Brief regering : Invulling van het OCW-aandeel in de rijksbrede subsidietaakstelling
36 600 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2025
Nr. 15
BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 oktober 2024
1. Inleiding
In het hoofdlijnenakkoord (bijlage bij Kamerstuk 36 471, nr. 37) is besloten tot een rijksbrede taakstelling op subsidies van structureel € 1 miljard.
Voor het Ministerie van OCW betreft het aandeel in de subsidietaakstelling € 75 miljoen
in 2025 oplopend tot structureel € 361 miljoen vanaf 2029. Met de subsidietaakstelling
is mogelijk gemaakt dat in andere maatschappelijke doelen geïnvesteerd kan worden
en er is ruimte gekomen voor lastenverlichtingen. De invulling van de taakstelling
gaat gepaard met scherpe keuzes die wij in deze brief aankondigen. Gezien de omvang
en impact op onze onderwijs- en onderzoeksinstellingen, en publieke omroepen vroeg
de concrete invulling voor 2026 en verder om een zorgvuldige, integrale weging van
alle budgetten op de OCW-begroting. Zo kunnen we op een verantwoorde manier de taakstelling
invullen en beter rekening houden met de consequenties voor alle betrokkenen. Het
is onvermijdelijk dat wij op een aantal beleidsterreinen focus moeten aanbrengen.
Wij snappen heel goed dat de maatregelen pijnlijk zullen zijn. Op onderdelen leiden
de maatregelen tot minder ondersteuning voor leerlingen en studenten, bijvoorbeeld
in het bewegingsonderwijs en voor leraren die willen promoveren; minder ruimte voor
extra begeleiding die leerlingen ontvangen bij de overstap naar het vervolgonderwijs;
tot minder budget voor de publieke omroepen; en minder budget voor samenwerking tussen
onderwijs en bedrijfsleven. Wij zijn ons bewust van de effecten van de maatregelen
en blijven het gesprek voeren met leerlingen, studenten, docenten, onderzoekers, journalisten,
en de makers in de culturele en creatieve sector, die voor ons centraal staan in het
vormgeven van ons beleid.
De invulling van de taakstelling voor het jaar 2025 is verwerkt in de ontwerpbegroting
2025 die op Prinsjesdag aan de Tweede Kamer is aangeboden. De invulling van de subsidietaakstelling
voor 2026 en verder was in de ontwerpbegroting voorlopig verwerkt op drie grote subsidiebudgetten,
te weten het budget voor overige subsidies op Begrotingsartikel 1, het budget voor
overige subsidies op Begrotingsartikel 3 en het budget voor de Regeling praktijkleren
op Begrotingsartikel 4. De concrete invulling voor 2026 en verder zoals in deze brief
wordt aangekondigd en middels de nota van wijziging is verwerkt vervangt de voorlopige
verwerking. Deze werkwijze stond ook toegelicht in de ontwerpbegroting 2025 en de
Kamerbrief naar aanleiding van het verzoek van het lid Jetten tijdens de Algemene
Politieke Beschouwingen1.
Met de invulling van de taakstelling blijven we volop inzetten op de prioriteiten
uit het hoofdlijnenakkoord en regeerprogramma (bijlage bij Kamerstuk 36 471, nr. 96). We bekrachtigen met deze invulling het uitgangspunt dat we zoveel mogelijk gebruikmaken
van structurele middelen voor de bekostiging van onze sectoren. We maken gerichte
keuzes en brengen het aantal subsidies naar beneden, waarmee meer focus ontstaat voor
onze belangrijkste doelen. Zo blijven we inzetten op het verbeteren van de prestaties
op lezen, rekenen en schrijven en zetten we in op het borgen van voldoende en kwalitatief
goed onderwijspersoneel. Met de gekozen maatregelen zorgen wij ervoor dat onze middelen
zoveel mogelijk landen in de klas, ten gunste van studenten in het vervolgonderwijs
en bij makers in de culturele en creatieve sector. Tegelijkertijd kan deze subsidietaakstelling
in samenloop met andere taakstellingen het moeilijker maken om gestelde doelen te
bereiken. Werkdruk bij wetenschappers hangt samen met de beschikbaarheid van onderzoeksmiddelen;
studentenwelzijn hangt samen met ervaren prestatiedruk. Dat laat onverlet dat gezien
de schaarste in middelen, wij vol inzetten om de eerdere investeringen die wel worden
doorgezet, samen met instellingen en de mensen waar OCW voor werkt, maximaal tot positief
effect te laten komen.
2. Uitgangspunten bij de invulling van de taakstelling
Het aandeel van OCW in de rijksbrede subsidietaakstelling is ingevuld aan de hand
van drie uitgangspunten. Deze uitgangspunten liggen ten grondslag aan de gemaakte
inhoudelijke keuzes om al dan niet te korten op bepaalde regelingen en instrumenten.
1. Focus op maatschappelijke opgaven: We blijven inzetten op beleid dat grote bijdragen
levert aan onze doelstellingen en werkt voor leerlingen en studenten; docenten en
onderzoekers; en de makers in de culturele en creatieve sector.
2. Focus op financiering van structurele aard: De financiering van onze instellingen
vindt zoveel mogelijk plaats met structurele middelen. Zo zijn we betrouwbaar als
overheid. De subsidietaakstelling wordt zoveel mogelijk ingevuld met regelingen die
een incidenteel karakter hebben.
3. Gerichte keuzes en vermindering van administratieve lasten: Met de gemaakte keuzes
over wat we niet meer gaan subsidiëren, brengen we focus aan en verminderen we de
administratieve lasten voor instellingen. Zo worden subsidieplafonds verlaagd en worden
een aantal grote en kleine regelingen in zijn geheel afgeschaft. Daarbij is ook specifiek
gekeken naar regelingen die niet bewezen of onvoldoende effectief zijn. Door gerichte
keuzes te maken verminderen we bovendien de administratieve lasten binnen ons ministerie.
Deze uitgangspunten worden in het vervolg van deze brief verder toegelicht. We gaan
hierbij ook in op een aantal specifieke maatregelen en hoe deze zich verhouden tot
de gehanteerde uitgangspunten. In de bijlage worden alle maatregelen nader toegelicht.
Bij de invulling van de taakstelling is steeds rekening gehouden met aangegane juridische
verplichtingen.
2.1 Focus op onze maatschappelijke opgaven
Bij de invulling van de subsidietaakstelling is zoveel mogelijk ervoor gekozen om
beleidsprioriteiten te ontzien.
• We willen dat de prestaties in het primair, voortgezet, beroeps- en wetenschappelijk
onderwijs over de gehele linie omhoog gaan, met als resultaat dat iedere leerling
en student datgene leert wat hij of zij nodig heeft om zich staande te houden in de
maatschappij. Voor het funderend onderwijs komt er een Herstelplan kwaliteit funderend
onderwijs, waarmee we blijven inzetten om de basisvaardigheden van leerlingen te verbeteren.
Er wordt niet gekort op budget bestemd voor de curriculumherziening; op praktijkgericht
onderwijs en sterk techniekonderwijs; de krimpaanpak en op bibliothekenbeleid.
• Wij zetten ons in voor erkenning en waardering voor wetenschappers en het vergroten
van de maatschappelijke impact van kennis uit onderzoek. Er wordt niet gekort op de
sectorplannen in het wetenschappelijk onderwijs.
• Het grote tekort aan leraren en schoolleiders is een van de belangrijkste problemen
van dit moment. We zetten daarom alles op alles om de tekorten terug te dringen. Er
wordt niet gekort op budgetten die als doel hebben om het lerarentekort terug te dringen.
• Nederland kent grote tekorten op de arbeidsmarkt in diverse cruciale sectoren. Wij
willen mensen in staat stellen om een kansrijk opleidingsprogramma te volgen en om
zich een leven lang te ontwikkelen. Er wordt niet gekort op de werkagenda mbo en het
stagepact mbo of andere budgetten bestemd voor leven lang ontwikkelen.
• We waarborgen de sociale veiligheid en gelijke behandeling op iedere instelling. Er
wordt niet gekort op budgetten bestemd voor het bevorderen van sociale veiligheid.
• Wij blijven bijdragen aan het culturele klimaat, bijvoorbeeld door de financiering
van de culturele basisinfrastructuur, de rijkscultuurfondsen en de musea; het versterken
van de infrastructuur voor cultuurbeoefening; en investeringen in openbare bibliotheken.
Ook blijven we inzetten op cultureel erfgoed als onderdeel van de fysieke leefomgeving.
De middelen voor de culturele basisinfrastructuur blijven beschikbaar en de makers
in de culturele en creatieve sector worden zoveel mogelijk ontzien.
• Wij blijven inzetten op een hoogwaardig niveau onderzoeksjournalistiek en het borgen
dat journalisten overal vrij en veilig kunnen werken. De middelen die beschikbaar
zijn voor (onderzoeks)journalistiek blijven vanaf 2026 structureel beschikbaar.
Er is bezien welke regelingen effectief en gericht bijdragen aan onze beleidsdoelen.
Voor het funderend onderwijs geldt dat de middelen voor het verbeteren van de basisvaardigheden
en de middelen uit het onderwijsakkoord om te investeren in goede leraren, schoolleiders
en ondersteunend personeel beschikbaar blijven. Middels het Herstelplan kwaliteit
funderend onderwijs kan zo blijvend worden ingezet op het verhogen van de onderwijskwaliteit.
Voor de begrotingsbehandeling ontvangt u een Kamerbrief, waarin wij ingaan op de hoofdlijnen
om tot een gedragen herstelplan funderend onderwijs te komen.
Voor de mbo-sector is gekozen om in te blijven zetten op de Regeling versterking aansluiting
beroepsonderwijskolom en de Regeling praktijkleren. Dit gaat ten koste van het Regionaal
Investeringsfonds mbo. Het Regionaal Investeringsfonds is gestart in 2014 heeft als
doel gehad om de samenwerking tussen instellingen, de publieke sector en het bedrijfsleven
te stimuleren. Het is pijnlijk om deze regeling, die zoveel innovatie heeft voortgebracht
niet te verlengen na 2028. Desondanks vinden wij het gezien de looptijd van de regeling
van veertien jaar redelijk om van het onderwijs en bedrijfsleven te verwachten dat
deze samenwerking ook zonder deze subsidieregeling verder wordt voortgezet. Door prioriteit
te geven aan de Regeling versterking aansluiting beroepsonderwijskolom kan bovendien
ingezet blijven worden op het verbeteren van de aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt,
omdat de regeling beoogt op te leiden voor tekortsectoren. Met een lager beschikbaar
budget willen we deze regeling gericht in blijven zetten, zodat leerlingen en studenten
in het beroepsonderwijs zich zo goed mogelijk kunnen ontwikkelen en we uitval kunnen
voorkomen. Daarom zullen wij nadere keuzes maken over de inzet van deze subsidieregeling.
Hierover wordt uw Kamer later geïnformeerd.
Voor media geldt dat de middelen voor (onderzoeks)journalistiek vanaf 2026 structureel
beschikbaar blijven. Dit zijn gerichte stimuleringsmiddelen die worden ingezet om
journalistieke projecten, innovaties, talentontwikkeling en professionalisering te
ondersteunen. Door te kiezen voor het ontzien van de middelen voor gerichte stimulering
ontstaat wel de noodzaak om te korten op de stelselbekostiging van de publieke omroep.
Voor de landelijke publieke omroep komt dit bovenop de specifieke korting uit het
hoofdlijnenakkoord.
2.2 Focus op financiering van structurele aard
In het funderend onderwijs zijn de afgelopen jaren extra middelen bovenop de reguliere
bekostiging vaak incidenteel verstrekt aan scholen. Dit maakt het lastig om beleid
te maken wat gericht is op de lange termijn. In de Kamerbrief over de herijking sturing
funderend onderwijs van april jl.2 is daarom het uitgangspunt geformuleerd dat structurele taken ook structureel moeten
worden bekostigd. Dit geeft het onderwijs de stabiliteit en duidelijkheid om voor
de lange termijn aan de gestelde doelen te blijven werken. Daarom is bij het invullen
van de subsidietaakstelling gekozen om de reguliere bekostiging zoveel mogelijk te
ontzien. De subsidietaakstelling wordt met name ingevuld met aflopende of afgelopen
subsidieregelingen (waar wel structureel middelen voor beschikbaar waren op de begroting).
Een aantal jaar geleden heeft binnen OCW een transitie plaatsgevonden in hoe we sturen
op het hbo en wo. Dit heeft ertoe geleid dat er nog slechts een beperkt aantal subsidieregelingen
zijn voor deze sectoren en de sturing voornamelijk via de bekostiging plaatsvindt.
In het mbo wordt meer gebruikgemaakt van subsidieregelingen. Er is daarom gekozen
om voor de invulling van de taakstelling specifiek te korten op een aantal regelingen
in het mbo. Hiermee komt ook in het mbo de nadruk van de financiering sterker te liggen
op de structurele bekostiging.
Voor de cultuursector is ervoor gekozen om budgetten die beschikbaar zijn voor beleidsontwikkeling,
bijvoorbeeld op het terrein van cultureel ondernemerschap en creatieve industrie,
meerjarig te korten. Zo wordt het primaire proces zo veel mogelijk ontzien, zoals
de bekostiging voor de culturele basisinfrastructuur. Op termijn worden er ook minder
geoormerkte middelen beschikbaar gesteld voor inzet op cultuureducatie. Bij het uitwerken
van een nieuwe regeling cultuureducatie vanaf 2029 zal worden bezien of verstrekking
via de lumpsum van het primair onderwijs het meest logische instrument is. Daarnaast
wordt het budget op de Woonhuisregeling vanaf 2029 verlaagd. We bezien of de korting
wordt ingevuld door beperkende maatregelen te introduceren zoals een plafond- of een
drempelbedrag of door het percentage voor tegemoetkoming voor de instandhouding te
verlagen.
2.3 Gerichte keuzes en vermindering van administratieve lasten
OCW verstrekt een groot aantal kleinere subsidies. Dit gaat gepaard met veel administratieve
lasten. In het kader van de apparaatstaakstelling moeten wij scherp kijken naar waar
wij ons op focussen. Daarom bevat het voorstel een aantal maatregelen die mede de
lasten voor de instellingen en voor OCW terugbrengen. Dit past ook binnen de opgave
van het hoofdlijnenakkoord om het aantal (incidentele) geldstromen terug te brengen.
Het verlagen van het subsidieplafond van een regeling zorgt namelijk niet voor minder
werklast, in tegenstelling tot het stopzetten van een regeling. In het hoofdlijnenakkoord
is besloten om de regeling Maatschappelijke Diensttijd en de regeling brede brugklassen
in zijn geheel af te schaffen. Daarnaast besluiten wij in het kader van deze subsidietaakstelling
om te stoppen met: de regeling voor het verzuim-deel van de regeling strategisch personeelsbeleid;
de regeling bewegingsonderwijs; de regeling voor godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk
vormingsonderwijs; de regeling ter ondersteuning en preventie van thuiszitters; de
regeling doorstroom vmbo-havo/mbo; het Regionaal Investeringsfonds en de promotiebeurzen
voor leraren.
De subsidie voor godsdienstig onderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs die
aan het Centrum voor Vormingsonderwijs wordt verstrekt, wordt stopgezet met ingang
van 2027. Deze subsidie is bedoeld om vormingsonderwijs te verzorgen op openbare scholen.
Vanuit de wettelijke burgerschapsopdracht moeten scholen ook zonder deze subsidie
leerlingen kennis laten opdoen over verschillende godsdiensten. Het expertisepunt
burgerschap is beschikbaar om scholen hier ondersteuning bij te geven.
Sinds 2017 hebben veel scholen gebruik kunnen maken van de subsidieregeling doorstroom
vmbo – mbo/havo. De regeling is bedoeld om de overgang naar vervolgonderwijs te vergemakkelijken.
Uit de evaluatie van de regeling blijkt echter dat er geen indicaties zijn dat de
regeling effect heeft op onderwijsresultaten. De regeling is afgelopen schooljaar
2023/2024 afgelopen. Gezien de lange looptijd van de regeling en de uitkomsten van
de evaluatie wordt de regeling niet verlengd.
Met de structurele bezuinigingen uit het hoofdlijnenakkoord worden eerdere investeringen
teruggedraaid. Voor het hbo en wo, en de wetenschap wordt voornamelijk gekort op de
eerste geldstroom. Daardoor dreigt de verhouding tussen de eerste en tweede geldstroom
na de verwerking van het hoofdlijnenakkoord te veranderen. Daarom is besloten om de
subsidietaakstelling voor onderzoeks- en wetenschapsbeleid vrijwel volledig in te
vullen met een bezuiniging op de bekostiging van NWO. Daarmee brengen we de structurele
verhouding tussen de eerste en tweede geldstroom terug naar de verhouding voorafgaand
aan het hoofdlijnenakkoord. Deze bezuiniging telt op bij de bezuinigingen op NWO vanwege
de taakstelling op het Fonds voor Onderzoek en Wetenschap en vanwege de alternatieve
invulling van de bezuiniging op de sectorplannen. Deze bezuinigingen op NWO hebben
mogelijk negatieve impact op het behalen van de doelen van het wetenschapsbeleid:
het versterken van het fundament, ruimte geven aan divers talent, en het verhogen
van de maatschappelijke impact van onderwijs en onderzoek. Daarnaast zijn deze bezuinigingen
potentieel nadelig voor het concurrentievermogen van Nederland. Wij gaan met NWO in
overleg over hoe we de resterende middelen zo effectief mogelijk kunnen inzetten.
Verder vinden er op de gehele OCW-begroting kortingen plaats op budgetten voor overige
subsidies en opdrachten. De ruimte voor kleinere incidentele subsidies en opdrachten
wordt hierdoor de komende jaren fors kleiner. Dit betekent dat er in de toekomst minder
mogelijk is en wij scherpe keuzes moeten maken voor de inzet van deze budgetten, wat
ons kan helpen bij de invulling van de rijksbrede apparaatstaakstelling.
3. Tot slot
Bij de invulling van de subsidietaakstelling zijn scherpe keuzes onvermijdelijk. Wij
zijn ons ervan bewust dat de maatregelen in deze brief voor velen zullen leiden tot
pijnlijke uitkomsten. De betrokken instellingen en organisaties zijn onlangs geïnformeerd
over de beëindiging of vermindering van subsidie of bekostiging, of hebben een aankondiging
ontvangen tot het niet voortzetten van een meerjarige subsidierelatie.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
E.E.W. Bruins
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M.L.J. Paul
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.L.J. Paul, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap