Brief regering : NL-ticket en besteding van de extra middelen voor het regionaal OV
23 645 Openbaar vervoer
Nr. 828
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 oktober 2024
In het afgelopen CD spoor van 12 september jl. is aan de Kamer toegezegd de uitkomsten
van het onderzoek van het Nationaal OV Beraad (NOVB) naar het NL-ticket met de Kamer
te delen.1 Eerder is aan de Kamer tevens toegezegd de Kamer te informeren over de (voorgenomen)
besteding van de extra middelen voor het regionaal ov, die vanaf 2024 beschikbaar
zijn gemaakt naar aanleiding van de motie Bikker. Met deze brief voldoe ik aan deze
verzoeken.
NOVB-onderzoek naar het Nederlandticket
Er is een groot bestaand aanbod kortingsproducten maar deze producten lijken niet
allemaal even bekend, terwijl hiermee wel goedkoper kan worden gereisd in het ov.
Het is daarom belangrijk dat overheden en vervoerders ook de bestaande kortingsproducten
meer onder de aandacht van reizigers gaan brengen. Interessant voorbeeld uit het bestaande
assortiment is het gratis meereizen van kinderen in de trein of onbeperkt reizen in
het weekend voor een vast bedrag. In het regionaal ov bestaan vergaande initiatieven
om bij het gratis reizen voor kinderen aan te sluiten. Hiermee zou voor deze groep
multimodaal gratis reizen mogelijk worden.
De Kamer heeft verzocht2 om in het NOVB te onderzoeken wat de potentie zou zijn van een abonnement waarmee
reizigers onbeperkt in de daluren kunnen reizen in trein, bus, tram en metro, voor
€ 49 per maand. Dit staat ook wel bekend als NL-ticket, naar Duits voorbeeld.3 In het NOVB is naast het NL-ticket een aantal varianten van een modaliteitsoverstijgend
ticket onderzocht.4
Uitgangspunt van het onderzoek was een algemeen kortingsproduct dat geldig is in de
daluren en waarmee in heel Nederland gereisd kan worden in trein, bus, tram en metro.
Hierbij zijn varianten meegenomen die het openbaar vervoer in Nederland goedkoper
en meer aantrekkelijk maken voor de reiziger:
• Nederlandticket: OVpay reisproduct van € 49,– per maand waarmee in de daluren onbeperkt
kan worden gereisd met bus, trein, metro (BTM) en trein.
• Variant 1: OVpay reisproduct van € 10,– per maand waarmee in de daluren onbeperkt
kan worden gereisd met BTM en in de daluren met 60% korting kan worden gereisd in
de trein.
• Variant 2: reizen in de daluren zijn standaard met 40% korting, de reiziger hoeft
hier geen product voor af te nemen
• Variant 3: inwoners van Nederland kunnen iedere maand één dag gratis reizen in de
daluren.
Uit de ramingen van de verschillende tickets komen bedragen met een inkomstenderving
tussen € 330 mln. tot € 600 mln. per jaar exclusief btw naar voren. De ramingen zijn
gemaakt met reeds beschikbare modellen. Dat maakt een reële kosteninschatting lastig,
vanwege een groot aantal variabelen waar de bestaande modellen geen rekening houden.
Ook is het in bestaande financiële modellen moeilijk om producten door te rekenen
die sterk verschillen van het bestaande aanbod en bestaat er geen consensus over de
te hanteren aannames om de additie (de extra vraag naar mobiliteit door introductie
van het ticket) te berekenen. Daar is in de berekeningen de veilige kant gekozen.
Daarmee zijn de bedragen vooral ter indicatie om de varianten onderling met elkaar
te vergelijken.
In de tabel hieronder staat de verwachte opbrengstenderving op basis van de hierboven
geschetste context:
Raming opbrengstenderving
Per jaar (excl. btw)
Nederlandticket
€ 330 mln.
Variant 1
€ 420 mln.
Variant 2
€ 540 mln.
Variant 3
meer dan € 700 mln.
Uit eerder onderzoek is gebleken dat bij ongeveer 33% van de treinreizen ook gebruik
gemaakt wordt van BTM en bij ongeveer 16% van de BTM-reizen ook gebruik wordt gemaakt
van de trein.5
De conclusie van het NOVB is dat het NL-ticket vooral voordelig is voor de treinreiziger,
die in het voordelige maandabonnement ook gratis BTM kan gebruiken.6 Het is minder aantrekkelijk voor de BTM- reiziger vanwege de maandelijkse kosten
van € 49 die als relatief hoog worden ervaren. Daarnaast is de verwachting dat het
NL-ticket nauwelijks extra reizigers oplevert in het ov, zoals ook uit onderzoek van
het KiM is gebleken, dat eerder op verzoek van de Kamer is uitgevoerd.7 Belangrijkste reden hiervoor is dat lang niet voor alle autoverplaatsingen een verschuiving
naar het ov een reëel alternatief is. Goedkoper ov leidt vooral tot meer verplaatsingen
van bestaande reizigers.
Daarom wordt op advies van het NOVB gezamenlijk, binnen het NOVB, variant 1 verder
uitgewerkt. Dit ticket heeft de potentie om een nieuwe doelgroep aan te boren en daarmee
meer reizigers het ov in te krijgen. Mede hierdoor zijn de kosten van dit ticket naar
verwachting ook hoger dan bij het NL-ticket. Een product zoals variant 1 bestaat op
dit moment nog niet en is daarom de moeite van een vervolgonderzoek waard. Daarbij
is voor het NOVB helder dat er geen extra middelen vanuit het Rijk beschikbaar zijn
om een dergelijk abonnement te financieren.
Bij het vervolgonderzoek wordt een recent rapport van het KIM betrokken, waaruit blijkt
dat huishoudens met lagere inkomens vooral gebruikmaken van bus, tram en metro. In
de aanbevolen maatregelen is aangegeven dat investeringen in het regionaal ov doelgerichter
zijn om lagere inkomens te ondersteunen dan investeringen in de trein.8 Bij het vervolgonderzoek wordt een aantal zaken nader onderzocht: de kosten, opbrengsten
en reizigersgemak. Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijkheden van het toespitsen
van het ticket op specifieke doelgroepen. Dat kan ook een positief effect hebben op
de kosten. Dit vervolgonderzoek kan rekenen op steun binnen het NOVB. De verwachting
is de Kamer medio 2025 te kunnen informeren over de uitkomsten van het vervolgonderzoek.
Dubbel opstaptarief
Het NOVB heeft geïnventariseerd wat de stappen zijn die nodig zijn om het dubbel opstaptarief
af te schaffen en heeft dat nader in beeld gebracht.9 In de prijs van een kaartje voor het openbaar vervoer zit een vaste en een variabele
component. Wanneer binnen een bepaalde tijd wordt overgestapt binnen de BTM- of treinketen
wordt de vaste component eenmalig betaald maar bij een overstap van BTM naar trein
wordt het vaste (instap-)tarief twee keer betaald. Hierdoor is het reizen met verschillende
modaliteiten (bus, tram, metro of trein) op dezelfde afstand duurder dan wanneer de
reis met één modaliteit (bv. alleen met de trein) wordt gemaakt.
Dit kan worden voorkomen als bij een overstap tussen modaliteiten de vaste component
maar één keer betaald hoeft te worden. Dit brengt opbrengstenderving bij de vervoerders
met zich mee.10 Hoewel decentrale overheden en IenW in de basis sympathiek tegenover afschaffing
van dit dubbel opstaptarief staan, hebben de concessieverleners geen extra middelen
beschikbaar om de opbrengstderving te compenseren. Dit betekent dat dit dubbele opstaptarief
alleen budgetneutraal kan worden opgelost. Een budgetneutrale afschaffing betekent
dat de opbrengstenderving die optreedt bij vervoerders door verlaging van de vaste
tarieven, moet worden gecompenseerd door verhoging van variabele tarieven. De afschaffing
zal dus leiden tot een verschuiving van de kosten tussen de verschillende reizigers.
Dit levert een herverdelingsvraagstuk van kosten op wat ertoe zou kunnen leiden dat
reizigers die lange treinritten maken meer kosten moeten maken. Het NOVB heeft geconcludeerd
dat verdere uitwerkiéng hiervan geen prioriteit heeft op dit moment.
Tussentijdse rapportage over de besteding van de extra middelen voor het ov
De Kamer heeft eind 2023 het Kabinet opgeroepen om € 300 miljoen structureel beschikbaar
te stellen voor het regionaal openbaar vervoer. Hiermee konden prijsstijgingen in
2024 in het regionaal OV worden voorkomen en kan het ov-aanbod op peil worden gehouden
en versterkt.11
Ik vind het belangrijk dat deze middelen goed worden besteed. In het Hoofdlijnenakkoord
en Regeerprogramma is de ambitie geformuleerd om het ov in het landelijk gebied te
verbeteren. Cruciaal daarbij is de bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen en
dorpskernen. In het NOVB stuurt IenW er daarom ook op dat de middelen daaraan ten
goede komen. In het NOVB wordt de besteding van de extra middelen en de effecten hiervan
gedurende drie jaar (2024–2026) jaarlijks achteraf gemonitord. Door periodiek de besteding
van de extra middelen te monitoren kunnen decentrale overheden ook goede initiatieven
met elkaar delen en best practices uitwisselen.
Aan de Kamer is daarnaast toegezegd de Kamer ook te informeren over de beoogde besteding
van de middelen voor de begrotingsbehandeling van 2025.12 De decentrale overheden in het NOVB is daarom verzocht informatie te verstrekken
over de (voorgenomen) besteding van de middelen in de periode 2024 t/m 2026. Decentrale
overheden geven aan dat de definitieve regionale besluitvorming over de middelen niet
losgezien kan worden van de financiële onzekerheid die zij ervaren over overige financieringsstromen
zoals de Brede Doeluitkering (BDU) en de vergoeding uit het contract voor het studentenreisproduct.13 Dat betekent dat het huidige beeld nog voorlopig is en als gevolg van deze besluitvorming
nog kan worden bijgesteld in verschillende vervoerregio’s en provincies. Het voorlopige
beeld vanuit de decentrale overheden is dat de middelen in ieder geval hebben geholpen
om de forse tariefstijgingen tegen te gaan en dat er waarschijnlijk geen afschaling
van het aanbod in 2025 plaats hoeft te vinden.14
Daarnaast zijn er goede plannen voor het verbeteren van het ov, zoals gratis ov voor
doelgroepen, kortingsacties, uitbreiding van de dienstregeling en het verbeteren van
haltes. Meer concreet denken meerdere regio’s aan het combineren van verschillende
soorten collectief vervoer onder de noemer publieke mobiliteit. Door verschillende
vormen van onder andere ov op afroep, deelmobiliteit en doelgroepenvervoer beter te
combineren met traditionele ov-bussen wordt de bereikbaarheid vergroot. De decentrale
overheden geven aan dat de inzet op dit soort maatregelen ook het sterkst bijdraagt
aan de wens uit het regeerprogramma om de bereikbaarheid van de landelijke gebieden
te versterken.
Een klein aantal decentrale overheden geeft daarnaast aan de middelen te willen gebruiken
voor het uitbreiden van het ov-aanbod. In de provincie Friesland is met behulp van
de extra middelen de dienstregeling op diverse buslijnen per maart 2024 uitgebreid.
Verder kijken de decentrale overheden naar maatregelen die meer reizigers gebruik
laten maken van het ov en daarmee meer inkomsten te genereren. Ook dit helpt het ov
op peil te houden. Zo worden de middelen in Limburg bijvoorbeeld ingezet om mensen
met een laag inkomen gratis te laten reizen in de daluren.
Tot slot is een deel van de beoogde maatregelen gericht op eenmalige investeringen
in infrastructuur en materieel of kwaliteitsverbeteringen in de toegankelijkheid en
informatievoorziening naar de reiziger. Ook hierdoor kan het ov van een structureel
hoger niveau worden.
Medio 2025 wordt de Kamer geïnformeerd over de definitieve besteding van de middelen
van 2024 en de verbeteringen van het ov die daardoor mogelijk zijn gemaakt.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
Ch.A. Jansen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.A. Jansen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat