Brief regering : Reactie op verzoek commissie over rapport Dierencoalitie ‘Naar een dierwaardige visserij en aquacultuur'
29 664 Binnenvisserij
28 286
Dierenwelzijn
Nr. 210
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN LANDBOUW, VISSERIJ, VOEDSELZEKERHEID EN NATUUR
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 november 2024
Door de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur is mij
verzocht om een reactie op het rapport van de dierencoalitie over een dierwaardige
visserij en aquacultuur (2024D37608). Tevens is mij tijdens het commissiedebat Tuinbouw, Visserij en Biotechnologie van
3 oktober jl. (Kamerstuk 29 675, nr. 231) verzocht een reactie te geven op de uitvoering van de aanbevelingen van de Raad
voor Dierenaangelegenheden (RDA) over vissenwelzijn. Het rapport van de dierencoalitie
van 2 oktober 2024 refereert daarbij in belangrijke mate aan het eerdere rapport met
aanbevelingen van de RDA over vissenwelzijn (RDA, 2018, «RDA Zienswijze Vissenwelzijn»).
In deze brief zal ik daarom in samenhang ingaan op de beide rapporten. Vertrekpunt
daarbij vormen de concrete aanbevelingen uit het rapport van de dierencoalitie en
de specifieke casussen met betrekking tot het dierenwelzijn van aquatische soorten
zoals die in het rapport worden benoemd.
Recent verscheen het rapport van de dierencoalitie: «Naar een dierwaardige visserij en aquacultuur». Uitgangspunt hierin vormen de zes principes die
eerder in 2021 door de RDA zijn geformuleerd met het oog op verbetering van dierenwelzijn
in de veehouderij (RDA, 2021, «RDA Zienswijze Dierwaardige Veehouderij»). In het rapport
van de dierencoalitie worden deze principes vertaald en toegepast naar de welzijnssituatie
voor dieren binnen de visserij en aquacultuur. Het rapport sluit af met een aantal
adviezen voor verschillende stakeholders, waaronder de overheid.
Naar aanleiding van het eerdere specifieke RDA-rapport over vissenwelzijn uit 2018
heeft op 4 april van dit jaar reeds communicatie met de Kamer plaatsgevonden in de
beantwoording van vragen van de Partij voor de Dieren voor het Schriftelijk Overleg
voor de informele Landbouw- en Visserijraad van 7–9 april (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1634). Daarbij is de toenemende aandacht voor welzijnsaspecten van vissen en andere aquatische
dieren in zowel Nederland als in de EU benoemd. Belangrijke randvoorwaarde is voor
dit kabinet dat stappen hierin gezamenlijk in Europees verband genomen moeten worden.
Dit betekent dat de weging van dierenwelzijnsaspecten in de vormgeving van regelgeving
in EU verband moet plaatsvinden. Een gelijk speelveld tussen lidstaten vind ik essentieel
en eigenstandige nationale regelgeving hierop vooruitlopend overweeg ik dus niet.
Zoals eerder aan uw Kamer aangegeven loopt op dit moment een traject tot herziening
van de Europese dierenwelzijnsverordening. Regelgeving met betrekking tot aquatische
soorten wordt, volgens de huidige voorstellen, hierin opgenomen en dat steun ik. In
het kader van deze herziening zal ik, waar nodig, agenderen en ondersteunen dat waterdieren
hierin hun eigen plek krijgen. Hierbij vind ik het van belang dat de criteria die
voor waterdieren gelden specifiek zijn en op de soort toegesneden. Over deze inzet
bent u recentelijk al geïnformeerd in reactie op uw verzoek om nader in te gaan op
dierenwelzijnsaspecten in de aquacultuur in het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen (Kamerstuk
21 501-32, nr. 1673).
Om tot goede soortspecifieke kennis en kwalificaties te komen doe ik daarbij op dit
moment al onderzoeken naar werkbare methoden ter verbetering van het welzijn van aquatische
soorten. Een van deze onderzoeken betreft het bedwelmen van vissen aan boord van vissersschepen.
Het gaat hierbij om de soorten tarbot en schol. U bent hierover geïnformeerd in de
kamerbrief over de agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 15 november 2021 (Kamerstuk
21 501-32, nr. 1354). Recent ben ik hier nader op in gegaan in de beantwoording van feitelijke vragen
bij de begroting 2025 (Kamerstuk 36 600 XIV, nr. 10). Ik heb aangegeven dat ik dit onderzoek voortzet, waarbij het uiteindelijke doel
is om tot een onderbouwd en praktisch werkbaar apparaat voor bedwelming van deze twee
soorten aan boord te komen. Wanneer dit in een bedrijfsmatig toepasbare methode resulteert
kan daarna in Europees verband geagendeerd worden of toepassing van de beschikbare
bedwelmingsapparatuur EU-breed kan worden opgepakt. Over de voortgang van dit onderzoek
zal ik u verder geïnformeerd houden.
Een ander onderwerp waar in het rapport van de dierencoalitie op wordt ingegaan betreft
de praktische toepassing van het bedwelmen van paling voorafgaand aan de slacht. Hiervoor
geldt de verplichting om een specifiek bedwelmingsapparaat toe te passen. Vanuit de
Kamer zijn eerder vragen gesteld over de toepassing van dit apparaat en de handhaving
hierop vanuit de NVWA. Beantwoording hiervan heeft plaatsgevonden op 25 mei 2023 (Aanhangsel
Handelingen II 2022/23, nr. 2703). Bij de beantwoording is aangegeven dat inspecties in de afwegingen rond risicogericht
toezicht vanuit de NVWA een aantal jaar niet hebben plaatsgevonden. Tevens is aangegeven
dat met ingang van dit jaar weer inspecties zullen plaatsvinden. Hierop vooruitlopend
is vorig jaar aan alle bedrijven waar dit apparaat toegepast zou moeten worden een
brief gestuurd waarin is aangekondigd dat vanaf dit jaar weer gerichte controles bij
de bedrijven zullen plaatsvinden. Hiermee is inmiddels gestart.
Onder het kopje bedwelming wordt in het rapport van de dierencoalitie ook ingegaan
op het levend koken van krabben en kreeften in de horeca en voor thuisconsumptie.
Recent heb ik u in het Verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 8 oktober jl.
hierover geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1673).
Ook het in het rapport van de dierencoalitie benoemde punt van de verkoop van garnalen,
afkomstig uit kwekerijen waarbij bij de moedergarnalen de oogsteeltjes worden afgeknipt,
heb ik recent vragen van uw Kamer over beantwoord in het commissiedebat Tuinbouw,
Visserij en Biotechnologie op 3 oktober jl. Een verbod op de verkoop van deze garnalen
is iets wat in Europees verband geregeld moet worden, maar is pas mogelijk als hieraan
voorafgaand deze handeling in Europees verband wordt verboden. Voor de stappen die
hiervoor nodig zijn verwijs ik u verder naar de brief naar aanleiding van de motie
van de leden Kostić (PvdD) en Holman (NSC) over dit onderwerp (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1660). Het in het rapport benoemde punt met betrekking tot de kweek van octopussen en
meer specifiek de plannen voor het opzetten van een kwekerij voor octopus op de Canarische
eilanden heb ik eveneens met de Kamer besproken tijdens het commissiedebat Tuinbouw,
Visserij en Biotechnologie van 3 oktober jl. In het rapport van de dierencoalitie
worden nadrukkelijke kritische kanttekeningen geplaatst bij de mogelijke nadelige
dierenwelzijnsaspecten die aan de kweek van deze diersoort verbonden zijn. Ik heb
aangegeven dat ik dit in Europees verband wil bespreken wanneer de herziening van
de dierenwelzijnsverordening aan de orde komt.
Naast de bovenstaande specifieke onderwerpen wordt in het rapport van de dierencoalitie
in meer algemene zin benoemd dat er aandacht dient te zijn voor de grote verscheidenheid
aan aquatische soorten die gekweekt en gevangen worden. Het is van belang dat in relatie
tot het welzijn van soorten er rekening wordt gehouden met verschillen tussen soorten.
Ik ben hier eerder in deze brief al op ingegaan en heb aangegeven dat ik in Brussel
er daarom op aandring dat in de welzijnsregelgeving naar soortspecifieke welzijnsindicatoren
wordt toegewerkt. Dit sluit ook aan op de aanpak zoals die bijvoorbeeld al in Noorwegen
wordt gevolgd en waar ik u over heb geïnformeerd in het verslag van de Landbouw- en
Visserijraad van 23 september jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1673). De in Europees verband lopende onderzoeksinzet sluit hier ook op aan en ook de
onderzoeken die nationaal lopen zoals die naar tarbot en schol zijn gericht op soortspecifieke
indicatoren. In de afwegingskaders voor subsidietoekenning van de EMFAF middelen voor
innovatie in de kweeksector is dierenwelzijn eveneens een belangrijke pijler voor
het toekennen van subsidies. Hierover bent u begin dit jaar geïnformeerd (Kamerstuk
21 501-32, nr. 1612).
Tot slot wil ik ingaan op de handhaving van de vermelding van de vissoort, de herkomst
en de vangstmethode bij aankoop. Dit betreft een wettelijke verplichting, zoals ook
is benoemd in de adviezen van het rapport van de dierencoalitie. Producenten en handelaren
dienen zich aan deze regelgeving te houden. Deze wetgeving en de handhaving hierop
vallen onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van VWS.
De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, J.F. Rummenie
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.F. Rummenie, staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur