Brief regering : Kabinetsreactie op advies Gezondheidsraad over een Meetprogramma voor blootstelling aan chemische stoffen
28 089 Gezondheid en milieu
Nr. 329 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 november 2024
Met deze brief stuur ik u, mede namens de Staatssecretaris van Openbaar Vervoer en
Milieu en de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, de kabinetsreactie
op het advies van de Gezondheidsraad over een Meetprogramma voor blootstelling aan
chemische stoffen. Het advies heeft u al eerder ontvangen.1 Bij de aanbieding van het advies heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd dat het kabinet
u na het zomerreces een reactie zou sturen.
Advies Gezondheidsraad
De Gezondheidsraad adviseert het kabinet om een structureel, periodiek meetprogramma
in te richten voor de blootstelling van mensen aan chemische stoffen. Het meetprogramma
zou regelmatig chemische stoffen moeten meten in bijvoorbeeld bloed en urine. Het
belangrijkste doel daarvan is om een betere indruk te krijgen van de totale blootstelling
van mensen in Nederland vanuit verschillende bronnen tegelijk, om risicogroepen in
beeld te krijgen en om te zien of de blootstelling verandert over verschillende jaren.
Hiermee kan zo nodig het beleid om mensen te beschermen tegen blootstelling aan gevaarlijke
hoeveelheden chemische stoffen worden bijgesteld. De Gezondheidsraad concludeert dat
dit bijdraagt aan betere bescherming tegen schadelijke blootstelling en daarom onderdeel
hoort te zijn van de zorgplicht van de overheid.
De Gezondheidsraad adviseert om een programma op te zetten met repeterende meetcycli,
waarin een groep stoffen herhaaldelijk of incidenteel wordt gemeten. Het programma
moet een wisselende groep van minimaal 1.500 deelnemers hebben die representatief
zijn voor de bevolking en deelnemers uit risicogroepen bevat. Er is alleen een beperkte
kostenindicatie gegeven voor het uitvoeren van dit programma.
Blootstelling aan chemische stoffen in Nederland
Nederlanders hechten veel waarde aan een schone leefomgeving. In de participatieve
waarde evaluatie (PWE) die is georganiseerd voor de Nota Ruimte is de zorg voor een
gezonde, schone en veilige leefomgeving door de respondenten op de tweede plaats gezet
van belangrijkste doelen en principes.2 Mensen maken zich regelmatig zorgen over de blootstelling aan chemische stoffen,
in het bijzonder als zij in de buurt van een zichtbare vervuiler wonen of als zij
gezondheidsklachten hebben waar zij geen andere goede verklaring voor hebben. De afgelopen
jaren hebben omwonenden regelmatig geprotesteerd tegen onder andere vervuiling met
PFAS, het gebruik van glyfosaat en andere gewasbeschermingsmiddelen en de uitstoot
van industrie zoals Tata Steel, een asfaltproductiefabriek in Nijmegen en een afvalverwerker
bij Sluiskil. De Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft in 2023 een rapport gepubliceerd
over industrie en omwonenden. Het kabinet heeft in reactie daarop de Actieagenda Industrie
en Omwonenden opgesteld.3
Mensen komen veelvuldig in contact met chemische stoffen. Dat kan schadelijk zijn
voor de gezondheid, maar dat hangt af van de hoogte en de duur van de blootstelling.
Sommige stoffen zijn alleen schadelijk voor de gezondheid bij langdurige blootstelling.
De publieksperceptie van de risico’s van chemische stoffen komt niet altijd overeen
met de wetenschappelijke beoordeling. Bij chemische stoffen denken veel mensen als
eerste aan de uitstoot van fabrieken, maar mensen komen de hele dag door in contact
met chemische stoffen, ook bijvoorbeeld via uitstoot van verkeer, voedsel, gewasbeschermingsmiddelen,
allerlei consumentenproducten en voor een deel van de bevolking via het werk.
In de Volksgezondheid Toekomst Verkenning van 2018 heeft het RIVM becijferd dat het
milieu ongeveer 4% bijdraagt aan de ziektelast in Nederland. Het gaat dan om ongeveer
€ 1,2 mld. aan jaarlijkse zorgkosten.4 Een belangrijk deel van deze bijdrage aan de ziektelast bedraagt blootstelling aan
chemische stoffen via luchtvervuiling. Een totale inschatting van de bijdrage van
chemische stoffen aan de ziektelast in Nederland is niet bekend.
Hoe zijn chemische stoffen in Nederland gereguleerd?
Nederland heeft de bescherming van inwoners tegen schadelijke chemische stoffen geregeld
met verschillende wetten. Belangrijke regelgeving is de Europese REACH-verordening.
Deze verordening geldt voor vrijwel alle chemische stoffen die in de EU op de markt
worden gebracht en kan voor stoffen die gevaarlijk zijn of anderszins een risico vormen,
voorwaarden of beperkingen opleggen voordat deze gebruikt mogen worden. In Nederland
zijn verder onder andere de Omgevingswet, de Warenwet, de Algemene levensmiddelenverordening,
de Verordening betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en
de Arbeidsomstandighedenwet van belang. Voor kwetsbare groepen of bijzondere blootstellingen
zijn extra veiligheidsmarges ingebouwd, onder andere met de Speelgoedrichtlijn en
de Cosmeticaverordening.
Omdat het over zoveel verschillende onderwerpen gaat, wordt hierop toezicht gehouden
door verschillende organisaties, waaronder omgevingsdiensten, de Inspectie Leefomgeving
en Transport en de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit. Het RIVM volgt sinds 2012
nieuwe informatie over chemische stoffen om tijdig signalen aan de Rijksoverheid te
kunnen geven over nieuwe en opkomende risico’s van stoffen (New and Emerging Risks
of Chemicals).5 Over de gezondheidsrisico’s van chemische stoffen is ook veel voorlichting vanuit
de overheid beschikbaar, bijvoorbeeld via de GGD’en (www.ggdleefomgeving.nl), het Voedingscentrum en websites als www.waarzitwatin.nl.
De aanwezigheid van chemische stoffen wordt in Nederland voornamelijk extern gemeten,
buiten het lichaam. Bedrijven die chemische stoffen uitstoten of die voedsel- of consumentenproducten
maken, zijn verplicht om van bepaalde risicovolle stoffen te meten of de hoeveelheden
onder de afgesproken limieten blijven. Daarmee wordt een te hoge blootstelling van
mensen via die bron of route zoveel mogelijk voorkomen. Daarnaast meten overheden
de aanwezigheid van bepaalde chemische stoffen in de lucht, het water, het riool en
de grond. Daarmee wordt een beoordeling gemaakt van de blootstelling van mensen aan
risicovolle chemische stoffen op basis van externe gegevens.
Welke internationale afspraken zijn van toepassing?
Verschillende landen en landsdelen rond Nederland hebben wel meetprogramma’s voor
blootstelling aan chemische stoffen, waaronder Duitsland en Vlaanderen. EU-landen
zijn niet verplicht om een meetprogramma in stand te houden, maar de Europese Commissie
stimuleert de lidstaten wel om op geharmoniseerde en gevalideerde wijze een meetprogramma
voor humane biomonitoring op te zetten. Dit gebeurt door middel van tijdelijke EU-projecten
zoals HBM4EU en partnerschappen, zoals het Partnership for the Assessment of Risk
from Chemicals (PARC). In PARC werken 200 partners uit 28 landen samen aan het verbeteren
van de risicobeoordeling van chemische stoffen. PARC heeft een looptijd van zeven
jaar en loopt af in 2029. Samen verbeteren zij de analysemethoden om zoveel mogelijk
chemische stoffen zo efficiënt mogelijk te kunnen meten en ontwikkelen ze modellen
om resultaten toe te kunnen passen in beleid. Het RIVM en andere Nederlandse kennisinstellingen
dragen bij aan de interpretatie van resultaten uit de humane biomonitoring van andere
lidstaten. PARC is opgericht op basis van de Chemical Strategy for Sustainability.6
Nederland heeft zich verder verbonden aan de International Health Regulations van
de WHO en de Boedapest-verklaring van de Environment and Health Task Force van WHO
Europe (2023) waar onderzoek naar de interne blootstelling aan chemische stoffen is
opgenomen als een onderdeel van goede gezondheidszorg.
Meting in mensen
Wat weten we nu over interne blootstelling aan chemische stoffen in Nederland?
Concentraties van chemische stoffen worden op verschillende manieren gemonitord. Nederland
heeft voor de brede bevolking echter geen structureel meetprogramma, waarmee we voor
een selectie van chemische stoffen bepalen hoeveel die worden teruggevonden in mensen.
Er worden in Nederland wel zo nu en dan voor specifieke stoffen onderzoeken uitgevoerd.
De Rijksoverheid geeft alleen opdracht aan zulke onderzoeken als er specifieke zorgen
zijn over een bepaalde stof of de blootstelling van een bepaalde groep. Zo voert het
RIVM nu in opdracht van de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, Volksgezondheid,
Welzijn en Sport en Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur een onderzoek uit
naar PFAS in bloed en moedermelk. Ook uit regionale meetprogramma’s komen soms gegevens
over chemische stoffen in mensen, soms naar aanleiding van incidenten, maar ook wel
als onderdeel van grotere reguliere onderzoeksprogramma’s zoals Generation R.7 Met deze onderzoeken kunnen we geen structureel en representatief beeld geven van
de blootstelling van inwoners van Nederland aan chemische stoffen. Door gebruik van
gegevens uit
andere landen om ons heen kunnen we tot op zekere hoogte wel een beeld vormen van
de verspreiding van en blootstelling aan chemische stoffen en de belangrijkste bronnen
daarvan, bijvoorbeeld via PARC.
Wat kan een structureel programma ons leren?
Een structureel programma kan ons inzicht bieden in de verspreiding van een aantal
chemische stoffen in mensen in Nederland. We kunnen daardoor monitoren welke van die
stoffen in welke concentraties in het menselijk lichaam worden aangetoond in bijvoorbeeld
bloed of urine. Mensen worden op verschillende manieren blootgesteld aan chemische
stoffen (via inademing, slikken en huidcontact) vanuit allerlei bronnen. Bij stoffen
die niet onmiddellijk worden afgevoerd of afgebroken zorgt dat voor een stapeling
van chemische stoffen in het lichaam. Het gaat dan om een optelsom van één chemische
stof uit verschillende bronnen, maar ook om verschillende chemische stoffen tegelijkertijd.
Met een meetprogramma kunnen we die stapelingen en mengsels zichtbaar maken. We weten
dan nog niet vanuit welke bron(nen) de stoffen in ons lichaam zijn gekomen of wat
de gezondheidsgevolgen daarvan zijn, al kan daar soms met aanvullend onderzoek wel
meer inzicht in verkregen worden. Aan de hand van vragenlijsten kunnen soms specifieke
bronnen worden opgespoord en kan een beeld worden gevormd van de routes, voedingsmiddelen
of consumentenproducten die in grote mate bijdragen aan de blootstelling. De Gezondheidsraad
noemt als voorbeeld hiervan de blootstelling aan bisphenol A via babydrinkflessen
in Canada8.
Een meetprogramma geeft ons informatie over de cumulatieve blootstelling van Nederlanders
en eventueel over verschillen tussen regio’s en groepen. Als er zorgen zijn in een
bepaalde regio of bij een bepaalde groep mensen over de blootstelling aan een chemische
stof, kunnen gegevens van die regio of groep vergeleken worden met de gegevens van
het landelijke meetprogramma. Daarnaast kunnen we de blootstelling en de mengsels
volgen in de tijd om te zien of de blootstelling toe- of afneemt of hetzelfde blijft.
Tot slot kan een meetprogramma ook signalen opleveren van onjuist of illegaal gebruik
van bepaalde stoffen.
De Gezondheidsraad benadrukt in het advies dat Nederland een eigen chemische signatuur
heeft, die vorm krijgt vanuit een eigen verleden, de eigen consumptie, de eigen (chemische)
industrie, de eigen landbouwsector, de hoge bevolkingsdichtheid, de relatieve nabijheid
van veel verschillende bronnen van blootstelling en de positie als deltaland. Dat
specifieke beeld kunnen we niet volledig in beeld brengen met gegevens uit andere
landen.
Welke gezondheidsproblemen kunnen we daarmee oplossen of verminderen?
De belangrijkste winst die een meetprogramma kan opleveren is de ontdekking dat een
bepaalde stof significant vaker in mensen wordt gevonden dan we zouden verwachten.
Dat is een signaal dat bepaalde bronnen van gevaarlijke chemische stoffen niet of
onvoldoende in beeld zijn bij bedrijven en de overheid en dat extra maatregelen gewenst
zijn om de blootstelling te verlagen. Zo’n signaal is op zichzelf overigens niet voldoende
om maatregelen te nemen, omdat dan nog uitgezocht moet worden wat de bron van de blootstelling
is en wat we kunnen doen om die blootstelling te verminderen. Het meetprogramma zou
daarom onderdeel moeten uitmaken van een beleidscyclus, waarin ook vervolgonderzoek
kan worden gedaan naar de bronnen en mogelijke maatregelen.
Over de gezondheidsgevolgen van het mengsel van verschillende stoffen dat mensen binnenkrijgen
is relatief weinig bekend. We kunnen op basis van de mengsels geen gezondheidsrisico’s
beoordelen. In het huidige beleid wordt de optelsom van deze gezondheidsgevolgen niet
gemaakt, ook al is duidelijk dat blootstelling aan verschillende stoffen met eenzelfde
effect wel tot een optelsom leidt. Mogelijk kunnen deze gegevens wel gebruikt worden
om verder onderzoek te doen naar de gezondheidsgevolgen van mengsels. En mogelijk
kunnen de gegevens van het meetprogramma worden gebruikt om onderzoek te doen naar
de oorzaken van bepaalde ziekten, bijvoorbeeld wanneer hormoonverstoringen, kanker,
Parkinson of hart- en vaatziekten vaker voorkomen in bepaalde regio’s of groepen mensen.
Met welke andere aandachtspunten moet rekening worden gehouden?
Er worden meer dan 100.000 verschillende chemische stoffen geproduceerd. Het is niet
mogelijk om alle chemische stoffen, waaraan mensen worden blootgesteld, mee te nemen
in een meetprogramma. Er moet een selectie gemaakt worden. Dat kan om financiële redenen
zijn, om het meetprogramma behapbaar te houden, maar ook om technische redenen. Niet
alle stoffen zijn goed meetbaar. Ook de eigenschappen van stoffen kunnen van belang
zijn bij de selectie, bijvoorbeeld omdat stoffen maar heel langzaam worden afgebroken
in het menselijk lichaam en in het milieu, waardoor de stoffen accumuleren. Ook kan
specifiek aandacht worden gegeven aan stoffen die worden gebruikt als vervanger van
stoffen die eerder als te gevaarlijk zijn beoordeeld.
Ik vind het belangrijk om te vermelden dat deelname aan een meetprogramma altijd vrijwillig
is en moet zijn. Mensen wordt gevraagd om deel te nemen aan het meetprogramma en zij
kunnen zelf beslissen of ze dat willen. Niemand wordt verplicht om mee te werken aan
een meetprogramma. De groep vrijwillige deelnemers moet wel een representatieve vertegenwoordiging
zijn van de bevolking.
Voor veel mensen in Nederland is het belangrijk dat de overheid laat zien dat zij
de blootstelling aan chemische stoffen goed in de gaten houdt. Een meetprogramma kan
daaraan bijdragen.
Uitvoerbaarheid
De Gezondheidsraad heeft in zijn advies een aantal basisvoorwaarden meegegeven voor
het programma, maar om tot een meetprogramma te komen moeten nog een flink aantal
keuzes gemaakt worden. Die keuzes zijn van belang voor de mogelijkheden van het meetprogramma
en de kosten. Geadviseerd wordt om het RIVM een consortium te laten leiden, maar de
exacte partners en rolverdeling moeten nog worden uitgewerkt. Ook moet nog uitgewerkt
worden naar welke stoffen gekeken moet worden voor welke groepen, welke data daarvoor
nodig zijn, in hoeverre daarbij gebruik gemaakt kan worden van bestaande biobanken
en zo nog een aantal andere elementen. Dat betekent dat het kabinet op dit moment
nog geen goed zicht heeft op de kosten en baten van een structureel meetprogramma.
Conclusie
Op dit moment heeft Nederland geen structureel beeld van de interne blootstelling
aan chemische stoffen van de inwoners van Nederland. We weten echter ook nog niet
of we met dat inzicht beleidsmaatregelen kunnen treffen die meer gezondheidswinst
opleveren. In andere landen zijn daar wel voorbeelden van, maar we weten pas of dat
voor Nederland ook geldt als we het meetprogramma hier uitvoeren.
Op basis van het advies van de Gezondheidsraad hebben we nog onvoldoende informatie
over de beste invulling van een meetprogramma en de bijbehorende kosten. Om die reden
geven we het RIVM opdracht tot het uitvoeren van een modelleringsstudie, waarin verschillende
varianten in kaart worden gebracht en
een realistische inschatting wordt gemaakt van de bijbehorende kosten. Daarbij kan
gebruik gemaakt worden van de ervaringen van lopende meetprogramma’s in andere landen.
Op basis van die modelleringsstudie zal het kabinet een afweging maken over het instellen
van een meetprogramma voor blootstelling aan chemische stoffen. Wij verwachten hier
op zijn vroegst in de eerste helft van 2026 op terug te kunnen komen.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, V.P.G. Karremans
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.P.G. Karremans, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.