen in de teelt van kers.
De NFO geeft in haar brief aan zes acties te hebben ondernomen (zie bijlage), waaronder
een webinar voor adviseurs/distributeurs waarin zij gecontroleerde distributie en
het belang van een juiste naleving uit heeft gelegd en het opstellen van flyers die
deze boodschap benadrukken. Telers hebben dit ontvangen. Met deze acties benadrukt
zij het belang van stipte naleving van de voorwaarden richting telers, zowel die als
lid aangesloten zijn als andere telers, adviseurs en distributeurs.
In de tussentijd is mijn ministerie op ambtelijk niveau in gesprek gebleven met de
NFO om te kijken hoe we gezamenlijk de afhankelijkheid van vrijstellingen van de sector
kunnen verminderen. De NFO heeft zich naar aanleiding van deze gesprekken bij toelatinghouders
ingezet om te komen tot reguliere toelatingen van de hierboven genoemde middelen,
waarvoor ze afgelopen jaren vrijstellingen heeft aangevraagd. Resultaat van deze gesprekken
is dat er concreet aanvragen ingediend zijn bij het Ctgb en er nog meer zullen volgen.
Hierover rapporteert de NFO ook in haar brief.
Ik vertrouw er op dat de naleving van de toepassingsvoorwaarden door telers door deze
initiatieven sterk verbetert.
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma
BIJLAGE 1 – OVERZICHT INDICATOREN
Strategisch doel en indicator
Bouwsteen
Bron
Planten en teeltsystemen zijn weerbaar
Resistentiewaarden graan en suikerbieten
Ras
Commissie Samenstelling Aanbevelende Rassenlijst
Areaal rust- en rooigewassen
Bodem
Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO)
Aandeel bodembedekking
Bodem
RVO
Aandeel telers in glastuinbouw met biologische bestrijders
Gerichte maatregel
Centraal bureau voor de Statistiek (CBS)
Areaal onder beheerschema (zoals biologisch & On the way to PlanetProof)
Teeltsystemen
CBS, Stichting Milieukeur, e.a.
Alternatieve teeltsystemen
Teeltsystemen
RVO
Bereik pilots en bijeenkomsten UP
Kennis
UP partners
Land- en tuinbouw en natuur zijn met elkaar verbonden
Areaal activiteiten binnen ecoregeling GLB/ANLb
Natuurlijke elementen
RVO
Diversiteit hoofdgewassen
Natuurlijke elementen
RVO
Living Planet Index
Biodiversiteit
Compendium voor de leefomgeving
Nagenoeg zonder emissies naar het milieu en nagenoeg zonder residuen op producten
Residuen op Nederlands groente en fruit
Residu
NVWA
Normoverschrijdingen oppervlaktewater
Water
Deltares i.o.v. IenW
Normoverschrijdingen oppervlaktewater bij drinkwaterinnamepunten
Water
CML & RHDHV i.o.v. IenW
Aanwezigheid gewasbeschermingsmiddelen in Landelijk Meetnet Grondwaterkwaliteit
Water
RIVM
Afzet van stoffen onderverdeeld in groene stoffen, reguliere stoffen, stoffen die
in aanmerking komen voor vervanging en niet goedgekeurde werkzame stoffen
Gebruik middelen
LVVN
Aantal toegelaten stoffen (indeling zie afzet)
Toelating middelen
Ctgb
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur