Brief regering : Verzamelbrief naar aanleiding van het commissiedebat Zeden en (on)veiligheid van vrouwen
29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde
28 345
Aanpak huiselijk geweld
34 843
Seksuele intimidatie en geweld
33 552
Slachtofferbeleid
31 015
Kindermishandeling
Nr. 916
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN VAN VOLKSGEZONDHEID,
WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 november 2024
Zoals toegezegd tijdens het commissiedebat Zeden en (on)veiligheid van vrouwen op
16 oktober jl. en het Tweeminutendebat over hetzelfde onderwerp op 23 oktober jl.
sturen wij u voor de begrotingsbehandeling Justitie en Veiligheid de voorliggende
brief met de volgende onderwerpen:
− Een eerste reactie inzake het samenbrengen van expertise voor een «centraal meldpunt
femicide» of «landelijke 24/7 hulplijn»
− Nader antwoord op vragen van het lid Van Nispen over contactverboden
− Nadere informatie over de uitvoering van de motie Van Nispen uit 2020 over de laagdrempelige
voorziening voor slachtoffers, inclusief de afdoening van de aangenomen motie Van
Nispen over één centraal loket bij ernstige privacy-schendingen, die tijdens het Tweeminutendebat
Zeden en (on)veiligheid van vrouwen d.d. 23 oktober jl. is ingediend.
− Antwoord op de openstaande vragen uit het commissiedebat Zeden en (on)veiligheid van
vrouwen
Eerste reactie inzake het samenbrengen van expertise voor een «centraal meldpunt femicide»
of «landelijke 24/7 hulplijn»
In bijna 80% van de moord en doodslag op vrouwen en meisjes in Nederland is de pleger
een (ex-)partner, een ouder of een ander familielid en is er dus sprake van fataal
huiselijk geweld of fatale kindermishandeling. Om femicide te voorkomen is het van
belang dat betrokkenen, omstanders of professionals mogelijke signalen van onveiligheid
en geweldsescalatie herkennen, dat zij advies vragen of melding doen én dat deze adviesvragen
en meldingen adequaat worden opgepakt. Hiervoor zijn kennis, vaardigheden en goede
dossieropbouw noodzakelijk.
Uw Kamer heeft tijdens het commissiedebat Zeden en (on)veiligheid van vrouwen de urgentie
hiervan benadrukt. Bij motie van de leden Van der Werf en Becker verzoekt uw Kamer
de regering om «(met een uitgewerkt plan te komen om) expertise op het terrein van
femicide landelijk samen te brengen ter ondersteuning van een landelijke 24/7 hulplijn,
waar signalen van rode vlaggen voor femicide sneller en beter worden opgepakt».1 Daarnaast verzoekt uw Kamer de regering bij motie van het lid Mutluer om «in beeld
te krijgen welke structurele verbeteringen en uitbreidingen noodzakelijk zijn bij
Veilig Thuis en vrouwenopvangplekken om een veilige en toegankelijke omgeving voor
alle slachtoffers van huiselijk geweld en mogelijk femicide te waarborgen».2
Omdat bij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling niet altijd direct duidelijk
is om wat voor vorm van geweld het gaat (bijvoorbeeld situationeel geweld of dwingende
controle) is het belangrijk dat vroege signalen op de juiste plek binnen komen, waar
met de juiste expertise een inschatting kan worden gemaakt van de situatie. Dit advies-
en meldpunt, met expertise over diverse vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling
en overal in het land (in 25 regio’s) en 24/7 bereikbaar, is Veilig Thuis. In acute
noodsituaties moet de politie, eveneens 24/7 bereikbaar, worden gebeld via 112. In
de aanpak Veiligheid Voorop werken Veilig Thuis en politie (en justitieorganisaties)
nauw samen, zodat de juiste expertise van deze verschillende organisaties worden samengebracht,
op basis waarvan de juiste acties kunnen worden ingezet.
Veilig Thuis heeft (onder meer) als wettelijke taak om als laagdrempelig advies- en
meldpunt te fungeren. Helaas is de werkelijkheid dat mensen drempels ervaren om contact
op te nemen met Veilig Thuis. Dit kan komen omdat het op zichzelf al moed vergt om
advies te vragen of melding te doen, maar bijvoorbeeld ook omdat het niet voor iedereen
duidelijk is wat Veilig Thuis wel en niet doet, het voor sommige mensen onduidelijk
is wat er met een melding gebeurt of omdat ze een negatief beeld hebben van Veilig
Thuis. Wij nemen deze ervaren drempels samen met gemeenten zeer serieus. De oplossing
ligt daarmee echter niet in het oprichten van een nieuw meldpunt. Een nieuw meldpunt of een nieuwe hulplijn heeft onder meer de volgende nadelen:
− Het leidt tot een extra schakel in de uitvoering, omdat dit nieuwe meldpunt ook met
Veilig Thuis (en andere partnerorganisaties) zal moeten samenwerken, en dat kan op
termijn ook weer een drempelverhogend effect hebben.
− Het leidt tot meer onduidelijkheid bij burgers en professionals over waar men terecht
kan: het kabinet wil «wildgroei» van meldpunten en de versnippering van het hulpverleningslandschap
juist tegengaan.
− Bemensing met de juiste expertise is moeilijk. Er bestaat al een groot tekort aan
personeel en bemensing van een nieuw meldpunt heeft bovendien het risico dat personeel
wordt weggetrokken bij Veilig Thuis, waardoor de wachttijden daar kunnen oplopen.
− Een extra meldpunt vergt nieuwe wetgeving, onder meer voor de mogelijkheid tot gegevensuitwisseling,
terwijl de grondslag voor gegevensdeling tussen Veilig Thuis, politie en justitieorganisaties
net wettelijk is verankerd in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en per 1 januari
2025 van kracht wordt.
Het kabinet kiest er dus voor om in te zetten op het versterken van het advies- en
meldpunt dat er al is, om te zorgen voor kundige en slagvaardige medewerkers van Veilig
Thuis, om de samenwerking tussen de partnerorganisaties verder te versterken en om
de bewustwording over wat Veilig Thuis precies doet te vergroten. Acties die hieraan
moeten bijdragen staan beschreven in het plan van aanpak «Stop femicide!» en moeten
dus met prioriteit worden uitgevoerd. Dit is onder meer:
− Het bevorderen van deskundigheid bij professionals over signalen («rode vlaggen»)
van dreigende femicide, zodat zij deze vroeg herkennen en zodat zij adequaat kunnen
handelen. Naar aanleiding van de motie van het lid Van der Werf3 wordt bezien hoe de kennis hierover ook beter kan terechtkomen in de opleiding van
relevante beroepen. De langetermijnstrategie is naar verwachting eind 2025 gereed.
Intussen wordt binnen de afzonderlijke organisaties al gewerkt aan het vergroten van
de kennis over de signalen van dreigende femicide. In november 2024 vindt hierover
een landelijk congres plaats voor rechters, officieren van justitie en advocaten.
Ook wordt op korte termijn bekeken hoe het eerder ontwikkelde online naslagwerk (digizine) over psychisch geweld verder kan worden benut in de interne opleidingen van de betrokken
organisaties.
− Het samen met onder andere politie, Veilig Thuis, vrouwenopvang en wetenschappelijke
experts onderzoeken hoe veiligheids- en risicobeoordeling kan worden verbeterd. Een
eerste verkennend onderzoek zal ongeveer een halfjaar duren en naar verwachting na
de zomer van 2025 gereed zijn. Daarna zal de verdere ontwikkeling en wetenschappelijke
validatie van de veiligheids- en risicobeoordeling moeten plaatsvinden.
− Het verbeteren van de dossieropbouw bij psychisch geweld (waaronder intieme terreur
of dwingende controle), zodat gedragspatronen goed worden herkend en vastgelegd waarmee
ook het strafrecht adequaat kan worden ingezet. Samen met de betrokken organisaties,
waaronder Veilig Thuis, politie, Raad voor de Kinderbescherming en reclassering, zal
dit komende maanden in enkele regio’s worden verkend en beproefd. De eerste resultaten
hiervan worden na de zomer van 2025 verwacht. Het is de bedoeling dat de bevindingen
daarna naar alle regio’s worden verspreid. Tegelijkertijd werken de Staatssecretaris
en Minister van Justitie en Veiligheid aan een wetsvoorstel voor een aparte strafbaarstelling
van psychisch geweld, zoals toegezegd tijdens het commissiedebat Zeden en (on)veiligheid
van vrouwen op 16 oktober jl. Voor de zomer van 2025 informeren we de Tweede Kamer
over de contouren van dit wetsvoorstel.
− Het structureel ondersteunen van de samenwerking tussen Veilig Thuis, politie en justitieorganisaties
(Veiligheid Voorop), zodat deze werkwijze in alle regio’s in het land wordt versterkt.
Ook zetten we in op de versteviging van Veilig Thuis als expertisecentrum huiselijk
geweld en kindermishandeling. Het Landelijk Netwerk Veilig Thuis heeft interne expertgroepen
opgezet met kennis over specifieke geweldsvormen, waaronder intieme terreur of dwingende
controle, die als vraagbaak fungeren voor collega’s in het hele land, van Veilig Thuis
én van partnerorganisaties. Daarnaast wordt gewerkt aan het verbeteren van de werkprocessen
bij Veilig Thuis, onder meer gericht op de aanpak van de wachttijden en het verbeteren
van het handelingsprotocol voor alle Veilig Thuis-medewerkers. We zijn met gemeenten
en het Landelijk Netwerk Veilig Thuis in gesprek over de wijze waarop de aanbevelingen
van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) uit het rapport «Aanhoudende onveiligheid
tijdens het wachten op Veilig Thuis» van 3 oktober jl. over het oplossen van de problematische
wacht- en doorlooptijden bij Veilig Thuis en zorg- en hulpverlening kunnen worden
opgevolgd.
Aanvullend werken we momenteel met gemeenten en Veilig Thuis samen aan het vergroten
van de laagdrempeligheid en toegankelijkheid van Veilig Thuis, onder meer door het
breder bekend maken van het landelijk telefoonnummer van Veilig Thuis (bijvoorbeeld
door het nummer te vermelden na radio en televisieprogramma’s, documentaires of films
waarin huiselijk geweld of kindermishandeling voorkomt) en het mogelijk uitbreiden
van de chatfunctie van Veilig Thuis.
Wij zullen uw Kamer in februari 2025 hierover nader informeren conform de toezegging
in het Tweeminutendebat, evenals in de brief voor de zomer van 2025 over de voortgang
van de prioritaire acties uit het plan van aanpak «Stop femicide!» (waaronder de hierboven
beschreven activiteiten). Daarnaast wordt uw Kamer nog in 2024 geïnformeerd over het
traject waarin de toegang tot hulpverlening voor slachtoffers van (seksueel) geweld
in afhankelijkheidsrelaties beter wordt georganiseerd.
Met gemeenten en de partnerorganisaties gaan wij op korte termijn en vervolgens periodiek
in gesprek, op zowel ambtelijk als bestuurlijk niveau, om de benodigde verbeteringen
in de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling (waaronder femicide) te bespreken,
goed te laten landen en gezamenlijk de voortgang te monitoren. Gemeenten en uitvoeringsorganisaties
hebben hierin immers een doorslaggevende rol. Zonder al die bevlogen en deskundige
professionals bij politie, Veilig Thuis, vrouwenopvang, lokale teams, reclassering
en vele andere organisaties blijven onze beleidsvoornemens bij voornemens. Zij kunnen
daarin het verschil maken voor al die vrouwen, kinderen en anderen die te maken hebben
met huiselijk geweld en kindermishandeling.
Nader antwoord op vragen van het lid Van Nispen over contactverboden
1.
Krijgt een slachtoffer altijd een bewijs mee van het opgelegde contactverbod?
Een slachtoffer wordt door of namens het Openbaar Ministerie altijd schriftelijk geïnformeerd
over een door de officier van justitie of de rechtbank opgelegd contact- of gebiedsverbod.
Dit is conform de OM Aanwijzing Slachtoffers in het strafproces.4 In geval van een onherroepelijke einduitspraak, informeert het Centraal Justitieel
Incassobureau (CJIB) het slachtoffer ook schriftelijk. De bijzondere voorwaarden,
zoals locatie- en contactverboden, maken hiervan onderdeel uit.
2.
Wordt bij het informeren van het slachtoffer over het opgelegde contactverbod dan
ook duidelijk gemaakt waar en hoe de schending ervan kan worden gemeld?
Ja, als het slachtoffer door of namens het Openbaar Ministerie wordt geïnformeerd
over het opgelegde contactverbod, dan wordt daar ook bij vermeld dat het slachtoffer
zich tot de politie kan wenden als er sprake is van een schending. Ook het telefoonnummer
van de politie wordt daarbij weergegeven.
3.
Heeft de politie een centraal systeem van de geldende contactverboden?
Met de voortgangsbrief stalking die op 28 juni 2021 naar uw Kamer is verzonden5 is de eerder ingediende motie6 om contact- en locatieverboden volledig zichtbaar te maken voor alle politiemedewerkers
op straat afgedaan. Als tijdelijke oplossing is dit namelijk sinds eind 2019 georganiseerd
door een taskforce van de politie. Inmiddels is voor een deel van de sanctiemodaliteiten
waarin contact- en locatieverboden worden opgelegd de informatie hierover geautomatiseerd
beschikbaar gemaakt door het CJIB.
4.
Wordt een schending van een contactverbod altijd beoordeeld zodat dit consequenties
kan hebben?
Bij overtreding van een locatie- of contactverbod maakt de politie een melding bij
het Openbaar Ministerie zodat deze beoordeeld kan worden en consequenties kan hebben.
Het Openbaar Ministerie beoordeelt dergelijke meldingen altijd. Als het locatie- of
contactverbod is opgelegd op grond van artikel 509hh Sv (gedragsaanwijzing Openbaar
Ministerie) in geval van heterdaad, kan betrokkene die zich niet aan het gebod heeft
gehouden direct worden aangehouden omdat in dat geval sprake is van overtreding van
artikel 184 of 184a Sr.
5.
In welke gevallen kan van elektronische monitoring gebruikgemaakt worden bij het handhaven
van locatieverboden?
Elektronische monitoring (de enkelband) wordt, net als alle andere opties zoals gedragsinterventies
en behandelingen, door de reclassering overwogen en waar nodig op maat geadviseerd.
In de voortgangsbrief stalking die op 28 juni 2021 naar uw Kamer is verzonden is aangegeven
dat de reclassering vaker de inzet van een enkelband adviseert.7 Ook het aantal adviezen voor het opleggen van een contact- en locatieverbod is toegenomen.
In aanvulling daarop is de actuele situatie dat de reclassering in hoog-risico stalkingszaken
altijd overweegt te adviseren over de mogelijkheid van een contact- en locatieverbod
met de inzet van een enkelband (en de keuze motiveert voor het al dan niet toepassen
van de enkelband in haar advisering). Dit naast de mogelijkheden van een zogenaamd
Dadelijk Uitvoerbaar Toezicht waarbij de voorwaarden direct al hun werking hebben,
zelfs als de verdachte in hoger beroep of cassatie gaat tegen de uitspraak. Daarnaast
vraagt de reclassering in de adviezen aandacht voor het opnemen van een realistisch
en handhaafbaar gebiedsverbod. De aanbeveling is bij slachtoffer-gerelateerde gebiedsverboden
een straal van vijf kilometer. Daarmee ontstaat voldoende reactietijd om in te grijpen
als het verbod wordt overtreden ten behoeve van bescherming van het slachtoffer.
Nadere informatie over de uitvoering van de motie Van Nispen uit 2020 over de laagdrempelige
voorziening voor slachtoffers
Tijdens het commissiedebat Zeden en (on)veiligheid van vrouwen heeft de Staatssecretaris
van Justitie en Veiligheid toegezegd in te gaan op de reactie van het lid Van Nispen
over de afdoening van zijn motie over een laagdrempelige voorziening bij ernstige
privacy-schendingen.8 Daarnaast heeft de Tweede Kamer een daaraan gerelateerde motie van het lid Van Nispen c.s.
aangenomen over één duidelijk loket voor mensen die slachtoffer zijn van ernstige
privacy-schendingen op het internet, die tijdens het Tweeminutendebat Zeden en (on)veiligheid
van vrouwen d.d. 23 oktober jl. is ingediend.9 Hierbij wordt, in overleg met de Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris
Rechtsbescherming, invulling gegeven aan de gedane toezegging en wordt de motie Van Nispen
c.s. over één duidelijk loket afgedaan.
Aan beide moties wordt zo veel mogelijk voldaan door het aanwijzen en ondersteunen
van Helpwanted als laagdrempelige meldvoorziening waar slachtoffers van internetcriminaliteit
en ernstige privacy-schendingen zich kunnen melden voor snel en goed advies, de privacy-schending
op internet snel namens hen beëindigd kan worden en zo mogelijk een aanvang kan worden
gemaakt met het strafrechtelijke traject.
Helpwanted fungeert hiermee als laagdrempelige meldvoorziening, die ook dienstdoet
als voorportaal in een hecht netwerk van de politie, platformen en hulporganisaties.
Door de volledig anonieme en gratis meldmogelijkheid bij Helpwanted, door middel van
chatten, bellen of mailen, kunnen slachtoffers laagdrempelig in contact komen met
medewerkers van de meldvoorziening die slachtoffers handelingsperspectief bieden.
Bij meldingen wordt een luisterend oor geboden, worden slachtoffers direct voorzien
van alle relevante informatie en worden zij geadviseerd over hoe ze het beste met
de situatie om kunnen gaan en welke vervolgstappen genomen kunnen worden.
Helpwanted verwijst in sommige gevallen door naar relevante samenwerkingsinstanties,
zoals het Centrum Seksueel Geweld, Fier, huisartsen en de politie. In veel van deze
gevallen is er sprake van een warme overdracht waarbij een melder diens verhaal niet
opnieuw hoeft te doen. Deze manier van doorverwijzen is vergelijkbaar met het doorverwijzen
van bijvoorbeeld de politie naar gespecialiseerde hulpinstanties en vindt dus pas
plaats nadat de Helpwanted-medewerkers snel en goed advies hebben geboden. Bij ruim
driekwart van de meldingen kunnen Helpwanted-medewerkers zelf alle benodigde hulp
leveren die door melders wordt gevraagd.
Naast het bieden van hulp zorgt Helpwanted ervoor dat het schadelijke materiaal verwijderd
wordt als er sprake is van strafbare dan wel evident onrechtmatige content. Ongeveer
85 procent van de verwijderverzoeken wordt gehonoreerd en in veruit de meeste gevallen
gebeurt dit binnen 24 uur. Vanwege de (nu nog informele) status van Helpwanted als
«betrouwbare flagger» worden verwijderverzoeken van Helpwanted prioritair verwerkt door de platformen.
Met het wetsvoorstel Uitvoeringswet digitaledienstenverordening (DSA) krijgt Helpwanted
naar verwachting ook een formele status.
Een melding bij de laagdrempelige meldvoorziening resulteert dus in zowel handelingsperspectief
in de vorm van snel en goed advies voor slachtoffers als het verwijderen van illegale
content. Momenteel wordt bij Helpwanted bezien hoe de doorverwijzing van een hulpvraag
verder verbeterd kan worden.
Het starten en uitlopen van de opsporing blijft voorbehouden aan de politie en het
Openbaar Ministerie. Daarbij is het van belang dat voor de opsporing een verdenking
van een strafbaar feit nodig is. Dat verhoudt zich niet tot een directe rol van de
overheid bij het beoordelen van alle content die online voorbijkomt. De vrijheid van
meningsuiting, ook online, is een groot goed en elke schijn van overheidscensuur dient
voorkomen te worden. Bovendien is het van toegevoegde waarde, en daarom van belang,
dat de nieuwe meldvoorziening straks als een «betrouwbare flagger» in de zin van de DSA wordt aangewezen. Daarom is er bij de aanwijzing van de laagdrempelige
meldvoorziening voor gekozen om dit bij een onafhankelijke partij te beleggen. Dit
sluit beter aan bij de bestaande systematiek van de zelfregulering van online platforms,
waarin wij in Nederland hebben gekozen voor publiek private samenwerking.
Verder is het in het kader van de bescherming van persoonsgegevens niet wenselijk
dat alle meldingen per definitie onder de aandacht van politie worden gebracht. Tijdens
de pilotfase bij Helpwanted was in minder dan 15% van de meldingen sprake van strafbare
of onrechtmatige content waarvoor een verwijderverzoek kon worden ingediend bij de
platformen. Het aantal meldingen waarvoor een opsporingstraject kan worden gestart
is naar verwachting nog veel lager. Ook is het onwenselijk vanwege het wettelijke
verbod op verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens. Mede daarom is het niet
wenselijk om binnen een meldpunt de opsporing en vervolging te integreren.
Wel zorgen de medewerkers van Helpwanted ervoor dat, als er sprake is van strafbare
content, het strafrechtelijke traject wordt gefaciliteerd, onder meer door ervoor
te zorgen dat eventueel bewijs wordt verzameld en opgeslagen. Ook ondersteunt Helpwanted
slachtoffers in de aanloop naar de aangifte. Hiermee wordt, zoals de motie verzoekt,
zo mogelijk een aanvang gemaakt met het strafrechtelijke traject.
Antwoord op de openstaande vragen uit het commissiedebat Zeden en (on)veiligheid van
vrouwen
Vraag van het lid Bruyning
Welke samenwerking loopt er momenteel tussen Nederland en andere landen van Europa
of eventueel daarbuiten om best practices en kennis over gendergerelateerd geweld te delen?
Het Verdrag van Istanbul is het verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen
en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. De landen die het Verdrag
van Istanbul hebben geratificeerd komen twee tot drie keer per jaar bijeen in de Committee of the Parties in Straatsburg. Tijdens deze vergaderingen komen verschillende best practices naar voren en wordt informatie tussen landen uitgewisseld over de aanpak van gendergerelateerd
geweld.
Daarnaast komen twee keer per jaar in de High Level Group on gendermainstreaming vertegenwoordigers van de lidstaten bijeen, die verantwoordelijk zijn voor gendergelijkheid
en gendermainstreaming op nationaal niveau. De bijeenkomst wordt gezamenlijk georganiseerd
door het land dat het Europese voorzitterschap bekleedt en de Europese Commissie.
Deze bijeenkomsten zijn vooral gericht op coördinatie en het uitwisselen van informatie
over de uitvoering van de EU-strategie voor gendergelijkheid en de activiteiten van
de voorzitterschappen.
De Europese Commissie organiseert verder drie keer per jaar mutual learning seminars waar lidstaten best practices uit kunnen wisselen met een focus op de prioritaire thema’s uit de EU-strategie voor
gendergelijkheid. In aanvulling hierop is door de Commissie in het najaar van 2023
een netwerk opgezet ter preventie van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Dit
netwerk komt twee keer per jaar samen om kennis en best practices met elkaar uit te wisselen en bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten en
experts die afhankelijk van het thema van de bijeenkomst worden uitgenodigd.
Vragen van het lid Becker
Hoe gaat u ervoor zorgen dat potentiële daders sneller in een verplicht behandeltraject
komen en kan snelrecht daar wellicht ook een rol in spelen?
Ten eerste door te onderzoeken hoe veiligheids- en risicotaxatie kan worden verbeterd,
zoals beschreven in het plan van aanpak «Stop femicide!». Als we daarin slagen, kan
dat ertoe bijdragen dat potentiële daders eerder naar de juiste hulp worden verwezen.
Hiermee kan sneller inzichtelijk worden dat bestuursrechtelijke, civielrechtelijke
of strafrechtelijke interventies nodig zijn, waaronder verplichte behandeling.
Ten tweede door uitbreiding van het hulpaanbod in vrijwillig kader. De Staatssecretaris
van Langdurige en Maatschappelijke Zorg onderzoekt momenteel wat gemeenten nodig hebben
om overal een passend hulpaanbod voor plegers te organiseren. Hierbij kan gedacht
worden aan o.a. steun- en lotgenotengroepen en aan de verkenning naar de inzet van
de BORG-gedragstraining ook buiten het strafrechtelijk kader.
Ten derde door beschermende interventies zoals het tijdelijk huisverbod vroegtijdiger
te gaan inzetten; niet alleen in acute crisissituaties, maar ook bij structurele onveiligheid.
Het tijdelijk huisverbod moet altijd gepaard gaan met de inzet van passende hulp,
ook voor plegers, om herhaling van (dreigend) geweld te voorkomen.
Tenslotte worden huiselijk geweld-zaken waarin een verdachte is opgepakt in het strafrecht
afgedaan op de ZSM-tafels (Zorgvuldig, Snel en Op maat). Daar wordt bepaald welke
afdoening het beste bijdraagt aan de veiligheid.
Wat betreft de inzet van het snelrecht: het Openbaar Ministerie bepaalt (in samenspraak
met politie en Rechtspraak) welke zaken via het snelrecht worden afgedaan. Dat kan
in principe ook bij huiselijk geweld. In zijn algemeenheid geldt daarvoor dat het
moet gaan om zaken die eenvoudig van aard zijn, waar het bewijsrechtelijk gemakkelijk
is en/of waar de verdachte bekent. Juist bij ernstige vormen van huiselijk geweld
is vaak meer nodig. Een advies van de reclassering bijvoorbeeld over welke bijzondere
voorwaarden er nodig zijn voor de dader. Een ander belangrijk aspect om in acht te
nemen is dat de snelrechter (politierechter) geen gevangenisstraf hoger dan één jaar
kan opleggen. Zeker bij huiselijk geweld is het van belang dat de verdachte een passende
straf krijgt. Snelrecht systematisch inzetten bij ernstige vormen van huiselijk geweld
is dus niet per se wenselijk.
Kunt u aangeven hoe opvolging wordt gegeven aan de aanbevelingen uit het inspectieonderzoek
naar aanleiding van de dood van Hümeyra?
Op 11 januari 2024 publiceerde de Inspectie van Justitie en Veiligheid (hierna: de
Inspectie) het rapport Gestalkt. Gezien. Gehoord? Vervolgonderzoek op «De aanpak van de stalking door Bekir
E. (2019)». Dit onderzoek naar de aanpak van (ex-)partnerstalking is het vervolg op het kritische
rapport van de Inspectie uit september 2019 naar aanleiding van de stalking van en
moord op Hümeyra in Rotterdam. Op 26 maart 2024 hebben de toenmalige Minister voor
Rechtsbescherming en de Minister van Justitie en Veiligheid, mede namens de Staatssecretaris
van VWS in de beleidsreactie aan uw Kamer10 verbeteracties aangekondigd. Wij informeren uw Kamer hieronder per verbeteractie
over de stand van zaken.
1. Blijven investeren in de aanpak Veiligheid Voorop met expliciete aandacht voor
stalking
Veiligheid Voorop is de vroegtijdige en systeemgerichte aanpak van de zorg-strafpartners
Veilig Thuis, politie, Openbaar Ministerie, reclassering en de Raad voor de Kinderbescherming
met als doel het zorgen voor veiligheid in gezinnen en huishoudens. Het kabinet ondersteunt,
in samenwerking met de VNG, de organisaties en de regio’s hierbij.
Stand van zaken
Investeren in een goed werkend Actieoverleg in alle regio’s
In het rapport wordt een van de kernactiviteiten binnen Veiligheid Voorop, het zogenaamde
Actieoverleg, als succesfactor benoemd. Het Actieoverleg is een belangrijk moment
van vroegtijdige afstemming in een zaak tussen de betrokken partners, bij dreigend
gevaar of risico op gevaar, als er (nog) geen verdachte is aangehouden. Bijvoorbeeld
na een eerste melding bij Veilig Thuis. De partners delen de relevante informatie
die zij hebben en gezamenlijk spreken zij af wie welke actie gaat ondernemen. Uit
het rapport blijkt dat in de regio’s waar het Actieoverleg goed loopt, de regie op
stalkingszaken vaak ook goed is. Maar dit is nog niet in alle regio’s het geval. Daarom
hebben de op landelijk en strategisch niveau betrokken netwerkpartners (het Landelijk
Netwerk Zorg-Straf), in aanvulling op het reguliere contact met de regio’s, in september
een start gemaakt met het bezoeken van de regio’s waar het Actieoverleg effectiever
kan worden. Op basis van die bevindingen worden in het eerste kwartaal van 2025 extra
ondersteunende activiteiten in gang gezet.
Verbeteren samenwerking Slachtofferhulp Nederland en Veiligheid Voorop
Voor het verbeteren van de samenwerking tussen Veiligheid Voorop en Slachtofferhulp
Nederland (hierna: Slachtofferhulp) hebben de netwerkpartners op landelijk niveau
en Slachtofferhulp inmiddels concrete afspraken gemaakt. Zij hebben in beeld gebracht
dat de toegevoegde waarde van Slachtofferhulp in de aanpak Veiligheid Voorop met name
de juridische dienstverlening aan slachtoffers is. Omdat dit vooral in de praktijk
vorm moet krijgen, is Slachtofferhulp vanaf dit najaar met de netwerkwerkpartners
in de regio’s in gesprek over (het verbeteren van) de samenwerking. Momenteel brengen
de netwerkpartners en Slachtofferhulp Nederland gezamenlijk de meerwaarde van Slachtofferhulp onder de aandacht in
alle regio’s.
2. Borgen van specialistische functies en kennis
De Inspectie heeft specifiek voor de politie aanbevolen om de taakomschrijving van
de casusregisseur te concretiseren, te zorgen voor betere borging en een meer uniforme
invulling van deze rol binnen ieder basisteam.
Stand van zaken
De politie heeft in de formalisering van de functie «regisseur zorg en veiligheid»,
waar dus ook de aanpak van stalking onder valt, een landelijk kader uitgewerkt om
te voldoen aan meer eenduidigheid in de regievoering. Bij iedere casus met toenemende,
voortdurende of ernstige zorgen wordt toegewerkt naar het aan deze casus verbinden
van een kwalitatief goede en opgeleide regisseur binnen de politie. Het doel is om
samen met partners effectieve en op elkaar aansluitende interventies in te zetten.
De politie verkent momenteel hoe regievoering er binnen een eenheid uit kan zien.
Alle eenheden hebben nu de opdracht om na te gaan wat passend is om regie te borgen
en hier ook een plan op te maken. Uw Kamer wordt over de stand van zaken geïnformeerd
in de brief over de voortgang van het plan van aanpak «Stop femicide!» voor de zomer
van 2025.
3. Verbeteren risico-inschatting
Bij meldingen over stalking werkt de politie, indien mogelijk met Veilig Thuis, met
het screeningsinstrument Screening Assessment for Stalking and Harassment (SASH). De politie gaat erop toezien dat het SASH-instrument wordt ingevuld door getrainde medewerkers. Daarnaast zien alle betrokken
organisaties, mede op basis van het inspectierapport, mogelijkheden voor verbetering
op het gebied van veiligheids- en risicotaxatie.
Stand van zaken
Het SASH-instrument wordt door de politie ingevuld, waar mogelijk samen met Veilig
Thuis, zodra een zaak als stalking is herkend. Er wordt binnen de politie stevig gestuurd
op het invullen van een SASH bij iedere melding over stalking. De kwaliteit vraagt
doorlopende aandacht. Het SASH-instrument wordt alleen ingevuld door een medewerker
die daarin is getraind. Zoals in de beleidsreactie en in het plan van aanpak «Stop
femicide!» is aangegeven, zien de betrokken organisaties meer in het algemeen kansen
om de veiligheids- en risicotaxatie bij huiselijk geweld, inclusief stalking, en kindermishandeling
in samenhang te verbeteren. Zoals eerder in deze brief vermeld: wij laten onderzoeken
hoe veiligheids- en risicobeoordeling beter kan, zodat stalkings- en geweldsdynamiek
eerder in beeld komt. Wij informeren uw Kamer over de stand van zaken in de brief
over de voortgang van het plan van aanpak «Stop femicide!» voor de zomer van 2025.
4. Communicatie met slachtoffers
Vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de keten en aansluitend op de behoeften
van slachtoffers wordt verkend wat nodig is in de communicatie met slachtoffers en
wat de verbetermogelijkheden zijn binnen de taak van de betrokken organisaties. Hierbij
wordt onder meer bekeken wat een heldere rol- en taakbeschrijving is van een vast
aanspreekpunt voor slachtoffers, welke taken de betrokken organisaties hebben richting
slachtoffers en waar verbetermogelijkheden liggen. Ook de motie van Mutluer en Lahlah
wordt hierbij betrokken.11
Stand van zaken
Deze verbeteractie maakt ook onderdeel uit van het plan van aanpak «Stop femicide!».
De verkenning is in april 2024 gestart. De eerste fase van deze verkenning is afgerond.
De betrokken organisaties, inclusief de slachtofferadvocatuur en Slachtofferhulp Nederland,
hebben met elkaar geconcludeerd dat alle betrokken organisaties, waaronder de politie, een verantwoordelijkheid hebben om
ervoor te zorgen dat het contact met een slachtoffer van stalking tijdens het volledige
traject goed verloopt. De manier waarop en hoe de organisaties dat in samenhang met
elkaar doen, wordt nu door hen verder uitgewerkt. Wij ondersteunen hen daarbij. Wij
informeren uw Kamer over de uitkomst in de brief over de voortgang van het plan van
aanpak «Stop femicide!» voor de zomer van 2025.
Kan de Staatssecretaris met een plan komen om het kind centraler te zetten als het
gaat om het contact of omgang met de (verdachte) dader-ouder na partnerdoding?
Een situatie waarin de ene ouder de andere ouder doodt is voor alle betrokkenen, en
zeker voor de kinderen, een zeer traumatische ervaring. Het is daarom belangrijk dat
er een wet is – de Wet clausulering recht op contact of omgang na partnerdoding –
die waarborgt dat telkens als een kind wordt geraakt door een geval van partnerdoding,
er op een zorgvuldige manier door de kinderrechter wordt afgewogen of contact in het
belang van het kind is. Deze wet ligt op het terrein van het personen- en familierecht
en valt in de portefeuille van de Staatssecretaris Rechtsbescherming.
Namens de Staatssecretaris Rechtsbescherming kunnen wij hierover aangeven dat uit
de wetsevaluatie blijkt dat er altijd in het belang van het kind door de kinderrechter
een zorgvuldige afweging wordt gemaakt over de vraag of contact of omgang in het belang
van het kind is.12 Ook blijkt dat het vastgestelde handelingsprotocol in de meeste gevallen wordt gevolgd,
maar dat professionals ervan afwijken als zij in het belang van het kind zien dat
er meer ruimte nodig is voor een beslissing op maat.
De uitkomsten van de wetsevaluatie laten zien dat het belang van het kind centraal
staat bij de uitvoering. Een plan om het kind centraler te zetten heeft derhalve geen
toegevoegde waarde. Om ervoor te zorgen dat er meer transparantie komt over de manier
waarop uitvoering wordt gegeven aan het belang van het kind is de Raad voor de Kinderbescherming
door de Staatssecretaris Rechtsbescherming gevraagd duidelijker te motiveren wanneer
er, in het belang van kind, van de wet wordt afgeweken. De Raad voor de Kinderbescherming
is hiermee aan de slag en wijst in alle regio’s de betrokken professionals erop dat
in de kinddossiers nadrukkelijk aandacht is voor het opnemen van de wijze waarop het
belang van het kind is meegenomen in het gezags- en omgangsonderzoek.
Is het nog steeds mogelijk voor partijen, zoals gemeenten, om een beroep te doen op
de middelen die voor de uitvoering van de Wet seksuele misdrijven zijn gemaakt, bijvoorbeeld
om handhavers in te zetten voor de handhaving van deze wet?
Zoals ik, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, tijdens het commissiedebat
van 16 oktober jl. heb toegelicht is voor de uitvoering van de Wet seksuele misdrijven,
dankzij de motie Hermans, een aanvullend, structureel bedrag van 20 miljoen euro beschikbaar
gesteld via de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Dit is vooral
bedoeld om de verwachte toename van het aantal zaken als gevolg van de invoering van
de Wet seksuele misdrijven door organisaties in de (strafrecht)keten zoals de politie,
het Openbaar Ministerie en het Centrum Seksueel Geweld te kunnen opvangen. Deze aanvullende
middelen zijn op basis van een kostenraming verdeeld, waarbij gebruik is gemaakt van
het Prognosemodel Justitiële Ketens (PMJ) en van inschattingen van organisaties zelf,
en zijn inmiddels opgenomen in de reguliere financieringslijnen van de desbetreffende
organisaties. Er is geen budget beschikbaar waar partijen, waaronder gemeenten, een
beroep op kunnen doen. Samen met de Minister van Justitie en Veiligheid zullen de
ontwikkelingen in de praktijk nauwlettend worden gevolgd, onder andere om te bezien
of een bijstelling van de toegekende bedragen nodig is.
Wat betreft de handhaving van seksuele intimidatie in het openbaar (artikel 429ter)
waar het lid Becker in haar vraag aan refereert, kan worden opgemerkt dat de handhaving
wordt uitgevoerd door de politie, bijvoorbeeld in het geval dat er melding en/of aangifte
wordt gedaan van (online) seksuele intimidatie of in heterdaadsituaties op straat.
De inzet van de politie op de handhaving van seksuele intimidatie in de fysieke publieke
ruimte wordt door het lokaal gezag bepaald en in het lokale driehoeksoverleg besproken.
Aanvullend wordt er sinds 1 juli jl. in drie gemeenten een pilot uitgevoerd die gericht
is op de handhaving van de strafbaarstelling van seksuele intimidatie in de fysieke
publieke ruimte door boa’s. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid faciliteert
deze gemeenten financieel in het (aanvullend) opleiden van de boa’s die deze strafbaarstelling
handhaven.
De inzet van boa’s in het kader van deze pilot wordt door de drie koplopergemeenten
– als werkgevers van de boa’s – zelf bepaald op basis van de al beschikbare handhavingscapaciteit.
Hier zijn geen extra kosten aan verbonden; het gaat om het anders inzetten van de
beschikbare handhavingscapaciteit. In die gevallen dat gemeenten extra handhavingscapaciteit
nodig zouden hebben, is het ook aan de gemeenten zelf om hiervoor extra middelen vrij
te maken.
Vragen van het lid Krul
Wanneer is het onderzoek naar de vraag in hoeverre Nederland al voldoet aan de minimum
gestelde normen die de EU-Richtlijn stelt en de vraag of aanvullende wet- en regelgeving
nodig is, afgerond?
Momenteel wordt in kaart gebracht wat de EU-Richtlijn ter bestrijding van geweld tegen
vrouwen en huiselijk geweld voor gevolgen heeft voor de nationale wet- en regelgeving.
Het kabinet streeft ernaar om het onderzoek naar de vraag in hoeverre Nederland al
voldoet aan de minimale normen van de EU-richtlijn, en of aanvullende wet- en regelgeving
nodig is, dit jaar af te ronden. Vervolgens zal het implementatiewetsvoorstel, naar
verwachting in het eerste kwartaal van 2025 in consultatie gaan, waarna organisaties
kunnen reageren op het conceptwetsvoorstel.
Het kabinet heeft als doel om het implementatiewetsvoorstel vervolgens in het najaar
van 2025 in te dienen bij de Tweede Kamer.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
I. Coenradie
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
V. Maeijer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I. Coenradie, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
V. Maeijer, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport