Brief regering : Beheersing van internationale studentenstromen
22 452 Internationalisering van het onderwijs
Nr. 91 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 oktober 2024
Studiemigratie is van belang voor de Nederlandse samenleving en (kennis)economie.
De omvang van deze vorm van migratie moet echter in verhouding staan tot wat Nederland
maatschappelijk kan dragen en nodig heeft. Van alle eerstejaars bachelorstudenten
in studiejaar 2023/2024 was ruim 20% internationaal: in het hoger beroepsonderwijs
(hierna: hbo) was dit 10,8%; in het wetenschappelijk onderwijs (hierna: wo) 31,3%1 De grote instroom zet onder andere de studentenhuisvesting onder druk, zorgt voor
overvolle collegezalen en hoge druk op docenten. Daarnaast staat vooral in het wo
het behoud van de Nederlandse taal onder druk.2 In het wo wordt één op de drie bacheloropleidingen volledig in het Engels aangeboden,
en de helft van de opleidingen gedeeltelijk in het Nederlands en gedeeltelijk in het
Engels.3 Het vorige kabinet zag al in dat dit de toegankelijkheid, doelmatigheid en kwaliteit
van het stelsel onder druk zet, en heeft een eerste stap gezet in het in balans brengen
van de internationalisering.
Ik zet die lijn voort en scherp deze, in navolging van het hoofdlijnenakkoord en het
regeerprogramma, verder aan. Nederlands moet in het hbo en wo weer de norm worden,
zowel qua onderwijs, als de bestuurstaal. In aanvulling op de aandacht voor basisvaardigheden
in het funderend onderwijs, verwacht ik ook van hogescholen en universiteiten dat
zij de Nederlandse taalvaardigheid bevorderen en verengelsing terugdringen. Kennis
van en vaardigheid met de Nederlandse taal is van groot belang voor het verdere werkende
leven en zorgt voor binding met Nederland. De verwachting is dat daardoor een groter
deel van de internationale studenten in Nederland na hun studie in Nederland zal blijven
en een bijdrage zal leveren aan de Nederlandse samenleving en (kennis)economie.
Het kabinet wil bovendien minder geld besteden aan anderstalige onderwijsplaatsen.
Daarbij blijven strategische uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld voor tekortsectoren
of bij regionale omstandigheden. Ik wil er echter voor waken dat de uitzondering opnieuw
de regel wordt. Daarvoor scherp ik de uitwerking van de criteria voor de toets anderstalig
onderwijs (hierna ook: TAO) uit het wetsvoorstel Wet internationalisering in balans
in onderliggende regelgeving verder aan. Door gerichter te sturen op waar anderstalig
onderwijs wel en niet doelmatig is, wil ik zorgen dat internationale studenten op
opleidingen terecht komen waar zij nodig zijn en waar ze na hun afstuderen vaker en
langer bijdragen aan de Nederlandse maatschappij.
Daarnaast is afgesproken dat we als kabinet de mogelijkheden tot het verkrijgen van
een basisbeurs voor EER-studenten willen beperken. Ik ga daarover in gesprek met de
andere EU-landen, in het kader van mijn beleidsinzet op een meer gebalanceerde mobiliteit
in Europa. Zo ontstaat een integrale aanpak die bestaat uit wet- en regelgeving, bestuurlijke
afspraken, financiële ombuiging, een Europese agenda en zelfregie.
Voor de zomer heeft uw Kamer het wetsvoorstel Wet internationalisering in balans (hierna:
de WIB) ontvangen. U heeft op 28 juni jongstleden mij het vastgestelde verslag van
de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap toegestuurd, met daarin vragen
van de commissie met betrekking tot het wetsvoorstel. Gelijktijdig met deze brief
stuurt de regering de beantwoording van de gestelde vragen in haar nota naar aanleiding
van het verslag. Daarbij ga ik ook in op aanscherpingen die ik wil doorvoeren in de
lagere regelgeving.
In deze brief informeer ik uw Kamer over het bredere beleid dat ik wil voeren ten
aanzien van internationale studentenstromen. De WIB is daar een onderdeel van. Ik
ga daarbij eerst in op mijn visie op de TAO in de WIB. Daarna ga ik in op de ombuiging
uit het hoofdlijnenakkoord. Vervolgens licht ik toe welke bestuurlijke afspraken ik
wil maken met het veld in aanvulling op de zelfregie van de instellingen. Ook bevat
deze brief de stand van zaken van het beleid rondom studiefinanciering voor internationale
studenten, en de veranderde opzet van de beurzenprogramma’s. In deze brief voldoe
ik voorts aan een verzoek van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap4 om te reageren op een aan u gerichte brief over de berichtgeving inzake de bestuurstaal
aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Wet internationalisering in balans
In het hbo en wo moet Nederlands weer de standaard worden. De Wet op het hoger onderwijs
en wetenschappelijk onderzoek stelt deze norm ook nu al, maar de daar geformuleerde
uitzonderingen zijn door instellingen ruim opgevat en laten te veel ruimte voor anderstalig
onderwijs. Door het ontbreken van instrumenten voor overheidssturing en handhaving
op dit onderwerp, is de uitzondering de regel geworden. Met de WIB gaat dit veranderen.
De toets anderstalig onderwijs die met de WIB wordt geïntroduceerd, geeft mij als
Minister een instrument voor zeggenschap over de onderwijstaal van opleidingen. Op die manier wordt gegarandeerd dat de maatschappelijke
belangen die gepaard gaan met de keuze voor onderwijstaal nadrukkelijker worden meegewogen. Dat draagt bovendien bij aan de toegankelijkheid
van het Nederlandse bacheloronderwijs voor Nederlandse studenten. Het is de taak van
de door het Rijk bekostigde instellingen voor hbo en wo om een onderwijsstructuur
in stand te houden die primair is gericht op de behoeften van de Nederlandse maatschappij.
Daarbinnen is de Nederlandse taal nog steeds de norm.
Naast de TAO worden instellingen met de WIB verplicht om zich in te zetten voor de
bevordering van de Nederlandse taalvaardigheid van álle studenten. Meer Nederlandstalig
onderwijs en Nederlands taalonderwijs draagt bij aan de Nederlandse taalvaardigheid
van studenten. Het zorgt ervoor dat zij gerichter worden voorbereid op de Nederlandse
arbeidsmarkt. Dat past binnen de bredere inzet van dit kabinet op de versterking van
de basisvaardigheden in zowel het funderend onderwijs als het vervolgonderwijs. Voor
internationale studenten versterkt kennis van de Nederlandse taal en cultuur de binding
met ons land en vergroot het de kans dat zij blijven om bij te dragen aan de Nederlandse
samenleving en economie.
Meer Nederlandstalig onderwijs zal ook impact hebben op het onderzoeksveld. Ik vind
het belangrijk dat de taal ook daar voor verbinding zorgt met de Nederlandse samenleving.
Zo is het van belang dat ook onderzoek wordt gedaan naar en binnen de Nederlandse
context. Dit helpt bijvoorbeeld beleidsmakers en de politiek bij het vinden van oplossingen
voor maatschappelijke problemen.
Tegelijkertijd wil ik ruimte laten voor de positieve kanten van internationalisering.
Het is belangrijk dat bijvoorbeeld internationaal kennis kan worden gedeeld en kan
worden samengewerkt. Daarin kent vooral het onderzoeksveld van oudsher een internationale
component. Vanwege de nauwere verbondenheid tussen onderwijs en onderzoek zijn masters
daarom uitgesloten van de TAO. Dat betekent echter geen vrijbrief voor anderstalig
onderwijs in de master. Binnen ad- en bacheloropleidingen is er ruimte om voor ten
hoogste een derde deel van het curriculum van een opleiding anderstalig te blijven
aanbieden. Zo blijft daar ruimte voor (gast)colleges van internationale docenten en
onderzoekers.
Naast deze ruimte kent de TAO vier toestemmingsgronden om opleidingen of trajecten
anderstalig aan te bieden: 1) regionale omstandigheden, 2) de arbeidsmarkt, 3) internationale
uniciteit en 4) de internationale positionering van een opleiding of traject. Ik wil
vasthouden aan deze vier hoofdcriteria in het wetsvoorstel, maar wil deze criteria
scherp afstellen. Het is niet de bedoeling dat de uitzondering de regel wordt: de
criteria zijn bedoeld voor een beperkt aantal afwijkingen van de norm. Bovendien is
niet voor elke uitzondering evenveel ruimte binnen het geheel aan onderwijsaanbod.
De TAO wordt uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur, waarvan een concept
voor de zomer in internetconsultatie is gebracht. Bij het vervolg van de uitwerking
zie ik erop toe dat de criteria waar nodig scherper, helder en toepasbaar worden geformuleerd.
Zo wil ik expliciteren dat slechts een klein aantal opleidingen een beroep zal kunnen
doen op het criterium internationale uniciteit. Dit criterium is alleen toepasbaar
indien er maar één opleiding is die het onderwezen onderwerp aanbiedt en anderstaligheid
nodig is om het vakgebied in Nederland te kunnen behouden. Voor het criterium internationale
positionering geldt dat de anderstaligheid van een opleiding onlosmakelijk verbonden
moet zijn met de internationale dimensie ervan. Als een anderstalig traject enkel
een vertaling vormt van een inhoudelijk grotendeels overlappend Nederlandstalig traject
of opleiding, dan is een beroep op dit criterium niet mogelijk. Daarnaast is het feit
dat een instelling in een krimpregio ligt, of dat een opleiding opleidt voor een arbeidsmarkttekort,
op zichzelf onvoldoende om toestemming voor anderstalig onderwijs te krijgen. We kennen
in het stelsel immers veel goede voorbeelden van opleidingen van hoge kwaliteit die
opleiden voor een tekortsector en toch in het Nederlands worden gegeven. Ik vind het
belangrijk om het Nederlands ook daar als taal te behouden. Bovendien laat het Vlaamse
stelsel zien dat het handhaven van Nederlands als norm de kwaliteit en reputatie van
instellingen niet in de weg hoeft te staan.
Financiële ombuiging
Het kabinet streeft naar een terugloop van de internationale instroom. In het hoofdlijnenakkoord
is daar een besparing aan gekoppeld. In 2026 gaat het om € 29 miljoen. In de jaren
hierna loopt deze ombuiging op tot € 293 miljoen structureel. In de ontwerpbegroting
van 2025 is een pro forma verdeling van de ombuiging voor het hbo en wo opgenomen.
De komende periode ga ik met de instellingen in gesprek over de wijze waarop de ombuiging
gerealiseerd kan worden en hoe deze wordt verdeeld onder de verschillende instellingen.
De in deze brief opgenomen maatregelen kunnen bijdragen aan het behalen van de ombuiging
die in het hoofdlijnenakkoord is opgenomen. Dat is op zichzelf echter niet voldoende.
Deze ombuiging vraagt ook een eigen inzet van de instellingen. De instellingen kennen
een grote mate van autonomie. In veel gevallen zijn zij dan ook zelf aan zet in het
realiseren van de daling van het aantal internationale studenten. Samen met de instellingen
zet ik daarom in op het sluiten van bestuurlijke afspraken hierover in de aanloop
naar de begroting van 2026. Ik verwacht van instellingen dat zij in hun zelfregie
kritische keuzes maken. Het gaat dan bijvoorbeeld om de verdeling van schaarse onderwijscapaciteit
tussen Nederlandstalige en anderstalige opleidingen.
Op dit moment zien we al een afvlakking in de groei van de instroom van internationale
studenten, mede onder invloed van informatiecampagnes over beperkte beschikbaarheid
van studentenhuisvesting en de wervingsstop van instellingen. Uiteindelijk moet de
instroom nog verder teruggebracht worden, bijvoorbeeld via een strategisch wervingsbeleid,
de inzet van numeri fixi en het omzetten van opleidingen naar het Nederlands. Instellingen
kunnen vanaf volgend jaar bovendien een aparte numerus fixus instellen op anderstalige
trajecten. Daarmee hebben ze een instrument in handen om beter te sturen op de instroom
van studenten en het aanbod aan anderstalige onderwijsplaatsen. Als de hierboven beschreven
maatregelen en zelfregie niet afdoende effect hebben, zal dat tot gevolg hebben dat
de Rijksbekostiging per student lager wordt.
In het hoofdlijnenakkoord heeft het kabinet eveneens de intentie uitgesproken om het
collegegeld voor niet-EER-studenten te verhogen. Deze maatregel wordt de komende tijd
onderzocht. In het voorjaar van 2025 stuur ik u een brede beleidsbrief waarin ik mijn
verdere plannen voor het hbo en wo presenteer. In die brief zal ik ook ingaan op het
collegegeld voor internationale studenten.
Bestuurlijke afspraken, aanvullend op zelfregie
In aanvulling op de in het hoofdlijnenakkoord aangekondigde bestuurlijke afspraken
over het realiseren van de ombuiging, wil ik bestuurlijke afspraken maken over verdere
maatregelen. Natuurlijk zijn zulke afspraken niet eenzijdig. De instellingen voor
hbo en wo kennen een grote mate van autonomie en eigen verantwoordelijkheid die ze
ook tot uitdrukking hebben gebracht in hun zelfregie-aanpak. Om tot meer grip te komen
op internationale studentenstromen en op het anderstalig aanbod, zijn echter ook gezamenlijke,
kritische keuzes nodig, vanuit een collectieve verantwoordelijkheid voor het stelsel.
De eerder gedeelde zelfregieplannen5 zijn een eerste stap, en tonen dat instellingen bereid zijn om over hun eigen grenzen
heen te kijken. Ik heb daar grote waardering voor en de onderlinge bestuurlijke afspraken
blijven het uitgangspunt voor de afspraken die ik zelf met instellingen zou willen
maken. Ik ga hieronder kort in op enkele thema’s voor aanvullende afspraken. Samen
met de hogescholen en universiteiten hoop ik uiteindelijk tot een pakket te komen.
Taalvaardigheid
Naast sturing op de instroom, is minstens zo belangrijk dat de uitstroom van afgestudeerden
naar de arbeidsmarkt goed geregeld is. De huidige wet verplicht instellingen al om
de uitdrukkingsvaardigheid van Nederlandse studenten in het Nederlands te verbeteren.
De WIB breidt die verplichting uit naar alle studenten. Ook gaat het niet alleen om
de uitdrukkingsvaardigheid, maar om de taalvaardigheid in het Nederlands in de brede
zin. Ik zet in op duidelijke afspraken met instellingen over deze zorgplicht, om te
kunnen monitoren wat de resultaten zijn en om te zorgen dat er kennisuitwisseling
plaatsvindt over succesvolle methoden.
Zelfregie en de TAO
De TAO vormt het sluitstuk van de zelfregie die de instellingen zelf al hebben ingezet.
Ik wil met de instellingsbesturen afspraken maken over de wijze waarop ze deze zelfregie
verder invulling geven, om de goede in gang gezette ontwikkelingen verder te ondersteunen.
Het gaat dan bijvoorbeeld om slimme werving van studenten, het indienen van gezamenlijke
clusteraanvragen voor de TAO, en de gezamenlijke besluitvorming binnen de zelfregieplannen.
Zo kan bovendien de administratieve druk op instellingen als gevolg van de TAO worden
beperkt. Bovendien betekent het feit dat ik alleen bachelors toets, geenszins een
vrijbrief voor de masters. Ik ga hierover in gesprek met de instellingen en blijf
het aanbod in de master monitoren.
Bestuurstaal
Nederlands moet weer de standaard zijn in het Nederlandse hbo en wo. Dat geldt ook
voor de bestuurstaal: het Nederlands bekostigde onderwijs biedt geen ruimte voor volledig
Engelstalige instellingen. Ik ben dan ook blij dat instellingen in hun zelfregieplannen
hebben afgesproken dat het Nederlands de officiële bestuurstaal is en blijft. Ik heb
kennisgenomen van de brief die aan uw Kamer is gezonden betreffende de taal voor de
medezeggenschap aan Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR). Ik wil hier graag invulling
geven aan uw verzoek hierop te reageren.6 Ik onderschrijf het uitgangspunt in de aan u gerichte brief dat al het personeel
volwaardig moet kunnen participeren in de medezeggenschap.7 Taal zou daar geen barrière in mogen zijn. De EUR heeft mij bevestigd dat de officiële
bestuurstaal van het college van bestuur het Nederlands is. Vanwege het belang van
de toegankelijkheid voor niet-Nederlandstalige geïnteresseerden, vindt in goed overleg
met de medezeggenschap, het openbare overleg met de medezeggenschap in het Engels
plaats. Ik heb me ervan vergewist dat daarin altijd ruimte is om, waar dat wenselijk
is, ook inbreng te leveren in het Nederlands. Waar dat wenselijk is kan tweetaligheid
uitkomst bieden, binnen de grenzen van wat redelijkerwijs verwacht kan worden van
het bestuur. Daar komt bij dat de versterking van het Nederlands ook kan betekenen
dat internationaal personeel en studenten op den duur vaardiger wordt in het Nederlands
om zo medezeggenschap voor hen toegankelijk te maken. Ik wil de bestaande zelfregieafspraken
over bestuurstaal graag stutten met bestuurlijke afspraken op dit gebied.
Studiefinanciering
Studenten uit de EER en Zwitserland (hierna: EER-studenten) komen op basis van Europees
recht in aanmerking voor het betalen van wettelijk collegegeld en, onder voorwaarden,
voor (volledige) studiefinanciering. Dat betekent dat studenten uit andere landen
in Europa voor een groot deel gefinancierd worden door de Nederlandse belastingbetaler,
terwijl nog steeds het merendeel van de studenten na hun studie weer vertrekt, voordat
zij een bijdrage kunnen leveren aan de Nederlandse samenleving en economie.8 Dat vind ik onwenselijk. In het vervolg van deze brief informeer ik uw Kamer over
de maatregelen die ik reeds heb genomen, én voornemens ben te nemen, om te zorgen
dat deze kosten beperkt blijven.
Motie Hermans/Omtzigt
Uw Kamer heeft de regering onder andere verzocht om binnen de EU afspraken te maken
om hogere eisen te stellen aan het recht op studiefinanciering voor EER-studenten,
waaronder voorstellen te doen voor een hogere urennorm, het instellen van een wachttijd
en over anti-cumulatie.9
Ik vind het van belang dat studiefinanciering terecht komt bij studenten die een significante
bijdrage leveren aan de Nederlandse maatschappij en economie. Ik heb daarom advies
gevraagd aan prof. dr. A.P. van der Mei, hoogleraar Europees Sociaal Recht aan de
Universiteit van Maastricht, om te bezien of er mogelijkheden zijn om de eisen voor
internationale studenten om recht te krijgen op studiefinanciering nu al aan te scherpen.
Het volledige advies is bijgevoegd bij deze Kamerbrief.
In zijn advies concludeert Van der Mei dat het binnen het huidige EU-rechtelijke kader niet mogelijk is om een wachttijd10 in te stellen of andere aanvullende eisen te stellen aan studenten die als migrerend
werknemer recht hebben op studiefinanciering. Daarnaast concludeert hij dat het nationale
recht, en in dit geval de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, in de weg staat
aan het verhogen van de urennorm.11 In het advies stelt Van der Mei verder dat mogelijk wel op EU-niveau afspraken gemaakt
kunnen worden over een wachttijd of een (hogere) urennorm. Dat zou kunnen door aanpassing
van het EU-recht (hard law), zoals verordeningen en richtlijnen, maar Van der Mei wijst er ook op dat wat betreft
de urennorm binnen het huidige EU-rechtelijke kader ingezet zou kunnen worden op mogelijke
aanpassing van soft law: niet-bindende documenten van de Europese Commissie waarin lidstaten richtlijnen
worden gegeven over de uitleg van bepaalde begrippen als «migrerend werknemer». Ik
wil deze beide routes verder gaan verkennen.
Voor het aanpassen van de geldende Europese regelgeving om zo ruimte te creëren voor
strengere eisen voor het verkrijgen van studiefinanciering is het noodzakelijk om
medestanders te vinden in andere lidstaten. Dat geldt zowel voor aanpassing van harde
regelgeving, als voor de niet-bindende richtlijnen van de Commissie. Dat wil ik op
korte termijn doen via de formele Europese bijeenkomsten, waaronder de OJCS-raad in
november.
In de tussentijd houd ik de vaart erin. Mede op verzoek van Nederland gaat de Europese
Commissie onderzoek doen naar gebalanceerde mobiliteit waarbij ook de negatieve effecten
worden meegenomen. Daarnaast is Nederland onderdeel van een consortium dat een aanvraag
heeft ingediend om een beleidsexperiment uit te voeren in het kader van het Europese
Universiteiten Initiatief. Daarbij richt ik mij in het bijzonder op oplossingen voor
een toekomstbestendige en dus evenwichtige financiering, waaronder studiefinanciering.
Slechts één van de in totaal vier aanvragen voor het beleidsexperiment wordt toegekend
en ik verwacht de uitslag in november. Ook heeft de Europese Commissie mede op basis
van de Nederlandse inbreng toegezegd onderzoek te doen naar de effecten van ongebalanceerde
mobiliteit, waaronder dus de financiële gevolgen. Gezien de omvang van dit onderzoek
worden de resultaten pas in 2026 verwacht. In de tussentijd blijft Nederland zich
nationaal en Europees onverminderd inzetten voor een meer gebalanceerde studentmobiliteit.
Ik wil daarnaast komen tot een Europees netwerk van specialisten op het gebied van
studiefinanciering. Binnen dat netwerk kan kennis worden uitgewisseld, maar kan ook
gezamenlijke problematiek geïdentificeerd worden. Via deze routes kunnen op korte
termijn potentiële medestanders worden geïdentificeerd, die ook positief zouden staan
tegenover aanpassingen in de Europese kaders ten aanzien van studiefinanciering en
het uitwisselen van gegevens ten behoeve van controles op cumulatieve studiefinanciering.
In het Nederlandse beleid is ervoor gekozen om geen voorrangsrecht in te voeren maar
om cumulatieve studiefinanciering voor hbo en wo studenten niet toe te staan.12 Om cumulatieve studiefinanciering te voorkomen ga ik naast het inzetten op het mogelijk
maken van gegevensuitwisseling, de aanvraagroutes voor studiefinanciering door DUO
laten aanpassen. In de bijlage van deze brief ga ik verder hierop in. Op Europees
niveau zijn er geen gecoördineerde anti-cumulatieregels voor studiefinanciering, zoals
die bijvoorbeeld wel bestaan voor gezinsuitkeringen. Om de Europese anti-cumulatieregels
voor gezinsuitkeringen ook voor studiefinanciering te laten gelden, dient ook op dit
punt het EU-recht te worden aangepast.
Bij bovenstaande vervolgacties wil ik een belangrijke kanttekening plaatsen. Het nastreven
van het aanpassen van de geldende Europese regelgeving is een proces van de lange
adem en de uitkomst hiervan is zeer onzeker. Veel van dit alles raakt immers aan een
fundament van de Europese Unie: het vrije verkeer. Waar dat principe op dit punt wellicht
leidt tot kosten voor Nederland, zijn er ook veel andere beleidsterreinen – en zelfs
binnen het onderwijs – waar dit principe leidt tot voordelen voor Nederland als geheel
of voor individuele inwoners van Nederland die binnen de EU gebruik maken van het
vrije verkeer. Het is dus zoeken naar een balans. Dat geldt niet alleen voor onze
eigen belangen, maar ook in gesprekken met andere lidstaten. Desalniettemin vind ik
het van belang om deze beweging wel in te zetten en de dilemma’s waar wij als land
tegen aan lopen op het gebied van studentmobiliteit stevig op de agenda te zetten
in Europa.
Daarnaast informeer ik in de bijlage over de inspanningen die reeds zijn gedaan om
te inventariseren hoe andere landen omgaan met cumulatieve studiefinanciering, en
welke eisen andere landen stellen aan internationale studenten voordat zij in aanmerking
komen voor studiefinanciering.
Het effect van de herinvoering van de basisbeurs op het aantal EER-studenten
In afwijking van de toezegging van mijn ambtsvoorganger,13 zal ik de monitor van de effecten van de herinvoering van de basisbeurs, naar aanleiding
van de motie El Yassini/Peters,14 pas met uw Kamer kunnen delen in het voorjaar van 2025. De reden hiervoor is dat
de cijfers over het aantal EER-studenten dat zich voor studiejaar 2024–2025 heeft
ingeschreven en de uitgaven aan studiefinanciering over kalenderjaar 2024 pas eind
2024 bekend zijn.
Beurzen voor internationale studenten
Vanuit de Rijksoverheid en onderwijsinstellingen worden beurzen beschikbaar gesteld
voor verschillende doelgroepen studenten om het toegankelijker te maken om een leermobiliteitservaring
op te doen. Een aantal van deze beurzenprogramma’s komt (deels) ten goede aan de instroom
van internationale diplomastudenten. Om beter grip te krijgen op de instroom van internationale
diplomastudenten en in het kader van de ODA-taakstelling ga ik in ieder geval per
eerstvolgende mogelijkheid, in 2027, bezuinigen op de bijdrage van het Ministerie
van OCW (–8,7%) aan het NL Scholarship programma. Daarnaast heb ik de instellingen
laten weten met hen in gesprek te willen over een gerichtere inzet van het NL Scholarship
programma, waarbij het mijn inzet is dat we vooral diplomastudenten aantrekken die
voor Nederland van maatschappelijke meerwaarde kunnen zijn.
Vooruitblik
Met dit pakket aan maatregelen kan ik naar mijn mening belangrijke stappen zetten
in het beperken van de internationale instroom van studenten. Graag ga ik met uw Kamer
verder in gesprek over de uitwerking van deze maatregelen en het wetsvoorstel Wet
internationalisering in balans.
Ik wil daarbij ook ruimte geven aan uw Kamer om input te geven die ik kan meenemen
bij de uitwerking van de TAO in de lagere regelgeving.
Op die manier moet de toets effect hebben op het bevorderen van de Nederlandse taal
in het hbo en het wo. Ook houd ik uw Kamer op de hoogte van de voortgang van de gesprekken
met de instellingen en de bestuurlijke afspraken die ik wil maken, evenals de gesprekken
in Europa over de (studie)financiering van Europese studenten.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, E.E.W. Bruins
Bijlage: Uitvoeringstoets DUO cumulatieve studiefinanciering
In de Kamerbrief van 27 juni 202315 heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd dat hij DUO zou vragen om een uitvoeringstoets
te doen over het aanpassen van de aanvraagroutes voor studiefinanciering bij DUO,
door het toevoegen van een vraag over cumulatieve studiefinanciering. DUO heeft inmiddels
deze uitvoeringstoets uitgevoerd (deze is bijgevoegd bij deze brief) en de opdracht
gekregen om de werkzaamheden uit te voeren. De uitvoering van de werkzaamheden voor
cumulatieve studiefinanciering staan nu gepland in 2025 en 2026. Vanwege de uitbetaling
van de tegemoetkoming aan studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd, heeft
DUO in 2024 geen capaciteit om de wijzigingen door te voeren.
Hoewel DUO aangeeft dat de gevraagde wijzigingen in principe uitgevoerd kunnen worden
en de werkzaamheden hiervoor reeds gepland zijn, vind ik het belangrijk een aantal
kanttekeningen ten aanzien van de aanpassingen aan uw Kamer mee te geven. Omdat in
theorie iedere student ongeacht zijn of haar nationaliteit studiefinanciering zou
kunnen ontvangen, gaat DUO straks de vraag over buitenlandse studiefinanciering voorleggen
aan álle studenten die een aanvraag bij DUO doen. De verwachting is dat veel studenten
deze vraag niet volledig zullen begrijpen en hierover contact zullen opnemen met DUO.
Dit terwijl de vraag op het overgrote deel van de studenten niet van toepassing is.
Daarbij is geen eenduidige definitie beschikbaar van wat onder studiefinanciering
wordt verstaan. Veel studenten zullen niet zelfstandig kunnen inschatten of zij studiefinanciering
van een buitenlandse overheid ontvangen. DUO zal daarom bij de vraag over cumulatieve
studiefinanciering een zo scherp mogelijke definitie moeten formuleren die tegelijkertijd
begrijpelijk blijft voor de studenten. Gezien de veelheid aan landen en de verscheidenheid
aan mogelijke (studie)financieringsvormen in deze landen, zal het ondoenlijk zijn
om te komen tot een uitputtende lijst. De verwachting is daarom dat er structureel
relatief veel capaciteit nodig zal zijn om de definitie van studiefinanciering continu
aan te scherpen en actueel te houden én om de vragen van studenten hierover te kunnen
beantwoorden. Desalniettemin ben ik van mening dat deze aanpassingen een welkom instrument
zijn bij het aanpakken van misbruik en oneigenlijk gebruik van studiefinanciering.
Inventarisatie recht op studiefinanciering en internationale studenten in andere landen
Dit voorjaar zijn ambtelijk enkele oriënterende vragen voorgelegd aan verschillende
lidstaten over hun studiefinancieringsbeleid, specifiek gelet op de rechten van internationale
studenten en cumulatieve studiefinanciering. Het doel van deze vragenlijst was om
te onderzoeken of andere landen wellicht nog mogelijkheden zagen om op basis van de
huidige kaders toch andere beleidskeuzes te maken. Daarnaast zijn enkele vragen gesteld
over cumulatieve studiefinanciering en de mogelijkheid om op dat gebied samen te werken
om cumulatie te voorkomen.
Uit de ontvangen reacties komt naar voren dat EER-studenten ook in andere lidstaten
recht hebben op studiefinanciering. Het verschilt echter wat daar precies onder wordt
verstaan, hoeveel dit bedraagt, en welke exacte voorwaarden er gelden voor het recht
op studiefinanciering voor EER-studenten. De meeste landen lijken geen precieze urennorm
te hanteren, omdat – zo geven zij aan – migrerend werknemerschap op basis van Europese
jurisprudentie afhankelijk is van het individuele geval. Of sprake is van migrerend
werknemerschap wordt dan ook individueel beoordeeld. Wel wordt in sommige landen gemiddeld
10 tot 12 uur werken per week voldoende geacht. De urennorm wordt echter nergens gebruikt
voor een definitieve uitsluiting van studiefinanciering. Studenten hebben altijd de
mogelijkheid om te laten kijken naar de individuele situatie.
Wat betreft cumulatieve studiefinanciering blijkt op basis van deze vragenlijst dat
dit in de meeste landen niet is toegestaan of dat de studiefinanciering verrekend
dient te worden met de studiefinanciering die uit het andere land wordt ontvangen
(anticumulatiebepaling). De landen handhaven dit door in de aanvraagroutes naar buitenlandse
studiefinanciering te vragen.
In de vragenlijst is ook geïnformeerd of de landen een juridische grondslag hebben
om studiefinancieringsgegevens uit te wisselen, en zo ja, of zij willen overwegen
om een uitwisseling met Nederland verder te onderzoeken. De ontvangen antwoorden op
deze vraag zijn wisselend. Een aantal landen staat hier in eerste instantie welwillend
tegenover. Andere landen geven aan geen (juridische) mogelijkheden te zien om de gegevens
te kunnen delen. Ik zal dit gesprek op ambtelijk en politiek niveau de komende tijd
voortzetten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap