Brief regering : Contouren wetsvoorstel ter versterking van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming
31 839 Jeugdzorg
Nr. 1047 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 november 2024
Het kabinet zet zich in om de rechtsbescherming van kwetsbare gezinnen die te maken
                  krijgen met een kinderbeschermingsmaatregel te versterken, zodat ze beter gehoord,
                  betrokken en ondersteund worden. Met het wetsvoorstel de «Wet ter versterking van
                  de rechtsbescherming in de jeugdbescherming»1 geef ik invulling aan die ambitie door te investeren in rechtsbijstand voor ouders
                  die te maken krijgen met kinderbeschermingsmaatregelen. De beslissing over waar het
                  kind in de nabije toekomst opgroeit; thuis of ergens anders, ook wel het perspectiefbesluit
                  genoemd zal met dit wetsvoorstel alleen nog door de kinderrechter genomen kunnen worden.
                  Met deze brief doe ik de toezegging van de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming
                  gestand en informeer ik uw Kamer over de hoofdlijnen van het wetsvoorstel.
               
Aanleiding
Ouders zijn verantwoordelijk voor de zorg, begeleiding en opvoeding van hun kinderen.
                  Als zij dat (tijdelijk) niet kunnen, speelt de overheid in beginsel een ondersteunende
                  rol. Soms is de ondersteunende hulp onvoldoende effectief of wordt die onvoldoende
                  door de ouders geaccepteerd en ontstaat er een situatie waarbij het kind ernstig in
                  zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Dan is gedwongen ingrijpen onvermijdelijk en wordt
                  een kinderbeschermingsmaatregel door een rechter opgelegd. Wanneer een gezin te maken
                  krijgt met jeugdbescherming, is dat buitengewoon ingrijpend voor alle betrokkenen.
                  Dat vraagt om grote zorgvuldigheid.
               
Vanuit ouders, kinderen en de sector jeugdbescherming wordt een dringende behoefte
                  gevoeld aan versterking van de rechtsbescherming van ouders en kinderen. Verschillende
                  rapporten en adviezen hebben inzichtelijk gemaakt dat de rechtsbescherming binnen
                  de jeugdbescherming tekortschiet en aanbevelingen gedaan voor mogelijke verbeteringen.2 De toenmalige Minister voor Rechtsbescherming heeft in november 2022 een plan van
                  aanpak naar uw Kamer gestuurd waarin maatregelen voor de lange termijn werden aangekondigd.3 Ook ik voel een dringende behoefte om werk te maken van verbetering van de rechtsbescherming.
               
Hoofdlijnen wetsvoorstel
Het doel van het wetsvoorstel is het verbeteren van de rechtsbescherming op het moment
                  dat een kinderbeschermingsmaatregel wordt overwogen en de periode nadat een maatregel
                  is opgelegd. Hoe ingrijpender de inbreuk op het gezinsleven, des te meer waarborgen
                  voor rechtsbescherming nodig zijn. Met dit wetsvoorstel wil ik de rechtsbescherming
                  van ouders en kinderen in de jeugdbescherming op de volgende gebieden verbeteren:
               
1. Het voorkomen van een machtiging tot uithuisplaatsing;
2. Het bevorderen van terugplaatsing na uithuisplaatsing;
3. Toezicht en rechtsbescherming bij kinderen die niet thuis opgroeien;
4. Het versterken van de procedurele rechtvaardigheid.
De kosten van de voorgestelde wijzigingen in het wetsvoorstel worden gedekt door de
                  begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en binnen de middelen die
                  met het regeerakkoord zijn gereserveerd.4 De voorstellen om de rechtsbescherming van kwetsbare gezinnen in het gedwongen kader
                  te versterken zijn ook in lijn met het advies van de Commissie Dooijeweert 2023.5 Dit advies is gericht op de context van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming.
               
1. Voorkomen van een machtiging tot uithuisplaatsing
Beslissingen over uithuisplaatsing hebben grote impact op het recht van kinderen en
                  ouders op gezinsleven (artikel 10 Grondwet, artikel 8 EVRM en artikelen 5, 9 en 19
                  van het Verdrag inzake de rechten van het Kind (IVRK)). Daarom moeten deze beslissingen
                  uiterst zorgvuldig worden genomen, waarbij goed wordt afgewogen of een uithuisplaatsing
                  echt noodzakelijk is en of deze in verhouding staat tot de ontwikkelingsbedreiging
                  van het kind. Tegelijkertijd heeft de staat een positieve verplichting om kinderen
                  tegen mishandeling en verwaarlozing te beschermen (artikelen 10 en 11 Grondwet, artikelen 3
                  en 8 EVRM en artikel 19 IVRK). De huidige praktijk laat zien dat een uithuisplaatsing
                  in verschillende opzichten niet altijd leidt tot verbetering voor het kind. Daarom
                  is het belangrijk dat de wettelijke waarborgen rondom en gedurende een uithuisplaatsing
                  stevig zijn verankerd.
               
Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat
                  bij een uithuisplaatsing ten minste aan drie voorwaarden moet worden voldaan: 1. er
                  moet voldoende aanleiding zijn om in te grijpen, 2. de gevolgen van dit ingrijpen
                  voor het gezin moeten zorgvuldig worden onderzocht en 3. er moet worden gekeken naar
                  alternatieven die minder ingrijpend zijn.6 De kinderrechter is daardoor verplicht om precies uit te leggen waarom het niet mogelijk
                  is om het kind op een minder ingrijpende manier te beschermen, met als doel dat de
                  uithuisplaatsing alleen wordt ingezet als uiterst middel. Het is passend om ook in
                  onze wetgeving te borgen dat het onderzoek naar alternatieven zorgvuldig moet worden
                  uitgevoerd. Daarom wordt het subsidiariteitsbeginsel toegevoegd aan de rechtsgronden
                  voor zowel de ondertoezichtstelling als de uithuisplaatsing.7
2. Bevorderen van terugplaatsing – evaluatie opvoedperspectief en verplicht omgangsplan
Het doel bij een uithuisplaatsing is in de eerste plaats om het kind te beschermen.8 Als de veiligheid van het kind is gewaarborgd, is vervolgens het doel dat ouders
                  zo snel mogelijk weer de zorg voor hun kind kunnen overnemen, zodat het kind weer
                  veilig terug naar huis kan. In het wetsvoorstel wordt dit uitgangspunt van «werken
                  aan terugplaatsing» wettelijk vastgelegd.9 Bij het werken aan terugplaatsing is tussentijdse omgang met de ouder(s) cruciaal.
                  Mede daarom krijgt omgang in de periode waarin een kind uit huis is geplaatst in het
                  wetsvoorstel een veel prominentere plek bij uithuisplaatsingen dan nu het geval is.
                  Er wordt een verplicht omgangsplan voorgesteld. De gecertificeerde instelling (GI)
                  krijgt een periode van zes weken na de uithuisplaatsing de tijd om een plan op te
                  stellen waarin het contact tussen het kind en de ouders moet worden geregeld. Als
                  het de GI en ouder(s) binnen deze periode niet lukt om tot een omgangsplan te komen,
                  legt de GI dit voor aan de kinderrechter, die in dat geval een omgangsregeling kan
                  vaststellen. Ook stel ik voor te regelen dat de GI moet onderzoeken welke mogelijkheden
                  er zijn voor contact tussen het kind en eventuele broers/zussen als zij gescheiden
                  worden/zijn geplaatst na uithuisplaatsing.
               
Daarnaast wordt de beslissing over het opvoedperspectief van het kind in de nabije
                  toekomst (ook wel perspectiefbesluit genoemd) in het wetsvoorstel expliciet bij de
                  kinderrechter neergelegd.10 Vanaf het eerste verzoek tot uithuisplaatsing moet duidelijk zijn wat het opvoedperspectief
                  van het kind is, en dat dit bij elke verlenging van de machtiging opnieuw wordt beoordeeld.
                  Hierdoor kan de kinderrechter bijsturen als blijkt dat de mogelijkheden voor terugplaatsing
                  nog onvoldoende zijn onderzocht. Dit waarborgt een goede, tijdige rechtsbescherming
                  tegen beslissingen over het opvoedperspectief van het kind.
               
Mede als gevolg van de toeslagenproblematiek en de berichten in de media over vermeende
                  uithuisplaatsingen als gevolg daarvan, zijn er zorgen over de inspanningen die worden
                  verricht om na een gedwongen uithuisplaatsing van een kind – opgelegd door de kinderrechter –
                  te werken aan een terugplaatsing. In opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek-
                  en datacentrum (WODC) onderzoekt de Universiteit van Leiden de praktijk van uithuisplaatsingen
                  en terugplaatsingen, met als doel (meer) zicht te krijgen op het proces van uithuisplaatsing
                  van kinderen en terugplaatsing in het gezin. Het onderzoek wordt naar verwachting
                  einde 2024 afgerond.
               
3. Toezicht en rechtsbescherming bij kinderen die niet thuis opgroeien
Uithuisplaatsing
Het uitgangspunt van jeugdzorg is om zo veel als mogelijk te waarborgen dat kinderen
                  en ouders als gezin bij elkaar blijven, of na uithuisplaatsing zo snel mogelijk weer
                  herenigd worden. Dat geldt ook voor broers en zussen onderling. Indien uit huis plaatsen
                  noodzakelijk is, worden broers en zussen daarom zo veel als mogelijk samen geplaatst.11 Dit uitgangspunt wordt gecodificeerd in het wetsvoorstel.12 De enige uitzondering hierop is als samen plaatsing niet in het belang is van de
                  kinderen of van een van hen. Het opnemen hiervan in de wet betekent dat expliciet
                  is vastgelegd dat praktische belemmeringen in principe geen obstakel mogen vormen
                  voor de verwezenlijking van het recht op bescherming van het gezinsleven. De betrokken
                  organisaties bij de uithuisplaatsing zullen hier expliciet rekening mee moeten houden.
                  Ook voor uithuisplaatsingen in het vrijwillig kader geldt het recht op samenplaatsing
                  voor broers en zussen, daarom wordt dit uitgangspunt ook opgenomen in de Jeugdwet.
               
Voogdij
Bij de uithuisplaatsing in het kader van de ondertoezichtstelling blijft een kind
                  in beeld bij de rechtbank door de regelmatig benodigde verlengingsverzoeken en bij
                  twee jaar uithuisplaatsing bij de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK). Een vergelijkbare
                  vorm van indirect toezicht bestaat niet als na verloop van tijd het gezag van ouders
                  wordt beëindigd en de voogdij bij een gecertificeerde instelling wordt belegd.13 Een voogdijmaatregel duurt immers doorgaans voort tot dat het kind meerderjarig is.
                  Deze wordt niet meer periodiek ter toetsing voorgelegd aan de kinderrechter. Daardoor
                  kunnen problemen in bijvoorbeeld een pleeggezin, gezinshuis of residentiële jeugdhulp
                  te lang buiten beeld blijven. In het wetsvoorstel wordt daarom een periodieke evaluatie
                  van de voogdij voorgesteld. Deze evaluatie zal ik in de komende maanden nader uitwerken
                  waarbij de vraag centraal staat hoe dit toezicht zodanig kan worden ingericht dat
                  dit tot de juiste effecten leidt. In 2025 start ik een pilot om de effecten in de
                  praktijk te beproeven. Ik zal dit laten monitoren via het WODC.
               
Daarnaast ontbreekt in de huidige voogdijregeling een effectief rechtsmiddel om geschillen
                  over de uitvoering van de voogdij aan de kinderrechter voor te leggen. In het wetvoorstel
                  wordt een geschillenregeling die openstaat voor het kind van twaalf jaar en ouder,
                  de pleegouders, de GI en de aanbieder van jeugdhulp voorgesteld. Een geschil kan bijvoorbeeld
                  gaan over een conflict tussen pleegouders en een GI over het type hulp dat wordt ingezet.
                  Daarnaast krijgen ouders het recht om tijdens de voogdij op een laagdrempelige manier
                  een verzoek bij de kinderrechter in te dienen om de omgangsregeling vast te stellen
                  of te wijzigen. Laagdrempelig betekent dat dit verzoek kan worden ingediend zonder
                  advocaat en dat het verzoek kosteloos wordt behandeld. Op deze manier wordt de omgang
                  tussen de minderjarigen en ouders beter gewaarborgd tijdens de voogdij.
               
4. Procedurele rechtvaardigheid – rechtsbijstand, verlagen leeftijdsgrens hoorrecht
                     en verkorten termijnen
Ouders die te maken krijgen met ingrijpende beslissingen door de rechter hebben recht
                     op goede rechtsbescherming. Rechtsbijstand is daarbij van grote meerwaarde. Ouders
                     werden tot voor kort om verschillende redenen vaak niet bijgestaan, zoals financiële
                     overwegingen, een gebrek aan kennis over het recht op (gesubsidieerde) rechtsbijstand
                     of onvermogen om dit zelfstandig te regelen.
                  
Om de effecten van betere rechtsbijstand te verkennen heeft de toenmalige Minister
                     voor Rechtsbescherming per 1 januari 2023 middelen beschikbaar gesteld voor een pilot
                     kosteloze rechtsbijstand voor ouders die te maken krijgen met een procedure rondom
                     eerste uithuisplaatsing en gezagsbeëindiging. Deze pilot is geëvalueerd door het WODC
                     en het eindrapport heeft uw Kamer ontvangen.
                  
Uit de evaluatie blijkt dat rechtsbijstand meerwaarde heeft vóór, tijdens en na de
                  zitting bij de kinderrechter. Voorafgaand aan de zitting zijn ouders dankzij de advocaat
                  beter geïnformeerd en weten zij duidelijker wat hen te wachten staat. Tijdens de zitting
                  zorgt rechtsbijstand ervoor dat de standpunten van ouders duidelijker worden verwoord.
                  Met de ondersteuning van een advocaat hebben ouders een evenwichtiger positie ten
                  opzichte van de RvdK of GI en ze voelen zich beter gehoord. Het draagt daardoor bij
                  aan een meer gelijkwaardige positie op zitting. Na afloop van de zitting heeft rechtsbijstand
                  waarde omdat de advocaat de uitspraak van de kinderrechter kan uitleggen en ouders
                  kan informeren en adviseren over mogelijke vervolgstappen. Hierdoor draagt rechtsbijstand
                  in belangrijke mate bij aan procedurele rechtvaardigheid.14
In de pilot wordt de rechtsbijstand kosteloos aangeboden. De rechtbank wijst ambtshalve
                  een advocaat toe, zodat ouders niet zelf het initiatief hoeven te nemen. Daarmee worden
                  bestaande belemmeringen bij ouders grotendeels weggenomen. Het staat ouders natuurlijk
                  vrij om zelf een andere advocaat te regelen. De onderzoekers bevelen aan om de pilot
                  om te zetten in een structurele regeling en adviseren de reikwijdte uit te breiden.
                  Op basis van de bevindingen wil ik het recht op kosteloze rechtsbijstand in procedures
                  rondom uithuisplaatsing en gezagsbeëindiging voor ouders wettelijk vastleggen in het
                  wetsvoorstel.15 In de komende periode werk ik deze regeling samen met de betrokken organisaties verder
                  uit. Ik ben voornemens de reikwijdte van de regeling uit te breiden naar verlengingsprocedures
                  en naar een afzonderlijke advocaat voor beide ouders met gezag (in geval van tegengestelde
                  belangen tussen ouders, bijvoorbeeld na echtscheiding). Ook stel ik voor om een piketregeling
                  bij spoeduithuisplaatsingen in te regelen. Ik ben in overleg met de Rechtspraak, Raad
                  voor Rechtsbijstand, RvdK en de advocatuur over hoe de uitbreiding van de reikwijdte
                  zorgvuldig en voortvarend kan worden geregeld.
               
Omdat rechtsbijstand zo essentieel is, verleng ik de huidige pilot totdat een structurele
                     regeling van kracht is.
                  
Daarnaast wil ik de stem van kinderen in procedures verbeteren. Ik vind het belangrijk
                     dat hun mening wordt gehoord en meegewogen in belangrijke beslissingen die hen aangaan.
                     De huidige regeling voorziet erin dat minderjarigen vanaf de leeftijd van twaalf jaar
                     standaard door de rechter worden uitgenodigd voor een kindgesprek.16 Het kindgesprek is een vertrouwelijk gesprek tussen het kind en de rechter waarin
                     hij/zij kan vertellen over de zaak waar hij/zij bij betrokken is. De rechter kan flexibel
                     omgaan met deze leeftijdsgrens, waardoor bij een aantal gerechten en rechtbanken ook
                     kinderen vanaf acht jaar worden gehoord. Hier wordt verschillend mee omgegaan. Daarom
                     verlaag ik de leeftijdsgrens voor het hoorrecht door de kinderrechter van twaalf naar
                     acht jaar voor alle jeugd- en familiezaken die kinderen aangaan.17
Naast het verlagen van de leeftijdsgrens zijn er verbeteringen nodig in de manier
                  waarop kinderen op een kindvriendelijke manier kunnen participeren in juridische procedures,
                  zoals ook blijkt uit eerder onderzoek en recentelijk een ervaringsonderzoek van Villa
                  Pinedo naar de ervaringen van kinderen die een gesprek met een kinderrechter hebben
                  gevoerd in scheidingsprocedures van hun ouders.18 Dit betreft verbeteringen ten aanzien van oproepbrieven, kindvriendelijke wachtruimtes,
                  de steun en begeleiding van het kind tijdens de procedure, en de gespreksvoering door
                  de rechter. Ik zal de komende periode in samenwerking met de rechtspraak en relevante
                  belangenorganisaties dit uitwerken tot concrete verbetervoorstellen om kinderen gedurende
                  een juridische procedure extra ondersteuning te bieden. Ik zal uw Kamer hierover in
                  Q1 van 2025 informeren.
               
Tot slot zet ik in op het verkorten van termijnen en het versnellen van gerechtelijke
                  procedures, zodat ouders en kinderen sneller duidelijkheid krijgen. In het wetsvoorstel
                  wordt de wettelijke termijn waarbinnen een met spoed verleende machtiging tot uithuisplaatsing
                  ter zitting moet worden behandeld verkort van veertien naar zeven dagen19 en de hoger beroepstermijn wordt verkort van drie maanden naar zes weken.
               
Hoe verder vanaf hier?
Mijn streven is om het wetsvoorstel «Wet ter versterking van de rechtsbescherming
                  in de jeugdbescherming» eind dit jaar in consultatie te brengen. Ik wil vervolgens
                  het wetsvoorstel in 2025 aan de Raad van State voor advies voorleggen en bij uw Kamer
                  indienen.
               
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, T.H.D. Struycken
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid