Brief regering : Diverse onderzoeksrapporten op het gebied van gezond en veilig werken
25 883 Arbeidsomstandigheden
Nr. 512
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 november 2024
Met deze brief bied ik uw Kamer vier onderzoeksrapporten aan op het gebied van gezond
en veilig werken. Het gaat om de volgende onderzoeken:
• Kosten en baten arbocuratieve zorg
• Versterking van de rol van de deskundige werknemer: op weg naar de preventieadviseur
• Evaluatie van het Meerjarenprogramma Impuls RI&E
• Zelfregulering: het gaat niet vanzelf
Onderstaand ga ik kort in op deze onderzoeken en geef ik aan wanneer Uw Kamer hierop
een beleidsreactie ontvangt.
Kosten en baten arbocuratieve zorg
Mijn ambtsvoorganger heeft SiRM en DSP-groep gevraagd om op basis van praktijkvoorbeelden
te onderzoeken wat de maatschappelijke baten van arbocuratieve zorg zijn en of deze
opwegen tegen de kosten. In het bijgevoegde rapport «Kosten en baten arbocuratieve
zorg» concluderen de onderzoekers dat het niet mogelijk was om een volledige business
case op te leveren vanwege te grote verschillen tussen de praktijkvoorbeelden. Maar
om inzichtelijk te maken of arbocuratieve zorg loont, hebben de onderzoekers op basis
van de reeds verschenen Module arbeidsparticipatie voor medisch specialistische richtlijnen1 wel een tentatieve maatschappelijke businesscase opgesteld. Hieruit blijkt dat de
baten al opwegen tegen de kosten als 1 op de 10 patiënten één dag eerder weer aan
het werk gaat.
Dit is een interessante bevinding, zeker gezien de toenemende druk op de arbeidsmarkt,
de schaarste aan zorgpersoneel en stijgende maatschappelijke en collectieve zorguitgaven.
De noodzaak van goede arbocuratieve zorg neemt toe.
Vanuit de motie Van Weyenberg2 over de inzet van de klinisch arbeidsgeneeskundige in oncologische trajecten wordt
op dit moment nog onderzoek uitgevoerd door de NVKA in samenwerking met het Kennisinstituut
Medisch Specialisten (KIMS) en de NVAB om te komen tot een arbeidsgericht zorgmodel.
Gezien de samenhang tussen beide onderzoeken zullen de conclusies van het onderzoek
«Kosten en baten arbocuratieve zorg» meegenomen worden in het lopende onderzoek van
de NVKA. Ik zal uw Kamer na afronding van het onderzoek verder informeren over mogelijke
vervolgstappen.
«Versterking van de rol van de deskundige werknemer: op weg naar de preventieadviseur»
In de reactie op het SER-advies «Naar een werkend arbostelsel voor iedereen» kondigde
het kabinet een verkenning aan naar mogelijkheden voor een effectievere inzet van
arbodeskundigen. De deskundige werknemer (preventiemedewerker) vervult hierin een
belangrijke rol. Op grond van de Arbowet moet de werkgever zich voor de naleving van
zijn verplichtingen ten aanzien van gezond en veilig werken laten bijstaan door één
of meer deskundige werknemers. Deze verplichting vloeit voort uit de Europese Kaderrichtlijn
voor veiligheid en gezondheid (89/391). Als het voor de werkgever niet of onvoldoende
mogelijk is de bijstand met de eigen werknemers te organiseren, dan dienen externe
deskundigen te worden ingeschakeld. De interne deskundige werknemer(s) en evt. externe
deskundigen dienen (samen) de bijstand naar behoren te kunnen uitvoeren. In Nederland
wordt voor de deskundige medewerker vaak de term preventiemedewerker gebruikt, andere
landen gebruiken weer andere termen. In dit rapport wordt de term deskundige werknemer
gebruikt zoals in de Arbowet beschreven staat.
In opdracht van SZW is een onderzoek uitgevoerd naar de «Versterking van de rol van
de deskundige werknemer: op weg naar de preventieadviseur». Het onderzoek gaat in
op mogelijke handelwijzen/scenario’s om de positie van de deskundige werknemer te
verbeteren en beschrijft de mogelijkheden voor het verduidelijken van de taken en
de deskundigheid van deze (interne) werknemer. De twee geschetste scenario’s zijn
mede gebaseerd op de analyse van wettelijke systemen in andere EU-lidstaten.
De uitkomsten van dit rapport worden betrokken bij besprekingen met sociale partners.
Ik verwacht in mijn volgende voortgangsrapportage over de Arbovisie 2040 (Q2 2025)
de resultaten van deze besprekingen met u te kunnen delen.
Evaluatie Meerjarenprogramma Impuls RI&E (Risico-inventarisatie en -evaluatie)
Het doel van het meerjarenprogramma Impuls RI&E (2020–2023) was om de naleving van
de RI&E plicht te vergroten bij kleine bedrijven met minder dan 25 werknemers. Ingezet
is op het omhoog krijgen van het aantal kleine bedrijven met een RI&E en het verbeteren
van de kwaliteit van de RI&E’s.
Het laatste jaar is vooral benut voor borging. Via verschillende kanalen is over het
programma en de tool(s) gecommuniceerd en via verschillende sprints is gewerkt om
het instrument RIE.nl nog beter aan te laten sluiten op de eindgebruiker en de arbokerndeskundige
die de RI&E toetst. Deze resultaten zijn meegenomen in de evaluatie van het Meerjarenprogramma
Impuls RIE.
Tijdens het meerjarenprogramma is gewerkt met de methode «Design Thinking», wat de
nadruk legt op het centraal stellen van de eindgebruiker. Uit de evaluatie blijkt
dat dit een geschikte methode is om de doelstellingen te behalen van een programma
als het Meerjarenprogramma Impuls RI&E. Het is niet waarschijnlijk dat zonder deze
methode binnen de looptijd van het programma gebruiksvriendelijke instrumenten voor
werkgevers opgeleverd zouden zijn. Wel geven de onderzoekers aan dat het centraal
stellen van de eindgebruiker gedurende de looptijd van het programma soms tot frictie
leidde, omdat er ook binnen de kaders van wet- en regelgeving gewerkt moest worden
én omdat rekening gehouden moest worden met het grotere krachtenveld waarin stakeholders
actief zijn. Op basis van deze ervaringen worden in het rapport twee aanbevelingen
gedeeld voor het optimaal benutten van Design Thinking.
Uit de evaluatie blijkt verder dat het programma de voorwaarden heeft geschapen voor
een hogere naleving van de RI&E-plicht. De bekendheid van de RI&E-verplichting is
bij kleine organisaties iets toegenomen. De bereikte werkgevers hebben baat bij de
ontwikkelde instrumenten binnen het programma (de app «Route naar RI&E» en de «Routeplanner»).
De kwaliteit van de RI&E is en blijft afhankelijk van de manier waarop werkgevers
de ontwikkelde instrumenten toepassen. Een aantal werkgevers geeft bijvoorbeeld aan
nog meer ondersteuning nodig te hebben bij het opstellen van de RI&E. Kortom: dit
blijft een aandachtspunt.
Volgend jaar ontvangt u in het kader van de Arbovisie 2040 de uitwerking van mijn
aanpak voor het verder verhogen van de kwaliteit en naleving van de RI&E-plicht (Q2
2025). De uitkomsten van de evaluatie van het meerjarenprogramma RI&E worden hierin
meegenomen.
Evaluatie «Zelfregulering: het gaat niet vanzelf»
Dit evaluatierapport, opgesteld door de Beleidsonderzoekers, geeft inzicht in wat
er in de afgelopen jaren op het gebied van zelfregulering is gerealiseerd, welke initiatieven
van horizontaal toezicht en zelfregulering zijn blijven bestaan en welke nieuw zijn
ontwikkeld, zonder expliciete ondersteuning van de overheid.
Zelfregulering houdt in dat maatschappelijke partijen zelf verantwoordelijkheid nemen
voor het concretiseren, aanvullen, uitvoeren en/of handhaven van Arboregelgeving.
Horizontaal toezicht is een verbijzondering van zelfregulering. Instrumenten die bij
zelfregulering ingezet worden zijn onder te brengen in drie categorieën, namelijk
certificering en keurmerken (zoals VCA, Safety Culture Ladder), gedragscodes (zoals
Governance Code Veiligheid in de bouw) en branche-instrumenten (Dynamische RIE in
transport en logistiek).
Het programma zelfregulering van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
liep in de periode 2014–2017. Daarna zijn er nauwelijks initiatieven ondernomen om
zelfregulering structureel en actief te stimuleren of te ondersteunen.
Uit de evaluatie blijkt dat in diverse sectoren duurzame zelfreguleringsinitiatieven
zijn ontwikkeld die gezondheid en veiligheid op de werkvloer ondersteunen. Succesvolle
zelfreguleringsinstrumenten kenmerken zich door een breed bereik, directe impact op
de werkvloer, het stimuleren van kennisdeling en draagvlak onder betrokkenen. Ook
bij minder vrijblijvende initiatieven blijkt het bereik goed te zijn.
Instrumenten die op brancheniveau zijn ontwikkeld sluiten beter aan op de dagelijkse
praktijk, waardoor een vertaalslag door de werkgevers gemakkelijker te maken is. Alhoewel
deze instrumenten vooral effectief zijn bij organisaties die al gemotiveerd zijn om
gezondheid en veiligheid te bevorderen kan er ook sprake zijn van een olievlekwerking,
vooral als instrumenten door andere branches kunnen worden overgenomen. Opvallend
is dat initiatieven die meerdere perspectieven (van werkgevers, werknemers en opdrachtgevers)
samenbrengen, vaak een grotere doelgroep bereiken dan die met een eenzijdige aanpak.
Uit de evaluatie komen ook knelpunten naar voren. Zelfregulering vereist continu onderhoud
en aandacht van alle betrokken partijen om effectief te blijven. In de praktijk is
deelname aan de instrumenten en hun toepassing vaak nog vrijblijvend. Als deelname
verplicht is, zoals bij certificering, dan wisselt de controle op de uitvoering nogal.
Daarnaast ontbreekt het aan een duidelijke regie, wat maakt dat het ook voor brancheorganisaties
vrijblijvend is om in te zetten op zelfregulering. Door het gebrek aan sturing is
er weinig zicht op de effectiviteit van de initiatieven voor zelfregulering. Er is
daarmee geen garantie dat wordt voldaan aan de eisen van de Arbowet.
De Beleidsonderzoekers signaleren een aantal manieren waarop de overheid zelfregulering
kan stimuleren of versterken. Zo hebben branches behoefte aan ondersteuning van de
Nederlandse Arbeidsinspectie door het uitvoeren van inspecties. Ook kan de overheid
in haar rol als grote opdrachtgever aandacht besteden aan arbeidsveiligheid binnen
aanbestedingstrajecten.
De Beleidsonderzoekers concluderen dat diverse instrumenten werkgevers wel degelijk
stimuleren of ondersteunen om hun aanpak te verbeteren. Daarbij helpt een regelmatige
check van buitenaf. Een positieve waardering van deze instrumenten is op zijn plaats,
aldus de onderzoekers, zonder te verwachten dat deze afdoende zijn voor een goede
naleving van de Arboregelgeving. De onderzoekers dat horizontaal toezicht, waarbij
organisaties onderling afspraken maken, kansen biedt, maar betere samenwerking vereist
tussen opdrachtgevers en opdrachtnemers.
Een beleidsreactie op dit rapport wordt meegenomen in de voortgangsbrief over de uitwerking
van de Arbovisie 2040 (Q2 2025).
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J.N.J. Nobel
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid