Brief regering : Agenda audiovisueel aanbod “Verbeelding door inzicht, talentontwikkeling en samenwerking”
36 176 Wijziging van de Mediawet 2008 in verband met het invoeren van een investeringsverplichting ten behoeve van Nederlands cultureel audiovisueel product
32 827 Toekomst mediabeleid
32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid
Nr. 39 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 november 2024
In 2023 brachten Nederlanders gezamenlijk 31,3 miljoen keer een bezoek aan een van
de vele bioscopen en filmtheaters die ons land rijk is.1 Daar werden we geïnspireerd, vermaakt en aan het denken gezet door tal van verschillende
verhalen op het bioscoopscherm. Verhalen van eigen bodem over bijvoorbeeld de botsing
tussen verschillende culturele achtergronden (De Tatta’s), de laatste akkerbouwer onder de rook van Schiphol (Gerlach), ons koloniale verleden in voormalig Nederlands-Indië (Sweet Dreams) of de gabbercultuur in de jaren negentig (Hardcore Never Dies). Maar natuurlijk ook verhalen uit buurlanden of een ander continent, waarbij producties
uit de Verenigde Staten met een marktaandeel van ruim zeventig procent dominant blijven
in de filmzaal. Ook binnenshuis is het aanbod waaruit we kunnen kiezen groot: maar
liefst driekwart van de Nederlandse huishoudens gebruikt één of meerdere streamingsdiensten.2 Op ons thuisscherm zijn Nederlandse series zoals De Joodse Raad( EO), Undercover (Netflix) en Mocro maffia (Videoland) buitengewoon populair.
De Nederlandse audiovisuele sector creëert een rijk en gevarieerd aanbod van speelfilms,
documentaires en dramaseries. Deze sector is niet alleen economisch van belang, maar
draagt ook wezenlijk bij aan de verspreiding van publieke waarden binnen onze samenleving.
In deze brief licht ik toe hoe ik deze sector verder wil versterken.
Mijn integrale sectorbrede aanpak «Verbeelding door Inzicht en Samenwerking» richt
zich op het versterken van de Nederlandse audiovisuele sector door middel van meer
gezamenlijke inspanningen en inzicht gedreven beleid. Deze agenda beoogt een hechtere
samenwerking tussen publieke en private partijen, waarbij iedereen binnen de productieketen
– van makers tot distributeurs tot exploitanten – actief bijdraagt aan een sterk Nederlands
aanbod. In het kader van deze aanpak is er speciale focus op talentontwikkeling van
zowel beginnend als gevorderd niveau, met aandacht voor werkervaringsplekken.
De agenda omvat de implementatie van de investeringsverplichting, een stimuleringsmaatregel
die gericht is op het bevorderen van Nederlandse culturele audiovisuele producties.
Deze maatregel staat echter niet op zichzelf; het is onderdeel van een breder stelsel
van publieke financiering dat het audiovisueel aanbod in ons land ondersteunt.
De implementatie is gekoppeld aan de moties en toezeggingen met betrekking tot de
investeringsverplichting. Het gaat om de motie van Kamerlid Mohandis (GroenLinks-PvdA)
en voormalig Kamerlid Kwint (SP). Hierin wordt verzocht om de Vlaamse wet- en regelgeving
inzake stimuleringsmaatregelen voor audiovisuele producties in kaart te brengen. Daarnaast
betreffen de toezeggingen een evaluatieontwerp met betrekking tot de investeringsverplichting
en talentontwikkelingsprogramma’s voor streamingsdiensten.
Publieke financiering
Het Nederlandse cultuurbeleid is gericht op de duurzame versterking van de kwaliteit,
zichtbaarheid en positionering van Nederlandse korte films, speelfilms, animatiefilms,
documentaires, innovatieve mediaproducties en dramaseries (hierna: films, series en
documentaires). Dit wordt tot uitvoering gebracht door het Nederlands Filmfonds (hierna:
Filmfonds), dat als Rijkscultuurfonds de belangrijkste publieke financier van filmproducties
en -activiteiten is. Daarnaast vervult de publieke omroep vanuit zijn wettelijke taak
een onmisbare functie voor Nederlands cultureel audiovisueel aanbod, als financier
en openbaar platform. Het Eye Filmmuseum en onze filmfestivals, in het bijzonder het
Nederlands Film Festival3, hebben een cruciale functie voor de zichtbaarheid van het Nederlands filmerfgoed4 en nieuwe Nederlandse films, documentaires en series.
Het maken van films, documentaires en series is kostbaar. In landen met een klein
taalgebied en een beperkte afzetmarkt zoals Nederland komen filmproducties en high
end series zonder publieke financiering net als in andere landen niet of nauwelijks
tot stand. Met overheidsfinanciering worden ambities haalbaar, kan gestuurd worden
op culturele audiovisuele producties en zijn marktpartijen bereid risicodragend te
investeren. De financiële ondersteuning door het Filmfonds fungeert als vliegwiel
en is cruciaal voor de creatieve, internationaal opererende Nederlandse sector, waarin
tal van filmmakers, zelfstandigen en gespecialiseerde bedrijven actief zijn. Het Filmfonds
zet dan ook in op een gezonde publiek-private financieringsmix en vertoning op meerdere
platforms. Het speerpunt van de komende beleidsperiode van het Filmfonds is het versterken
van de kwaliteit van Nederlandse producties.5 Er wordt meer creatieve en financiële ruimte geboden voor het ontwikkel- en productieproces,
om de kwaliteit van het scenario te stimuleren en het aantal draaidagen te vergroten.
Doordat het Filmfonds een kleiner aantal producties met een groter budget gaat ondersteunen,
kan de production value en daarmee het concurrentievermogen op het (inter)nationale speelveld stijgen. Ook
zet het Filmfonds verder in op meer aandacht voor het beoogde publiek van een productie.
De waardering en zichtbaarheid van Nederlandse films, series en documentaires moet
op deze manier versterkt worden. Zodat Nederlandse verhalen, groot en klein, op nog
meer bioscoop- en thuisschermen verteld, gevonden en gezien worden. Verhalen die verbinding
kunnen maken met het Nederlandse publiek in iedere hoek en regio: van Maastricht tot
Texel, van Groningen tot Bonaire.
Private investeringen
Binnen de competitieve wereldmarkt met een groot internationaal aanbod, hoge budgetten
en een snel veranderend speelveld is het nodig om Nederlandse films, documentaires
en series blijvend te stimuleren. Dit gebeurt door middel van publieke financiering,
maar private partijen zoals filmdistributeurs, bioscopen en filmtheaters, commerciële
omroepen en streamingsdiensten hebben ook een cruciale rol als het gaat om de financiering,
exploitatie en zichtbaarheid van Nederlands cultureel audiovisueel aanbod. Een voorbeeld
is het Abraham Tuschinski Fonds (ATF) dat de productie en het bereik van Nederlandse
publieksfilms ondersteunt.6
De investeringsverplichting voor grote streamingsdiensten
Op 1 januari 2024 is de investeringsverplichting voor grote streamingsdiensten in
werking getreden, op basis waarvan de streamingsdiensten een deel van hun in Nederland
gegenereerde omzet moeten investeren in ons nationale aanbod. Op basis van de Mediawet
2008 (hierna: Mediawet) moeten streamingsdiensten met een omzet in Nederland van minimaal
tien miljoen euro – zoals Netflix, Disney+ en Videoland – vijf procent van hun in
Nederland gegenereerde relevante omzet investeren in Nederlandse culturele audiovisuele
producties.7 Ten minste de helſt van de investering moet worden besteed aan Nederlandse films, documentaires
en series. Dit zijn in het bijzonder de typen producties die gestimuleerd moeten worden
om te kunnen concurreren met het grote internationale aanbod met hoge budgetten.8 Om het creatieve en innovatieve potentieel van onafhankelijke producenten te benutten
en de diversiteit en eigenheid van het gestimuleerde aanbod te waarborgen, moet minimaal
zestig procent van het te investeren bedrag worden geïnvesteerd in onafhankelijke
producties. In de Mediawet zijn twee Nederlandse taalcriteria en twee Nederlandse
cultuurcriteria opgenomen die bepalen of een productie meetelt voor de investeringsverplichting.
Er moet aan ten minste twee criteria worden voldaan, waarvan in ieder geval één taalcriterium.
Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer heeft het lid Veldhoen
(GroenLinks-PvdA) gevraagd om inzicht te geven in investeringscijfers van vóór 2024.9 Aan dit verzoek kan ik niet voldoen omdat er geen wettelijke grondslag is. De investeringsverplichting
is namelijk in 2024 in werking getreden en de wettelijke verplichting voor de betreffende
streamers om informatie te verschaffen (aan het Commissariaat voor de Media) geldt
dus ook pas vanaf die datum. De investeringscijfers vanaf 2024 zullen in de jaarlijkse
rapportage aan de Staten-Generaal worden opgenomen (zie onder «evaluatieontwerp»).
De streamingsdiensten wijzen er tevens op dat een deugdelijke benchmark wordt bemoeilijkt
door de uitzonderlijke jaren 2020–2023 (coronapandemie) en op het feit dat de Nederlandse
streamingindustrie nog relatief jong is.10 Ze zijn daarom van mening dat vergelijkingen tussen jaren beter gestart kunnen worden
vanaf het jaar van de introductie van de investeringsverplichting. Gelet op de wettelijke
onmogelijkheid en voornoemde feitelijke beperkingen, begin ik de vergelijking van
data en cijfers in het voorgestelde evaluatieontwerp vanaf 2024.
Evaluatieontwerp
In de Mediawet is opgenomen dat binnen drie jaar na inwerkingtreding van de investeringsverplichting
aan de Staten-Generaal verslag wordt uitgebracht over de doeltreffendheid en de effecten
van de relevante bepalingen in de praktijk.11 In voornoemde brief van 20 juni 2024 is aan de Staten-Generaal toegezegd dat een
evaluatieontwerp in de vervolgbrief zou worden opgenomen. Dit ontwerp is opgenomen
in bijlage 1 van deze brief, waarmee ik aan de betreffende toezegging heb voldaan.
Het evaluatieontwerp is opgesteld aan de hand van de aanbevelingen in de «Rapportage
– Input voor evaluatieontwerp Investeringsverplichting grote streamingsdiensten» (bijlage A)12. De aanbevelingen zijn gebaseerd op de input van vertegenwoordigers van de gehele
Nederlandse productie-, distributie- en exploitatieketen, de betreffende toezeggingen
aan de Staten-Generaal en de relevante wettelijke bepalingen. In de Mediawet is bepaald
dat de verplichte investering in Nederlandse culturele audiovisuele producties kan
worden uitgevoerd voordat er twee boekjaren zijn verstreken sinds het einde van het
boekjaar waarin de relevante omzet is gegenereerd.13 Dit betekent dat de investering over de omzet uit het eerste boekjaar 2024 volledig
moet zijn uitgevoerd vóór 2027 (dit noem ik de eerste investeringscyclus).14 Deze flexibiliteit is in de Mediawet opgenomen om de streamingsdiensten de mogelijkheid
te geven budgetten te stapelen, hetgeen kan bijdragen aan de verhoging van de kwaliteit
van producties. In bijlage 2 is een voorbeeld opgenomen waarin wordt weergegeven hoe
deze stapeling vorm kan krijgen.
Ik wil de evaluatie in twee fasen opbouwen. De eerste fase start in het najaar van
2025 tot en met einde 2027. De gegevens over de volledige eerste investeringscyclus
zijn namelijk pas in de loop van de tweede helft van 2027 beschikbaar.15 Dit brengt met zich mee dat er in 2026 – het jaar waarin de evaluatie volgens de
Mediawet afgerond zou moeten zijn – de informatie over de eerste investeringscyclus
nog niet geheel beschikbaar is.16
Twee fasen: jaarlijkse rapportages en een evaluatie
In deze eerste fase zal ik de wettelijk verplichte jaarlijkse rapportages over de
eerste investeringscyclus 2024–2026 aan de Staten-Generaal zenden.17 Deze rapportages bevatten de data en cijfers die zijn gebaseerd op informatie van
het Commissariaat voor de Media. Het gaat hierbij om geaggregeerde cijfers met betrekking
tot de investeringen die zijn gedaan in Nederlandse culturele audiovisuele producties,
waaronder in de afzonderlijke categorieën films, documentaires en series in onafhankelijke
producties.18 De specifieke onderdelen die in de jaarlijkse rapportages worden meegenomen, zijn
opgenomen in het evaluatieontwerp in bijlage 1 van deze brief. Ook zal ik in de eerste
fase – mede door consultatie van de streamingsdiensten – de consistentie, duidelijkheid
en werkbaarheid van de relevante artikelen in de Mediawet monitoren.19 De lagere regelgeving20 en de «Regeling ontheffing investeringsverplichting» van het Commissariaat voor de
Media zullen daarbij meegenomen worden. De bevindingen van deze monitoring zullen,
in afstemming met het Commissariaat, meegenomen worden in de evaluatie. Ik zal daarnaast
ook contact houden met het Filmfonds en de sector om geïnformeerd te worden over hun
ervaringen in de eerste drie jaar.
De tweede fase wordt, zoals toegezegd aan de Staten-Generaal, uitgevoerd door een
onafhankelijk onderzoeksbureau. Deze evaluatie zal eind 2027 starten.21 De elementen die hierin worden meegenomen, zijn opgenomen in het evaluatieontwerp
in bijlage 1. Gelet op de recente inwerkingtreding van de investeringsverplichting
en de snelle veranderingen in het medialandschap, zal het evaluatieontwerp indien
nodig worden geactualiseerd op het moment dat een onafhankelijk onderzoeksbureau over
een paar jaar aan de slag gaat. Indien dit het geval is zal ik de Staten-Generaal
daarover informeren.
Op basis van de uitkomsten van de evaluatie zal ik beoordelen wat de eerste effecten
van de investeringsverplichting in de praktijk zijn. Deze effecten en de doeltreffendheid
van de investeringsverplichting dienen te worden beoordeeld in het licht van het doel
ervan: het Nederlandse culturele audiovisuele aanbod duurzaam versterken en aanbod
te stimuleren waarin de kijker zichzelf en zijn leefwereld kan herkennen.
Sectorbreed onderzoek
De investeringsverplichting als stimuleringsmaatregel staat niet op zichzelf maar
is onderdeel van publieke en private financieringsinstrumenten. Het is daarom belangrijk
om een compleet te krijgen van de verschillende stimuleringsmaatregelen. Om goede
beleidskeuzes te kunnen maken onder andere op basis van de evaluatie van de investeringsverplichting,
vind ik het van belang om tevens een actueel overzicht te hebben van de snel veranderende
en complexe audiovisuele markt. Ik zal daarom een onafhankelijk sectorbreed onderzoek
initiëren waarmee ik een periodieke monitor «av-sector in beeld» introduceer. Op basis
van de uitkomsten van het onderzoek, dat periodiek zal worden geactualiseerd, kunnen
alle (stimulerings)maatregelen en financieringsinstrumenten in samenhang worden bezien.
Bij de opzet van dit onderzoek zal ik het Filmfonds en een vertegenwoordiging van
de sector, zoals de partijen in de productie-, distributie- en exploitatieketen, actief
betrekken. In bijlage 1 van deze brief is opgenomen welke elementen daarbij onderzocht
kunnen worden.
Vlaamse maatregelen en videoplatformdiensten
In een motie van het Tweede Kamerlid Mohandis (GroenLinks-PvdA) en voormalig Tweede
Kamerlid Kwint (SP) (Kamerstuk 36 176, nr. 22) is verzocht om de Vlaamse wet- en regelgeving inzake stimuleringsmaatregelen voor
audiovisuele producties in kaart te brengen. Ook werd gevraagd om te bezien of videoplatformdiensten
(zoals YouTube, Meta en TikTok), die in Vlaanderen vanaf 1 januari 2025 ook moeten
voldoen aan de investeringsverplichting/heffing, onder de reikwijdte van de Nederlandse
investeringsverplichting kunnen worden gebracht.
Vlaanderen kent meerdere stimuleringsmaatregelen voor de financiering van Vlaams audiovisueel
aanbod waaronder films, series, documentaires en games. De (co)productie van dit aanbod
wordt gestimuleerd vanuit federaal, gewestelijk en gemeenschapsniveau.22 Deze maatregelen zijn gericht op de versterking van het audiovisueel aanbod, ondersteunen
talentvolle makers en versterken de internationale concurrentiekracht van de Vlaamse
(en Franstalige) audiovisuele sector. Op basis van de stimuleringsmaatregel dienen
«distributeurs» (kabel/telecom), commerciële niet lineaire televisieomroepen, streamingsdiensten
en aanbieders van videoplatformdiensten een percentage van hun omzet te investeren
in Vlaamse audiovisuele werken. Onder deze werken vallen animatieseries of -films,
documentaireseries of -films en fictieseries of -films. In plaats van deze investeringsverplichting
kan een partij ook kiezen voor een financiële bijdrage aan het Vlaams Audiovisueel
Fonds (VAF), wat neerkomt op een heffing. In bijlage 3 van deze brief wordt uitgebreider
ingegaan op stimuleringsmaatregelen in Vlaanderen die betrekking hebben op de audiovisuele
sector. Zoals toegezegd aan het Eerste Kamerlid Prins (CDA) is de (juridische) mogelijkheid
om videoplatformdiensten onder de reikwijdte van de Nederlandse investeringsverplichting
te brengen, meegenomen in het evaluatieonderwerp. Hiermee heb ik voldaan aan voornoemde
motie en toezegging. Op basis van de evaluatie zal te zijner tijd worden bezien of
het wenselijk is de reikwijdte te verbreden naar videoplatformdiensten.
Talentontwikkeling
Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel investeringsverplichting
is aan voormalig Tweede Kamerlid Wuite (D66) toegezegd dat de Kamer wordt geïnformeerd
over de hoeveelheid, omvang en inhoud van talentprogramma's van streamingsdiensten.23 Naar aanleiding van deze toezegging heeft OCW aan FilmForward24 de opdracht gegeven om initiatieven en programma’s voor talentontwikkeling in de
gehele audiovisuele sector in kaart te brengen, in de vorm van een verkenning.25 De «verkenning talentontwikkeling», die bij deze is gevoegd (bijlage B), is niet
beperkt tot de streamingsdiensten, want ook hier geldt dat talentontwikkeling een
verantwoordelijkheid is voor de gehele audiovisuele sector en niet alleen voor de
streamingsdiensten. Een onderdeel van de verkenning is gewijd aan de vijf grootste
streamingsdiensten die actief zijn op de Nederlandse markt: Netflix, Videoland, Disney+,
Prime Video (Amazon) en HBO Max (Warner Bros. Discovery).26 Hiermee kom ik tegemoet aan voornoemde toezegging. Hieronder geef ik een korte samenvatting
van de bevindingen in de verkenning ten aanzien van streamingsdiensten.
In algemene zin komt uit de verkenning van FilmForward naar voren dat de initiatieven
die streamingsdiensten ondersteunen of ontwikkelen vaak in dienst staan van het behalen
van de eigen commerciële doelen. Vanuit private partijen is dit begrijpelijk, maar
het maakt de continuïteit van talentontwikkeling door een deel van de audiovisuele
sector kwetsbaar. Het valt op dat het aantal talentontwikkelingsprogramma’s van streamingsdiensten
gericht op Nederlandse makers beperkt is en door een aantal vooral wordt gezien als
overheidstaak. Tegelijkertijd geven de streamingsdiensten aan stappen te willen zetten
naar een breder aanbod voor talentontwikkeling. Vanuit hun internationale context
zouden streamingsdiensten veel kunnen bieden aan Nederlandse makers en crewleden,
bijvoorbeeld op het gebied van nieuwe filmtechnieken of scriptontwikkeling.
De verkenning van Filmforward geeft niet alleen een overzicht van talentontwikkelingsprogramma’s
maar doet ook een aantal aanbevelingen. Deze aanbevelingen gelden niet exclusief voor
de streamingsdiensten maar gaan de hele sector aan. Ik geef in deze brief een reactie
op de belangrijkste aanbevelingen. Daarbij benoem ik mijn vervolgstappen om talent
in Nederland verder te laten groeien en bloeien. Een vruchtbare bodem voor opkomend
en gevestigd talent om zich te (blijven) ontwikkelen is immers van cruciaal belang.
Makers en andere betrokken professionals moeten de ruimte krijgen om te laten zien
wat zij in huis hebben, om nieuwe dingen te proberen en hun vaardigheden te verfijnen.
Zo kunnen zij cultureel audiovisueel aanbod creëren dat verrassend, eigenzinnig en
aansprekend is voor een groot en divers publiek. Het scheppen van duurzame voorwaarden
waarbinnen ieder talent de kans krijgt zich te ontplooien, is daarom een gedeelde
verantwoordelijkheid van de hele sector.
Aanbevelingen en vervolgstappen: training-on-the-job
Het brede netwerk van aanbieders van talentontwikkelingsprogramma’s en -initiatieven
is divers en fijnmazig. Naast de streamingsdiensten bestaat dit netwerk uit onafhankelijke
organisaties, regionale talenthubs, vakverenigingen, filmfestivals, omroepen en fondsen.
Het aanbod is met name gericht op beginnend talent in de disciplines regie, scenario
en productie, laat de verkenning van FilmForward zien. Voor ervaren talent is het
aanbod relatief klein, waardoor de mogelijkheden voor permanente doorontwikkeling
beperkt zijn.
Een knelpunt voor beginnend talent is het tekort aan werkervaringsplekken op de set
en in de postproductie. Het zogeheten training-on-the-job is een praktische manier waarop afgestudeerden, autodidacten en zij-instromers werkervaring
op kunnen doen, maar het aantal aangeboden plekken is beperkt en incidenteel. Dit
komt doordat de kosten van een productie hoog zijn en de financiering vaak niet toereikend
is om extra tijd en begeleiding te bekostigen. Ik onderstreep het belang van praktijkervaring
voor alle vormen van talentontwikkeling. Dat de streamingsdiensten stappen (willen)
zetten om makers en crewleden (verder) op te leiden door hen te coachen en begeleiden
tijdens het productieproces juich ik van harte toe. Ik wil vaststellen wat nodig is
om het aantal werkervaringsplekken in de audiovisuele sector te vergroten en ga hierover
graag in gesprek met producenten, streamingsdiensten en omroepen.
Aanbevelingen en vervolgstappen: gezamenlijke visie
Overkoepelend doet FilmForward aanbevelingen langs drie pijlers (1) een algemene visie
op talentontwikkeling, (2) de infrastructuur van de audiovisuele sector en (3) het
aanbod van programma’s en initiatieven. De rode draad die hier doorheen loopt is het
belang van een sterke samenwerking en afstemming binnen het netwerk van aanbieders,
maar ook tussen het netwerk en de reguliere opleidingen. Op deze manier kan een toegankelijke
infrastructuur met passend aanbod voor zowel beginnend als ervaren talent beter gewaarborgd
worden.
Ook in de «Eindrapportage werkgroep sectorplan», dat op 20 juni 2022 aan de Tweede
Kamer is gezonden, is door de sector reeds gewezen op het belang van talentontwikkeling
buiten de Randstad.27
Regionale talenthubs zoals CineSud (Limburg) en New Noardic Wave (Friesland, Groningen
en Drenthe) stimuleren talentontwikkeling en samenwerking van lokale filmmakers door
het organiseren van activiteiten zoals masterclasses, workshops, labs en open calls.
Ook brengen ze lokale makers en publiek in de regio samen. Screen Talent NL is het
overkoepelende netwerk van de regionale talenthubs. Om de slagkracht van deze hubs
te vergroten, heeft voormalig Staatssecretaris Gunay Uslu hen per 2023 een financiële
impuls gegeven.28 Daarmee kunnen de talenthubs hun activiteiten voor lokale makers uitbreiden en versterken.
Ik onderschrijf dat filmtalent zich in iedere streek zou moeten kunnen ontwikkelen.
Dat geldt ook voor het Caribisch deel van het Koninkrijk, waar de mogelijkheden voor
talentontwikkeling nog beperkt zijn.29
Op basis van bovenstaande aanbevelingen vraag ik publieke en private partijen om gezamenlijk
tot een gedragen visie op talentontwikkeling binnen de Nederlandse audiovisuele keten
te komen en daarbij concrete acties uit te werken. De wensen en behoeften van talenten
uit heel Nederland moeten daarbij centraal staan. Ik wil de sector aanbieden om een
faciliterende rol te vervullen bij het concretiseren van een integrale visie op talentontwikkeling
en het vertalen van de aanbevelingen naar de praktijk, bijvoorbeeld door het aanstellen
van een onafhankelijk voorzitter/aanjager. Ik wil hiertoe nog dit jaar het initiatief
nemen, waarbij ik in de eerste fase het Filmfonds, FilmForward en Screen Talent NL
als vertegenwoordiger van de regionale talenthubs zal betrekken.
Samenwerking in de audiovisuele keten
Zoals blijkt uit het voorgaande bestaat de audiovisuele sector uit vele partijen die
naast elkaar bestaan maar elkaar ook allemaal nodig hebben om de gehele keten te vormen.
Samenwerking is dus cruciaal. Dat blijkt ook uit de eerdergenoemde «Eindrapportage
werkgroep sectorplan» waarin publieke en private partijen uit de Nederlandse audiovisuele
sector gekomen zijn tot bouwstenen voor een betere samenwerking. Ik vraag partijen
om ook de andere bouwstenen en het overleg hiertoe verder op te pakken. Zo is bijvoorbeeld
de ambitie uitgesproken om te komen tot een audiovisueel aanbod van hoge kwaliteit
met production value, dat een groot publiek in Nederland aanspreekt en voor een deel ook over de grenzen
excelleert. Door het bundelen van de krachten kunnen we komen tot een waardevol Nederlands
aanbod dat resoneert bij het publiek in binnen- en buitenland.
Ik zie graag meer samenwerking binnen de audiovisuele keten, zowel tussen publieke
en private partijen als publieke partijen onderling, met ook aandacht voor belangrijke
voorwaarden zoals fair pay. Om de agenda verder vorm te geven, ga ik in gesprek met
de vertegenwoordigers van de partijen in de productie-, distributie- en exploitatieketen.
Iedere professional speelt een onmisbare rol in het tot stand brengen van een productie.
Of het nu gaat om producenten, regisseurs, acteurs, scenaristen of de technici die
zorgen voor het perfecte licht en geluid–zonder hen zou er geen film, documentaire
of serie worden gemaakt. Distributeurs en exploitanten hebben een cruciale rol om
producties tot stand te laten komen en het publiek te bereiken. Laten we samen zorgen
voor een gezonde Nederlandse audiovisuele sector die bloeit met kansen voor talenten
achter de schermen en bruist met een veelzijdig publiek voor de schermen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, E.E.W. Bruins
BIJLAGEN
1. Evaluatieontwerp investeringsverplichting
FASE 1 (OCW/CvdM)
Uitvoerbaarheid
– Zijn de definities, criteria en voorwaarden in de Mediawet (art. 3.29a, en 3.29e t/m
3.29i), de algemene maatregel van bestuur, ministeriële regeling en de regeling ontheffing
investeringsverplichting van het Commissariaat voor de Media consistent, duidelijk
en werkbaar voor streamingsdiensten.
Investeringscyclus
Jaarlijkse rapportages aan de Staten-Generaal op basis van de Mediawet, over 2024
(in het najaar van 2025), over 2025 (in het najaar van 2026), over 2026 (in het najaar
van 2027), enz. o.b.v. geaggregeerde data van het CvdM. Dit betreft de eerste investeringscyclus
die begint op 1 januari 2024 (wanneer de wet in werking is getreden) en die is voltooid
op 1 januari 2027 (met rapportage door de streamingsdiensten aan het CvdM op 1 juli
2027).
De volgende onderdelen worden meegenomen (jaarlijks geaggregeerde cijfers van het
CvdM):
– Het aantal streamingsdiensten dat moet voldoen aan de investeringsverplichting (relevante
omzet ≥ 10 mln.)
– Wat is de totale relevante omzet waarover geïnvesteerd moet worden
– Wat is de hoogte van de investeringen in Nederlandse culturele av-producties
– Welk deel hiervan is reeds (effectief) voldaan
– In welke mate is er voldaan aan het sub-percentage voor Nederlandse films, documentaires
en series
– Hoeveel is er geïnvesteerd per type productie (Nederlandse speelfilms, documentaires,
documentaireseries, dramaseries, en andere producties), mits niet herleidbaar naar
(de investeringen van) individuele streamingsdiensten.
– In welke mate is er voldaan aan het percentage voor onafhankelijke producties
– Op welke wijze is er geïnvesteerd (in (co)producties, aankoop vooraf of aankoop achteraf)
– In welke mate is er voldaan aan de afzonderlijke taal- en culturele criteria
FASE 2 (onafhankelijk onderzoeksbureau)
Evaluatie
Direct volgend op de rapportage in 2027, op basis van de Mediawet. Het bureau kan
gebruik maken van de cijfers/uitkomsten van fase 1 zoals opgenomen in de jaarlijkse
rapportage aan de Staten-Generaal en kan daarnaast zelf een zo compleet mogelijke
dataset opvragen bij betrokken partijen. Vertegenwoordigers van partijen in de productie-,
distributie- en exploitatieketen zullen betrokken worden bij de evaluatie. Het rapport
van het onderzoeksbureau wordt aan de Staten-Generaal gezonden.
N.a.v. toezeggingen aan de Staten-Generaal zullen de volgende onderwerpen worden betrokken
in fase 2:
– De mogelijkheid om videogplatformdiensten, zoals in Vlaanderen, onder de reikwijdte
van de investeringsverplichting te brengen
– Gemengde businessmodellen, zoals een combinatie van VOD en lineaire diensten
– Publiek-private samenwerking (bundeling van budgetten t.b.v. productiekwaliteit en
zichtbaarheid)
– Fair pay bij producties waarin is geïnvesteerd
In aanvulling op bovenstaande toezeggingen en op basis van input van partijen kan
in de evaluatie ook worden gekeken naar:
– Vergelijkingen van data en cijfers vanaf 2024 en verder
– Effect van de investeringsverplichting op de versterking van het Nederlands cultureel
av-aanbod
– Effect van de investeringsverplichting op de diversiteit van het aanbod, waaronder
verscheidenheid aan verhalen
– Impact van de investeringsverplichting op concurrentie en prijsstijgingen van bijv.
cast, crew, materialen en locaties
Input evaluatie(ontwerp)
De partijen die input hebben geleverd voor de (bijgevoegde) rapportage komen uit de
gehele Nederlandse audiovisuele keten, van productie en distributie tot aan exploitatie:
Nederlandse Audiovisuele Producenten Alliantie (NAPA), Nederlandse Content Producenten
(NCP), Dutch Academy For Film (DAFF) afgestemd met vakverenigingen, branchevereniging
van filmdistributeurs (NVPI Film), Nederlandse Vereniging van Bioscopen en Filmtheaters
(NVBF), Vereniging van Commerciële Omroepen (VCO), de streamingsdiensten (gezamenlijk)
en de publieke omroep (NPO/CvO). De opstellers hebben ook gesproken met het Nederlands
Filmfonds, de Raad voor Cultuur en het Commissariaat voor de Media. Op basis van deze
input, en daarnaast de relevante Mediawettelijke bepalingen en de toezeggingen aan
de Staten-Generaal, doen de opstellers aanbevelingen voor het evaluatieontwerp. Deze
zijn meegenomen in het ontwerp.
TIJDENS FASEN 1 EN 2 Sectorbreed onderzoek
Opstarten najaar 2024, met periodieke update. Doel: breed onderzoek naar relevante
(markt)ontwikkelingen in de Nederlandse audiovisuele sector in de afgelopen jaren
en de actuele stand van zaken. Aandachtspunten zijn daarbij onder meer:
– Ontwikkelingen van de markt en trends (nationaal en internationaal), de concentratie
van marktspelers, nieuwe businessmodellen, de rol van eindexploitanten, concurrentie
en prijsstijgingen, de ontwikkeling van de positie van onafhankelijke producenten
– Complementariteit van verschillende publieke en private financieringsregelingen, ook
in internationaal perspectief
– Publiek-private samenwerking in de gehele keten van de Nederlandse av-sector (stapelen
van budgetten t.b.v. productiekwaliteit en zichtbaarheid)
– Kwantiteit, kwaliteit, diversiteit en zichtbaarheid van Nederlands aanbod op alle
(publieke en commerciële) platformen/diensten (bioscopen/filmtheaters, televisie,
streamingsdiensten, videosharingplatformen, filmfestivals),
Bij kwantiteit kan worden gekeken naar het aantal producties. Bij kwaliteit kan worden gekeken naar o.m. gewonnen prijzen, festivalselecties, internationale
sales en het publieksbereik in binnen- en buitenland. Bij diversiteit kan worden gekeken naar o.m. de onderscheidende type filmproducties/genres, de verhouding
van onafhankelijke en afhankelijke producenten, de verscheidenheid van het betrokken
team, de spreiding/oorsprong van verhalen en de doelgroep. Voor het meten van zichtbaarheid kan worden gekeken naar de (prominente) vindbaarheid van producties op (meerdere)
platformen en diensten
– Versterking Nederlands aanbod films, series en documentaires bijv. als het gaat om
scriptontwikkeling, production value/efficiënte budgetallocatie, capaciteit van talent en crew, samenwerking en kennisdeling
– Versterking diversiteit van het Nederlands cultureel av-aanbod, waaronder de verdeling van investeringen
in verschillende onafhankelijke productiebedrijven
– Versterking zichtbaarheid Nederlands cultureel av-aanbod: publieksbereik (views) van
het Nederlands cultureel av-aanbod (in binnen- en buitenland), release windows, marketing, samenwerking tussen bioscopen, omroepen en streamingsdiensten
– De verhouding publieke en private financiering en het gemiddelde productiebudget
– De samenhang en effecten van stimuleringsmaatregelen en publieke en private financieringsinstrumenten,
waarbij gekeken kan worden naar buitenlandse modellen, waaronder Vlaanderen
– Fair pay en fair share binnen de sector en de invloed van AI
Voorwaarden bij dataverzameling en toezicht
o Het is belangrijk dat er duidelijke definities en standaarden worden gehanteerd, bijv.
bij omzetberekening, kostenallocatie en investeringen. Dit om data en cijfers jaarlijks
op dezelfde manier en op een transparante wijze te kunnen rapporteren en analyseren.
Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van het voorbeeld voor een dataset van de opstellers
van de bijgevoegde rapportage, op basis waarvan een betrouwbare geaggregeerde en geanonimiseerde
rapportage kan worden opgesteld.
o Het Commissariaat voor de Media stelt – naast een regeling ontheffing investeringsverplichting
– een gestandaardiseerd rapportage format en een FAQ document op. Bij niet naleving
van de investeringsverplichting zijn de in de Mediawet opgenomen sancties van toepassing.
o Transparantie en eenvormigheid van data zijn eveneens essentieel voor een effectieve
evaluatie van de investeringsverplichting. Tegelijkertijd moet ervoor gezorgd worden
dat streamingsdiensten/producenten zo min mogelijk administratieve lasten hebben en
dat bedrijfs- en concurrentiegevoelige informatie in publicaties niet direct herleidbaar
is tot individuele streamingsdiensten. Het is van belang dat het onafhankelijk onderzoeksbureau
bij de volwaardige evaluatie een betrouwbaar geaggregeerd en anoniem rapport kan opstellen
en dwarsverbanden kan leggen op basis van onderliggende data.
Bij de dataverzameling kan ten behoeve van eenduidigheid, betrouwbaarheid en volledigheid
ook gebruik worden gemaakt en/of worden aangesloten bij bestaande Facts & Figures van partijen die (inter)nationaal (markt)onderzoek doen zoals het Filmfonds, de brancheorganisaties
NVPI Film en NVBF en het Europees Audiovisueel Observatorium en commerciële partijen.
2. Voorbeeld: mogelijkheid om investeringen te stapelen
De investeringsverplichting is ingegaan vanaf 1 januari 2024. Aanbieder A genereert
met zijn streamingsdienst elk jaar een relevante omzet van € 100 miljoen. In dit voorbeeld
stapelt aanbieder A steeds de verplichte investeringen om zo tot grotere budgetten
te komen (art. 3.29g, eerste lid, Mediawet). Zo doet aanbieder A de verplichte investeringen
over 2024, 2025 en 2026 allemaal in 2026. Dit mag aangezien een investering pas uiterlijk
twee jaar na het betreffende boekjaar gedaan hoeft te worden. Daarnaast kan aanbieder
A van de mogelijkheid gebruik maken om in 2026 vast een extra 5 mln. te investeren,
die als surplus wordt meegenomen naar 2027 (art. 3.29g, tweede lid, Mediawet). Over
2027 hoeft dan niet meer geïnvesteerd te worden.
Jaar
2024
2025
2026
2027
Verplicht
5 mln.
5 mln.
5 mln.
5 mln.
Investering
5 mln. (over 24)
5 mln. (over 25)
5 mln. (over 26)
5 mln. (over 27)
3. Stimuleringsmaatregelen Vlaanderen
Op 26 april 2024 keurde de Vlaamse regering een besluit goed over het stimuleren van
de audiovisuele sector door financiële bijdragen aan de productie van audiovisuele
werken. De nieuwe stimuleringsregeling moet de Vlaamse audiovisuele productiesector
versterken en de investeringen in audiovisuele producties aanmoedigen. De principes
en hoofdlijnen van deze nieuwe regeling zijn opgenomen in een decreet van 1 maart
2024 dat het Mediadecreet van 27 maart 2009 wijzigt. De regelgeving is van toepassing
op dienstenverdelers (zoals kabelmaatschappijen) en commerciële mediadiensten (op
aanvraag). Ook aanbieders van videoplatformdiensten moeten voortaan bijdragen aan
de financiering van Vlaamse producties, want ook zij verdienen inkomsten in Vlaanderen
door de exploitatie en distributie van Vlaamse audiovisuele content. Na advies van
de Raad van State heeft de Vlaamse regering het besluit goedgekeurd met de regels,
de voorwaarden en de procedure voor deelname aan de productie van audiovisuele werken,
zij het in de vorm van een rechtstreekse financiële bijdrage aan de productie van
audiovisuele werken (investeringsverplichting) of in de vorm van een gelijkwaardige
financiële bijdrage aan het Vlaams Audiovisueel Fonds (heffing). Ze bepaalt ook de
voorwaarden en regels voor de vrijstellingen van deze bijdrage.
Het nieuwe mediadecreet van 2024 in Vlaanderen breidt de eerdere investeringsverplichtingen30 uit van het decreet in 2009. De nieuwe stimuleringsregeling treedt grotendeels in
werking op 1 januari 2025. In 2027 zal de Vlaamse regering de regeling evalueren en
indien nodig voorstellen tot herziening formuleren.
Hieronder volgt een kort overzicht van de belangrijkste aspecten van de stimuleringsmaatregel:
Algemene doelstellingen
• Het decreet beoogt een duurzaam en kwalitatief aanbod van lokaal audiovisuele content.
• De stimulering van investeringen in de lokale audiovisuele sector draagt bij aan een
sterke economische sector.
• De stimuleringsmaatregel moet leiden tot een bloei van de Vlaamse audiovisuele sector.
Wie zijn de investeerders?
1. Distributeurs van diensten die een of meer omroepdiensten van een of meer onder de
bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap vallende televisieomroepen op lineaire of niet-lineaire
wijze ter beschikking van het publiek stellen; en
2. Particuliere omroepen die vallen onder de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap,
voor de door hen aangeboden niet lineaire televisiediensten in andere lidstaten van
de Europese Unie en daarbuiten; en particuliere omroepen voor de door hen aangeboden
niet-lineaire televisiediensten in het Nederlands taalgebied en het tweetalig gebied
Brussel-hoofdstad; en
3. Aanbieders van videoplatformdiensten die onder de bevoegdheid vallen van de Vlaamse
Gemeenschap met toepassing van (...) de door hen aangeboden videoplatformdiensten
in een andere lidstaat van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte, of
daarbuiten en Aanbieders van videoplatformdiensten, voor de door hen aangeboden videoplatformdiensten
in (a) het Nederlandse taalgebied en (b) het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.
Hoe ziet de investering eruit?
• Directe investering in een productie (investeringsverplichting)
Mogelijkheid om gedeeltelijk (maximaal 30%) aan de verplichting te voldoen door uitzendrechten
voor het Nederlandse taalgebied te verwerven31
• Of een gelijkwaardige financiële bijdrage aan het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF)
(heffing)
Wat moeten de investeerder bijdragen?
• Dienstenverdelers: forfait van 7 miljoen euro, of een bedrag van 3 euro per abonnee
in het Nederlandse taalgebied (art. 188/4 Mediadecreet)
• Niet-lineaire TV-diensten: forfait van 7 miljoen euro, of een bedrag dat gelijk is
aan:
a) 2% van hun omzet als die tussen 0 euro en 15 miljoen euro ligt;
b) 3% van hun omzet als die tussen 15 en 30 miljoen euro ligt;
c) 4% van hun omzet als die hoger dan 30 miljoen euro ligt (art 188/5, §1 mediadecreet)
• Videoplatformdiensten: forfait van 7 miljoen euro, of een bedrag dat gelijk is aan:
a) 2% van hun omzet als die tussen 0 euro en 15 miljoen euro ligt;
b) 3% van hun omzet als die tussen 15 en 30 miljoen euro ligt;
c) 4% van hun omzet als die hoger dan 30 miljoen euro ligt (art. 188/6, §1 mediadecreet)32
Welke type producties vallen eronder?
• De investeringen moeten gericht zijn op Vlaamse productieprojecten in de vorm van
animatie-, documentaire- of fictiefilms of -series.33
• Er wordt nadruk gelegd op originele content die bijdraagt aan de culturele en taalkundige
diversiteit van Vlaanderen. Een productieproject wordt gekwalificeerd als Vlaams op
basis van de volgende criteria:
• Het aanwezige Vlaams artistiek of productief talent;
• De oorspronkelijk Nederlandstalige versie;
• De Nederlandstalige tekst of dialogen;
• De Nederlandstalige onderliggende werken (bijv. een boek waarop een serie of film
gebaseerd is);
• De culturele band met Vlaanderen;
• Creatieve inbreng van de Vlaamse culturele gemeenschap;
• Een onderwerp met betrekking tot de Vlaamse samenleving, geschiedenis, cultuur, enz.
• Het productieproject moet volgens artikel 9, lid 4 van het besluit van de Vlaamse
regering van 26 april 2024 worden ingediend met ten minste één onafhankelijke producent
(zoals gedefinieerd in art 1.11° van het BVR) die gevestigd is in het Vlaamse of Brusselse
Hoofdstedelijke Gewest om als rechtstreekse financiële bijdrage te worden erkend.
Een deel34 van de investering moet specifiek worden besteed aan onafhankelijke producties, om
de creatieve sector te ondersteunen en een divers aanbod te garanderen.
Rapportage en Verantwoording
De investeerders zijn verplicht om jaarlijks een rapport in te dienen waarin zij aantonen
hoe zij hebben voldaan aan de stimuleringsmaatregel. Dit rapport moet gedetailleerd
de bestedingen en de gerealiseerde producties weergeven.
Sancties bij Niet-Naleving
Er worden sancties opgelegd aan bedrijven die niet voldoen aan de stimuleringsmaatregel.
Deze kunnen variëren van boetes tot beperkingen op de verdere activiteiten.
Europese Commissie en videoplatformdiensten
De Europese Commissie heeft op 29 juni 2023 haar opmerkingen gemaakt over het Vlaamse
ontwerpdecreet dat een stimuleringsregeling introduceert voor audiovisuele producties.
Ten aanzien van de toepassing van de stimuleringsregeling op aanbieders van videoplatformdiensten
benadrukt de Europese Commissie dat de richtlijn Audiovisuele Mediadiensten (AVMD)
2018 lidstaten niet belet om aanbieders van videoplatformdiensten te verplichten om
financiële bijdragen te leveren ter promotie van Europese werken. Hoewel aanbieders
van videoplatformdiensten niet onder artikel 13, lid 2, van de AVMD-richtlijn vallen,
betekent dit niet dat lidstaten hen niet kunnen verplichten om een bijdrage te leveren.
Wel moeten de beginselen van evenredigheid en non-discriminatie worden nageleefd.
Daarnaast stelt de Commissie dat er een verband moet zijn tussen de financiële verplichting
en de activiteiten van de betrokken partij. Dit wordt weerspiegeld in artikel 188/5,
tweede lid, dat verwijst naar de «omzet in het Nederlandstalige gebied in het tweede
jaar voorafgaand aan het jaar van deelname aan de productie van audiovisuele werken».
Dit zorgt ervoor dat de verschuldigde bijdrage van aanbieders van videoplatformdiensten,
net als bij omroeporganisaties en dienstenverdelers, wordt gebaseerd op hun omzet
in een voorafgaand jaar, waardoor een duidelijke link met hun activiteiten ontstaat.
Verder stelt de Commissie dat het bedrag van de financiële verplichting voor aanbieders
van videoplatformdiensten gelijk is aan dat van particuliere aanbieders van video-on-demand
(VOD)-diensten. In haar repliek op het TRIS advies antwoordde de Vlaamse regering
hierop dat dit voor een gelijk speelveld zorgt met omroeporganisaties die niet-lineaire
televisiediensten aanbieden, waarbij de berekening van hun bijdrage al jaren gebeurt
op basis van een percentage van hun omzet. Omdat videoplatformen doorgaans geen abonnees
hebben, wordt het gebruik van een percentage van hun omzet beschouwd als de meest
geschikte methode om hun bijdrage te berekenen.
De Vlaamse regering concludeert in haar repliek dat de toepassing van de stimuleringsregeling
op aanbieders van videoplatformdiensten in overeenstemming is met de beginselen van
het EU-recht.
Google, Meta, en Tiktok hebben recent beroep aangetekend bij het Belgisch Grondwettelijk
Hof met betrekking tot de Vlaamse investeringsverplichting en de uitbreiding van de
reikwijdte met videoplatformdiensten.35
Tax Shelter
De Tax Shelter is een fiscale regeling die de productie van audiovisuele werken, podiumwerken
en videogames aanmoedigt.36 Het maakt Belgische of buitenlandse vennootschappen die in België zijn gevestigd
mogelijk om te investeren in audiovisuele werken, podiumkunsten en videogames en om
in ruil hiervoor een fiscaal voordeel te krijgen.37
De federale Tax Shelter-stimulans geldt voor het hele land. Belgische of buitenlandse
vennootschappen die in België zijn gevestigd kunnen genieten van fiscale voordelen
als ze investeren in Europese audiovisuele werken, podiumkunsten of videogames, mits
ze aan een aantal voorwaarden voldoen. Het fiscaal voordeel bestaat uit een belastingvrijstelling
van de werkelijk gestorte sommen (rekening houdend met toepasselijke limieten) en
extra opbrengst op de gestorte sommen.38
Tijdens het NFF vond een filmpolitieke bijeenkomst plaats die onder meer ging over
de Vlaamse financieringsmaatregelen voor audiovisueel aanbod.39 Daarin werd duidelijk dat binnen de financiering van Belgische producties de Tax
Shelter een groot aandeel vervult, in combinatie met bijdragen uit andere bronnen
waaronder de selectieve en semi-automatische financieringsregelingen die zowel in
Nederland als in België bestaan.
De Tax Shelter speelt een belangrijke rol bij het hoog houden van het volume aan content;
selectieve steun is van wezenlijk belang voor het waarborgen van kwaliteit, diversiteit
en talentontwikkeling. Introductie van de Tax Shelter in 2004 heeft een sterke bijdrage
geleverd aan de professionalisering van de Belgische AV-sector. De Belgische industrie
heeft dankzij de Tax Shelter een aanzuigende werking. Inmiddels wordt een groot deel
van de postproductie voor Nederlandse coproducties uitbesteed aan Belgische bedrijven.
Dit leidt tot weglekken van Nederlandse werkgelegenheid naar België.
4. Talentontwikkeling streamingsdiensten
Met het Fund for Creative Equity richt Netflix zich wereldwijd op het vinden en opleiden
van nieuw (lokaal) talent. Via dit fonds heeft Netflix geïnvesteerd in meerjarige
samenwerkingsverbanden met Nederlandse talentprogramma’s zoals QISSA (voorheen ROSE
Academy) en de New Producers Academy. Deze programma’s zetten zich in voor opkomende
makers uit ondervertegenwoordigde groepen, voor gelijkwaardige kansen voor het talent
van morgen. Prime Video neemt als partner deel aan bovenstaande programma’s en betrekt
daarnaast jong talent bij hun eigen producties, door bijvoorbeeld beginnende schrijvers
op te nemen in zogeheten writers rooms. Disney+ is eveneens betrokken bij QISSA en in gesprek over het creëren van stage-
en werkplekken voor deelnemers van het programma. Videoland richtte het talentontwikkelingsprogramma
Videoland Academy op, waarbij nieuwe makers begeleid werden in het ontwikkelen en
realiseren van een genrefilm. De Videoland Academy hield na drie edities echter op
met bestaan. Videoland is wel tevreden met de resultaten van de Academy en acht het
een zeer geslaagd project. HBO Max heeft op dit moment geen concrete ontwikkelingsprogramma’s
lopen in Nederland. Wel kijkt HBO Max naar welke internationale trajecten mogelijk
interessant zijn voor Nederlandse makers. Voor meer informatie over de talentprogramma’s
van streamingsdiensten en hun visie op talentontwikkeling verwijs ik naar de bijgevoegde
verkenning.
Indieners
-
Indiener
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap