Brief regering : Ontwikkelingen op personeelsgebied
33 763 Toekomst van de krijgsmacht
Nr. 157
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 oktober 2024
Zoals de Defensienota 20241 beschrijft is Defensie alleen sterk als we investeren in onze mensen. Militairen
en burgers die ervoor kiezen om te werken aan de veiligheid van ons allemaal. Zij
zijn beslissend voor de kracht van de krijgsmacht en het vermogen van de hele organisatie
om taken uit te voeren en doelen te behalen. Defensie staat voor de taak de juiste
en voldoende mensen te vinden, te binden, te behouden en het beste in hen naar boven
te halen. Dat is nu de grootste uitdaging voor Defensie en daarom staan investeringen
in onze mensen voorop.
Op 13 juni jl. voerde u een debat met mijn ambtsvoorganger over het personeel van
Defensie. Tijdens dat debat zijn verschillende moties ingediend en toezeggingen gedaan.
In deze brief geef ik u de stand van zaken over de moties die zijn aangenomen en de
toezeggingen die zijn gedaan in dat debat, maar ook daarvoor. Daarnaast ga ik in deze
brief in op het verzoek van uw Kamer van 3 oktober jl. om schriftelijk te reageren
op het artikel «Landmacht-top drukte illegale inhuur van burgerschietinstructeurs
door» (Kenmerk 2024Z14958/2024D36473).
Moderniseren decoratiestelsel
In de Motie-Boswijk (Kamerstuk 29 521, nr. 485 van 16 mei 2024) wordt verzocht om het decoratiestelsel op passende wijze te moderniseren,
zodat het beter aansluit bij de nieuwe vormen van inzet op afstand, zoals bijvoorbeeld
vliegers die op afstand onbemande vliegtuigen (MQ-9 Reaper) besturen en missies in
Europa gericht op het opleiden en trainen van Oekraïense militairen, zoals Interflex.
Ik ben er een groot voorstander van dat we ons decoratiestelsel beter laten aansluiten
bij nieuwe vormen van inzet. Om over het decoratiestelsel gedegen besluiten te kunnen
nemen, is in november 2021 de Commissie Decoraties Defensie (CDD) ingesteld. Deze
commissie heeft tot taak de politieke en militaire leiding van Defensie te adviseren
over het departementale decoratiebeleid en de uitvoering ervan. Onder regie van de
CDD is een speciale werkgroep opgericht die zich richt op het herzien van het decoratiestelsel.
In het verlengde van de motie-Boswijk zal deze werkgroep ook adviseren over het instellen
van een nieuwe medaille Inzet op Afstand. De werkgroep streeft ernaar eind dit jaar
haar advies gereed te hebben, waarna hierover een besluit kan worden genomen. Daarnaast
zal voor het einde van dit jaar een besluit worden genomen over de wijze van erkenning
van het defensiepersoneel dat heeft bijgedragen aan de ondersteuning van Oekraïense
militairen, zoals bijvoorbeeld de eerdergenoemde trainingsmissies. Uiteraard zal ik
uw Kamer hiervan op de hoogte brengen.
Kwalificaties oefeningen en uitzendingen
De Motie-Boswijk (Kamerstuk 36 200, X, nr. 36, 17 november 2022) verzoekt te onderzoeken of de huidige kwalificaties van oefeningen
en uitzendingen nog aansluiten bij de huidige situatie en of er misschien een update
of een tussenvorm moet worden gecreëerd.
De oorlog in Oekraïne en het beroep dat daardoor op onze krijgsmacht wordt gedaan,
evenals andere vormen van inzet, bijstand en steunverlening in het kader van bijvoorbeeld
rampen, NAVO-verplichtingen, Europees beleid en de COVID-pandemie, onderstrepen de
noodzaak van het aanpassen van de rechtspositie aan de gewijzigde militaire inzetvormen.
Om te komen tot een duidelijker onderscheid tussen verschillende soorten militaire
activiteiten in de rechtspositie, zijn door de sociale partners afspraken gemaakt
in het arbeidsvoorwaardenakkoord 2024. Er komt een nieuwe Regeling Militaire Inzet
(RMI). Afgesproken is de regeling zodanig vorm te geven, dat zij aansluit bij de eisen
die worden gesteld aan de huidige vormen van inzet van een moderne krijgsmacht. De
Regeling vergoeding voor overwerk, onregelmatigheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid
(VROB) wordt op basis daarvan aanpast, waardoor een duidelijk en uitlegbaar onderscheid
ontstaat tussen alle vormen van inzet (RMI), en oefenen, trainen of overwerk (VROB).
Deze afspraak wordt door de sociale partners verder uitgewerkt en krijgt vervolgens
haar beslag in de nieuwe RMI. Ik verwacht begin 2025 met de centrales van overheidspersoneel
afspraken te hebben gemaakt over de RMI. De motie beschouw ik hiermee als uitgevoerd.
Vrijblijvende uitnodiging reservist
In de motie-Tuinman c.s. (Kamerstuk 36 410-X, nr. 31 van 29 januari 2024) wordt de Staatssecretaris verzocht alle medewerkers van Defensie
die geen militair of reservist zijn, vrijblijvend uit te nodigen om reservist te worden
en daar het selectie- of keuringstraject op af te stemmen.
Deze vrijblijvende uitnodiging zal op korte termijn naar alle burgermedewerkers worden
verstuurd. Ik zet mij er vol voor in om het reservistenbestand te vergroten. Ik vraag
bedrijven hun mensen hiervoor beschikbaar te stellen en dat doe ik daarom zelf ook
binnen mijn eigen organisatie. Daarbij is de capaciteit van de opleidingsketen en
de behoefte van krijgsmacht mede bepalend voor de snelheid waarmee een ieder die dit
wil (en geschikt is) uiteindelijk daadwerkelijk reservist kan worden.
Opleidingen voor reservisten
In het Commissiedebat Personeel en Materieel van 13 juni 2024 (Tweede Kamer, vergaderjaar
2023–2024, 27 830, nr. 443) heeft mijn ambtsvoorganger het lid Boswijk (CDA) toegezegd nader in te zullen gaan
op de mogelijkheid dat reservisten alle benodigde opleidingen binnen of in opdracht
van Defensie krijgen. Zijn beeld was namelijk dat reservisten ook als ze voldoen aan
de eisen, niet kunnen worden toegelaten tot alle opleidingen, zoals bijvoorbeeld de
Voortgezette Algemene Kaderopleiding Luchtmobiel (VAKOL).
Bij Defensie volgen reservisten, net als de beroepsmilitairen, alleen opleidingen
die direct relevant zijn voor hun inzet. Defensie verzorgt vanuit die optiek initiële,
functie- en loopbaanopleidingen voor reservisten. De soort opleidingen en de wijze
waarop deze georganiseerd zijn, verschillen per OPCO. Al deze opleidingen staan open
voor reservisten, mits het direct relevant is voor hun inzet. Het volgen van opleidingen
als de VAKOL, hoe waardevol en goed deze ook is, behoort alleen tot de mogelijkheden
als dit relevant en noodzakelijk is voor de functie. Het aantal beschikbare opleidingsplekken
en de instructiecapaciteit zijn immers beperkt. De toezegging beschouw ik hiermee
als opgevolgd.
Wetgeving civiele werkgevers reservisten
Bij de behandeling van de Defensiebegroting 2024 heeft mijn ambtsvoorganger het lid
Kahraman (TZ202402–087) toegezegd om uw Kamer voor eind 2024 te informeren over de
ingewikkeldheden van mogelijke aanvullende wetgeving waarmee civiele werkgevers het
comfort kan worden gegeven dat werknemers ook reservist kunnen zijn.
Ik maak mij er hard voor om het aantrekkelijker en makkelijker te maken om reservist
te worden te zijn en te blijven, in goede samenwerking met marktpartijen en vertegenwoordigers
van werkgevers en werknemers. Defensie beziet momenteel welke aanvullende maatregelen
nodig zijn voor het verbeteren van de instroom en het behoud van reservisten. Ook
het aantrekkelijker maken van het zijn van reservist maakt hier deel van uit. Dat
kan onder meer door het moderniseren van de rechtspositie van reservisten in overleg
met de centrales van overheidspersoneel. Daarnaast wordt bezien in hoeverre een civiele
werkgever belemmeringen ervaart als een werknemer reservist is of wordt. Dat is het
deel waar deze toezegging op ziet.
Ik ben verheugd te zien dat steeds meer werkgevers in hun CAO’s reservistenbeleid
opnemen. Defensie heeft een Regeling langdurige inzet reservisten. Op basis hiervan
maakt de civiele werkgever van de reservist aanspraak op 55 euro per werkdag gedurende
de hele periode van de werkelijke dienst van de reservist bij Defensie voor maximaal
vijf dagen per week en maximaal één jaar aaneengesloten. Deze regeling wordt momenteel
geëvalueerd. Alhoewel Defensie hiermee beoogt de werkgever meer comfort te geven,
realiseer ik mij dat dit mogelijk niet toereikend is en dat er ook belemmeringen van
andere aard kunnen zijn. Die worden momenteel in kaart gebracht. Ik zal u over de
voortgang hiervan informeren in de volgende brief over Ontwikkelingen op Personeelsgebied.
Positie beroepsmilitairen versus dienjaarmilitairen
In het Wetgevingsoverleg Personeel en Materieel van 29 januari 2024 (Kamerstuk 36 410-X, nr. 78) heeft mijn ambtsvoorganger het lid Van Oostenbruggen (NSC) toegezegd om uw Kamer
voor het volgende personeelsdebat te informeren over de verschillen tussen de positie
van beroepsmilitairen en dienjaarmilitairen.
Dienjaarmilitairen worden aangesteld als reservist. Daarmee verschilt hun rechtspositie
per definitie met die van beroepsmilitairen.
De aanstelling van een dienjaarmilitair als reservist lijkt echter minder passend
te zijn gezien de specifieke positie van de dienjaarmilitair. Defensie is daarom in
overleg met de vakcentrales om voor dienjaarmilitairen een andere aanstellingsgrond
in te richten. Defensie verwacht hier op korte termijn een besluit over te kunnen
nemen. Mijn streven is om hier later dit jaar in een brief aan de Kamer op terug te
komen.
Uitwisselbaarheid civiel/militair verpleegkundigen
In het Commissiedebat Personeel en Materieel van 13 juni 2024 (Tweede Kamer, vergaderjaar
2023–2024, 27 830, nr. 443) heeft mijn ambtsvoorganger het lid Boswijk (CDA) toegezegd nader in te zullen gaan
op de mogelijkheden tot verbetering van de uitwisselbaarheid van civiele verpleegkundigen
en militaire verpleegkundigen.
Defensie onderstreept dat de verbetering van de uitwisselbaarheid van dit schaarse
personeel urgent en noodzakelijk is. Zowel de maatschappij als de krijgsmacht ondervinden
negatieve gevolgen van personele krapte op de arbeidsmarkt. Werkgevers kunnen elkaar
helpen door de uitwisselbaarheid zo laagdrempelig mogelijk te maken en het knelpunt
te benaderen vanuit de ecosysteemgedachte waarbij een strategische lange termijnsamenwerking
tussen Defensie en het civiele zorgveld opgezet wordt. Zo kunnen werkgevers elkaar
helpen, nu en in tijden van crisis. Samen met het Ministerie van VWS werkt Defensie
nauw samen aan het Landelijk Crisisplan Militaire Dreigingen om hier nadere invulling
aan te geven.
Hiermee bouwt Defensie voort op de uitwisselingen die al bestaan tussen het militaire
en civiele veld. Zo vullen militair verpleegkundigen hun praktische tewerkstelling
in bij civiele zorginstellingen en heeft grootschalige inzet van militair verpleegkundigen
plaatsgevonden tijdens de COVID-pandemie. Andersom oefenen en trainen civiel verpleegkundigen
die als reservist deel uitmaken van het Instituut Defensie samenwerking Relatieziekenhuizen
(IDR) bij Defensie.
Als civiele verpleegkundigen militair willen worden, erkent Defensie uiteraard de
civiel behaalde diploma’s in de zorg. Gedurende twee jaar worden in de militaire basisopleiding
en de vaktechnische opleiding kennis en vaardigheden aangeleerd om als Algemeen Militair
Verpleegkundige in situaties te kunnen werken die, door het bijzondere karakter van
de inzet voor de krijgsmacht, sterk afwijken van de civiele gezondheidszorg. Iemand
die al opgeleid is tot reservist hoeft de militaire basisopleiding niet opnieuw te
doen. De toezegging beschouw ik hiermee als opgevolgd.
Alcohol- en drugsbeleid
Tijdens het Commissiedebat Veiligheid en Integriteit van 24 april 2024 (Tweede Kamer,
vergaderjaar 2023–2024, 36 410 X, nr. 97) heeft mijn ambtsvoorganger het lid Van Oostenbruggen (NSC) toegezegd een update
te geven van activiteiten rondom alcohol- en drugsbeleid.
Het drugsbeleid bij Defensie is duidelijk: het betreft een zero tolerance beleid; voor drugs is geen plaats binnen deze organisatie. Mede vanwege het feit
dat maatschappelijke beelden en standpunten over het gebruik van drugs veranderen,
actualiseert Defensie het drugsbeleid in de volle breedte. Ook alcoholgebruik wordt
daarin meegenomen. Dit heeft onder meer te maken met veiligheid. De taak van Defensie
om te beschermen wat ons dierbaar is, geldt ook intern: Defensie wil de eigen medewerkers
beschermen en hen een fysiek en sociaal veilige werkomgeving bieden. Er wordt daarbij
veel meer ingezet op bewustwording en voorlichting. Hierbij wordt zowel aandacht geschonken
aan het militaire als aan het burgerpersoneelsbestand. Maar ook leidinggevenden en
zorgpersoneel hebben behoefte aan helder beleid dat invulling geeft aan preventie.
Daarom is in september 2024 in samenwerking met het Trimbos Instituut een werkgroep
gestart met het project alcohol- en drugspreventie. Hetgeen deze werkgroep oplevert
zal de basis vormen voor een herzien alcohol- en drugsbeleid. In 2025 worden de eerste
resultaten verwacht en het project wordt, naar verwachting, in 2026 voltooid. De toezegging
beschouw ik hiermee als opgevolgd.
Openstelling krijgsmacht niet-Nederlanders
Aan het lid Podt (D66) deed mijn ambtsvoorganger de toezegging uw Kamer voor Kerstmis
2024 te informeren over de verschillende aspecten van een wetswijziging om het mogelijk
te maken dat mensen zonder Nederlandse nationaliteit kunnen dienen in het Nederlandse
leger (Kamerstuk-nummer TZ 202402–086).
Ten eerste heeft Defensie de juridische aspecten tegen het licht gehouden. Op grond
van artikel 12g van de Wet ambtenaren Defensie kunnen – afgezien van bij algemene
maatregel van bestuur geregelde uitzonderingen – alleen Nederlanders worden aangesteld
als militair bij de Nederlandse krijgsmacht. Voor het openstellen van de krijgsmacht
voor andere nationaliteiten is derhalve een formele wetswijziging nodig.
Ten tweede heeft Defensie gekeken naar een indicatie om de belangstelling onder niet-Nederlanders
voor een aanstelling bij de Nederlandse krijgsmacht inzichtelijk te maken. Daarvoor
is het interessant om een vergelijking te maken met de landen om ons heen, bijvoorbeeld
in de Europese Unie. Uit een inventarisatie blijkt dat vier van de 27 EU-lidstaten
hun krijgsmacht hebben opengesteld voor andere nationaliteiten. Dat zijn België, Ierland,
Luxemburg en Denemarken. Daarbij gaat het naar schatting om enkele tientallen aanstellingen
op jaarbasis. Frankrijk neemt een atypische positie in: het heeft weliswaar een vreemdelingenlegioen,
maar de Franse krijgsmacht zelf staat niet open voor andere nationaliteiten. De verwachting
is dus dat het rendement laag zal zijn.
Ten derde wil Defensie een beeld van de voordelen en risico’s krijgen. Positief is
dat een bredere openstelling kan zorgen voor de benodigde vulling. Het stuit echter
ook op praktische bezwaren. Dit laatste varieert van complexere (want internationale)
veiligheidsscreenings tot taal- en cultuurbarrières. Een meer fundamenteel risico
is de kans op een waterbedeffect: in het geval dat er bijvoorbeeld EU-burgers zouden
worden aangesteld bij de Nederlandse krijgsmacht kan dit leiden tot tekorten elders
in de EU (veelal NAVO-partners). Om een voorbeeld te geven, er zijn bij de Duitse
Bundeswehr naar verluidt rond de 20.000 vacante militaire functies. Het eventueel
werven van Duitsers voor de Nederlandse krijgsmacht, kan in dat geval de tekorten
aan Duitse zijde vergroten.
Tot slot zou een openstelling tot ongewenste soldijconcurrentie tussen bijvoorbeeld
EU-lidstaten (veelal NAVO-partners) kunnen leiden. Dat is ongewenst, omdat Nederland
het belangrijk acht dat juist ook Oost-Europese landen over een goed gevulde krijgsmacht
beschikken.
Resumerend weegt het verwachte rendement van het openstellen van de Nederlandse krijgsmacht
voor niet-Nederlanders (een beperkte toename van zowel de personele vulling als de
diversiteit van het personeelsbestand) mijns inziens niet op tegen de benodigde inspanningen
en de mogelijke onwenselijke neveneffecten die openstelling van de Nederlandse krijgsmacht
met zich brengt. Voor nu is daarom de keuze gemaakt om prioriteit te geven aan het
uitvoeren van andere maatregelen die moeten bijdragen aan het verbeteren van de personele
gereedheid van de krijgsmacht. Ik verwijs u daarvoor naar de Defensienota 2024. De
toezegging beschouw ik hiermee als opgevolgd. Uiteraard doet dit alles geen afbreuk
aan de positieve houding van Defensie tegenover internationale samenwerking en uitwisselingen
in het personeelsdomein. Die worden onverkort voortgezet.
Inhuur schietinstructeurs
Op 3 oktober jl. heeft uw Kamer mij gevraagd om schriftelijk te reageren op het artikel
«Landmacht-top drukte illegale inhuur van burger-schietinstructeurs door» (Kenmerk
2024Z14958 / 2024D36473). Daarbij heeft u gevraagd om – indien de berichtgeving in het artikel klopt – inzicht
te geven in de politieke afwegingen achter het besluit om de Wapenwet aan te passen.
Tevens is mij verzocht toe te lichten hoe ingrijpend ik dit besluit vind, waarom het
noodzakelijk en wenselijk is, en in hoeverre de Kamer, naar mijn mening, hierbij betrokken
had moeten worden. Ten slotte verzocht u mij om aan te geven waar de geschetste situatie
in het artikel afwijkt van de werkelijkheid.
In genoemd artikel wordt gedoeld op de Wet wapens en munitie (WWM) of kortweg de Wapenwet.
Deze wet bevat bepalingen met betrekking tot (verrichtingen met) wapens en munitie.
In tegenstelling tot hetgeen in het artikel staat, is de wet niet aangepast. Op grond
van de WWM kan de Minister van Defensie bij regeling bepalen dat een verbodsbepaling
uit de WWM niet van toepassing is op personen die deel uitmaken van de krijgsmacht
of zij die daarvoor werkzaam zijn. Dit is de Regeling wapens en munitie krijgsmachtpersoneel
1997 (RWMK). Met de wijziging van de RWMK van januari 2024 werd het ook voor civiele
contractpartijen mogelijk om schietinstructie te geven bij Defensie. De toenmalige
Staatssecretaris van Defensie heeft gebruik gemaakt van zijn ingevolge de WWM toekomende
bevoegdheid. De wijziging van de RWMK is vervolgens gepubliceerd in de Staatscourant.
Dat u aandacht vraagt voor de kwestie van de inzet van burger-schietinstructeurs,
vind ik begrijpelijk. Het biedt mij de gelegenheid om duidelijk te maken dat de uitdaging
met betrekking tot de beschikbaarheid van schietinstructeurs stevig is. Momenteel
heeft Defensie circa 200 voltijds eigen schietinstructeurs. Alle onderofficieren van
de Landmacht worden in beginsel ook opgeleid tot schietinstructeur, maar zij doen
dit in combinatie met hun overige taken. Daarom blijft de beschikbaarheid een uitdaging.
Om het tekort aan schietinstructeurs tegen te gaan werkt Defensie samen met civiele
partijen.
Met de behoud- en wervingsmaatregelen die de afgelopen tijd zijn ingezet, doet Defensie
er alles aan om de vulling in brede zin op orde te krijgen. Defensie werkt in hoog
tempo toe naar een schaalbare krijgsmacht die kan meebewegen met de dreiging. Dat
betekent snel opschalen in aanloop naar een conflictsituatie en weer afschalen na
een conflict. Defensie heeft immers niet al haar mensen altijd nodig. Daarom werken
we samen met het bedrijfsleven, huren we capaciteit en diensten in en maken we op
slimme manieren gebruik van elkaars personeel, onder andere door de inzet van reservisten.
Tegelijkertijd ben ik me er vanzelfsprekend van bewust dat het trainen en opleiden
van onze eigen mensen een kerntaak is van de krijgsmacht. Ik zal daarom waar het gaat
om de inhuur van opleidings- en trainingscapaciteit steeds een zorgvuldige afweging
maken om te voorkomen dat we afhankelijk worden van externe inhuur.
Tot slot
Voor informatie over de omvang van het personeelsbestand of de stand van zaken van
de bezetting bij de krijgsmachtdelen of onder bepaalde categorieën medewerkers, verwijs
ik graag naar het personeelshoofdstuk in de Stand van Defensie najaar 2024 (Kamerstuk
36 600-X-4, van 17-09-2024).
Over alle bovenstaande en andere personeelsgerelateerde onderwerpen wissel ik graag
met uw Kamer van gedachten.
De Staatssecretaris van Defensie,
G.P. Tuinman
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
G.P. Tuinman, staatssecretaris van Defensie