Brief regering : Beleidsreactie op RSJ-advies “Vrijheidsbeperkende maatregelen in de open residentiële jeugdhulp?”
31 839 Jeugdzorg
Nr. 1029
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 oktober 2024
Hierbij ontvangt u mijn beleidsreactie op het advies «Vrijheidsbeperkende maatregelen in de open residentiële jeugdhulp?» van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). Dit advies heeft
u op 18 december 2023 ontvangen.1 Ten grondslag aan deze reactie ligt dat ik groot belang hecht aan rechtswaarborgen
en voldoende rechtsbescherming voor jeugdigen die te maken hebben met vrijheidsbeperkende
maatregelen.
Deze reactie bespreek ik actief met in ieder geval jeugdigen (waaronder ervaringsdeskundigen),
professionals, aanbieders en gemeenten. Want voordat ik een definitief standpunt inneem,
wil ik hen volop de gelegenheid geven mee te denken en te reageren. Voor deze stap
heb ik gekozen omdat het innemen van een standpunt gepaard gaat met dilemma’s: wat
is nodig en acceptabel bij het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen in de
open jeugdhulp? Het gaat dan om het borgen dat deze maatregelen uitsluitend worden
toegepast als er geen alternatieven zijn, dat de maatregelen proportioneel worden
toegepast, bereidheid als samenleving om risico’s te accepteren, handelingsperspectief
voor medewerkers, veiligheid van medewerkers en de maatschappelijke kosten. Hierover
wil ik in gesprek gaan.
Over mijn inzet in dit maatschappelijke gesprek wil ik helder zijn. Mijn voorkeur
gaat vooralsnog uit naar een wijziging van de Jeugdwet om de toepassing van vrijheidsbeperkende
maatregelen in de open jeugdhulp mogelijk te maken, omkleed met rechtswaarborgen,
in lijn met de Wet verplichte ggz (Wvggz) en de Wet zorg en dwang psychogeriatrische
en verstandelijke gehandicapte cliënten (Wzd). Op dit moment mogen hulpverleners in
de jeugdhulp alleen vrijheidsbeperkende maatregelen toepassen op grond van een machtiging
gesloten jeugdhulp waarbij een jeugdige in een gesloten jeugdhulpaccommodatie wordt
geplaatst. Het doel is te stoppen met gesloten jeugdhulp, maar omdat er nu eenmaal
omstandigheden zijn dat toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen de enige weg
is om te zorgen dat een jeugdige passende hulp kan krijgen, moet er een wettelijke
basis blijven voor de toepassing van die maatregelen. Alleen dan kunnen we stoppen
met de gesloten jeugdhulp en de ambitie nul gesloten plaatsingen proberen te realiseren.
Nadat ik het gesprek heb gevoerd over de dilemma’s die ik hierboven kort heb geschetst,
ontvangt u van mij een definitief beleidsstandpunt.
De opbouw van deze brief volgt de vijf stappen uit het Beleidskompas, de werkwijze
voor het ontwikkelen van beleid.2 Allereerst beschrijf ik het probleem waarom ik de RSJ om advies heb gevraagd: de
inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen in de open jeugdhulp zonder dat voorzien
is in een wettelijke basis en rechtswaarborgen. Daarna ga ik in op het doel dat ik
beoog: passende jeugdhulp voor jeugdigen die bescherming en veiligheid nodig hebben.
Dan benoem en duid ik de opties om dat doel te realiseren, inclusief de opties die
de RSJ adviseert. Tot slot meld ik u welke optie mijn voorkeur heeft.
In de praktijk komt het voor dat in de open residentiële jeugdhulp vrijheidsbeperkende
maatregelen worden toegepast zonder dat sprake is van een wettelijke grondslag en
rechtswaarborgen. Op grond van de Jeugdwet zijn vrijheidsbeperkende maatregelen nu
immers alleen toegestaan in accommodaties die zijn geregistreerd voor de gesloten
jeugdhulp en als een rechterlijke machtiging is verleend. Dit betekent dat aanbieders
van open residentiële jeugdhulp die met het oog op goede zorg vrijheidsbeperkende
maatregelen willen kunnen toepassen, zich eerst moeten registreren als gesloten jeugdhulpinstelling.
Echter, meer aanbieders vragen zich te registreren
als gesloten jeugdhulpinstelling en dat staat haaks op de ambitie te stoppen met gesloten
plaatsingen.
Als we het mogelijk willen maken om in bepaalde – restrictieve – gevallen vrijheidsbeperkende
maatregelen toe te laten passen in de open residentiële jeugdhulp is een wetswijziging
noodzakelijk. De aanbeveling van de RSJ voor één nieuwe wet gedwongen zorg voor alle
jeugdigen of uitbreiding van een toetsing bij een uithuisplaatsing neem ik niet over.
Mijn voorkeur gaat uit naar een wijziging van de Jeugdwet om de toepassing van vrijheidsbeperkende
maatregelen in de open jeugdhulp mogelijk te maken, in lijn met de Wvggz en de Wzd.
1. Soms vrijheidsbeperking zonder wettelijke basis en rechtswaarborgen
Hieronder staat beschreven wanneer sprake is van vrijheidsbeperking en wat de huidige
wettelijke mogelijkheden zijn om vrijheidsbeperkende maatregelen toe te passen bij
jeugdigen. Uit die beschrijving valt de conclusie te trekken dat het voorkomt dat
in de open residentiële jeugdhulp momenteel vrijheidsbeperking plaatsvindt zonder
dat er sprake is van een wettelijke grondslag of rechtswaarborgen voor jeugdigen.
Maatregel tegen de wil van de jeugdige of gezaghebbende is vrijheidsbeperking
Vrijheidsbeperkende maatregelen zijn maatregelen die tegen de wil van de jeugdige
of van degene die het gezag over de jeugdige uitoefent worden toegepast. Zoals ook
de RSJ aangeeft in het advies gaat het bij vrijheidsbeperking in het kader van jeugdhulp
vooral om een inperking van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer
en onaantastbaarheid van het lichaam3, dan wel een beperking van het recht op bewegingsvrijheid of het recht op vrijheid
van verplaatsing.4 Dit zijn grondrechten, onder meer neergelegd in de Grondwet en internationale verdragen.
Dergelijke inperkingen van grondrechten, zoals het innemen van een telefoon of insluiten
zijn slechts toegestaan als dat is voorzien van een wettelijke basis, een geoorloofd
legitiem doel dient en als wordt voldaan aan het subsidiariteitsbeginsel en het proportionaliteitsbeginsel.5 Mogelijke situaties waarin deze afwegingen gemaakt moeten worden zijn dreiging van
automutilatie of suïcide, gevaar of onveiligheid uitgaande van zogeheten «loverboys»
of gevaar vanwege verslavingsproblematiek.
Huidige wettelijke mogelijkheden: hoofdstuk 6 Jeugdwet, Wvggz en Wzd
De gesloten jeugdhulp is geregeld in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet. Op grond van een
(voorwaardelijke) machtiging gesloten jeugdhulp kunnen vrijheidsbeperkende maatregelen
tegen de wil van de jeugdige of van degene die het gezag over de jeugdige uitoefent,
worden toegepast, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Zo moet de instelling
zijn geregistreerd als instelling waar gesloten jeugdhulp wordt verleend. Daarnaast
mag de instelling alleen de in hoofdstuk 6 opgesomde vrijheidsbeperkende maatregelen
toepassen en moet de instelling zich bij het toepassen daarvan houden aan de voorwaarden
en eisen die zijn opgenomen in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet.6 Behoudens noodsituaties mag een instelling alleen de vrijheidsbeperkende maatregelen
toepassen die in het hulpverleningsplan van de jeugdige zijn opgenomen.
Voor een (voorwaardelijke) plaatsing in de gesloten jeugdhulp is altijd een machtiging
van de kinderrechter nodig.7 De kinderrechter verleent alleen een (voorwaardelijke) machtiging gesloten jeugdhulp
als naar het oordeel van de kinderrechter:
a. jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen
die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren;
b. de opneming en het verblijf noodzakelijk en geschikt zijn om te voorkomen dat de jeugdige
zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken; (in het
geval van de voorwaardelijke machtiging: de ernstige belemmering in de ontwikkeling
naar volwassenheid alleen buiten de accommodatie kan worden afgewend door het stellen
en naleven van voorwaarden); en
c. er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om de opgroei- en opvoedingsproblemen
te behandelen.
Naast de Jeugdwet bieden de Wvggz en de Wzd mogelijkheden om tegen de wil van de jeugdige
of van degene die het gezag over de jeugdige uitoefent gedwongen zorg toe te passen
die nodig is in verband met een stoornis of beperking, ook als dat diens vrijheid
en rechten beperkt. De Wvggz en de Wzd kunnen ook worden toegepast als de jeugdige
jeugdhulp ontvangt in een open setting. De Wvggz spreekt dan over verplichte zorg
en de Wzd over onvrijwillige zorg. In beide wetten is bepaald dat verplichte of onvrijwillige
zorg alleen als uiterste middel mag worden toegepast. Er moet sprake zijn van gedrag
dat voortvloeit uit een stoornis of beperking en dat ernstig nadeel veroorzaakt, zoals
het bestaan van of het risico op ernstig lichamelijk letsel of ernstig verstoorde
ontwikkeling van de jeugdige.
De Wvggz kan van toepassing zijn op jeugdigen die een psychische stoornis hebben.
Voor het verlenen van verplichte zorg is altijd een crisismaatregel, machtiging tot
voortzetting van een crisismaatregel of zorgmachtiging (met daarin opgenomen welke
vrijheidsbeperkende maatregelen mogen worden toegepast) vereist. De Wzd kan van toepassing
zijn op jeugdigen met een verstandelijke beperking en vereist bij een gedwongen opname
een inbewaringstelling of een rechterlijke machtiging. Voor het toepassen van andere
onvrijwillige zorg (bijvoorbeeld verplichte controles) moet een specifieke in de Wzd
beschreven besluitvormingsprocedure worden gevolgd.
Vrijheidsbeperking in de open jeugdhulp is niet toegestaan, maar vindt wel plaats
Uit bovenstaande korte toelichting op de Jeugdwet en andere wetten die van toepassing
kunnen zijn op jeugdigen, blijkt dat vrijheidsbeperkende maatregelen in de open jeugdhulp
alleen zijn toegestaan voor jeugdigen die onder de Wvggz of Wzd vallen waarbij wordt
voldaan aan de door die wetten gestelde eisen.
De Inspectie Gezondheidszorg (IGJ) en het AKJ (thans Jeugdstem) hebben in mei 2022
een signalement uitgebracht over de inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen in de
open jeugdhulp.8 Daarin constateren zij dat residentiële (behandel)groepen, gezinshuizen, logeeropvang,
zorgboerderijen en locaties voor dagbesteding of dagbehandeling in de praktijk wel
vrijheidsbeperkende maatregelen toepassen. Bij in ieder geval 37 bezoeken in de periode
2017 tot en met 2021 rapporteerde de IGJ over vrijheidsbeperkende maatregelen. Het
gaat daarbij om de volgende drie situaties:
• onwetendheid: jeugdhulpaanbieders weten onvoldoende wanneer sprake is van vrijheidsbeperking.
• ontbreken van passende hulp.
• er verblijven jeugdigen voor wie incidenteel of tijdelijk vrijheidsbeperkende maatregelen
vanuit hulpinhoudelijke gronden nodig zouden kunnen zijn (bijvoorbeeld slachtoffers
van mensenhandel of eerwraak, voor hun eigen veiligheid).
Dit voorjaar heeft de IGJ opnieuw geconstateerd dat aanbieders binnen de open jeugdhulp
op grote schaal vrijheidsbeperkende maatregelen inzetten bij het bieden van hulp aan
jeugdigen met complexe problemen.9 Ook Jeugdstem meldt in het jaarverslag 2023 dat het aantal klachten en signalen over
vrijheidsbeperkende maatregelen in de open jeugdhulp, in 2023 opnieuw is gestegen.10
Dat jeugdigen binnen de open jeugdhulp vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd krijgen,
is een probleem omdat vrijheidsbeperkende maatregelen grondrechten van jeugdigen beperken
en zeer ingrijpend kunnen zijn. Dergelijke maatregelen mogen dan ook niet zonder wettelijke
grondslag worden toegepast.
2. Passende hulp voor jeugdigen die veiligheid en bescherming nodig hebben
De ambitie is dat jeugdigen met complexe en meervoudige problemen die veiligheid en
bescherming nodig hebben de best passende zorg krijgen. Daarbij geldt dat in het Hoofdlijnenakkoord
(bijlage bij Kamerstuk 36 471, nr. 37) de doelstelling is opgenomen om te stoppen met de huidige gesloten jeugdhulp. Dat
laat onverlet dat er situaties zijn waarin vrijheidsbeperkende maatregelen noodzakelijk
zijn, zoals dreiging van automutilatie of suïcide, gevaar of onveiligheid uitgaande
van zogeheten «loverboys» of gevaar vanwege verslavingsproblematiek. Daarbij moet
het «nee, tenzij-principe» altijd het uitgangspunt zijn. Dat betekent dat een vrijheidsbeperkende
maatregel het uiterste middel moet zijn en niet mag worden toegepast tenzij er geen
minder bezwarende alternatieven zijn, de maatregel evenredig is en redelijkerwijs
te verwachten is dat de maatregel effectief is.
3. Voorlichting, gemeentelijke inspanning en wetswijziging t.b.v. passende hulp
In het bovengenoemde signalement gaven de IGJ en Jeugdstem drie aanbevelingen. De
eerste aanbeveling was het verschaffen van meer duidelijkheid door voorlichting. Daaraan
heb ik gevolg gegeven door het Nederlands jeugdinstituut (NJi) te vragen een handreiking
op te stellen. Die is op 16 mei 2024 gepubliceerd.11 Deze handreiking is bedoeld professionals een houvast te bieden in wat wel en niet
is toegestaan in de open jeugdhulp. Deze is opgesteld aan de hand van gesprekken met
jeugdigen, professionals en deskundigen. Aan de hand van zes dilemma’s die jeugdprofessionals
ervaren, biedt het NJi daarbij voorbeelden, informatie en tips aan. Het NJi geeft
opvolging aan de handreiking door het organiseren van leeractiviteiten voor professionals.
Aanbeveling twee was een oproep aan gemeenten om ervoor te zorgen dat (voldoende)
passende hulp beschikbaar is. Dat is nodig om te voorkomen dat tijdelijk vrijheidsbeperkende
maatregelen worden ingezet omdat er voor een jeugdige niet de juiste plek beschikbaar
is. Belangrijk is dat gemeenten inzicht hebben in de gaten en problemen in het huidige
jeugdhulpaanbod in hun gemeente, zodat ze actie kunnen ondernemen om het aanbod dekkend
te maken en de problemen op te lossen. In februari 2024 heeft de IGJ opnieuw gewezen
op het ontbreken hiervan.12
Aanbeveling drie was het onderzoeken van een wetswijziging. Dat was de aanleiding
om de RSJ om advies te vragen. Hieronder staat in zijn eigen woorden de kern van het
advies. In de volgende paragraaf ga ik in op de aanbevelingen.
De RSJ concludeert onder andere dat vrijheidsbeperking van jeugdigen verschillend
is geregeld, in verschillende wetten: hoofdstuk 6 Jeugdwet, de Wvggz en de Wzd. De
RSJ adviseert één wettelijke regeling te ontwerpen voor de zorg en ondersteuning aan
jeugdigen, door middel van een harmonisatie van deze drie wetten, waarbij dan vrijheidsbeperkingen
in open instellingen mogelijk wordt gemaakt. De Wvggz en de Wzd zouden dan van toepassing
zijn op personen vanaf 18 jaar.
De RSJ is zich ervan bewust dat een dergelijke stelselherziening tijd kost. Om die
reden doet de RSJ voor de middellange termijn een aantal aanbevelingen om een situatie
te creëren waarin de positie en rechtsbescherming van de jeugdige in de open residentiële
jeugdhulp worden versterkt.
De RSJ onderschrijft de breed gedeelde opvatting dat vrijheidsbeperkende maatregelen
zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Tegelijkertijd is de RSJ van mening dat wanneer
deze maatregelen in uitzonderlijke en noodzakelijke gevallen wél worden toegepast,
de jeugdige moet worden beschermd door middel van rechtswaarborgen. Zolang deze rechtswaarborgen
niet zijn gerealiseerd, adviseert de RSJ dat vrijheidsbeperking in de open residentiële
jeugdhulp niet mag worden toegepast, tenzij sprake is van een noodsituatie. Hierbij
geldt dat de RSJ adviseert om insluiting in het geheel niet toe te staan, ook niet
in noodsituaties. De RSJ begrijpt de vrees voor een aanzuigende werking met betrekking
tot het wettelijk regelen van vrijheidsbeperking voor de open residentiële jeugdhulp.
Tegelijkertijd vindt de RSJ het essentieel de positie en rechtsbescherming van de
jeugdige en wettelijk vertegenwoordiger(s) te versterken in een realiteit waar vrijheidsbeperking
wél wordt toegepast.
4. Duiding van vier opties om de huidige situatie te verbeteren
a. Geen wetswijziging: machtiging gesloten jeugdhulp blijft wettelijke grondslag
Binnen de huidige Jeugdwet mogen aanbieders van residentiële jeugdhulp op twee manieren
vrijheidsbeperkende maatregelen toepassen. De eerste is dat zij gebruik maken van
de voorwaardelijke machtiging waarbij ingevolge artikel 6.1.4, zevende lid, Jeugdwet
slechts een beperkt aantal vrijheidsbeperkende maatregelen is toegestaan. De tweede
is dat zij hun accommodatie registreren als gesloten jeugdhulpaccommodatie en voor
de betreffende jeugdige een machtiging gesloten jeugdhulp is verleend. Na de registratie
als gesloten jeugdhulpaccommodatie toetst de IGJ of de aanbieders voldoen aan het
kwaliteitskader gesloten jeugdhulp. Dat begint met een entreetoets.
Beide manieren vergen geen wetswijziging. Het belangrijkste bezwaar tegen deze optie
is het risico dat het leidt tot aanzienlijk meer gesloten plaatsingen en meer gesloten
accommodaties. Dat risico valt ook niet uit te sluiten bij de toename van het aantal
voorwaardelijke machtigingen omdat als een jeugdige zich niet aan de voorwaarden houdt,
plaatsing in een gesloten accommodatie kan volgen.
Voor alle duidelijkheid, plaatsing in een gesloten accommodatie betekent in de huidige
wettelijke situatie dat alle in de Jeugdwet opgenomen vrijheidsbeperkende maatregelen
zijn toegestaan bij jeugdigen die daar geplaatst zijn met een machtiging gesloten
jeugdhulp. Het risico bestaat dan dat er meer en zwaardere vrijheidsbeperkende maatregelen
worden ingezet. Bovendien staat deze optie haaks op de ambitie te stoppen met de gesloten
jeugdhulp en het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen terug te dringen.
b. Eén nieuwe wet voor zorg en ondersteuning voor jeugdigen
De voorkeursoptie van de RSJ is dat de reikwijdte van de Wvggz en Wzd wordt beperkt
tot volwassenen en dat bestaande wettelijke regelingen voor vrijheidsbeperking bij
jeugdigen worden geïntegreerd in één nieuwe wettelijke regeling. Wat pleit voor deze
optie is dat in alle vormen van residentiële jeugdhulp dan dezelfde rechtspositieregeling
geldt en dat daarmee de noodzaak voor overplaatsingen vanuit of naar de jeugd-ggz
of lvb-zorg voor jeugdigen kan verminderen.
Het risico is dat er een aanzuigende werking van deze wetswijziging uitgaat: meer
instellingen krijgen de mogelijkheid vrijheidsbeperkende maatregelen toe te passen.
Daarnaast is het de vraag of er voldoende aanleiding is voor een zo ingrijpende wijziging
van drie wetten: Jeugdwet (snel op de invoering van de Wet rechtspositie gesloten
jeugdhulp), Wvggz en Wzd. Bovendien is er geen aanleiding vanuit de Wvggz of de Wzd
om jeugdigen uit deze wetten te halen. Bij de recente evaluatie van beide wetten is
daarover niets naar voren gebracht.13
Tot slot, een dergelijke ingrijpende wijziging van drie wetten zal veel tijd vragen.
De huidige praktijk van vrijheidsbeperking in de open jeugdhulp zonder wettelijke
grondslag en rechtswaarborgen vraagt om een snellere oplossing.
c. Rechterlijke toets voor een reguliere uithuisplaatsing met vrijheidsbeperking
De RSJ heeft als alternatief voor één nieuwe wettelijke regeling voorgesteld een rechterlijke
toets voor een reguliere uithuisplaatsing te introduceren waarbij de kinderrechter
tegelijkertijd een uitspraak doet over het toestaan van vrijheidsbeperking. Dat moet
dan wel op basis van een hulpverleningsplan dat de verzoeker van de uithuisplaatsing
overlegt aan de rechter. Dat plan dient de mogelijk noodzakelijke vrijheidsbeperkende
maatregelen te bevatten. De RSJ vindt dat in deze optie ingrijpende maatregelen zoals
afsluiten van de deur, vastpakken of vastpakken en vasthouden alleen in noodsituaties
toegestaan zijn. Insluiting zou ook in noodsituaties nooit toegestaan zijn. Ook moeten
er randvoorwaarden worden gesteld aan de toepassing van maatregelen, zoals kwaliteitseisen
aan de jeugdhulpaanbieders en een registratieplicht.
Een voordeel van deze optie is dat dit rechtswaarborgen biedt bij het toepassen van
vrijheidsbeperkende maatregelen voor jeugdigen in de residentiele jeugdhulp waar dat
nu niet het geval is. Daarnaast kan zij bijdragen aan een geleidelijke afbouw van
gesloten accommodaties.
Wat tegen deze optie pleit, is de koppeling van een uithuisplaatsing met vrijheidsbeperkende
maatregelen. De redenen waarom een jeugdige uit huis wordt geplaatst kunnen anders
zijn dan de redenen waarom vrijheidsbeperkende maatregelen toegestaan kunnen worden.
Een uithuisplaatsing vraagt niet noodzakelijkerwijs om vrijheidsbeperking. Vanuit
goede zorgverlening bezien, is het dan ook niet gewenst om deze verbinding te leggen.
Daarbij komt dat het risico bestaat dat verzoekers voor de zekerheid dan ook de mogelijkheid
van vrijheidsbeperkende maatregelen aanvragen bij een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing.
Dat zou kunnen leiden tot een aanzienlijke toename van vrijheidsbeperkende maatregelen.
Uitvoering van deze optie leidt bovendien tot een driedeling: open accommodatie zonder
registratie, open accommodatie met registratie en gesloten accommodaties. Dat heeft
vervolgens als risico dat de gesloten jeugdhulp, die bij deze optie in stand zou blijven,
juist repressiever van karakter wordt omdat daar alleen jeugdigen verblijven voor
wie de mogelijke inzet van de zwaarste vrijheidsbeperkende maatregelen, zoals insluiting,
noodzakelijk wordt geacht.
d. Aanpassing Jeugdwet in lijn met Wvggz en Wzd
De vierde optie is een wijziging van de Jeugdwet die enerzijds bestaat uit het beëindigen
van jeugdhulp in gesloten accommodaties en anderzijds uit het scheppen van een wettelijke
basis voor de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen in de open jeugdhulp
in lijn met de Wvggz en de Wzd. Daarbij zouden de uitgangspunten, zoals die nu in
hoofdstuk 6 van de Jeugdwet zijn opgenomen («nee, tenzij»), in stand blijven.
Wat pleit voor deze optie is dat er rechtswaarborgen komen voor jeugdigen die er nu
in de open jeugdhulp niet zijn als het gaat om vrijheidsbeperking. Deze wetswijziging
kan een nieuw soort machtiging bevatten, die is gebaseerd op de jeugdhulpbehoefte
van de jeugdige en waarbij vrijheidsbeperking toegestaan kan zijn om te zorgen dat
de jeugdige de vereiste hulp krijgt. Het gaat dan eigenlijk om jeugdhulp met gedwongen
zorg. Plaatsing hoeft niet langer in een accommodatie te zijn die alleen maar gesloten
jeugdhulp aanbiedt en als zodanig staat geregistreerd. Het kan daarmee ook bijdragen
aan het verminderen van het aantal gesloten accommodaties.
Deze wetswijziging kan beperkt blijven als in de uitwerking zoveel mogelijk wordt
aangesloten bij de uitgangspunten van hoofdstuk zes van de Jeugdwet.
Nadelen aan deze optie zijn opnieuw het risico van aanzuigende werking, dat de wetswijziging
snel volgt op de wijziging van hoofdstuk zes van de Jeugdwet en geen oplossing op
de korte termijn biedt.
5. Beleidsreactie: wijziging Jeugdwet
Overwegingen
Uit het hierboven genoemde signalement van de IGJ en Jeugdstem blijkt dat jeugdigen
in de open residentiele jeugdhulp verblijven die, vanuit zorginhoudelijke gronden,
tijdelijk of incidenteel vrijheidsbeperkende maatregelen nodig kunnen hebben. Bijvoorbeeld
het innemen van een telefoon. De inspectie sprak hierbij haar zorgen uit over het
ontbreken van rechtsbescherming voor deze jeugdigen door het ontbreken van een wettelijke
grondslag. Gelet op de doelstelling te stoppen met de gesloten jeugdhulp, is de vraag
hoe jeugdigen die tijdelijk of incidenteel vrijheidsbeperking nodig hebben, passende
hulp en rechtsbescherming kunnen krijgen in een open setting.
Op grond van de huidige regelgeving is gedwongen zorg of vrijheidsbeperking alleen
toegestaan op grond van de Wvggz of Wzd als er sprake is van ernstig nadeel en een
psychische stoornis of een verstandelijke beperking óf op grond van een machtiging
gesloten jeugdhulp als moet worden voorkomen dat een jeugdige zich onttrekt of wordt
onttrokken aan de noodzakelijke jeugdhulp. Omdat het niet altijd gaat om jeugdigen
bij wie een psychische stoornis of een verstandelijke beperking voorliggend is, blijft
het nodig dat de Jeugdwet een wettelijke basis bevat voor de toepassing van vrijheidsbeperkende
maatregelen.
Het is niet gewenst dat aanbieders meer accommodaties gaan registeren voor de tenuitvoerlegging
van de machtiging gesloten jeugdhulp. Weliswaar krijgen jeugdigen dan betere rechtswaarborgen,
maar dat weegt niet op tegen het nadeel van meer plaatsingen in gesloten accommodaties.
Het creëren van een wettelijke basis door een integratie van de Wvggz, de Wzd en (hoofdstuk
6 van de) Jeugdwet voor jeugdigen zou zeer tijdrovend zijn. Vanuit de ggz en de lvb-zorg
is daar bovendien onvoldoende aanleiding voor. Daarnaast is met de recente wijziging
van hoofdstuk 6 in de Jeugdwet de rechtspositie van jeugdigen in deze drie wetten
al op belangrijke onderdelen geharmoniseerd.
Ook het introduceren van een nieuw wettelijk systeem met een combinatie van een machtiging
tot uithuisplaatsing met vrijheidsbeperking is een ingrijpende wijziging van zowel
Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek als de Jeugdwet. Een dergelijke wijziging zou twee
verschillende instrumenten, die ook andere doelen hebben, met elkaar verbinden en
dat is ongewenst. Bovendien zou het naar mijn inschatting eerder tot meer dan minder
vrijheidsbeperking bij jeugdigen kunnen leiden.
Als we enerzijds streven naar zo min mogelijk gesloten plaatsingen en anderzijds erkennen
dat er jeugdigen verblijven in de open residentiële jeugdhulp die tijdelijk of incidenteel
vrijheidsbeperkende maatregelen nodig hebben, is een nieuwe aanpassing van de Jeugdwet
noodzakelijk.
Het belangrijkste nadeel hiervan is het risico op een aanzuigende werking als het
gaat om de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen. Echter, dat risico bestaat
bij alle hierboven beschreven opties. Er zullen altijd strenge voorwaarden en rechtswaarborgen
moeten zijn verbonden aan de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen om die
toepassing zo beperkt mogelijk te laten zijn.
Dit alles overwegende heeft een wijziging van de Jeugdwet met de volgende elementen
mijn voorkeur:
• Beëindiging van de huidige gesloten jeugdhulp;
• Een wettelijke basis voor de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen in de
open jeugdhulp overeenkomstig de uitgangspunten van hoofdstuk zes van de Jeugdwet,
dus «nee, tenzij»;
• Waarbij altijd een «rechterlijke machtiging jeugdhulp met vrijheidsbeperking» vereist
is, zodat er vooraf rechtsbescherming is voor de jeugdige;
• Een registratie van de aanbieders.
Zoals aan het begin van deze brief genoemd, is deze beleidsreactie het begin van een
gesprek dat ik wil aangaan over de dilemma’s die gepaard gaan met deze keuze. Voor
dat gesprek trek ik vier maanden uit. In het voorjaar van 2025 informeer ik u over
de uitkomsten en mijn definitieve standpunt op het advies van de RSJ.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
V.P.G. Karremans
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.P.G. Karremans, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport