Brief regering : Kabinetsreactie op het IBO-rapport 'Pensioenopbouw in balans'
32 043 Toekomst pensioenstelsel
Nr. 667
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 november 2024
Nederland heeft een van de beste oudedagsvoorzieningen in de wereld.1 Door een mix van een omslagstelsel en kapitaaldekking (de AOW en het pensioen via
de werkgever) zorgen we voor collectiviteit en solidariteit binnen en tussen generaties.
De grote mate van kapitaaldekking in vergelijking met andere landen zorgt er voor
dat het pensioen betaalbaar blijft en maakt ons ook minder kwetsbaar dan andere Europese
landen voor vergrijzing.2 Het pensioenstelsel is daarmee iets wat ons allemaal aangaat. Een toekomstbestendige
oudedagsvoorziening voor alle generaties Nederlanders is voor het kabinet een gezamenlijk
doel en gezamenlijke verantwoordelijkheid. Een pensioenstelsel dat uit gaat van collectiviteit,
solidariteit en risicodeling tussen deelnemers, jong en oud. De kracht om de verschillende
generaties bij elkaar te houden, blijft het fundament onder het pensioenstel.
Sparen voor een oudedagsvoorziening wordt op verschillende manieren (fiscaal) gefaciliteerd.
Door deze maatregelen wordt iedereen in staat gesteld om een goed pensioen op te bouwen
en zo ook na pensionering in hun bestaan te voorzien. Het denken en verbeteren aan
het pensioenstelsel staat echter niet stil. Nieuwe uitdagingen staan om de hoek. De
maatschappij en de arbeidsmarkt zijn aan verandering onderhevig. Mensen werken minder,
niet meer altijd voor dezelfde baas en in wisselende contractvormen. Dit beïnvloedt
de mate van pensioenopbouw.
Het kabinet wil dat iedereen een adequaat pensioen kan opbouwen. Daarom ben ik ook
blij met het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Pensioenopbouw in balans3 (hierna: het IBO). In dit rapport is onderzoek gedaan naar de pensioenopbouw van
verschillende groepen: welke groepen bouwen minder pensioen op dan gewenst en welke
groepen meer pensioen opbouwen dan nodig. En op welke manier bouwen ze dit pensioen
op.
Met het IBO ligt er een rijke en inzichtelijke kwantitatieve analyse van pensioenopbouw
met aanknopingspunten voor toekomstig beleid.
Deze «nulmeting» zorgt ervoor dat we ook op de lange termijn inzicht kunnen bieden
in veranderingen en hier passend op kunnen reageren. Dankzij de onderzoeken die in
het kader van het IBO Pensioenopbouw zijn uitgevoerd hebben we meer inzicht gekregen
in de pensioenopbouw van verschillende typen huishoudens, op een manier die nog niet
eerder werd geboden.
In deze kabinetsreactie zet ik uiteen wat ik ga doen met de conclusies van het IBO.
Daarnaast maak ik van de gelegenheid gebruik om ook te reageren op twee adviezen die
inhoudelijk aansluiten bij deze thematiek. Waarbij ik ook in ga op de door de leden
Aartsen, Flach en Stultiens gestelde vragen tijdens het commissiedebat van 4 april
20244. De Stichting van de Arbeid (StvdA) heeft een advies uitgebracht over pensioenopbouw
door zelfstandigen in de tweede pijler, en de Taskforce Inkomen voor Later5 heeft een visiedocument gepubliceerd over de mogelijkheden voor zelfstandigen om
individueel pensioen op te bouwen.
Ook geef ik aan hoe ik opvolging heb gegeven aan de toezegging aan het lid Nijboer
betreffende het vrijwillig voortzetten pensioenopbouw zelfstandigen6. Als laatste geef ik met deze reactie ook invulling aan de motie van de leden Stoffer
en Smals over het onderzoeken van de mogelijkheden om de pensioenopbouw voor zelfstandigen
te verbeteren, zowel in de tweede als de derde pijler7.
Analyse en aanbevelingen IBO Pensioenopbouw
Het IBO constateert dat de overheid twee doelen nastreeft met het pensioenstelsel.
In de eerste plaats het voorkomen van armoede onder ouderen door te voorzien in een
minimuminkomen waar mensen van kunnen rondkomen. Het tweede doel is mensen in staat
te stellen over hun levensloop een evenwichtig consumptiepatroon te kunnen hebben.
Dit betekent dat zij hun consumptie gelijkmatig over het leven kunnen spreiden. Hiervoor
is het van belang dat mensen voldoende sparen om niet in de knel te komen door een
te grote inkomensterugval, maar moet ook voorkomen worden dat mensen te weinig bestedingsruimte
overhouden in hun eerdere levensfases, omdat zij verplicht sparen voor later. Daarnaast
benoemt het IBO dat er mensen zijn te veel sparen voor later. Dit oversparen leidt
tot minder bestedingsruimte nu, bijvoorbeeld bij jonge gezinnen, en te veel bestedingsruimte
later als men met pensioen is. Het inkomen is dan niet optimaal gespreid over iemands
leven.
Bovendien kost de fiscale facilitering van pensioenopbouw de overheid publiek geld.
Dit geld komt nu deels terecht bij groepen die meer sparen dan nodig is voor het behoud
van hun levensstandaard na pensionering.
Bij het nastreven van deze doelen, hanteert de overheid diverse randvoorwaarden:
• het bewaken van een gelijk speelveld tussen verschillende typen werkenden door concurrentie
op pensioen tegen te gaan;
• zorgen voor een financieel houdbaar en betaalbaar pensioenstelsel; en
• zorgen dat het stelsel zo ingericht is dat de macro-economische stabiliteit niet in
het geding komt.
Voorkomen van armoede onder ouderen
Met behulp van een analyse van De Nederlandsche Bank8 is bekeken in hoeverre het pensioenstelsel er op dit moment in slaagt bovenstaande
doelen te behalen. Hieruit blijkt dat het Nederlandse pensioenstelsel grotendeels
effectief is in het voorkomen van armoede bij pensionering. De AOW speelt hierbij
een cruciale rol, met name voor lage en middeninkomens9.
Behouden van levensstandaard
Het IBO laat zien dat een groot gedeelte van de huishoudens in staat is om eenzelfde
levenstandaard te behouden na pensionering, zeker ook als de inzet van vermogen in
de eigen woning of onderneming wordt meegenomen. Vooral voor zelfstandigen geldt dat
het behouden van de levensstandaard voor een significant deel gebaseerd is op het
aanspreken van hun veelal illiquide vermogen in de vierde pijler zoals hun woning
of eigen onderneming. Hogere inkomens hebben vaak een lagere vervangingsratio na pensionering,
maar bij pensionering hebben zij vaker lagere kosten voor levensonderhoud waardoor
de lagere vervangingsratio hen een minder groot financieel risico is.
Wel blijkt uit het IBO dat mensen met een middeninkomen en een onzekere positie op
de arbeidsmarkt door bijvoorbeeld een tijdelijk contract, er minder vaak in slagen
om na pensionering de levensstandaard te behouden. Het pensioenstelsel pakt met name
goed uit voor werknemers in sectoren waarbinnen ruime afspraken zijn gemaakt over
pensioenopbouw. Werkenden waarvoor dit niet geldt, lopen een groter risico om op het
moment van pensionering niet hun levensstandaard te kunnen behouden. Deze problematiek
is nauw verbonden met bredere ongelijkheid en verschillen op de arbeidsmarkt.
Het IBO concludeert dat de grote verschillen in pensioenopbouw tussen typen werkenden
grotendeels verklaard kunnen worden door de mate waarin mensen zelf kunnen kiezen
om pensioen op te bouwen. Veel werkenden, met name werknemers, doen dit verplicht
via de tweede pijler. Anderen kunnen op meer vrijwillige basis te sparen voor hun
oudedagsvoorziening, bijvoorbeeld via de derde of vierde pijler.
Deze mate van vrijwilligheid binnen het pensioenstelsel en de neiging van mensen om
te focussen op de korte termijn, kan op termijn leiden tot een ongelijkere opbouw
van pensioen. Hiervoor geldt dat dit niet alleen een pensioenvraagstuk is, maar een
breder arbeidsmarktvraagstuk.
Voldoende bestedingsruimte in eerdere levensfases
Het IBO concludeert dat de fiscale facilitering van pensioensparen belangrijk is voor
veel werkenden om een goed pensioen op te bouwen. Deze facilitering kan ook leiden
tot overstimulering waardoor mensen meer kunnen opbouwen dan nodig. Zo heeft ongeveer
tweederde van de huizenbezitters naar verwachting meer dan voldoende pensioeninkomen.
Dit kost de overheid ook veel publiek geld. Het IBO concludeert dat het afhankelijk
is van welke doelen nagestreefd worden met het pensioenstelsel tot welke hoogte van
inkomen fiscaal gefaciliteerde pensioenopbouw mogelijk wordt gemaakt, of in welke
mate tijdens de gepensioneerde fase nog aanvullende inkomensondersteuning wordt gegeven.
Het IBO concludeert dat het pensioenstelsel volgens de gestelde doelen effectief blijkt.
Daarom en gegeven de pensioentransitie die loopt tot 2028 raadt het IBO aan om geen
ingrijpende wijzigingen te nemen. Wel zijn er vijf aanbevelingen gedaan om het pensioenstelsel
toekomstbestendig te houden:
• Voer de maatregelen in die eraan kunnen bijdragen (zowel direct als indirect) dat
meer groepen een adequaat pensioen opbouwen, waaronder het arbeidsmarktpakket, en
maatregelen rond fiscale facilitering van de eigen woning, zoals genoemd in «Bouwstenen
voor een beter belastingstelsel»10;
• Monitor nauwlettend de pensioensituatie van bepaalde groepen. Verschillende ontwikkelingen
kunnen van invloed zijn op de mate van pensioenopbouw. Wanneer deze groepen langdurig
te weinig pensioen opbouwen kunnen de consequenties voor deze groepen groot zijn;
• Onderzoek in hoeverre het mogelijk is om voortaan met netto vervangingsratio’s te
werken bij beleidsontwikkeling in plaats van met bruto vervangingsratio’s. Een vervangingsratio
geeft aan hoe hoog het pensioeninkomen is t.o.v. van het inkomen voor pensionering
en in de netto vervangingsratio’s wordt daarbij rekening gehouden met bijvoorbeeld
de hoogte van belastingen en in bruto vervangingsratio’s niet. Daarom sluiten netto
vervangingsratio’s beter aan bij belevingswereld van burgers;
• Start met een betere informatievoorziening over pensioen en
• Vereenvoudig het pensioenstelsel door het aantal regelingen voor groepen die relatief
veel pensioen opbouwen te beperken.
Het advies van de Stichting van de Arbeid en het visiedocument van de Taskforce Inkomen
voor Later
Het advies van de Stichting van de Arbeid
De afgelopen decennia is het aantal zelfstandigen in Nederland fors toegenomen. Zelfstandigen
hebben diverse mogelijkheden om te sparen voor het pensioen, maar zij maken daar slechts
beperkt gebruik van. In het Pensioenakkoord is afgesproken te onderzoeken hoe zelfstandigen
meer pensioen kunnen opbouwen in de tweede pijler. De Stichting van de Arbeid (StvdA)
bracht in dat verband op 22 maart 2024 een advies uit waarin vier modaliteiten zijn
onderzocht. De StvdA beziet in haar advies vier varianten en concludeert en adviseert
op basis van de verkenning en analyse het volgende:
• Mogelijkheden binnen de huidige verplichtstelling beter benutten: In veel sectoren bestaan verplichtstellingen, waardoor alle werknemers in die sector
verplicht pensioen opbouwen. In enkele sectoren zijn ook zelfstandigen onder deze
verplichtstelling gebracht. De StvdA constateert dat hier al mogelijkheden voor zijn.
De StvdA ziet geen reden het wettelijk kader met betrekking tot de verplichtstelling
aan te passen, maar vraagt sociale partners wel meer bekendheid te geven aan de mogelijkheid
om een bepaalde groep verplicht deel te laten nemen.
• Automatische deelname met uitstapmogelijkheid: In deze variant wordt er een initiële automatische verplichting gecreëerd voor de
zelfstandige om deel te nemen aan een bepaald pensioenfonds of bepaalde pensioenregeling,
tenzij de zelfstandige aangeeft dit niet te willen. Dit wordt door de StvdA gezien
als een effectieve manier om meer zelfstandigen in de tweede pijler te laten deelnemen.
De StvdA signaleert tegelijkertijd dat deze variant de nodige risico’s met zich meebrengt.
Bovendien zou deze variant nieuwe wetgeving vergen en aanpassing van bestaande wetgeving.
Gelet hierop acht de StvdA het vooralsnog niet raadzaam deze modaliteit in wetgeving
op te nemen.
• Automatische aanschrijving met instap: In deze variant worden pensioenuitvoerders in staat gesteld om alle zelfstandigen
binnen een bepaalde sector aan te schrijven en een aanbod voor een pensioenregeling
te doen. Een dergelijke automatische aanschrijving (waarvoor nog wel noodzakelijk
is dat de zelfstandige instapt) is opgenomen in de huidige experimenteerwetgeving.
Momenteel is dit binnen het experiment alleen mogelijk voor gewezen deelnemers van
een pensioenfonds. De StvdA adviseert deze mogelijkheid nog voor afloop van het experiment
structureel te maken en uit te breiden naar alle zelfstandigen binnen een sector.
• Vrijwillige deelname: In deze variant wordt het mogelijk gemaakt dat de zelfstandige zelf kan besluiten
om deel te gaan nemen aan een pensioenregeling in de sector waar hij werkzaam is.
Deze mogelijkheid is ook opgenomen in de huidige experimenteerwetgeving. De StvdA
verzoek om deze mogelijkheid structureel in de wet op te nemen.
Visiedocument Taskforce Inkomen voor Later
De Taskforce Inkomen voor Later heeft in maart 2024 een brief gestuurd aan de regering.
In deze brief bepleitte de Taskforce dat pensioenopbouw door zelfstandigen eenvoudiger
en toegankelijker moet worden gemaakt.
Een van de belangrijkste adviezen van de Taskforce is dat zelfstandigen gemakkelijker
inzicht moeten krijgen in de beschikbare jaarruimte voor de opbouw van oudedagsvoorzieningen
of lijfrenteproducten. De Taskforce stelt voor om de Belastingdienst dit inzichtelijk
te laten maken bij de jaarlijkse aangifte, zodat zelfstandigen sneller geneigd zijn
een oudedagsvoorziening op te bouwen. Daarnaast pleit de Taskforce voor een gerichte
informatiecampagne en de oprichting van een neutraal informatiepunt om zelfstandigen
beter te informeren over hun pensioenopties.
Opvolging adviezen IBO, StvdA en Taskforce
Bestaanszekerheid is één van de speerpunten van dit kabinet, en het is de taak van
de overheid om hier zorg voor te dragen.11 Ik ben daarom blij met de constatering dat de meeste mensen na hun pensioen niet
in armoede raken. Dit is in de eerste plaats te danken aan de AOW, die als goedwerkende
brede volksverzekering bijdraagt aan een basisinkomen voor gepensioneerden. Daarnaast
wordt door veel werkenden aanvullend pensioen opgebouwd. Veel van dit aanvullend pensioen
wordt opgebouwd in de tweede pijler, door middel van een arbeidsvoorwaardelijk pensioen.
Daarom is het ook zo belangrijk dat het stelsel toekomstbestendig wordt gemaakt doormiddel
van de pensioentransitie. Naast pensioenopbouw in de tweede pijler wordt ook in de
derde en vierde pijler vermogen opgebouwd voor de oude dag. Hierdoor kunnen veel werkenden
na hun pensionering hun levensstandaard behouden.
Ik ben met het IBO van mening dat nu geen aanvullende drastische wijzigingen in het
pensioenstelsel moeten worden ingezet. Wel wil het kabinet een aantal maatregelen
nemen die opvolging geven aan het IBO, de adviezen van de StvdA en de Taskforce. Deze
maatregelen worden hieronder uiteen gezet.
Inzet op werkzekerheid
De eerste aanbeveling van het IBO onderstreept het belang van de invoering van maatregelen
die de werkzekerheid vergroten. Werk is essentieel voor bestaanszekerheid en sociale
verbinding.12 De huidige regelgeving belemmert de wendbaarheid van bedrijven en leidt tot onzekere
arbeidsomstandigheden voor veel mensen. Om deze situatie te verbeteren, wil het kabinet
het aantal flexibele contracten terugdringen en meer mensen aan een vaste baan helpen,
wat ook de pensioenopbouw voor werknemers ten goede komt. Daarnaast introduceert het
kabinet wetsvoorstellen die de bescherming van uitzendkrachten en tijdelijke werknemers
versterken.
Verder wordt er gezorgd voor duidelijkheid over de status van zelfstandigen, met de
invoering van een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering om hun inkomen te beschermen.
Met de maatregelen uit het arbeidsmarktpakket biedt het kabinet niet alleen meer zekerheid
aan werkenden, maar vergroot het ook de wendbaarheid van werkgevers.
Pensioenopbouw zelfstandigen
Om de pensioenopbouw voor zelfstandigen te bevorderen, zijn er in het kader van de
Wtp verschillende maatregelen genomen. Zo is de leeftijdsonafhankelijke fiscale premieruimte
voor lijfrenten verhoogd van 13,3% naar 30% van de premiegrondslag, waardoor zelfstandigen
meer ruimte hebben om fiscaal voordelig pensioen op te bouwen.
Tevens is de mogelijkheid om onbenutte fiscale ruimte in de derde pijler uit voorgaande
jaren in te halen verruimd tot 41.608 euro per jaar (bedrag 2024). Ook kunnen zelfstandigen
nu tot tien jaar terugkijken, in plaats van zeven jaar zoals voorheen.
Daarnaast is experimenteerwetgeving geïntroduceerd om te onderzoeken of pensioenopbouw
in de tweede pijler ook voor meer zelfstandigen een aantrekkelijke optie kan zijn.
Deze experimenten bieden zelfstandigen, naast de vrijwillige voortzetting, de mogelijkheid
zich vrijwillig aan te sluiten bij een tweede-pijlerpensioenregeling. Dit is iets
wat op dit moment nog niet wordt aangeboden door pensioenuitvoerders.
Het kabinet onderschrijft met de StvdA het belang van een voldoende pensioenopbouw
door zelfstandigen. De StvdA heeft in dat verband een grondige analyse uitgevoerd
en verschillende oplossingsrichtingen onderzocht om de pensioenopbouw in de tweede
pijler voor zelfstandigen te verbeteren.
Ik onderschrijf met de StvdA het belang van een goede informatievoorziening door sociale
partners over de mogelijkheden om zelfstandigen onder een verplichtstelling in dezelfde
sector te brengen. Een goed voorbeeld hiervan zijn de bedrijfstakpensioenfondsen (BPF)
in de bouw en de schildersbranche, waar zelfstandigen al onder bepaalde voorwaarden
kunnen worden opgenomen. In gesprekken met de sociale partners zal ik hier aandacht
aan geven en stimuleren dat we gezamenlijk kijken naar vergelijkbare mogelijkheden
in andere sectoren.
De StvdA beveelt ook aan om het wettelijk mogelijk te maken voor pensioenuitvoerders
om zelfstandigen automatisch aan te schrijven en om vrijwillige deelname door zelfstandigen
middels wetgeving structureel mogelijk te maken.
Het kabinet waardeert de bijdrage die de StvdA met haar advies levert aan het verbeteren
van de pensioenopbouw door zelfstandigen. Alvorens nieuwe wetgeving te overwegen wil
het kabinet echter eerst het effect afwachten van de maatregelen die in 2023 in de
Wtp zijn ingezet, alsook van de lopende experimenteerwetgeving op het aandeel zelfstandigen
in de pensioenopbouw in zowel de tweede als derde pijler. De experimenteerwetgeving
loopt tot 2028, maar tot op heden is er nog geen gebruik gemaakt van de mogelijkheden
die deze experimenteerwetgeving biedt. Mocht in 2025 blijken dat er nog steeds geen
gebruik wordt gemaakt van de regeling dan zal ik met betrokken partijen in gesprek
gaan over de achterliggende redenen hiervan. Hierbij zal ik ook de door de StvdA voorgestelde
opties betrekken en tevens meenemen hoe zelfstandigen verder gemotiveerd kunnen worden
om pensioen op te bouwen.
In 2022 heeft de regering, op verzoek van het lid Nijboer, toegezegd om te onderzoeken
of het wenselijk is de vrijwillige voortzetting van pensioenopbouw door zelfstandigen
na beëindiging van hun dienstverband als standaard in te voeren13. Uit het onderzoek is gebleken dat er mededingingsrechtelijke bezwaren kleven aan
een dergelijke regeling, aangezien collectieve afspraken voor zelfstandigen doorgaans
niet zijn toegestaan.
Op basis van deze bevindingen zal het kabinet geen verdere opvolging geven aan het
voorstel. Overigens zal het effect dat het lid Nijboer met het voorstel heeft beoogd,
namelijk meer pensioenopbouw door zelfstandigen in de tweede pijler, deels ook bereikt
kunnen worden als sociale partners erin slagen om in meer sectoren opvolging te geven
aan de aanbeveling van de StvdA om zelfstandigen die werkzaam zijn in een bepaalde
sector onder een in die sector bestaande verplichtstelling te brengen.
De aanpak van de Taskforce om het pensioenbewustzijn onder zelfstandigen te vergroten
en hen te motiveren actief aan hun financiële toekomst te werken, wordt zeer gewaardeerd.
Het kabinet juicht deze initiatieven toe en zal de verdere ontwikkelingen nauwlettend
volgen. Op dit moment ziet het kabinet geen aanleiding voor aanvullende acties.
Monitoring
Op basis van de adviezen, wil ik blijven inzetten op goede monitoring van de pensioenopbouw
van bepaalde groepen, met name de pensioenopbouw van zelfstandigen zonder personeel.
Hiermee kan ik inzicht krijgen in de effecten van reeds ingezet beleid als hierboven
genoemd. Op dit moment wordt de actieve pensioenopbouw van werknemers al gemonitord
door het CBS, mede in het kader van mijn zorgplicht om het aantal werknemers zonder
pensioenopbouw te halveren ten opzichte van 2019.
Afgelopen voorjaar is uw kamer geïnformeerd over de jongste cijfers van het aantal
werknemers zonder pensioenopbouw.14 Deze laten een afname zien, zowel in absolute als relatieve zin. In 2019 waren er
936.000 werknemers zonder pensioenopbouw, 13,4% van het totaal aantal werknemers. Eind 2022 waren
dat er 766.000, dit is 10,6% van het totaal. Het kabinet wil onderzoeken of de bestaande
monitoring kan worden uitgebreid met monitoring van de pensioenopbouw van zelfstandigen
in de tweede en derde pijler. Ook zal worden bezien of de monitoring kan worden geïntensiveerd
naar een jaarlijkse rapportage.
Daarnaast ga ik bezien of het mogelijk is vijfjaarlijks onderzoek uit laten voeren
naar de verwachte vervangingsratio’s van verschillende typen huishoudens, op een vergelijkbare
manier zoals dit onderzoek door de Nederlandsche Bank is uitgevoerd voor het IBO.
Aangezien pensioenopbouw een zaak is van lange adem, is het belangrijk dat we op tijd
signaleren als mensen in de problemen zouden kunnen komen.
Informatievoorziening
Zowel het IBO als de Taskforce adviseren om de informatievoorziening over pensioen te verbeteren. Ik vind het belangrijk dat werkenden
goed geïnformeerd zijn over de mogelijkheden om pensioen op te bouwen en hen te motiveren
om actief aan hun financiële toekomst te werken. In de afgelopen jaren zijn verschillende
maatregelen genomen, zoals het invoeren van keuzebegeleiding door pensioenuitvoerders,
het mogelijk maken van gegevensdeling voor deze keuzebegeleiding, en de publiekscampagne
over de nieuwe pensioenregels.
Eén van de beleidsopties in het IBO in dit verband is het vermelden van de werkgeverspremie
op de loonstrook. Onlangs zijn de bepalingen over de loonstrook gewijzigd zodat op de loonstrook van
de werknemer wordt aangegeven of er in het betreffende tijdvak ouderdomspensioen is
opgebouwd. Bij de evaluatie van deze wetswijziging zal specifiek worden onderzocht
of de vermelding van de werkgeverspremie de effectiviteit van deze informatievoorziening
verhoogt.
Netto vervangingsratio’s
Uit de analyse die door het Ministerie van Financiën voor het IBO is gedaan blijkt
dat de netto vervangingsratio’s van huishoudens hoger zijn dan de bruto vervangingsratio’s.15 Het verschil tussen de netto- en bruto vervangingsratio hangt af van achtergrondkenmerken
van personen en huishoudens. Het gemiddeld verschil over de onderzochte voorbeeldhuishoudens
en scenario’s bedraagt in het onderzoek tussen de 14 en 20 procentpunt. Dit zou betekenen
dat we de verwachte situatie van toekomstige gepensioneerden onderschatten in netto
termen. De netto vervangingsratio, wat men netto voor en na pensionering overhoudt,
sluit beter aan op de belevingswereld van burgers. Het Kabinet omarmt daarom de aanbeveling
om meer vervolgonderzoek uit te voeren om toekomstig pensioenbeleid te richten op
netto vervangingsratio’s in plaats van bruto vervangingsratio’s. Het Ministerie van
Financiën zal een verkenning uitvoeren naar de verschillen tussen bruto- en netto
vervangingsratio’s. De eerste resultaten van deze verkenning worden in de loop van
2025 verwacht.
Nettopensioen
Met de nettopensioen- en -lijfrenteregelingen is het mogelijk om fiscaal gefaciliteerd
pensioen op te bouwen boven de aftoppingsgrens. Vanwege uitvoeringscomplexiteit en
kosten beveelt het IBO aan deze regelingen te heroverwegen. Het kabinet heeft op dit
moment geen voornemen tot het afschaffen van het nettopensioen. In algemene zin hecht
het kabinet aan stabiliteit voor de pensioensector tijdens de pensioentransitie.
Conclusie
De overheid heeft de taak om te zorgen voor bestaanszekerheid.16 Een belangrijk onderdeel daarvan is zorgdragen voor een goede oudedagsvoorziening.
Nederland heeft een pensioenstelsel dat voor veel mensen goed werkt, en om dat pensioenstelsel
houdbaar te houden zijn we bezig met een ingrijpende pensioentransitie. In lijn met
de adviezen voegen we daar geen ingrijpende koerswijzigingen aan toe: een verstandige
en voorspelbare transitie staat nu voorop. Ik spreek mijn dank uit aan de Stichting
van de Arbeid, de Taskforce en het secretariaat en de voorzitter van het IBO voor
de gedegen analyses en adviezen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Y.J. van Hijum
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid