Brief regering : Reactie op de motie van het lid Ellian over het beloningsgeld voor tips ten aanzien van personen op de Nationale Opsporingslijst substantieel verhogen (Kamerstuk 36560-VI-16)
29 911 Bestrijding georganiseerde criminaliteit
Nr. 452
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 november 2024
In deze brief reageer ik op de door uw Kamer aangenomen motie van het lid Ellian tijdens
het wetgevingsoverleg Jaarverslag en slotwet van 20 juni 2024.1In deze motie wordt de regering opgeroepen (i) het beloningsgeld voor tips ten aanzien
van personen op de Nationale Opsporingslijst substantieel te verhogen, en (ii) te
bewerkstelligen dat er geen verschillen bestaan tussen de Nationale Opsporingslijst
en de «Most Wanted List» van Europol (hierna: de EU Most Wanted List).
In deze brief ga ik eerst in op het eerste deel van de motie over het beloningsbeleid
voor tips, waarbij ik tevens acht sla op de uitkomst van het verkennend onderzoek
dat het WODC in 2021 heeft verricht naar de invloed van tip- en beloningsgelden op
de meldingsbereidheid van burgers.2 De Kamer is op 14 juni 2021 op de hoogte gebracht van het onderzoek.3 Daarbij zal ik ook ingaan op de betekenis van deze bevindingen en toelichten waarom
ik de motie van het lid Ellian uitvoer binnen de bestaande kaders, in die zin dat
het Openbaar Ministerie (OM) bij mij aanklopt in de gevallen dat het wenselijk is
om het beloningsgeld (verder) te verhogen en dat er dan naar een passende oplossing
wordt gezocht. Vervolgens zal ik ingaan op de «Nationale Opsporingslijst» en de «EU
Most Wanted List». Hierbij zal ik toelichten wat het verschil is tussen de lijsten
en hoe ik dit deel van de motie uitvoer.
1. Beloningsbeleid
Beloningsgelden
Beloningsgelden zijn gebaseerd op de Circulaire bijzondere opsporingsgelden.4 Onder beloningsgeld(en) wordt in deze Circulaire verstaan: «Geld(en) dat op verzoek
van de betrokken hoofdofficier van justitie door de Minister van Veiligheid en Justitie
beschikbaar wordt gesteld voor een tipgever.» De hoogte van die beloning kan variëren
afhankelijk van de ernst van de zaak en de aard van de gegeven informatie.
Uitkomst verkennend onderzoek
In 2021 is er een verkennend WODC-onderzoek verricht naar het effect van beloningsgelden.
Het WODC trekt de conclusie dat er geen «aantoonbare relatie bestaat tussen de hoogte
van het tip- en beloningsgeld en de meldingsbereidheid van burgers. Hiermee wordt
bedoeld dat, in het licht van de andere factoren die ook mee kunnen spelen bij het
delen van informatie, niet kan worden gesteld dat het verhogen van de tipgelden per
definitie tot meer en/of betere informatie leidt, of zelfs een negatief effect heeft
op de informatievoorziening.»5 De bereidheid tot het doen van een melding is dus afhankelijk van meerdere factoren,
waarbij de (financiële) beloning en de hoogte daar slechts één van is. Uit dit onderzoek
blijkt ook dat andere factoren, zoals het risico waaraan de tipgever zich blootstelt
wanneer hij informatie deelt met de opsporingsautoriteiten en zijn opvattingen over
de aard en de ernst van de strafbare feiten, hierbij een rol kunnen spelen.6 Daarnaast kan de tipgever gedreven worden door bepaalde motieven, zoals wraak, het
uitschakelen van concurrentie en het verspreiden van desinformatie.
Gelet op de conclusie van het WODC zal het substantieel verhogen van de huidige beloningen
niet vanzelfsprekend leiden tot meer (bruikbare) tips voor het opsporingsonderzoek.
Het kan mogelijk zelfs ongewenste neveneffecten hebben.
Mogelijke ongewenste neveneffecten
Voor het oplossen van (zeer) ernstige misdrijven waardoor de rechtsorde wordt geschokt
of voor de opsporing van voortvluchtige verdachten en veroordeelden, kan de hoofdofficier
van justitie – met voorafgaande machtiging van de Minister van Justitie en Veiligheid
– een beloning uitloven.7 Het uitloven van een beloning en de hoogte daarvan dient langs de lat van de «proportionaliteit»
en «subsidiariteit» te worden beoordeeld. Daarbij dient tevens rekening te worden
gehouden met de mogelijke ongewenste neveneffecten die aan het uitloven of verhogen
van een beloning ten grondslag liggen, zoals de impact die het uitloven van de beloning
kan hebben binnen het criminele milieu en de informatievoorziening. Het verhogen van
de beloning kan leiden tot bijvoorbeeld meer valse tips of aanwijzingen om de opsporingsautoriteiten
op het verkeerde been te zetten en/of kan het «premiejagers»8 in de hand werken. Dit zal wat betreft het natrekken van deze aanwijzingen ook in
negatieve zin gevolgen hebben voor de opsporingscapaciteiten.
Verkennend onderzoek in Australië, België en Duitsland
Het eerder genoemde verkennend onderzoek van het WODC laat zien dat het ook in Australië,
België en Duitsland gebruikelijk is dat de opsporingsinstanties beloningen uitloven
voor informatie over gepleegde strafbare feiten of de vindplaats van voortvluchtige
verdachten of veroordeelden. De bedragen die in België en Duitsland zijn uitgeloofd,
zijn vergelijkbaar met de beloningsbedragen die wij in Nederland kennen. De hoogte
van de beloning bedraagt over het algemeen maximaal enkele tienduizenden euro’s.9
Wat de invloed van de beloningsgelden is geweest op het gebruik van informatie afkomstig
van deze burgers kunnen de onderzoekers niet vaststellen, omdat zij geen informatie
hebben gekregen van de uitbetaalde beloningen en hun rol in de opsporing in die landen.10
Vervolg
Hoewel ik het belang van het uitloven van beloningsgeld als instrument voor het ophelderen
van ernstige misdrijven en het traceren van voortvluchtige verdachten en veroordeelden
zie, stel ik op basis van hetgeen hiervoor uiteen is gezet vast dat het substantieel
verhogen van het beloningsgeld niet per definitie het gewenste effect zal hebben zoals
wordt beoogd door deze motie. Daarnaast kan het substantieel verhogen van het beloningsgeld
mogelijk ongewenste neveneffecten hebben. Het uitloven van beloningsgeld vergt bovendien
maatwerk per geval. Dit maatwerk wordt ook toegepast voor zaken die aan de bovenkant
van de Nationale Opsporingslijst staan. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft binnen
de huidige praktijk de mogelijkheid om in specifieke gevallen het beloningsgeld te
verhogen. Ik heb hierover gesproken met het College van procureurs-generaal van het
OM. Het College onderschrijft het voorgaande. Mocht blijken dat het in de praktijk
toch wenselijk is om in bepaalde specifieke gevallen het beloningsgeld voor tips ten
aanzien van personen (hoog) op de Nationale Opsporingslijst (verder) te verhogen dan
zal het College dit met mij bespreken en dan zal naar een passende oplossing worden
gezocht. Ik zal de motie op deze manier uitvoeren; door het beloningsgeld strategisch,
weloverwogen en via maatwerk in te blijven zetten.
2. Opsporingslijsten
De Nationale Opsporingslijst en de EU Most Wanted List hebben beide tot doel om –
met hulp van het publiek en via tips – (voortvluchtige) verdachten of veroordeelden
van ernstige misdrijven op te sporen en aan te houden.
Er bestaan ook enkele belangrijke verschillen tussen deze twee lijsten.
De Nationale Opsporingslijst
De Nationale Opsporingslijst van de politie is een lijst waarop de meest gezochte
criminelen van Nederland staan. Deze lijst richt zich op ernstige misdrijven die op
Nederlands grondgebied hebben plaatsgevonden of gepleegd zijn door Nederlandse staatsburgers.
De primaire focus ligt hier op de nationale opsporing, ondanks dat er ook sprake kan
zijn van een bepaalde vorm van Europese of Internationale samenwerking. Het OM kan
ongelimiteerd subjecten op de Nationale Opsporingslijst plaatsen, mits er is voldaan
aan een aantal criteria. Deze criteria houden onder andere verband met de ernst van
het misdrijf, de gevolgen voor de openbare orde en veiligheid, en het tekortschieten
van de reguliere opsporingsmiddelen.
De EU Most Wanted List
Op de EU Most Wanted List staan (voortvluchtige) verdachten of veroordeelden van ernstige
misdrijven die worden gezocht door de verschillende lidstaten van de Europese Unie.
Deze lijst heeft een internationaal c.q. grensoverschrijdend karakter omdat het hier
verdachten of veroordeelden uit de deelnemende EU-lidstaten betreffen. Het gaat hier
vooral om gepleegde strafbare feiten die de eigen landsgrenzen overtreffen of om verdachten
en veroordeelden die zich buiten de eigen landsgrenzen schuilhouden. Anders dan bij
de Nationale Opsporingslijst kan elk EU-lidstaat slechts twee subjecten op de opsporingslijst
laten plaatsen, die door Europol wordt ondersteund en door ENFAST (European Network
of Fugitive Active Search Teams) namens de lidstaten wordt beheerd.11 Dit betekent dat als een EU-lidstaat een ander subject op de EU Most Wanted List
wil plaatsen, een ander subject op die lijst moet worden verwijderd. De gedachte hierachter
is om de lijst «levend» en ook vooral overzichtelijk te houden. Aan dit uitgangspunt
wordt afbreuk gedaan op het moment dat elk deelnemende lidstaat ongelimiteerd subjecten
op de lijst kan plaatsen. Het plaatsen van subjecten op de EU Most Wanted list zal
bovendien alleen van toegevoegde waarde kunnen zijn als er aanknopingspunten zijn
om aan te nemen dat een verdachte of veroordeelde zich buiten de eigen landgrens schuilhoudt.
Vervolg
Gelet op het voorgaande acht ik het niet mogelijk om de Nationale Opsporingslijst
en de EU Most Wanted List gelijk te trekken. Wel draag ik er uiteraard zorg voor dat
de samenwerking tussen Nederland/het Nederlandse FAST-team en ENFAST optimaal is en
dat de meeste relevante gezochte personen namens Nederland op de EU Most Wanted List
worden gezet. Ik zal bij het OM aandacht vragen voor het zoveel mogelijk voorkomen
van discrepanties tussen de twee lijsten.
De Minister van Justitie en Veiligheid, D.M. van Weel
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid