Brief regering : Stand van zaken en ontwikkelingen die betrekking hebben op het waterdomein
27 625 Waterbeleid
Nr. 693
BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 november 2024
Met deze brief wordt de Tweede Kamer voor het Wetgevingsoverleg (WGO) Water van 18 november
2024 geïnformeerd over de stand van zaken en ontwikkelingen die betrekking hebben
op het waterdomein. Daarnaast wordt met deze brief invulling gegeven aan een aantal
moties en toezeggingen. Het vorige debat, het Commissiedebat (CD) Water is nog maar
kort geleden, maar in het altijd actieve en actuele waterdomein zijn diverse ontwikkelingen
te melden.
In de brief komen de volgende onderwerpen aan bod:
1. Waterveiligheid en Ruimte voor de Rivier 2.0
2. Waterkwaliteit
3. Grondwater
4. Zoetwater, Droogte en Klimaatadaptatie
5. Noordzee en Grote Wateren
6. Caribische delen van het Koninkrijk
7. Overig
1. Waterveiligheid en Ruimte voor de Rivier 2.0
Herijking HWBP en impact-analyse potentiële systeemmaatregelen die de HWBP-opgave
kleiner kunnen maken
In het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) wordt hard gewerkt om de primaire keringen
in 2050 aan de normen te laten voldoen. Dit jaar is de werking van het wettelijk stelsel
van waterveiligheid geëvalueerd en is gewerkt aan een actuele inschatting van de dijkversterkingsopgave,
dit zijn de tussenresultaten van de herijking van het HWBP zoals benoemd in het Regeerprogramma.
Daarover wordt de Kamer conform de wet en zoals toegezegd, eind 2024 geïnformeerd.
De motie van de leden Grinwis en Peter de Groot verzoekt de regering een impact-analyse
uit te voeren naar potentiële systeemmaatregelen in het benedenrivierengebied die
de waterveiligheid kunnen vergroten en de HWBP-opgave kleiner kunnen maken.1 Bij de uitvoering van deze motie worden de volgende aspecten betrokken:
− Het is inderdaad van belang om naar het hele waterveiligheidssysteem te blijven kijken.
Potentiële systeemwerkingsmaatregelen hebben voornamelijk invloed op de waterstand.
Er zijn twee mogelijke redenen waarom een dijk niet voldoet aan de norm: de dijk is
niet stabiel genoeg of de dijk is niet hoog genoeg. In het (beneden)rivierengebied
wordt de huidige dijkversterkingsopgave vooral bepaald door een tekort aan stabiliteit.
Daarom hebben systeemwerkingsmaatregelen naar verwachting maar een beperkt effect
op het verminderen van de HWBP-opgave tot 2050. Bij een veranderende waterstand moet
de stabiliteit namelijk alsnog verbeterd worden. Dit is in lijn met het onderzoek
naar de Hollandkering.2
− Systeemwerkingsmaatregelen zijn wel van belang voor het HWBP, maar ook na 2050 blijven
dijkversterkingen noodzakelijk om aan de normen voor waterveiligheid te voldoen. Dit
is onder andere een gevolg van hogere waterstanden. Daarom is het belangrijk om voor
de middellange termijn te zoeken naar optimalisaties in het hoofdwatersysteem. Die
optimalisaties hebben niet alleen betrekking op waterveiligheid maar ook op bijvoorbeeld
zoetwaterbeschikbaarheid en scheepvaart.
− Hieraan wordt al gewerkt: een eerste stap wordt gezet met de herijking van de afvoerverdeling
in 2026 in het kader van het Programma Ruimte voor de Rivier 2.0. Het Kennisprogramma
Zeespiegelstijging en de herijking van het Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden leveren
daarnaast belangrijke kennis op over mogelijke toekomstige systeemkeuzes.
De motie vraagt om een substantiële analyse. Dit betekent dat de uitvoering van deze
motie zich zal uitstrekken over de komende jaren. In het Nationaal Waterprogramma
(2027) zal de Kamer geïnformeerd worden over de uitvoering van de motie met de resultaten
van de genoemde onderzoeken en het vervolg.
Motie Pompstation Bergambacht
In het WGO Water van 29 januari 2024 (Kamerstuk 36 410 J, nr. 8) hebben de leden Peter de Groot en Grinwis een motie ingediend waarin verzocht wordt
«om versterking van dijktraject 15–2 binnen het Hoogwaterbeschermingsprogramma te
prioriteren om versneld de kans op een overstroming van pompstation Bergambacht terug
te brengen naar 1 op 3.000».3
De Minister van IenW heeft in de appreciatie van de motie aangegeven in gesprek te
gaan met betrokkenen, indachtig de besluitvormingsstructuur binnen het HWBP en de
invloed op andere urgente trajecten.4
Met Dunea, het Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard, de programmadirectie
van het Hoogwaterbeschermingsprogramma en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)
is overleg gevoerd. Er is geconstateerd dat deze partijen hun wettelijke en beleidsmatige
rol en taak zoals beoogd invullen. Dunea heeft het overstromingsrisico rond het pompstation
in beeld gebracht. Bij uitval van het pompstation kunnen ca. 1,4 miljoen inwoners
zeker meerdere maanden niet meer beschikken over kwalitatief voldoende stromend drinkwater.
Dunea neemt maatregelen binnen haar eigen mogelijkheden om potentiële gevolgen te
beperken, o.a. door het vergroten van de (nood)drinkwatervoorraad en het maken van
noodplannen.
Dunea heeft daarnaast aan het Hoogheemraadschap gevraagd om de kans op overstroming
te verkleinen door dijktraject 15–2 eerder te versterken.
Het Hoogheemraadschap heeft haar dijkversterkingen op basis van urgentie geprioriteerd.
Dijktraject 15–2 zal in de periode 2040–2050 worden versterkt om daarmee in 2050 te
voldoen aan de norm. Dit betekent zeker niet dat de situatie niet veilig is: vanuit
haar zorgplichttaak geeft het Hoogheemraadschap aan er tot die tijd voor te zorgen
dat de kans op een doorbraak of anderszins falen zo klein mogelijk is. Dit wordt bewerkstelligd
door middel van beheer, waar nodig noodvoorzieningen en een calamiteitenplan.
Alle primaire keringen beschermen ons tegen overstromingen met maatschappelijk ontwrichtende
gevolgen. Inherent aan een prioriteringssystematiek is dat keuzes worden gemaakt in
de volgorde van het realiseren van versterkingen; in dit geval de meest urgente trajecten
als eerst. Bij het bepalen van de normen van de dijktrajecten in 2014 is rekening
gehouden met mogelijke gevolgen van een overstroming voor nationaal vitale processen.
Actuele gegevens over de gevolgen van uitval van het pompstation geven geen aanleiding
om de norm van dijktraject 15–2 aan te passen omdat dit binnen de huidige norm past.
Herprioriteren van de versterking van dit traject is daarom nu niet nodig en niet
aan de orde. Hoewel Dunea vanuit de uitvoering van haar wettelijke taak dit graag
anders had gezien, accepteert ze deze conclusie en is afgesproken dat Dunea en het
Hoogheemraadschap maatregelen nemen om het risico zo goed mogelijk te beheersen. De
ILT houdt toezicht op het nakomen van de wettelijke zorgplicht voor primaire waterkeringen
en de te treffen voorzieningen, zoals het bij hoogwater intensiveren van inspecties
en treffen van noodmaatregelen zoals zandzakken, n.a.v. uitkomsten van de Landelijke
Beoordelingsronde. Betrokken partijen zijn van mening dat risico’s serieus zijn, maar
dat hier verantwoord mee om wordt gegaan. Er is daardoor geen reden de versterking
van dijktraject 15–2 te herprioriteren binnen het HWBP. Daarmee beschouw ik de motie
als uitgevoerd.
Ruimte voor de Rivier 2.0
Zoals in het regeerprogramma aangekondigd, werkt het Rijk met regionale partijen de
komende jaren aan een hernieuwd programma Ruimte voor de Rivier 2.0. Hierbij wordt
naast hoogwater ook naar laagwater gekeken. Er zijn steeds vaker en langduriger droge
periodes met lage waterstanden. In combinatie met de steeds verder uitslijtende rivierbodems
verslechtert de bevaarbaarheid van de rivieren en de gewenste zoetwaterverdeling.
Ook leidt dit tot verdroging van de uiterwaarden en het achterland.
Om de beleidskeuzes die in het regeerprogramma zijn aangekondigd voor te bereiden,
lopen nu verschillende onderzoeken. Deze onderzoeken gaan onder andere over de bodemligging,
de afvoerverdeling bij laag water en de afvoerverdeling bij hoog water. Daarnaast
is een consortium van marktpartijen gevraagd zich te buigen over de vraag hoeveel
ruimte de rivier nodig heeft op de lange termijn in verschillende toekomstscenario’s.
Op basis van de uitkomsten van deze onderzoeken worden in 2026 nationale beleidskeuzes
voorbereid voor zowel de bodem als voor de ruimte die de rivier nodig heeft, incl.
het type benodigde maatregelen.
2. Waterkwaliteit
Aanpak medicijnresten
Jaarlijks bereikt minstens 190 ton aan medicijnresten het oppervlaktewater.5 De huidige analyses laten zien dat medicijnresten een risico vormen voor het waterleven
en de drinkwaterbereiding moeilijker maken. De aanpak van dit complexe probleem vraagt
inzet vanaf de bron tot de lozing aan het eind van de keten. Sinds 2016 loopt de ketenaanpak
«medicijnresten uit water», met het eerste uitvoeringsprogramma over de periode 2018–2022. Begin 2023
is de ketenaanpak geëvalueerd.6 Uit deze evaluatie is gebleken dat er, door een goede samenwerking, een stevig fundament
is gelegd voor de ketenaanpak en dat alle ketenpartners graag door willen gaan. Dit
heeft geleid tot het Uitvoeringsprogramma 2024–2027. Deze is als bijlage bij deze
brief gevoegd.7 De ketenaanpak sluit aan op de Green Deal Duurzame Zorg 3.0, en heeft een duidelijke
eigen focus: de impact van medicijnresten op de waterkwaliteit. Beide trajecten vullen
elkaar daarmee aan.
In het Uitvoeringsprogramma 2024–2027 werken de partners in de hele medicijnketen,
waaronder medicijnproducenten, zorgpartijen en de watersector, aan acties om de belasting
van medicijnresten in water te verminderen, niet alleen voor humane medicijnen maar
ook voor diergeneesmiddelen. Daarbij zijn acties voorgesteld voor de ontwikkeling
van medicijnen, het voorschrijven en gebruik van medicatie en voor afvalinzameling
en zuivering om medicijnresten in het water terug te dringen. Hierbij is de inzet
dat er pragmatisch gewerkt wordt, dat het niet ten koste gaat van andere duurzame
pijlers en dat partijen acteren binnen hun eigen mogelijkheden. Dit uitvoeringsprogramma
is in samenwerking met de ketenpartners opgesteld en beoogt de behaalde successen
te consolideren, maar ook de betrokkenheid van alle ketenpartners te behouden en vergroten.
Dit uitvoeringsprogramma is nadrukkelijk een schets van voorgestelde acties. De nadere
verfijning en uitwerking van de acties zal in de loop van de tijd vormgegeven worden
in onderlinge afstemming. Ook wordt een kennisnetwerk opgericht dat zal bijdragen
aan het informeren van betrokken partners en andere geïnteresseerden over de Ketenaanpak
en de mogelijkheden die partijen hebben om medicijnresten in water te verminderen.
Met dit uitvoeringsprogramma en het kennisnetwerk ligt er een gedragen basis voor
de ketenaanpak in de periode 2024–2027.
Pharmafilter bij ziekenhuizen
De motie van het lid Van den Berg verzocht de regering te verkennen of ziekenhuizen
kunnen worden verplicht om bij renovatie of nieuwbouw een Pharmafilter te installeren.8 Het bedrijf dat de Pharmafilters produceerde en onderhield, is eind 2023 failliet
gegaan. Dit betekent dat een verplichting tot het plaatsen van een Pharmafilter voor
de verwerking van afval en zuivering van medicijnresten niet meer toepasbaar is. Er
wordt geschat dat ongeveer 10% van de medicijnresten uit ziekenhuizen komt, maar dit
is sterk locatieafhankelijk. Het grootste deel van de medicijnresten in het rioolwater
is afkomstig vanuit huishoudens. Het is daarmee in de meeste gevallen effectiever
om de medicijnresten te zuiveren op centrale rioolwaterzuiveringsinstallaties, zeker
in het licht van de herziening van de Europese Richtlijn stedelijk afvalwater. Vanuit
die richtlijn zal het verplicht gaan worden een extra zuiveringstrap toe te passen
op de grote rioolzuiveringsinstallaties en kleinere zuiveringsinstallaties die afwateren
op wateren waar microverontreinigingen een risico vormt voor het milieu of de gezondheid
van de mens. De uitwerking van de in de herziene richtlijn afgesproken Uitgebreide
Producenten Verantwoordelijkheid (UPV) wordt gezamenlijk opgepakt door het Ministerie
van Infrastructuur en Waterstaat en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport. Hierbij wordt nadrukkelijk gekeken hoe de uitwerking van deze verplichting
vorm kan krijgen op zo’n manier dat de medicijnbeschikbaarheid zo min mogelijk belast
wordt. De Kamer is hierover ook nader geïnformeerd in de brief van 25 oktober 2024.
De verkenning wordt hiermee afgesloten; het blijkt door het faillissement van het
bedrijf dat de Pharmafilter produceerde en onderhield niet mogelijk om het toepassen
van een Pharmafilter verplicht te maken bij nieuwbouw of verbouwingen van ziekenhuizen.
Evaluatie afvalwaterketen
Een robuust VTH-stelsel (Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving) voor de afvalwaterketen
is essentieel om een gezonde, schone en veilige leefomgeving te garanderen. Zowel
directe als indirecte lozingen moeten doeltreffend gereguleerd kunnen worden, zonder
dat de resterende emissies de realisatie van de KRW en de bijbehorende doelen belemmeren.9 Conform de gedane toezegging wordt de Kamer in deze brief geïnformeerd over de aanpak
om het VTH-stelsel voor de afvalwaterketen te versterken.10
De afgelopen jaren is gewerkt aan het optimaliseren van de mogelijkheden binnen het
huidige kader van de Omgevingswet. Zo is een opleidingstraject ontwikkeld om de kennis
bij het bevoegd gezag te verhogen, is o.a. Rijkswaterstaat is bezig om vergunningen
te bezien en herzien en zijn handboeken en beoordelingstools herzien zodat deze beter
aansluiten op de huidige beleidsuitgangspunten.
Er heeft echter al geruime tijd geen evaluatie plaatsgevonden van het fundament van
het afvalwaterbeleid. De eerste stap hierin is een evaluatie van de effectiviteit
van het huidige stelsel. Daarbij wordt onderzocht in hoeverre het bevoegd gezag, bijvoorbeeld
met betrekking tot indirecte lozingen, zijn taken correct kan uitvoeren. Ook wordt
bekeken of het beleid het bevoegd gezag ondersteunt om dit op een efficiënte en doelmatige
manier te doen.
Momenteel voert het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat gesprekken met alle
betrokken stakeholders en het bevoegd gezag. Begin 2025 wordt het plan van aanpak
voor de evaluatie besproken in het Bestuurlijk Overleg Water. De evaluatie vindt naar
verwachting in 2025 plaats, zodat de uitkomsten in 2026 kunnen worden geïmplementeerd.
De Kamer zal op de hoogte gehouden worden van de voortgang.
Afbakening van de portefeuilles van de Minister en Staatssecretaris van IenW, als
het gaat om lozingen op het water
Aan het lid Boutkan is toegezegd dat de Kamer geïnformeerd wordt over de verdeling
van de taken tussen Minister en Staatssecretaris11.
De Minister van IenW is verantwoordelijk voor het beleidsterrein water. Hieronder
vallen waterkwaliteit, waterveiligheid en drinkwater. De Staatssecretaris van IenW
is verantwoordelijk voor het beleidsterrein milieu (incl. gezondheidseffecten van
milieuverontreiniging). Hieronder vallen de beleidsterreinen bodem, afval, luchtkwaliteit,
stoffen.
De Minister en Staatssecretaris zijn verantwoordelijk voor het opstellen van beleid
op de genoemde beleidsterreinen, en verantwoordelijk voor het functioneren van het
stelsel. Zo is de Minister verantwoordelijk voor de regels over en het functioneren
van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving bij lozingsvergunningen.
Gaat het om emissies naar de lucht of de bodem, dan is de Staatssecretaris verantwoordelijk.
Er zijn raakvlakken tussen de beleidsterreinen. Als middelen op de markt worden toegestaan
(stoffen), kunnen deze terechtkomen in oppervlaktewater (waterkwaliteit) en leiden
tot milieueffecten. Als PFAS-houdende grond mag worden toegepast (afval, circulariteit)
kan dat effect hebben op de bodem of watersystemen. Het is dus niet altijd even makkelijk
om een duidelijke knip te maken over de verdeling van verantwoordelijkheden. Maar
waar het gaat om lozingen is duidelijk dat het zwaartepunt ligt bij het beleidsterrein
waarvoor de Minister primair verantwoordelijk is.
De Minister blijft overigens staatsrechtelijk altijd medeverantwoordelijk voor de
beleidsterreinen die de Staatssecretaris onder zijn hoede heeft.
Toepassingsmogelijkheden artikel 4.22 Omgevingswet
In het Commissiedebat Externe Veiligheid van 21 maart 2024 (Kamerstuk 22 343, nr. 395) is een toezegging gedaan aan het lid Olger van Dijk over het in beeld brengen van
de toepassingsmogelijkheden van artikel 4.22 van de Omgevingswet, inclusief de casus
van de actiegroep Meten = weten uit Drenthe die een beroep deed op dit wetsartikel
gericht op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de lelieteelt.12 De vraag naar de toepassingsmogelijkheden van artikel 4.22 uit de Omgevingswet gaat
over het instellen van Rijksregels met betrekking tot milieubelastende activiteiten
met het oog op het waarborgen van de veiligheid en het beschermen van de gezondheid
van het milieu.
Zoals toegelicht in de brief13 van 27 juni jl., is vanuit het impulsprogramma KRW een overzicht gemaakt van de juridische
instrumenten die de verschillende overheden beschikbaar hebben om emissies vanaf agrarische
percelen te verminderen. In navolging hiervan wordt gewerkt aan een gezamenlijk kader
om te bepalen wanneer welk instrument door welke overheid ingezet kan worden. Dit
is in het voorjaar van 2025 gereed.
De Minister en de Staatssecretaris van LVVN hebben op 17 oktober jl. schriftelijk
geantwoord op mondelinge vragen die gesteld zijn in de eerste termijn van de begrotingsbehandeling
2025. Een van deze vragen gaat over een beoogd plan van aanpak lelieteelt om het gebruik
van gewasbeschermingsmiddelen te verminderen. In het antwoord staat dat de gesprekken
hierover gaande zijn en dat de Kamer voor het eind van dit jaar zal worden geïnformeerd.14
Uitkomsten gesprekken vergunningen voor tankreinigers
Aan het lid Soepboer is toegezegd15 dat de Kamer geïnformeerd zou worden over de uitkomst van de gesprekken met tankreinigers.
Op 7 oktober jl. heeft een overleg plaatsgevonden met de Association of Tankcleaning
Companies Netherlands (ATCN). De ATCN zal, in samenwerking met het Ministerie van
IenW de ATCN-stoffenbank evalueren en waar nodig aanpassen aan de huidige beleidsuitgangspunten.
De verwachting is dat dit proces in februari 2025 kan worden afgerond.
Parallel hieraan worden afspraken gemaakt met de betrokken bedrijven en het bevoegd
gezag om de vergunningen te herzien en te waarborgen dat deze actueel en adequaat
zijn. Naar verwachting wordt dit voor de zomer van 2025 afgerond. Tot slot wordt de
deelname van de overheid aan de validatiecommissie van de stoffenbank gewaarborgd,
zodat de ATCN-stoffenbank actueel blijft.
Riooloverstorten
Op plekken waar riool en regenwaterafvoer gecombineerd worden, kunnen riooloverstorten
incidenteel overstromen als er in korte tijd veel neerslag valt – een zogeheten overstorting.
Dit kan tijdelijk en lokaal tot verontreiniging leiden van het ontvangende water met
soms bijvoorbeeld vissterfte tot gevolg.16 Zoals eerder gemeld in de beantwoording van Kamervragen van het lid Pierik van 23 september
jl. zijn er ca. 13.000 riooloverstorten in Nederland, die gemiddeld tussen de 0 en
10 keer per jaar overstorten.17 Deze liggen met name in stedelijk gebied.
De Emissieregistratie neemt riooloverstorten mee in de berekeningen van de belasting
van het oppervlaktewater, waaronder voor stikstof en fosfor. Het lid Pierik gaf aan
behoefte te hebben aan meer inzicht in het inzetten van meetpunten om deze modellen
te kunnen verifiëren, en vroeg zich af of de gebruikte meetpunten en modellen adequaat
zijn.18
De methode die door de Emissieregistratie gebruikt wordt voor de berekeningen van
de belasting vanuit de overstorten, is gebaseerd op een uitgebreide studie uit 2017.19 Hierin en in een recente factsheet staat omschreven op welke wijze de belasting op
het oppervlaktewater door overstorten bepaald wordt.20 De belasting wordt bepaald met behulp van metingen, modellen en berekeningen, op
basis van een gemiddelde per gemeente. Hierbij zijn meetgegevens gebruikt van frequentie
en volume van overstortingen en van nutriëntenconcentraties die zijn gemeten in een
meetcampagne.
Momenteel werkt Stichting RIONED aan een actualisatie van de benchmark rioolzorg waarin
het gehele rioolstelsel onder de loep wordt genomen, inclusief riooloverstorten. Deze
geactualiseerde gegevens zullen bij een update van de factsheet van de Emissieregistratie
worden meegenomen. In het algemeen blijkt uit de berekeningen van de Emissieregistratie
dat het gemiddelde effect van overstorten op de belasting van het oppervlaktewater
met nutriënten erg klein is (in 2022 0,35% van de totale N-belasting en 1,14% van
de totale P-belasting), hoewel het lokaal en tijdelijk wel zeker relevant kan zijn.
Doordat het met name tijdelijk impact heeft, zal de belasting van overstorten in de
meeste gevallen weinig effect hebben op de gemiddelde oppervlaktewaterkwaliteit waarover
gerapporteerd wordt voor bijvoorbeeld de KRW.
De belasting uit riooloverstortingen levert dus een zeer kleine bijdrage aan de totale
belasting van stikstof en fosfor, die bepaald wordt op basis van een grondig uitgewerkte
methode. Hiermee is er voldoende inzicht in en grip op deze bron van belasting. Extra
metingen bij riooloverstorten ten behoeve van meer inzicht in de belasting van het
oppervlaktewater door nutriënten zal de berekening van deze post misschien licht kunnen
verbeteren, maar vraagt een aanzienlijke meetinspanning en financiële inzet, mede
gezien het incidentele voorkomen van piekbuien. Omdat het hier zo’n kleine bron van
belasting betreft waar bovendien door de geprogrammeerde maatregelen voldoende grip
op is, is een uitbreiding van de meetinspanning geen effectieve inzet van middelen
ter verbetering van de waterkwaliteit. Bovendien is het niet aan te raden nu vooruit
te lopen op de komende Europese aanscherping en de actualisatie van de benchmark die
Stichting RIONED doorvoert.
Kaderrichtlijn Water (KRW) Impulsprogramma
In het KRW-impulsprogramma werken alle overheden samen om in 2027 aan de KRW te kunnen
voldoen. In de Kamerbrief van 27 juni jl. zijn alle onderwerpen van het impulsprogramma
uitgebreid behandeld.21 Deze brief zal zich daarom beperken tot een beknopte toelichting op de nieuwste versie
van het dashboard met de uitvoeringsmaatregelen en de toezeggingen uit het Commissiedebat
Water van 24 september jl. en de motie die n.a.v. het Commissiedebat op 8 oktober
is ingediend. Over de Tussenevaluatie van de KRW wordt de Kamer in december 2024 geïnformeerd.
Dashboard uitvoering afgesproken maatregelen
Met het Landelijk dashboard KRW-maatregelen wordt de voortgang van 1725 KRW-maatregelen
bijgehouden, om tijdig risico’s op vertraging te inventariseren en die vervolgens
samen aan te pakken.22 In december 2023 ontving de Kamer de vorige versie van dit dashboard.23 Op 10 juli jl. werd door het Bestuurlijk Overleg (BO) Water de geactualiseerde versie
van het dashboard vastgesteld, waarin gerapporteerd wordt over de uitvoering tot en
met 2023. Deze versie is als bijlage toegevoegd.24
In vergelijking met vorig jaar is in het dashboard een aantal verbeteringen doorgevoerd.
Zo wordt van de generieke maatregelen een zo compleet mogelijk beeld van de voortgang
gegeven. Het dashboard is één van de instrumenten om de formele bilaterale gesprekken
te voeden tussen de Minister en de gedeputeerden.
Eind 2023 was in totaal ruim 10% van de voor de huidige KRW-planperiode (2022–2027)
afgesproken maatregelen volledig uitgevoerd.25 Uit de cijfers van het dashboard blijkt dat tot en met 2023 bijna 40% van de gebiedsgerichte
maatregelen nog in voorbereiding was of moest starten, en een deel van de maatregelen
niet eind 2027 volledig zal zijn uitgevoerd. Dit is zorgelijk, gezien de inzet om
doelen zoveel als mogelijk uiterlijk in 2027 te behalen. Met het impulsprogramma wordt
daarom ingezet op beheersing van de risico’s bij de uitvoering, teneinde de maatregelen
zoveel mogelijk vóór eind 2027 uitgevoerd te krijgen. De Kamer is hierover geïnformeerd
in de eerdergenoemde brief van 27 juni jl.
Motie doelverlaging
De motie van het lid Stoffer verzocht de regering ervoor te zorgen dat KRW-doelen
zo snel en zo veel als mogelijk geactualiseerd worden, rekening houdend met de natuurlijke
en de historische belasting.26 Bij de uitvoering van deze motie is er een onderscheid tussen de actualisatie van
de doelen op basis van nieuwe, technische inzichten enerzijds en een beroep op de
uitzondering doelverlaging anderzijds.
Bij een beroep op de uitzondering doelverlaging wordt om legitieme redenen (tijdelijk) een lager doel nagestreefd dan het oorspronkelijk
vastgestelde doel. Dit is alleen mogelijk als het oorspronkelijke doel onhaalbaar
of onevenredig kostbaar te halen is, vanwege de natuurlijke gesteldheid van het waterlichaam,
of door een aantasting van het waterlichaam door menselijke activiteiten die voorzien
in ecologische en/of sociaaleconomische behoeften, en waarvoor geen alternatieven
bestaan. Daarnaast moet aan enkele voorwaarden zijn voldaan.
Vanuit de KRW-systematiek worden elke 6 jaar stroomgebiedbeheerplannen opgesteld door
het Rijk, de provincies en waterschappen, waarin onder meer het KRW-beleid en de doelen
en maatregelen worden beschreven.27 Bij dit terugkerende (cyclische) proces worden telkens de KRW-doelen opnieuw tegen
het licht gehouden op basis van de meest recente technische inzichten en waar nodig
geactualiseerd. Zo ook bij de huidige bij de totstandkoming van de huidige Stroomgebiedbeheerplannen
2022–2027. In aanloop naar de volgende Stroomgebiedbeheerplannen (2028–2033) kunnen
waterbeheerders waar nodig opnieuw doelen actualiseren, mits daarvoor een wetenschappelijke
onderbouwing kan worden gegeven. Het proces voor het bepalen van de KRW-doelen staat
opgenomen in de handreiking KRW-doelen.28 Daarin is ook toegelicht hoe rekening gehouden kan worden met natuurlijke achtergrondbelasting.
Inmiddels hebben de meeste waterbeheerders dit goed verwerkt in het opstellen van
doelen. Vanuit het KRW-impulsprogramma worden de waterbeheerders geholpen bij het
bepalen en uitvoeren van eventuele technische doelaanpassingen met een aanvullende
handreiking die begin 2025 wordt opgeleverd.
Toezegging overzicht eerdere adviezen en opvolging
Tijdens het Commissiedebat Water van 24 september jl. (Kamerstuk 27 625, nr. 690) is aan het lid Kostić toegezegd om een overzicht te verstrekken met de belangrijkste
aanbevelingen van adviezen aan het kabinet met betrekking tot de KRW en wat daarmee
is gedaan.29 Dit overzicht is opgenomen als bijlage, waarbij de focus ligt op de laatste jaren
omdat die het meest relevant zijn met oog op de aanpak richting 2027.30
Nutriëntentoestand KRW-waterlichamen
Bij het Commissiedebat Water van 24 september is aangeboden de meest recente kaarten,
op basis van de metingen tot en met 2023, van de nutriëntentoestand in KRW-waterlichamen
te delen. Deze zijn als bijlage toegevoegd bij deze brief.31 De kaarten zijn gemaakt door het Informatiehuis Water, die de informatie van de waterkwaliteit
van alle waterbeheerders verzamelt en de figuren en tabellen voor de zes-jaarlijkse
stroomgebiedbeheerplannen maakt. Jaarlijks geactualiseerde kaarten van de toestand
voor stikstof en fosfor in oppervlaktewater, zijn te vinden op het Waterkwaliteitsportaal.32
Consequenties van het wegvallen van middelen voor de Beekdalenaanpak
Tijdens het Commissiedebat Water van 24 september is aan het lid Grinwis toegezegd
om de Kamer samen met de Minister van LVVN schriftelijk te informeren over de consequenties
van het niet meer kunnen inzetten van de middelen uit het Transitiefonds voor de Beekdalen
aanpak.33
Met het wegvallen van het Transitiefonds is ook € 811 miljoen weggevallen bestemd
voor grootschalig herstel van beekdalen op zandgronden. Deze maatregel is opgenomen
in het addendum bij het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn en draagt bij aan de KRW-opgave.34 Het Ministerie van LVVN werkt in afstemming met de Ministeries van IenW en VRO aan
een nieuwe uitvoeringsgerichte en gebiedsspecifieke aanpak voor het landelijk gebied
waarbij specifiek naar gebieden met hoge en urgente opgaven wordt gekeken. Beekdalen
zijn hier onderdeel van, net als de veenweide-, Natura 2000-, overgangs- en grondwaterbeschermingsgebieden.
In lijn met het Regeerprogramma zijn de structurele middelen die zijn gereserveerd
voor Agrarisch Natuurbeheer ook in beeld om ingezet te worden voor beekdalen. Het
kabinet zal de contouren van de nieuwe aanpak en het Agrarisch Natuurbeheer voor het
Commissiedebat Stikstof, NPLG en Natuur van 4 december 2024 met de Kamer delen. Vervolgens
zal de nieuwe aanpak verder worden uitgewerkt.
Publicatie stoffenlijsten van herziene lozingsvergunningen Rijkswaterstaat
In de aangenomen motie van het lid Tjeerd de Groot verzoekt de Kamer om in het proces
van bezien en herzien van de vergunningen voor lozingen op de Waddenzee een overzicht
bij te houden van de stoffen die mogen worden geloosd en om dat overzicht publiek
toegankelijk te maken.35 Aan deze motie zal uitvoering worden gegeven voor de vergunningen van Rijkswaterstaat
voor lozingen op de Rijkswateren. Momenteel worden stoffenlijsten verzameld en in
één bestand vastgelegd. De verwachting is dat de eerste stoffenlijsten dit jaar zullen
worden gepubliceerd en dat die vervolgens jaarlijks zullen worden geactualiseerd.
3. Grondwater
Verkenning verzekerbaarheid grondwateroverlast
Naar aanleiding van een toezegging aan het lid Tjeerd de Groot tijdens het Wetgevingsoverleg
Water van 29 januari 2024 is er een verkenning gestart naar de verzekerbaarheid tegen
grondwateroverlast.36 Hiervoor heeft het Ministerie van IenW enkele verkennende en verdiepende gesprekken
gevoerd met de Unie van Waterschappen, Verbond van Verzekeraars, een drietal individuele
verzekeraars, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de Nederlandse Vereniging van
Banken, het Ministerie van Financiën en Deltares. Er wordt de komende periode gewerkt
aan een inhoudelijke uitwerking van de verkenning. De Kamer wordt voor het Commissiedebat
Water van 2025 geïnformeerd over de uitkomsten van deze verkenning.
Vervolgonderzoek uitvoerbaarheid landelijke vergunnings- of meldingsplicht
Om genoeg grondwater voor vitale functies te hebben bij langere periodes van droogte,
is het nodig om te zorgen dat er niet meer grondwater onttrokken wordt dan wordt aangevuld.
Provincies en waterschappen zorgen met een melding- en vergunningplicht dat zij zicht
hebben op de grondwateronttrekkingen en hierop kunnen sturen. Welke onttrekkingen
vergund of gemeld moeten worden verschilt vooral bij de waterschappen sterk. De Kamer
heeft verzocht om de uitvoerbaarheid van een uniforme vergunning-/meldplicht voor
grondwateronttrekkingen te onderzoeken. Uit het opgeleverde onderzoek wordt geconcludeerd
dat er met de aanscherping van de regelgeving meer grip en sturing mogelijk is op
grondwateronttrekkingen en op de onttrokken hoeveelheden. Op dit moment wordt gewerkt
aan de uitwerking van versterkte sturing en grip op grondwateronttrekkingen. Hierbij
wordt ook in beeld gebracht wat het effect daarvan is voor de verschillende stakeholders.
De Kamer zal voor het CD water in 2025 worden geïnformeerd over deze richting en de
uitvoerbaarheid ervan. Het onderzoeksrapport is als separate bijlage gevoegd bij deze
brief.37
Verbod toepassing bentazonhoudende middelen
Naar aanleiding van het bericht «Gif in de grond» in de Groene Amsterdammer (25 januari
2023) heeft de Kamer vragen gesteld. Op 27 maart 2023 zijn de antwoorden op deze vragen
verstuurd naar de kamer en is de Kamer toegezegd te worden geïnformeerd over het effect
van het verbod op de toepassing van het onkruidbestrijdingsmiddel bentazon in grondwaterbeschermingsgebieden.38 Toepassing van bentazonhoudende middelen is sinds 1 januari 2023 verboden in grondwaterbeschermingsgebieden.
Navraag bij de provincies en drinkwaterbedrijven leert dat er nog geen betrouwbare
meetgegevens beschikbaar zijn om het effect van het verbod te beoordelen. Monitoring
van grondwater vindt nu plaats op een diepte van 10 of 25 meter. Stoffen die op die
diepte worden aangetroffen zijn vele jaren eerder op de bodem aangebracht. Het effect
van het verbod komt daardoor nog niet in monitoringsresultaten tot uitdrukking. Dit
benadrukt daarmee het belang van een early warning meetnet, waarmee eerder dan nu
verontreiniging van grondwater kan worden vastgesteld. Met de brief van 17 juni jl.
is de Kamer geïnformeerd over de ontwikkeling van dit meetnet.39
4. Zoetwater, Droogte en Klimaatadaptatie
Zoetwaterbeschikbaarheid
Conform de toezegging in de brief aan de Kamer over «Nieuwste inzichten zoetwaterbeschikbaarheid»
van 31 mei 2024 wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang van de in de brief vermelde
acties.40
Tussen 2018 en 2022 heeft Nederland met vier droge zomers en lage rivierafvoeren te
maken gehad. De landbouw, de natuur, de scheepvaart en funderingen aan huizen en infrastructuur
hebben toen veel schade geleden.
Nederland ervaart zoetwatertekorten in droge jaren en we verwachten dat de frequentie
en de grootte van de tekorten gaan toenemen. De voorspellingen geven aan dat er in
de zomer vaker minder regen valt, meer verdamping optreedt en minder water via de
rivieren binnen komt, juist in de periodes wanneer de vraag naar zoetwater het grootst
is.
Momenteel worden de te verwachten zoetwatertekorten en de effecten daarvan regionaal
in kaart gebracht. De bijhorende rapporten komen begin 2025 beschikbaar. Ook is recent
onderzoek gedaan naar mogelijke strategieën (zogenaamde «hoekpunten van het speelveld»)
om de verwachte zoetwatertekorten aan te pakken. Uit deze studie blijkt dat er verschillende
manieren zijn om met zoetwater en de tekorten om te gaan, en dat alle manieren voor-
en nadelen hebben. Eind 2025 zal de Kamer een eerste voorstel ontvangen over kansrijke
combinaties van maatregelen om de zoetwatervoorziening nu en later op peil te houden.
Voortgang beleidstafel wateroverlast en hoogwater
In de afgelopen periode is voortgang geboekt op de aanbevelingen uit de beleidstafel
Wateroverlast. De voortgangsrapportage is als bijlage bij deze brief gevoegd.41 In Limburg zijn er meerdere acties geïnitieerd, onder meer om de waterweerbaarheid
van inwoners te vergroten. Zo is er gestart met het uitvoeren van 1.000 woningscans
op 9 pilotlocaties in Limburg. Ook zijn er draaiboeken ontwikkeld over hoe een inwoner
of ondernemer zich kan voorbereiden op wateroverlast. De lessen die geleerd worden
uit deze acties, worden meegenomen in het opstellen van een landelijke aanpak «Waterbewust
gedrag bij wateroverlast». Deze aanpak is bedoeld voor onder meer gemeenten, waterschappen
en veiligheidsregio’s om waterbewust gedrag in relatie tot wateroverlast van Nederlanders
te vergroten.
Er wordt gewerkt aan de organisatie en uitvoering van de bovenregionale stresstesten
voor extreme wateroverlast. In de Community of Practice wordt samen met vertegenwoordigers
van provincies, waterschappen, veiligheidsregio’s en IenW, kennis en ervaring voor
het opstellen van de stresstesten uitgewisseld. Het oplevermoment van deze bovenregionale
stresstesten is voorzien halverwege 2025, waarna de risico’s die hierbij geïdentificeerd
zijn worden beoordeeld en besproken om uiteindelijk tot uitvoeringsmaatregelen te
komen.
Het Ministerie van IenW stelt op basis van de geïdentificeerde risico’s een landelijk
beeld op met aandachtsgebieden. Bij de organisatie en uitvoering wordt expliciet stilgestaan
hoe en wanneer aanbieders van vitale infrastructuur worden meegenomen en hoe rekening
gehouden kan worden met nieuwe wet- en regelgeving voor vitale aanbieders, in bijzonder
de Wet weerbaarheid kritieke entiteiten (Wwke) en de Aanpak vitaal in bredere zin.42
Ten behoeve van crisisbeheersing zijn eind 2023 de Interregprojecten EMfloodResilience
en Marhetak afgerond. Via deze projecten zijn in Limburg extra meetpunten geïnstalleerd,
is extra inzicht gecreëerd in weerspatronen en waterstromingen en is ruim 1.000 meter
floodbarriers aangeschaft. Na eerdere gerealiseerde verbeteringen van hoogwatervoorspelling
en de berichtgeving en informatieverstrekking, is eind 2023 een plan van aanpak voor
Early Warning definitief vastgesteld. In 2024 zijn al diverse activiteiten van dit
plan van aanpak opgestart.
Toekomstbestendige woningen lage- en middeninkomens en Klimaatrechtvaardigheid
Naar aanleiding van het Notaoverleg Water en Bodem Sturend van 27 maart 2023 (Kamerstuk
27 625, nr. 623) heeft de Tweede Kamer de motie van de leden De Hoop en Bromet aangenomen waarin
de regering wordt verzocht om met decentrale overheden in gesprek te gaan om tot een
oplossing te komen die voorkomt dat mensen met lage- en middeninkomens achterblijven
in de minst toekomstbestendige woningen.43
Naar aanleiding van deze motie heeft het Ministerie van IenW vanuit haar verantwoordelijkheid
voor water, bodem en klimaatadaptatie het voortouw genomen om in gesprek te gaan met
verschillende departementen en medeoverheden. Hieruit komt als beeld naar voren dat
er al verschillende voorzieningen en initiatieven bestaan op Rijksniveau. Een landelijke
voorziening is bijvoorbeeld het Fonds Duurzaam Funderingsherstel (FDF), dat hypothecaire
leningen aanbiedt aan woningeigenaren met funderingsproblemen, die geen lening kunnen
krijgen bij hun bank.
Daarnaast wordt klimaatrechtvaardigheid in de nationale aanpak funderingsproblematiek
en het nationale programma leefbaarheid en veiligheid meegenomen. In het kader van
de Nationale aanpak funderingsproblematiek werkt het Rijk met medeoverheden, gebouweigenaren,
de bouwsector en kennisinstellingen aan een gedifferentieerde, gebiedsgerichte aanpak.
Dit gebeurt onder andere door in specifieke gebieden mensen met urgente funderingsproblemen
te helpen door middel van onderzoek, advies en begeleiding. De Kamer wordt hier in
een aparte brief over geïnformeerd. Het Ministerie van IenW heeft samen met VRO twee
instrumenten ontwikkeld die kunnen bijdragen aan toekomstbestendig wonen (het Ruimtelijk
Afwegingskader klimaatadaptatieve nieuwbouw en de Landelijke Maatlat). Door IenW wordt
een sociale-impact analyse ontwikkeld voor de Nationale Klimaatadaptatiestrategie
(2026) met als doel om inzicht te krijgen in het verdelingsvraagstuk achter klimaatadaptatiebeleid,
ook voor Caribisch Nederland.
Uit de gesprekken met de medeoverheden blijkt verder dat er een beperkt aantal lokale
initiatieven is dat bijdraagt aan oplossingen om te voorkomen dat mensen met lage
– en middeninkomens achterblijven in woningen die niet toekomstbestendig zijn. Bijvoorbeeld
de Regio Deal ZaanIJ «Groen en Meedoen» die investeert in de brede welvaart van de
bewoners in de regio. Ook de provincie Gelderland werkt aan een integrale verkenning
hoe nader invulling te geven aan toekomstbestendig wonen/bouwen met aandacht voor
toekomstbestendig wonen en bouwen. Een derde voorbeeld is dat vanuit de gemeente Rotterdam
Klimaatrechtvaardig Rotterdam opgericht is met als doel dat iedereen in Rotterdam
kan profiteren van een gezond en rechtvaardig leven, in lijn met het principe van
klimaatrechtvaardigheid.
Het Ministerie van IenW heeft een interdepartementale werkgroep opgericht om een verdere
verkenning uit te voeren. Voor het volgende Commissiedebat Water ontvangt u een stand
van zaken van de werkgroep.
Vergroenen van tuinen
Met het vergroenen van hun tuin kunnen mensen zelf bijdragen aan het verminderen van
wateroverlast, tegengaan van hittestress, het vasthouden van water in de bodem voor
droge tijden en het vergroten van de biodiversiteit. Bovendien tonen steeds meer onderzoeken
aan dat het hebben van een groene tuin ook bijdraagt aan de fysieke en mentale gezondheid
van mensen. Het NK Tegelwippen is een ludieke competitie tussen gemeenten met een
serieuze ondertoon om zoveel mogelijk tegels te verruilen voor groen. Het Ministerie
van IenW is voornemens het NK Tegelwippen de komende twee jaar voort te zetten, waarbij
deelnemende gemeenten intensiever worden ondersteund om zo nog meer inwoners te kunnen
bereiken.
Op 13 november 2024 wordt bekendgemaakt welke gemeenten er dit jaar met de gouden
schep en gouden tegel vandoor gingen. In totaal zijn in 2024 ruim 5,5 miljoen tegels
vervangen door groen. Dit brengt het totaal aantal verwijderde tegels sinds de start
van de competitie op bijna 14,5 miljoen, dit zijn circa 263 voetbalvelden.
Rapport waterpeil
Ons Water laat eens in de 2 á 3 jaar onderzoek uitvoeren naar het waterbewustzijn
van Nederlanders.44 Dit voorjaar is dit onderzoek voor de 5e keer uitgevoerd. Ruim 3000 mensen vulden
hiervoor een vragenlijst in. De uitkomsten geven inzicht in hoe Nederlanders aankijken
tegen klimaatverandering, de kans op een overstroming, wateroverlast, watertekort,
waterkwaliteit en waterbeheer.
De belangrijkste bevindingen zijn:
− het vertrouwen in de kwaliteit van waterbeheer in Nederland is hoog;
− respondenten geven aan dat ze afgelopen jaren op verschillende manieren te maken hebben
gehad met hinder die te maken heeft met water;
− een meerderheid van de respondenten vindt het realistisch dat er de komende jaren
problemen zullen zijn met verschillende water-risico’s;
− Nederlanders zien de grootste rol voor overheid en bedrijfsleven, maar zijn zich wel
bewust van hun eigen bijdrage als het gaat om waterbeheer;
− het waterbewustzijn verschilt per regio en waterbewustzijn leidt nog weinig tot waterbewust
handelen, zoals het treffen van voorbereidingen om de gevolgen van wateroverlast te
beperken.
Uitgavenoverzicht klimaatadaptatie
Tijdens de behandeling van de tijdelijke wet Klimaatfonds in de Eerste Kamer heeft
de Minister voor Klimaat en Energie toegezegd om naast het overzicht van uitgaven
voor klimaatmitigatie ook een overzicht van uitgaven aan klimaatadaptatie aan de eerstvolgende
Klimaatnota toe te voegen.45
Om een Rijksbreed overzicht van klimaatadaptatie-uitgaven te kunnen opstellen is het
nodig om een definitie te formuleren die door alle departementen kan worden gehanteerd
om uitgaven aan te merken die hieronder vallen. De definitie die hiervoor gehanteerd
wordt luidt: «Tot de uitgaven voor klimaatadaptatie worden alle rijksuitgaven gerekend
die het aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering als hoofddoel hebben. Het
kan gaan om uitgaven die gericht zijn op het beperken van de gevolgen van klimaatverandering,
zoals zeespiegelstijging, droogte, wateroverlast en hitte.»
Voor het publiceren van de uitgaven is de inzet om dezelfde werkwijze te hanteren
als bij het (al bestaande) overzicht van klimaatmitigatie-uitgaven. Dat betekent dat
het Rijksbrede overzicht opgenomen wordt in de begroting van het coördinerend ministerie
(IenW in het geval van klimaatadaptatie). Van daaruit kan het Integraal overzicht
klimaat (bijlage bij de Miljoenennota) worden aangevuld, evenals de bijlage bij de
Klimaatnota.
5. Noordzee en Grote Wateren
Greater North Sea Basin Initiative
Zoals opgenomen in het Programma Noordzee 2022–2027, is Nederland in 2021 een verkenning
gestart naar een versterkte integrale samenwerking tussen Noordzeelanden door middel
van het Greater North Sea Basin Initiative (GNSBI). Het doel is om tussen de Noordzeelanden
een balans te vinden tussen de uiteenlopende beleidsterreinen zoals visserij, de energietransitie,
natuurbescherming en schone en veilige scheepvaart op een steeds drukker wordende
Noordzee. Afzonderlijke sectorale besluiten over de Noordzee hebben grensoverschrijdende
effecten op elkaar. Deze samenwerking is gericht op het behalen van gezamenlijke internationale
en nationale doelen, zoals de nationale doelstellingen voor windenergie op zee46 en de doelen van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie. Hierbij wordt rekening gehouden
met bestaande bevoegdheden en verantwoordelijkheden.
Sinds de ministeriële conclusies van de GNSBI-top van november 2023 heeft het initiatief
inhoudelijke voortgang geboekt.47 GNSBI werkt aan een onderzoek naar ruimtelijke interactie tussen visserij en andere
gebruiksvormen van de zee. Deze inzichten helpen om beter rekening te kunnen houden
met visserij in de maritieme ruimtelijk planning en een lange termijn perspectief
te bieden aan de visserijsector. Ook zijn barrières voor effectieve natuurbescherming
op zee in beeld gebracht en zijn stappen gezet in het delen van kennis op het gebied
van ruimtelijke en ecologische spanningen op het Grote Noordzee bassin. GNSBI werkt
ook aan het stroomlijnen van de verschillende manieren waarop cumulatieve ecologische
effecten nationaal in beeld worden gebracht.
Op 25 november 2024 vindt in Antwerpen een ministeriële bijeenkomst plaats waarvoor
bewindspersonen uit alle Noordzeelanden en van alle relevante beleidsgebieden (visserij,
natuur, energie en maritieme ruimtelijke planning) zijn uitgenodigd. Het doel is om
een politieke verklaring te tekenen die de samenwerking herbevestigd met meer aandacht
voor de onderlinge samenwerking in het GNSBI en het werkprogramma voor 2025–2027.
De verklaring is juridisch niet bindend, maar bevestigt de bestaande samenwerking
en zal na de bijeenkomst openbaar worden gemaakt.
Bouwen aan de rand van het IJsselmeer: Waterfront Lelystad
Tijdens het Commissiedebat Water van 24 september 2024 is toegezegd aan het lid Grinwis
om de kamer nader te informeren over de situatie rond het bouwen aan de rand van het
IJsselmeergebied, specifiek bij Waterfront in Lelystad.48
De gemeente Lelystad wil haar kust aan het Markermeer ontwikkelen om de stedelijke
en bovenregionale economie een impuls te geven, de kust te ontsluiten voor de bewoners
van Lelystad en bij te dragen aan het imago van Lelystad als aantrekkelijke woonstad
aan het water. De gemeente heeft het Ontwerp Bestemmingsplan Waterfront Kust Lelystad
in december 2023 ter inzage gelegd. Onderdeel van het plan is het verleggen van en
bouwen op en rond de primaire waterkering «Oostvaardersdijk». Het Waterschap Zuiderzeeland
heeft als eigenaar en verantwoordelijke voor de kering in haar zienswijze aangegeven
hier vanuit waterveiligheid geen toestemming voor te kunnen verlenen. Daarnaast zijn
bezwaren ingediend met betrekking tot scheepvaart, zoetwater en waterberging.
In het voorjaar van 2024 zijn gemeente Lelystad, provincie Flevoland, waterschap Zuiderzeeland,
Rijkswaterstaat en de Ministeries van IenW en VRO overeengekomen om in een atelier
de mogelijkheden en vraagstukken verder te verkennen. Met als doel oplossingsrichtingen
te verdiepen en optimaliseren, en zo te komen tot een brede afweging en een haalbaar,
uitvoerbaar en gedragen project. In een drietal gezamenlijke werksessies en met ontwerpend
onderzoek onder leiding van een stedenbouwkundige zijn alternatieve invullingen van
het plan nader verkend. De uitkomsten zijn eind september besproken. De partijen zijn
positief over de samenwerking en het resultaat. De alternatieven vormen een nieuw
gezamenlijk vertrekpunt voor het vervolgproces. Ook is gezamenlijk geconstateerd dat
alle alternatieven nadere uitwerking verdienen. Afgesproken is het zorgvuldige proces
samen voort te zetten. Zodra de alternatieven verder zijn uitgewerkt worden deze met
regionale bestuurders en het Rijk besproken en integraal afgewogen.
Onder de huidige geldende regelgeving voor buitendijkse activiteiten in het IJsselmeergebied
hebben, naast Lelystad, de gemeenten Amsterdam en Almere grootschalige uitbreidingsruimte
voor stedelijke ontwikkeling met woningbouw.49 Over de lopende buitendijkse projecten in Flevoland is overleg gevoerd tussen Rijk
en regio. Het Rijk heeft begin 2024 de regio geïnformeerd dat IJburg fase 2, Almere
Duin/Poort en Almere Haven vergevorderde projecten50 zijn die kunnen worden doorgezet. In Almere Pampus is binnendijks veel ruimte voor
woningbouw; hier is buitendijks ruimte voor kleinschalige watergebonden activiteiten,
zoals strandjes en een haven.
6. Caribische delen van het Koninkrijk
Verontreiniging van de zee rond Bonaire
In 2024 zijn twee onderzoeken verschenen over vervuiling van de zee rondom Bonaire.
Hier worden de resultaten van deze onderzoeken samengevat.
In een onderzoek naar plasticvervuiling in de zee en op stranden van Bonaire, in opdracht
van het Ministerie van IenW, is twaalf keer zo veel afval gevonden als in vergelijkbare
onderzoeken in Europees Nederland51. Op Bonaire worden bij tellingen gemiddeld 1.792 stuks zwerfafval per 100 meter strand
gevonden. De hoeveelheid aangetroffen afval is bovendien toegenomen tussen 2018 en
2023. In de afgelopen jaren zijn al verschillende afvalbeheermaatregelen ingevoerd
op Bonaire om te voorkomen dat afval vanaf land in de zee terecht komt. Daarnaast
heeft het Openbaar Lichaam Bonaire educatieprogramma’s en publiekscampagnes opgezet
om gedragsverandering te stimuleren.
Een ander onderzoek in opdracht van het Ministerie van LVVN naar chemische vervuiling
van de zee rond Bonaire beschrijft «alarmerende niveaus» van verontreinigende stoffen,52 waarvan bekend is dat ze schadelijk zijn voor de onderwaternatuur. De soort chemische
vervuiling verschilt per locatie en wordt in verband gebracht met lokale industrieën
zoals de olieterminal, de afvalstort bij Lagun en een haven. Op plekken verder weg
van industriële activiteiten is nauwelijks chemische vervuiling gevonden.
De ILT heeft in mei en augustus 2024 de afvalstort bij Lagun geïnspecteerd.53 Het inspectieteam is van mening dat de situatie zorgwekkend, complex en urgent is.
Er zijn ernstige tekortkomingen rondom vergunningverlening, toezicht en handhaving
en er is sprake van risico’s voor het milieu (lucht, bodem, grondwater en brand) die
wekelijks toenemen. Deze conclusies en aanbevelingen zijn op 21 oktober 2024 aan de
waarnemend Rijksvertegenwoordiger aangeboden. De Kamer wordt over het vervolg n.a.v.
deze conclusies en aanbevelingen geïnformeerd door de Staatssecretaris van Openbaar
vervoer en Milieu, die verantwoordelijk is voor afvalbeheer.
Het Natuur- en Milieubeleidsplan Caribisch Nederland bevat doelen om de zeewaterkwaliteit
en het afvalbeheer in Caribisch Nederland te verbeteren. In dit kader werken het Ministerie
van IenW, verantwoordelijk voor waterkwaliteit van de zee, en het Openbaar Lichaam
Bonaire samen aan een meetprogramma van het zeewater. Zo worden er zeewatermonsters
genomen, wordt de kwaliteit van het grondwater gemeten, zijn er waterkwaliteitssensoren
geplaats op een boei en aan stijgers en wordt aangespoeld zwerfvuil geteld. Op Saba
en Sint Eustatius wordt een vergelijkbaar meetnet opgestart. Hierdoor wordt in de
toekomst de waterkwaliteit en vervuiling van de zeeën in Caribisch Nederland beter
in de gaten gehouden en komen de bronnen van vervuiling beter in beeld. Deze samenwerking
tussen het Ministerie van IenW en de openbare lichamen vormt de basis om waar nodig
met elkaar in overleg te gaan over maatregelen om vervuiling terug te dringen.
Voortgang klimaatplannen Caribisch Nederland
Het kabinet heeft toegezegd de Kamer dit najaar te informeren over de voortgang van
de klimaatplannen die door elk van de BES-eilanden worden opgesteld.54 In deze plannen zullen maatregelen benoemd worden om de weerbaarheid tegen de gevolgen
van klimaatverandering te vergroten, zoals aangekondigd in de kabinetsreactie op het
adviesrapport «Het is nooit te laat».55 Voorop staat dat de klimaatplannen tot stand moeten komen dóór en vóór de inwoners
van Bonaire, Saba en Sint Eustatius. In overleg met de eilanden is gebleken dat dit
proces langer duurt dan verwacht, met name door het organiseren van genoeg lokale
capaciteit om de klimaatplannen te ontwikkelen. Gegeven de vele uitdagingen waar de
eilanden voor gesteld staan, heeft het kabinet hier begrip voor. Conform de toezegging
uit de kabinetsreactie ondersteunen de Ministeries van IenW, KGG en BZK de BES-eilanden
bij de totstandkoming van de klimaatplannen met middelen, capaciteit en expertise.
Hieronder vindt u welke stappen zijn gezet en hoe het kabinet dit proces verder ondersteunt.
Ieder eiland werkt toe naar een eigen klimaatplan dat past bij de lokale omstandigheden.
Op Bonaire is gekozen voor het inrichten van een klimaattafel, waarin stakeholders
onder leiding van een onafhankelijk voorzitter, de heer Reynolds Oleana,56 tot een gedragen akkoord en plan komen. De heer Oleana is na het overdragen van zijn
verantwoordelijkheden als gezaghebber op 1 augustus jl. officieel begonnen en heeft
een team tot zijn beschikking gekregen. Inmiddels heeft hij een plan van aanpak opgesteld
om te komen tot een klimaatplan voor Bonaire. Dit plan ligt ter goedkeuring bij het
Bestuurscollege van Bonaire waarna er zal worden gestart met de voorbereiding en uitvoering
van de klimaattafelgesprekken. Hiermee wordt invulling gegeven aan de toezegging van
Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering aan het lid Kröger van 19 oktober
2023.57 Er wordt gestreefd naar een zo breed mogelijke actieve participatie van de gemeenschap.
Dit vergt tijd, daarom zal het klimaatplan op zijn vroegst eind 2025 gereed zijn.
De Openbare Lichamen van Saba en Sint Eustatius werken ambtelijk aan een klimaatplan
door het creëren van een kennisbasis, voeren van stakeholdergesprekken en het identificeren
van prioriteiten. De afronding is nu voorzien rond midden 2025. Het uitgangspunt is
dat alle drie de klimaatplannen bouwstenen vormen voor de herijkte Nationale klimaatadaptatiestrategie
(NAS) die in 2026 verschijnt. Hierin komt een apart hoofdstuk over Caribisch Nederland.
Naast het beschikbaar stellen van capaciteit, ondersteunt het kabinet de eilanden
ook met onderzoek en expertise.58 Zo is er een overzicht opgesteld van de verwachte effecten van klimaatverandering
op de BES-eilanden voor tien maatschappelijke sectoren. Ook zijn er risicoprofielen
opgesteld voor overstromingen op de BES-eilanden aan de hand van de inzichten uit
de nieuwste KNMI-klimaatscenario’s. Beide onderzoeken treft u als bijlage bij deze
brief.59 Verder worden de BES-eilanden ondersteund bij het uitvoeren van concrete klimaatadaptatiemaatregelen,
zoals het herstellen van dammen op Bonaire en het opzetten van regenwateropvang op
Saba. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met andere ministeries in het kader van het
Natuur- en Milieubeleidsplan Caribisch Nederland. In de eerstvolgende verzamelbrief
voorafgaand aan het Commissiedebat Water wordt u geïnformeerd over de verdere voortgang
van de klimaatplannen.
7. Overig
Vervolgtraject ontwikkeling stelsel waterschapsbelastingen
Op 18 april jl. vond in de Tweede Kamer de plenaire behandeling plaats van het wetsvoorstel
voor aanpassing van het belastingstelsel van de waterschappen.60 Tijdens deze plenaire behandeling is toegezegd dat de Kamer voor het einde van dit
jaar wordt geïnformeerd over de vervolgstappen die zullen worden gezet om te komen
tot een verdere ontwikkeling van een robuuste bekostiging van de waterschapsbelastingen,
waarbij ook de bijbehorende prioritering wordt aangegeven.
Het wetsvoorstel ligt op dit moment ter behandeling voor in de Eerste Kamer. Zoals
toegezegd zal met alle partners in het waterbeheer een traject worden gestart waarin
vraagstukken worden opgepakt waar dit wetsvoorstel nog geen antwoord op biedt. Het
gaat dan bijvoorbeeld over het onderzoeken van de mogelijkheden om de zuiverings-
en verontreinigingsheffing meer op basis van de omvang van huishoudens te heffen,
zoals wordt verzocht in de motie van de leden Olger van Dijk en Pierik.61 Maar ook hoe het leveren van diensten ten behoeve van het watersysteem door agrariërs
verdisconteerd kan worden in de kostentoedeling van de waterschapslasten, zoals verzocht
in de motie van het lid Pierik c.s.62
Met betrekking tot deze laatste motie wordt opgemerkt dat het wetsvoorstel het nu
al mogelijk maakt om hiermee rekening te houden (via de bestuurlijke bandbreedte bij
de kostentoedeling). Ook kan een waterschap nu al in de vorm van zogenoemde groenblauwe
diensten63 vergoedingen verstrekken aan agrariërs indien zij diensten ten behoeve van het watersysteem
leveren.
De ervaring heeft geleerd dat voor het doorvoeren van veranderingen in het stelsel
van de waterschapsbelastingen voldoende draagvlak een belangrijke voorwaarde is. Dit
vergt een zorgvuldige analyse en dito proces met de betrokken partners, waarbij de
verwachte effecten en gevolgen voor de verschillende categorieën in samenhang met
eventuele andere maatregelen moeten worden bezien. Dit past ook bij de in het Regeerprogramma
gekozen lijn waarin is opgenomen dat medeoverheden, zoals de waterschappen, eerder
en beter worden betrokken bij de voorbereiding van beleid en wetgeving. De Kamer wordt
nader geïnformeerd over dit traject in de brief voor het Commissiedebat Water in 2025.
Jaarlijkse update belastingopbrengst per waterschap
De motie van het lid Grinwis c.s. verzocht de regering onder andere om de Kamer jaarlijks
te informeren over de belastingopbrengst per waterschap, de verdeling tussen de categorieën
en de relatieve en absolute stijging en daling van de lasten per categorie.64 Deze data komt in het eerste kwartaal van 2025 beschikbaar. De Kamer wordt hierover
dan ook geïnformeerd in de brief voor het volgende Commissiedebat Water in 2025.
Deltafonds: inzicht in budgetbehoefte Deltafonds
In de motie van de leden Stoffer en Grinwis van werd de regering verzocht inzicht
te verschaffen in de precieze budgetbehoefte voor o.a. hoogwaterbescherming tot 2038
in verhouding tot de in het Deltafonds (DF) hiervoor beschikbare middelen, en de strategische
keuzes die gemaakt worden met betrekking tot deze budgetspanning.65
Het Deltafonds is opgericht om de langjarige bekostiging van het waterbeleid te borgen.
Dit is vormgegeven in langlopende programma’s, veelal gekoppeld aan wettelijk taken
en normen. De begroting van het Deltafonds bedraagt in de periode tot en met 2038
ca. € 28,3 miljard, waarvan ruim € 2,8 miljard bijdrage van de Waterschappen aan het
HWBP. De looptijd van het Deltafonds wordt ieder jaar met een jaar verlengd. Bij de
Ontwerpbegroting (OWB) 2025 betekende dit dat er voor 2038 ca. € 1,9 miljard is toegevoegd
aan het Deltafonds. Jaarlijks wordt deze ruimte met voorrang ingezet voor het dekken
van de doorlopende verplichtingen, zoals de uitgaven die benodigd zijn voor de instandhouding
van het huidige areaal. In 2038 betreft dit ca. € 1,5 miljard.
De ruimte die resteert na aftrek van de doorlopende verplichtingen (€ 0,4 miljard
in 2038) wordt toegevoegd aan de investeringsruimte. Het Deltafonds kent in 2025 nog
€ 1,88 miljard aan investeringsruimte, waarvan € 0,62 miljard bestemd is voor risicoreserveringen.
Het resterende bedrag (ca. € 1,25 miljard) betreft daarmee vrije investeringsruimte,
waarvoor geldt dat het overgrote deel in de latere jaren (vanaf 2030) van het Deltafonds
staan. Daarnaast staat er voor de periode tot en met 2038 ca. € 3,4 miljard aan beleidsreserveringen
in de begroting, voor o.a. Ruimte voor de Rivier 2.0, het Deltaplan Zoetwater en instandhouding.
De budgetten op het DF worden ingezet voor werken aan waterveiligheid, zoetwatervoorziening
en waterkwaliteit. Grotendeels betreft het maatregelen/programma’s die goed in beeld
zijn en binnen de bestaande reeksen zijn gedekt. Er zijn echter ook enkele vraagstukken
waar nog besluitvorming over plaats moet vinden binnen het Deltafonds:
− Het grootste vraagstuk betreft het HWBP. Hiervoor is in de periode van 2030 tot en
met 2038 aanvullend eenmalig € 1,25 miljard nodig (Rijksbijdrage), om het huidige
programma volledig uit te voeren. Dit is nodig om het doel voor waterveiligheid in
2050 te kunnen behalen.
− Daarnaast speelt er een opgave op de Afsluitdijk om het IJsselmeerpeil volgens de
huidige uitgangspunten tot 2050 te kunnen handhaven. Deze wordt op dit moment geschat
op ca. € 500 miljoen.
− De derde opgave die speelt betreft de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water (KRW),
voor het hoofdwatersysteem. De Kamer is hier op 29 januari 2024 over geïnformeerd.66 Het aanvullende budgettair beslag voor het uitvoeren van de fysieke maatregelen door
Rijkswaterstaat, die bijdragen aan het doelbereik van de KRW, wordt nog nader in beeld
gebracht. Te verwachten kosten in de periode tot 2027 liggen boven het budget dat
in de reeks op artikel 7 «investeren in waterkwaliteit» is geraamd.67 De Kamer wordt hier in december 2024 nader over geïnformeerd.
− Tot slot speelt nog het vraagstuk rond het getij Grevelingen (€ 0,8 miljard).
Op dit moment is er geen budgettaire opgave voorzien voor het in stand houden van
het basiskwaliteitsniveau (BKN) van het Hoofdwatersysteem. De afweging tussen de verschillende
opgaven, stuurknoppen en keuzes die gemaakt moeten worden zal plaatsvinden via de
reguliere momenten in de begrotingscyclus. Hier kan op dit moment niet op vooruit
gelopen worden, maar zoals gebruikelijk zal de Tweede Kamer in deze overwegingen meegenomen
worden. Wel kan al aangegeven worden wat de knoppen zijn waar in beginsel aan gedraaid
kan worden:
− Inzet van de nog niet expliciet belegde middelen in de Investeringsruimte.
− De planflexibele ruimte binnen de bestaande beleidsreserveringen. Er wordt gekeken
naar een beleidsinhoudelijke koppeling tussen de voornaamste uitdagingen en de bestaande
beleidsreserveringen.
− Schuiven in de tijd: Waar mogelijk kan gekeken worden of opgaven in de tijd doorgeschoven
kunnen worden.
Bovenstaande oplossingsrichtingen bieden soelaas, maar binnen de beschikbare budgetten
en rekening houdend met de uitvoerbaarheid (o.a. beschikbaarheid van vakmensen en
stikstofvergunningen) kan niet alles tegelijk en moet geprioriteerd worden.
Ter afsluiting
Deze brief laat mede door de grote verscheidenheid aan onderwerpen zien dat er veel
uitdagingen zijn voor het gehele Koninkrijk op het gebied van water. Het water kan
soms hinder opleveren, maar vaker ondervinden we er plezier en nut van. Samen met
andere overheden, kennis- en onderzoeksinstituten, drinkwaterbedrijven en het bedrijfsleven
spant het Rijk zich in dat Nederland een fijn waterland kan blijven.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
B. Madlener
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B. Madlener, minister van Infrastructuur en Waterstaat