Brief regering : Reactie op de motie van het lid Kathmann over het gebruik van gezichtsherkenningssoftware in kaart brengen en toepassingen waarbij het gebruik niet wettelijk is toegestaan maar wel gewenst is van een grondslag voorzien of beëindigen (Kamerstuk 26643-1171)
26 643 Informatie- en communicatietechnologie (ICT)
Nr. 1223 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 oktober 2024
Tijdens het ordedebat van 21 mei jl. heeft uw Kamer verzocht om een brief over de
motie van het lid Kathmann over het gebruik van gezichtsherkenningssoftware.1 De motie Kathmann verzoekt de regering om het gebruik van gezichtsherkenningssoftware
bij publieke en private organisaties in kaart te brengen en toepassingen waarbij het
gebruik niet expliciet is toegestaan door wetgeving maar wel gewenst is, zo snel mogelijk
van een grondslag te voorzien en anders te doen beëindigen. Ook verzoekt de motie
Kathmann om een vergunningplicht voor het gebruik van gezichtsherkenning in de publieke
ruimte te onderzoeken en uw Kamer voor het kerstreces over de vorderingen te informeren.
Het kabinet onderschrijft de onderliggende zorgen van de motie, nu de inzet van gezichtsherkenningstechnologie
naar zijn aard gepaard gaat met risico’s voor grondrechten zoals privacy en gegevensbescherming.
Heldere wettelijke kaders bij de inzet van gezichtsherkenning, toezicht en controle
daarop zijn noodzakelijk. Daarom gelden er zowel in Europese Unie (EU)- als nationaal
verband strenge regels die ervoor moeten zorgen dat op een terughoudende wijze wordt
omgegaan met deze technologie. De noodzaak daarvan neemt alleen maar toe nu gezichtsherkenningstechnologie
steeds toegankelijker wordt en het gebruik ervan toeneemt, zoals ook de Autoriteit
Persoonsgegevens (AP) ziet en de motie benadrukt.2
Hieronder start ik met een korte uiteenzetting van het juridisch kader voor de inzet
van gezichtsherkenning. Vervolgens ga ik in op uw verzoek tot het in kaart brengen
van de toepassingen, het toezicht en de handhaving. Gezichtsherkenning is een belangrijk
aandachtspunt voor de toezichthouder. Ook ga ik in op uw verzoek tot het invoeren
van een vergunningsplicht
Juridisch kader
Er zijn vele vormen van de inzet van gezichtsherkenningssoftware denkbaar die in meer
of mindere mate maatschappelijk gezien wenselijk kunnen worden geacht. De Algemene
verordening gegevensbescherming (AVG) is het primaire juridische instrument bij de
regulering van gezichtsherkenningstechnologie. Dit kader stelt strenge eisen aan het
verwerken van biometrische gegevens voor het identificeren van een persoon. Bij gezichtsherkenning
wordt gebruik gemaakt van biometrische persoonsgegevens, die zien op unieke lichaamskenmerken
die tijdens het leven (bijna) niet veranderen. De AP heeft in een «handreiking» de
meest gestelde vragen beantwoord over de inzet van gezichtsherkenning.3 Daarin wordt bevestigd dat het verwerken van biometrische persoonsgegevens op grond
van de AVG is verboden (artikel 9 AVG) behoudens strikte uitzonderingssituaties.4Zo kunnen onder omstandigheden uitzonderingen van toepassing zijn bij de inzet van
gezichtsherkenning.5 Hieronder bespreek ik deze uitzonderingen.
Een eerste uitzondering geldt als de betrokkene vooraf uitdrukkelijk toestemming heeft
gegeven voor het verwerken van biometrische persoonsgegevens (artikel 9, tweede lid,
sub a, AVG). Deze toestemming dient niet alleen uitdrukkelijk, maar – in lijn met
de richtsnoeren inzake toestemming van het Europees comité voor gegevensbescherming
(EDPB) – ook vrij, ondubbelzinnig, geïnformeerd en specifiek te zijn (artikel 4, sub 11,
AVG).6 Vrije toestemming betekent bijvoorbeeld dat een betrokkene die ervoor kiest geen
toestemming te geven, daarvan geen nadelige gevolgen mag ondervinden. Bij een nadelig
gevolg kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het hypothetische geval waarin via toegangspoortjes
toegang wordt verkregen tot een evenement, en de verhouding tussen het aantal toegangspoortjes
voor identificatie door gezichtsherkenning en analoge identificatie er voorzienbaar
toe leidt dat betrokkenen die geen toestemming geven voor het verwerken van hun biometrische
gegevens aanzienlijk langer moeten wachten en daardoor een deel van het evenement
zullen moeten missen.7
Een tweede uitzondering geldt op grond van artikel 29 Uitvoeringswet Algemene verordening
gegevensbescherming (UAVG), indien het verwerken van biometrische gegevens noodzakelijk
is voor redenen van zwaarwegend algemeen belang voor beveiligings- of authenticatiedoeleinden.
In het wetsvoorstel «Verzamelwet gegevensbescherming», dat aanhangig is bij uw Kamer,
wordt in artikel 29 UAVG verduidelijkt dat per voorkomend geval dient te worden getoetst
of sprake is van een zwaarwegend algemeen belang.8 Dat resulteert in een dubbele noodzakelijkheidstoets; de verwerking moet noodzakelijk
zijn om redenen van zwaarwegend algemeen belang én voor authenticatie- of beveiligingsdoeleinden.9 In de toelichting bij het wetsvoorstel zijn ten behoeve van de rechtszekerheid situaties
omschreven waarin van zwaarwegend algemeen belang sprake is. Het gaat bijvoorbeeld
om processen binnen bedrijven of sectoren, waarvan de verstoring schade kan toebrengen
aan de volksgezondheid, het milieu of de voedselvoorziening. Veiligheid in het algemeen
of belangen zoals efficiëntie of kostenbesparing vallen er niet onder. Met het expliciet
opnemen van de dubbele noodzakelijkheidstoets sluit artikel 29 UAVG nog beter aan
bij artikel 9, tweede lid, sub g van de AVG, waarvan artikel 29 UAVG een uitwerking
is. De gegevensbescherming bij de toepassing van gezichtsherkenning wordt daarmee
versterkt.
Indien één van de hierboven beschreven uitzonderingsgronden van toepassing is, is
nog niet meteen de inzet van gezichtsherkenning toegestaan. De gebruikelijke vereisten
voor de verwerking van persoonsgegevens uit de AVG blijven onverminderd van toepassing.
Er dient bijvoorbeeld een verwerkingsgrondslag te zijn voor de verwerking van persoonsgegevens,
zoals toestemming van de betrokkene of gerechtvaardigd belang (artikel 6 AVG).10 Daarnaast dient er te worden voldaan aan de beginselen van gegevensbescherming (artikel 5
AVG). Het beginsel van dataminimalisatie vereist bijvoorbeeld dat niet meer gegevens
worden verwerkt dan noodzakelijk is voor het doel van de verwerking. Daarnaast dient
te zijn voldaan aan de vereisten voor het beveiligen van biometrische gegevens.11
De verwerkingsverantwoordelijke die gezichtsherkenning wil toepassen, dient steeds
te zorgen dat wordt voldaan aan de wettelijke vereisten en fundamentele rechten afdoende
worden beschermd. Van belang is daarbij de getrapte en risico-gebaseerde toezichtstructuur
in de AVG. De AP is de toezichthouder op de verwerking van persoonsgegevens en daarmee
de centrale figuur in het toezichtstelsel. Daarnaast moeten organisaties in bij wet
bepaalde gevallen waar de risico’s van gegevensverwerkingen voor betrokkenen groter
worden, een functionaris voor gegevensbescherming (FG) aanstellen (artikel 37, eerste
lid, AVG). De positie en taken van de FG zijn grotendeels vastgelegd in artikel 38
en 39 AVG. De FG houdt binnen een organisatie toezicht op de toepassing en naleving
van de AVG en vormt het schakelpunt met de AP.
Vanwege de sleutelpositie van de FG zet ik er op in om de positie van de FG verder
te versterken. Door deze wettelijke functie verder te professionaliseren en de kwaliteit
ervan te borgen, wordt een belangrijke stap gezet in het versterken van die positie.
Uit een verkenning in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid is gebleken
dat een openbaar (kwaliteits)register voor FG’s kan bijdragen aan die kwalitatieve
impuls.12 Daarom werk ik aan de oprichting van een Nationaal Register voor FG’s (NRFG) met
kwaliteitseisen, voorwaarden voor toelating tot het register en adequate bescherming
van de persoonsgegevens in het register. Belanghebbenden worden hier (pro)actief bij
betrokken. Tegelijkertijd met de oprichting van het NRFG worden gesprekken gevoerd
met stakeholders zoals de AP om te bezien hoe de positie van de FG nog verder kan worden versterkt.
Om een verantwoorde verwerking van persoonsgegevens bij gezichtsherkenning te borgen,
dient een verwerkingsverantwoordelijke voorafgaand aan de inzet ervan een gegevensbeschermingseffectenbeoordeling,
ofwel een Data Protection Impact Assessment («DPIA»), toe te passen.13 Een DPIA is verplicht bij gegevensverwerkingen die gelet op de aard en de omvang,
de context en de doeleinden daarvan waarschijnlijk een hoog risico inhouden voor de
rechten en vrijheden van natuurlijke personen.14 Bij cameratoezicht, profilering, observatie en de inzet van biometrie, zoals bij
de inzet van gezichtsherkenningstechnologie, is het uitvoeren van een DPIA in ieder
geval verplicht.15 De DPIA brengt de gegevensbeschermingsrisico’s van een voorgenomen verwerking in
kaart, en laat zien welke maatregelen moeten worden genomen om het risico op een inbreuk
op de privacy te voorkomen of te minimaliseren. Een DPIA beoordeelt ook of het doel
waarmee gezichtsherkenning wordt ingezet op een minder intrusieve wijze kan worden
bereikt. De FG toetst deze DPIA in diens onafhankelijke rol en voorziet van een advies.
Indien uit een DPIA blijkt dat een voorgenomen gegevensverwerking – bijvoorbeeld bij
de inzet van gezichtsherkenning – ook na de nodige maatregelen een hoog risico zou
blijven opleveren, is de een «voorafgaande raadpleging» verplicht: de verwerkingsverantwoordelijke
moet dan de AP raadplegen vóórdat met de verwerking wordt begonnen. Als de toezichthoudende
autoriteit ziet dat de voorgenomen verwerking in strijd is met de AVG, kan zij een
verwerkingsverbod opleggen.16 Bij het wijzigen van de met de verwerking gepaarde risico’s dient opnieuw te worden
beoordeeld of de verwerking overeenkomstig de DPIA wordt uitgevoerd.
Vanwege de impact voor gegevensbescherming is gezichtsherkenning een belangrijk aandachtspunt
voor de AP. Hiervoor is in 2023 een speciaal team opgericht binnen de AP, en van start
gegaan met een aantal actiepunten: naast een externe consultatie van een door de AP
opgesteld juridisch kader voor gezichtsherkenning, en werkbezoeken aan diverse wetenschappelijke
partijen, heeft een rondetafelgesprek over gezichtsherkenning plaatsgehad met verschillende
Europese gegevensbeschermingstoezichthouders. In 2024 is de AP hiermee verder gegaan
en staat het jaarplan van de AP in het teken van het beschermen van burgers in een
digitale wereld.17
In aanvulling op het hierboven geschetste wettelijke kader van de AVG treedt per 1 augustus
2024 de Europese AI-verordening in werking. De AI-verordening roept verplichtingen
in het leven voor AI-systemen, waaronder AI-systemen voor gezichtsherkenning. Deze
verplichtingen kunnen – in lijn met het doel van de motie – bijdragen aan goed toezicht
op de naleving van bestaande wetgeving, waaronder de AVG. De vereisten uit de AI-verordening
treden stapsgewijs in werking.
Allereerst verbiedt de AI-verordening vanaf 2 februari 2025 het op de markt brengen
of in gebruik nemen van real time biometrische identificatie – bijvoorbeeld door de inzet van gezichtsherkenning –
op afstand in de openbare ruimte met het oog op de rechtshandhaving (artikel 5, eerste
lid, sub d).18Door te voorkomen dat systemen die naar hun aard onrechtmatig of ongewenst zijn op
de markt worden aangeboden of in gebruik worden genomen, wordt het ex ante toezicht op deze systemen versterkt. Handhaving kan plaatsvinden voordat de inzet
van een systeem leidt tot een inbreuk op grondrechten of schade veroorzaakt.19 Voor de rechtshandhaving kan er door het maken van een nationale wettelijke grondslag
een beperkte uitzondering gecreëerd worden op het hiervoor genoemde verbod, waar in
uitzonderlijke situaties gebruik van gemaakt kan worden. In het halfjaarbericht van
de politie van juni 2024 is uw Kamer door de Minister van Justitie en Veiligheid geïnformeerd
over het traject dat op mijn departement in gang is gezet om te onderzoeken of, en
zo ja in welke gevallen, er in nationale wetgeving uitzonderingen op dit verbod zouden
moeten worden opgenomen.20 Hierbij merk ik op dat bij de verwerking van politiegegevens door een bevoegde autoriteit
niet de AVG maar de Richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving (RGR) van toepassing
is. In Nederland is deze richtlijn geïmplementeerd in onder andere de Wet politiegegevens
(Wpg).21
In aanvulling op de hierboven genoemde verboden in de AI-verordening, gelden vanaf
2 augustus 2026 de regels voor het op de markt brengen en gebruiken van bepaalde «hoog
risico» AI-systemen (artikel 6, tweede lid e.v. AI-verordening). Onder deze categorie
vallen (ook) AI-systemen die gebruik maken van biometrische gegevens zoals systemen
voor biometrische identificatie (gezichtsherkenning) op afstand.22 Deze AI-systemen worden «hoog risico» geacht omdat zij – anders dan bijvoorbeeld
systemen voor verificatie of authenticatie die alleen zijn bedoeld om te bevestigen
wie de persoon is – kunnen worden gebruikt voor een groot aantal personen zonder hun
actieve betrokkenheid.23 Ook AI-systemen die personen op basis van biometrische kenmerken indelen in beschermde
categorieën en emotieherkenning zijn hoog risico.24, 25 De aanbieder26 van deze systemen dient te zorgen dat het systeem veilig en accuraat is, en gecontroleerd
wordt op vooringenomenheid zodat discriminatie wordt voorkomen (afdeling 2 en artikel 16,
AI-verordening). Een gebruiksverantwoordelijke dient de inzet vervolgens te monitoren
en te zorgen voor menselijke controle op de toepassing ervan (artikel 26, AI-verordening).
Ook dient de gebruiksverantwoordelijke te zorgen dat de aan biometrische categorisatie
en emotieherkenning blootgestelde personen worden geïnformeerd over de werking van
het systeem (artikel 50, derde lid, AI-verordening). Ten slotte dienen deze systemen
door de aanbieders verplicht te worden geregistreerd in een Europese database. Deze
eisen uit de AI-verordening die grotendeels ex ante, dus voorafgaand aan het op de markt brengen en in gebruik nemen van het systeem,
worden gesteld, dragen bij aan de rechtmatige en verantwoorde inzet van AI-systemen,
waaronder AI-systemen voor biometrische identificatie. Aangezien documentatie en transparantie
onderdeel zijn van deze vereisten, biedt dit extra handvatten om te controleren op
onder andere de rechtmatigheid van het gebruik en de verwerking van persoonsgegevens.
De AI-verordening vereist tevens – in lijn met het verzoek in motie Kathmann om het
gebruik van gezichtsherkenning in kaart te brengen – de registratie van hoog risico
AI-systemen waaronder bepaalde systemen die gebruik maken van biometrische identificatie
(artikel 49 en artikel 71 AI-verordening). De aanbieder van een dergelijk systeem
dient dit systeem voordat hij of zij dat systeem op de markt brengt of in gebruik
stelt onder eigen naam te registreren in een door de Europese Commissie nog op te
zetten EU-Database (artikel 16, sub i, AI-verordening). Deze verplichting geldt voor
zowel de private als de publieke sector en leidt tot duidelijkheid over welke AI-systemen
op de markt zijn. Ook is er een registratieverplichting voor gebruiksverantwoordelijke
overheidsinstanties (en organisaties die namens deze instanties opereren) (artikel 26,
achtste lid, AI-verordening).27 Deze verplichting leidt tot inzicht in welke AI-systemen worden gebruikt door of
namens overheidsinstanties. Systemen die worden gebruikt voor rechtshandhaving, migratie,
asiel en grenstoezichtsbeheer worden geregistreerd in een niet-publiek deel van deze
EU-Database (artikel 49, vierde lid, AI-verordening). De informatie van deze registraties
is toegankelijk voor de toezichthouder (artikel 49, vierde lid, AI-verordening). Deze
nieuwe verplichtingen uit de AI-verordening dragen bij aan het versterken van het
toezicht op gezichtsherkenningstoepassingen.
Motie Kathmann
De motie Kathmann verzoekt de regering om het gebruik van gezichtsherkenningssoftware
bij publieke en private organisaties in kaart te brengen, en toepassingen waarbij
het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie niet expliciet is toegestaan door wetgeving,
maar wel gewenst is, zo snel mogelijk van een grondslag te voorzien en anders te doen
beëindigen. De motie Kathmann verzoekt tevens om een vergunningsplicht voor het gebruik
van gezichtsherkenning in de publieke ruimte te onderzoeken.
Zoals hiervoor is uiteengezet, is gezichtsherkenningstechnologie in EU-verband en
nationaal strikt gereguleerd. Voor het in kaart brengen van systemen wijs ik op de
eerdergenoemde nieuwe registratieverplichting voor AI-systemen die «hoog risico» zijn
en waarin biometrische gegevens worden verwerkt. Daarmee wordt komende tijd een steeds
completer overzicht gegeven van deze systemen.
Met betrekking tot de voorgestelde vergunningplicht ziet het kabinet dat de inzet
van gezichtsherkenning op basis van de AVG reeds onder het verwerkingsverbod voor
biometrische persoonsgegevens valt. Voor de gevallen waarin een uitzondering op het
verwerkingsverbod voor biometrische persoonsgegevens denkbaar is, gelden de waarborgen
van de bij de inzet van gezichtsherkenning verplichte DPIA in combinatie met een eventuele
verplichte voorafgaande raadpleging bij de AP als ook met de nodige maatregelen een
hoog risico voor grondrechten blijft bestaan. Daarmee biedt het stelsel van de AVG
naar mijn oordeel de nodige waarborgen voor een verantwoorde inzet van gezichtsherkenning.
Het verdient in dit verband opmerking dat degene die gezichtsherkenning wil inzetten,
dat wil zeggen de verwerkingsverantwoordelijke in het kader van de AVG, een eigen
verantwoordingsplicht heeft (artikel 5, tweede lid, AVG). Het stelsel van de AVG regelt
daarbij een toetsing achteraf door de AP dan wel door de rechter. De verwerkingsverantwoordelijke
dient te zorgen dat wordt voldaan aan de wettelijke vereisten. Uiteindelijk is het
aan de AP om in concreto te beoordelen of bijvoorbeeld de door een betrokkene gegeven toestemming voldoet
aan de daarvoor geldende maatstaven. Een systeem van formele vergunningenverlening
door een derde partij voorafgaand aan de inzet van gezichtsherkenning zou zich niet
goed verhouden tot dit Unierechtelijke systeem voor de bescherming van persoonsgegevens.
In aanvulling op de waarborgen uit de AVG gelden de regels uit de AI-verordening voor
biometrische AI-systemen, waaronder het verbod op de inzet van real-time biometrische
identificatie in de publieke ruimte door de rechtshandhaving en de waarborgen die
gelden voor hoog risicosystemen. Het geheel van waarborgen uit de AVG en de AI-verordening
zoals in deze brief beschreven, strekt er mede toe om voorafgaand aan de inzet en
het op de markt brengen van gezichtsherkenning, de rechtmatigheid ervan te waarborgen.
Concluderend merk ik op dat het kabinet in grote lijnen de zorgen uit de motie onderschrijft.
Het ik kabinet is voorstander van strenge regels, strikte voorwaarden en effectieve
handhaving bij de inzet van gezichtsherkenningstechnologie, die naar haar aard gemakkelijk
inbreuk kan maken op grondrechten. Met het hierboven geschetste juridische kader,
de recent in werking getreden aanvullende regulering en aangekondigde versterkingsmaatregelen
is het kabinet van oordeel dat aan deze zorgen afdoende tegemoet is gekomen.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, T.H.D. Struycken
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid