Brief regering : Vaststelling AOW-leeftijd 2030 en pensioenrichtleeftijd 2026
32 163 Verhoging AOW-leeftijd
Nr. 61
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 november 2024
In de Algemene Ouderdomswet (AOW) is de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd
en de bijbehorende aanvangsleeftijd (de leeftijd waarop de AOW-opbouw begint) geregeld.
De AOW-leeftijd en aanvangsleeftijd zijn vanaf 2026 gekoppeld aan de ontwikkeling
van de levensverwachting. Daarvoor is in de wet vastgelegd dat een verdere verhoging
van de AOW-leeftijd en aanvangsleeftijd jaarlijks wordt bepaald aan de hand van de
gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd. De AOW-leeftijd wordt
telkens vijf jaar van tevoren aangekondigd.
Vorig jaar zijn de AOW-leeftijd en aanvangsleeftijd voor 2029 vastgesteld op respectievelijk
67 jaar en drie maanden en 17 jaar en drie maanden.
Mede namens de Minister van Financiƫn deel ik met u het volgende. Het CBS heeft recent
de raming van de gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd voor
2030 en 2036 bekend gemaakt. Mijn ambtsvoorganger gaf in de aankondigingsbrief van
de AOW-leeftijd in 2029 al aan dat het herstel van de opwaartse trend van de structurele
levensverwachting langzamer verloopt dan eerder verwacht.1 De nieuwste prognoses bevestigen dit beeld en laten zien dat het herstel iets langzamer
gaat dan het CBS vorig jaar verwachtte. De belangrijkste oorzaak hiervan blijft de
hogere oversterfte. Het CBS veronderstelt dat de achterstand zich voor een deel herstelt,
maar voor een deel ook blijvend is. Dat houdt in dat de levensverwachting blijft stijgen,
maar in een langzamer tempo dan voor de coronapandemie werd verondersteld.
De prognose van de geslachtsneutrale levensverwachting op 65-jarige leeftijd in 2030
komt uit op 20,96 jaar. Dit is 0,04 lager dan de prognose van vorig jaar voor 2030.
Deze prognose impliceert dat de AOW-leeftijd ook in 2030 nog niet zou zijn verhoogd
naar 67 jaar en drie maanden, maar op 67 jaar zou zijn gebleven. Om iedereen tijdig
zekerheid te bieden over de AOW-leeftijd en om een jojo-effect te voorkomen is in
de wet vastgelegd dat deze niet kan dalen en vijf jaar van tevoren wordt vastgesteld.
Daarvoor worden de meest actuele CBS-cijfers over de levensverwachting op dat moment
benut om de formule voor de AOW-leeftijd uit te rekenen. Een eenmaal vastgestelde
leeftijd kan om die reden zonder wetswijziging niet meer aangepast worden.
In een eerdere Kamerbrief van de toenmalig Minister van SZW van 4 februari 2021 wordt
deze systematiek nader toegelicht.2
In deze brief is aangegeven dat de systematiek in de AOW niet voorziet in een daling
van de AOW-leeftijd om iedereen tijdig zekerheid te bieden en een jojo-effect te voorkomen.
Indien voor de lange termijn sprake zou zijn van een trendbreuk in de ontwikkeling
van de levensverwachting, waarbij voor langere tijd een daling zou worden voorzien,
dan zou overwogen kunnen worden om over te schakelen naar een aangepaste systematiek
voor het vaststellen van de AOW-leeftijd. In de huidige situatie is echter geen sprake
van een structureel dalende levensverwachting. De levensverwachting stijgt structureel
nog steeds, zij het in een langzamer tempo. De verhoging naar 67 jaar en 3 maanden
is enkele jaren eerder gekomen dan de prognose nu impliceert.
Op grond van artikel 7a, tweede lid, van de Algemene Ouderdomswet en de vastgestelde
AOW-leeftijd voor 2029 wordt de AOW-leeftijd voor 2030 vastgesteld. Dit gebeurt aan
de hand van de formule die in dit wetsartikel staat. Deze formule in de wet voorziet
in een opwaartse koppeling bij stijging van de resterende levensverwachting. Na het
toepassen van deze formule volgt dat de AOW-leeftijd en aanvangsleeftijd voor 2030
niet worden verhoogd. Deze blijven evenals 2029 vastgesteld op respectievelijk 67
jaar en drie maanden en 17 jaar en drie maanden. De volgens de wet voorgeschreven
mededeling hiervan zal in de Staatscourant worden gepubliceerd.
De pensioenrichtleeftijd is op een vergelijkbare wijze gekoppeld aan de levensverwachting.
Op grond van artikel 18a, achtste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals
dat luidde op 30 juni 2023, de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding
van de Wet toekomst pensioenen, en de prognose van de gemiddelde resterende levensverwachting
op 65-jarige leeftijd in 2036 blijft de pensioenrichtleeftijd ook in 2026 68 jaar.
Sinds de inwerkingtreding per 1 juli 2023 van de Wet toekomst pensioenen komt de fiscale
pensioenrichtleeftijd als zodanig niet meer terug in het fiscale kader. De fiscale
pensioenrichtleeftijd blijft nog wel van belang voor het overgangsrecht.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Y.J. van Hijum
Indieners
-
Indiener
Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid