Brief regering : Toezegging aan het lid Vijlbrief over voornemens van het kabinet ten aanzien van de btw-voorstellen
36 602 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2025)
Nr. 44
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 oktober 2024
Bij aanvang van de voortzetting van het eerste wetgevingsoverleg over het Belastingplan
2025 op 24 oktober jl. heb ik aan de heer Vijlbrief toegezegd dat ik voor het tweede
wetgevingsoverleg van het Belastingplan 2025 op 4 november een brief zal sturen. In
deze brief reageert het kabinet op de vraag hoe het kabinet omgaat met het dilemma
dat het Belastingplan 2025 bij diverse leden van de Eerste Kamer vooralsnog op weerstand
stuit.
Dinsdag 22 oktober jl. vond een mondeling overleg plaats in de Eerste Kamer. Aanleiding
voor het overleg was de motie-Van Meenen c.s.1 waarin het kabinet wordt opgeroepen om de btw-tarief maatregelen op te nemen in een
separaat wetsvoorstel en de reactie daarop van het kabinet.2 Ik heb in de Eerste Kamer toegelicht waarom het kabinet besloten heeft geen uitvoering
te geven aan de motie.
Het kabinet is van mening dat er zwaarwegende redenen zijn om de btw-maatregelen integraal
onderdeel uit te laten maken van het Belastingplan. Hoewel reeds met u gedeeld in
de nota naar aanleiding van het verslag vindt het kabinet het van belang om deze redenen
nogmaals weer te geven. Maatregelen met een budgettaire samenhang worden hierdoor
in hetzelfde wetsvoorstel opgenomen waarmee de financiële onderbouwing duidelijk wordt
gemaakt. Een separaat wetsvoorstel koppelt de maatregel los van de rest van het lastenpakket
van dit kabinet. Het door het kabinet voorgestelde lastenpakket vindt een balans in
de prioriteiten van het kabinet, zoals koopkrachtverbetering voor werkenden, lastenverlichting
voor ondernemers en een financieel gedegen beeld. De maatregelen die dienen als dekking
kunnen niet los worden gezien van de rest van dit integrale pakket.
Het is bovendien noodzakelijk om ondernemers gelegenheid te geven zich op de wijzigingen
voor te bereiden en hun ICT-systemen daarop aan te passen. Hiervoor is in de regel
tenminste een halfjaar nodig. Deze voorbereidingstijd is niet gegarandeerd ingeval
de maatregel in een separaat wetsvoorstel wordt opgenomen. Het is dan immers mogelijk
dat de stemming over dit wetsvoorstel wordt uitgesteld en dat er medio 2025 volledige
duidelijkheid bestaat over de wetgeving. In dat geval ontbreekt het ondernemers aan
voldoende tijd om hun administratie aan te passen.
Daarnaast vereist de financiering van de lastenverlichtingen voor werkenden en ondernemers
dat vooruitbetalingen in 2025 voor prestaties die in 2026 of later plaatsvinden ook
belast worden naar het algemene btw-tarief. Ook om deze reden is een separaat wetsvoorstel,
los van het pakket belastingplan 2025, onwenselijk. In het geval dat een eigen parlementair
proces wordt gevolgd staat niet vast dat vooruitbetalingen in 2025 ook belast worden
naar het algemene btw-tarief. Op zich klopt het dat de budgettaire dekking nodig is
vanaf 2026 maar om die dekking in 2026 te realiseren, is het noodzakelijk dat het
overgangsrecht per 1 januari 2025 van kracht wordt. Dat kan alleen door de maatregel,
inclusief overgangsrecht, onderdeel te laten zijn van het Belastingplan 2025.
Tijdens het mondelinge overleg in de Eerste Kamer heb ik ook toegelicht waarom het
kabinet van mening is dat wordt voldaan aan de motie Hoekstra over het niet meer koppelen
van eigenstandige wetsvoorstellen.3 Deze motie is in 2015 aangenomen naar aanleiding van het Belastingplan 2016. Het
wetsvoorstel bestond dat jaar eigenlijk uit twee onderdelen. Ten eerste het reguliere
Belastingplan met koopkrachtmaatregelen, dekkingsvoorstellen en uiteenlopende aanpassingen
om bijvoorbeeld constructies tegen te gaan. Daartoe behoorde ook omvangrijke lastenmaatregelen,
zoals een intensivering van de arbeidskorting die structureel ongeveer 2,5 miljard
euro bedroeg en een afbouw van de algemene heffingskorting die structureel ongeveer
2 miljard euro opbracht. Daarmee zaten de lastenverlichtingen en de bijbehorende lastenverzwaringen
in hetzelfde wetsvoorstel. Ten tweede bevatte dat Belastingplan een budgetneutrale
herziening van het box 3 stelsel dat in grote mate los stond van de koopkrachtmaatregelen
en dekkingsvoorstellen. De Kamer heeft er toen terecht op gewezen dat het kabinet
met de box 3 herziening in het Belastingplan eigenlijk twee eigenstandige wetsvoorstellen
in één voorstel had opgenomen. De boodschap van motie Hoekstra is echter niet dat
iedere afzonderlijke maatregel in een apart wetsvoorstel moet worden opgenomen. Dat
zou ook onwerkbaar worden.
Mede naar aanleiding van de motie Hoekstra bestaat het pakket Belastingplan dat nu
voorligt wel uit meerdere wetsvoorstellen. Dit jaar zijn bijvoorbeeld het Wet fiscale
bedrijfsopvolgingsfaciliteiten, het Belastingplan BES en het wetsvoorstel Wet aanpassing
Wet minimumbelasting 2024 ingediend als zelfstandige wetsvoorstellen. Dit zijn voorstellen
die een eigenstandig karakter hebben en daarmee een vergelijkbaar karakter hebben
als het voorstel voor wijziging van box 3 in 2016. Het kabinet is, zoals hiervoor
beschreven, van mening dat de btw-maatregelen integraal onderdeel uitmaken van het
lastenpakket en daarom thuishoort in het wetsvoorstel Belastingplan 2025.
Ondanks alle bovenstaande argumenten ben ik mij bewust dat daarmee niet de bedenkingen
van de leden van de Eerste Kamer over de btw-maatregelen wordt weggenomen. Zoals ik
heb toegelicht in de schriftelijke beantwoording van een deel van de vragen die zijn
gesteld tijdens het eerste wetgevingsoverleg op 21 oktober jl. is het kabinet bij
het voorstel om een aantal verlaagde btw-tarieven af te schaffen niet over één nacht
ijs gegaan. Uit de evaluatie van het verlaagde btw-tarief van vorig jaar, uitgevoerd
door Dialogic, bleek dat een verlaagd btw-tarief doorgaans geen geschikt instrument
is om beleidsdoelen te bereiken. Het kabinet heeft deze evaluatie in zijn besluitvorming
betrokken en ervoor gekozen een aantal posten over te brengen naar het algemene btw-tarief.
De opbrengst van deze verhoging wordt ingezet om andere maatregelen, onder andere
gericht op de koopkracht, te financieren.
Het kabinet is zich uiteraard terdege bewust van de noodzaak van het verkrijgen van
voldoende steun voor het Belastingplan in beide Kamers. Ik heb tijdens het mondelinge
overleg in de Eerste Kamer toegelicht dat het kabinet openstaat voor alternatieve
maatregelen, mits deze alternatieven gedekt zijn en daar voldoende politieke steun
voor is. Op 4 november wordt het wetgevingsoverleg vervolgd en ga ik graag met uw
Kamer het gesprek aan over de btw-tarieven maatregel en alle andere maatregelen uit
het pakket Belastingplan.
De Staatssecretaris van Financiën,
F.L. Idsinga
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.L. Idsinga, staatssecretaris van Financiën