Brief regering : Derde voortgangsbrief herijking handhavingsinstrumentarium
17 050 Misbruik en oneigenlijk gebruik op het gebied van belastingen, sociale zekerheid en subsidies
Nr. 609
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 september 2024
«Er komt een recht op vergissen. Een enkele fout kan niet langer een burger diep in
de problemen duwen.» Zo geeft het kabinet in het Hoofdlijnenakkoord1 aan dat het wil werken aan het herstel van vertrouwen tussen mensen en de overheid.
Daarvoor is het nodig dat de overheid anders gaat kijken naar mensen. Ook op het gebied
van handhaving in de sociale zekerheid.
In het rapport van de Parlementaire Enquêtecommissie Fraudebeleid en Dienstverlening
(PEFD)2 staat: «Een overheid die mensen niet ziet, raakt het vertrouwen kwijt.» Het is van belang dat de overheid mensen écht ziet. De overheid kan er niet vanuit
gaan dat alle mensen zichzelf prima kunnen redden en alles begrijpen. Dat is geen
realistisch mensbeeld. Een fout is snel gemaakt. Zeker in de sociale zekerheid. Daarom
moet bij handhaving in de sociale zekerheid de menselijke blik centraal staan. Op
dit moment heeft de uitvoering, mede aan de hand van jurisprudentie, een werkwijze
gevonden die past bij deze visie op handhaven. Deze uitvoeringspraktijk neemt de hardheden
in het stelsel voor een groot deel weg. Het is wenselijk om deze visie én uitvoeringspraktijk
nu ook te vertalen in het wettelijk handhavingsstelsel. Of anders gezegd: het handhavingsinstrumentarium
te herijken.
Bij de herijking van het handhavingsstelsel zoek ik nadrukkelijk naar een balans.
Zoals uitgedrukt in het rapport van de PEFD: «Pak echte fraude aan, maar sla niet
door.» Het uitgangspunt is dat de meeste mensen het juiste willen doen. Als mensen
onbedoeld een fout maken, moet de uitvoering de ruimte hebben om daar passend op te
reageren. Maar vertrouwen moet niet doorslaan in naïviteit. Want het draagvlak voor
de sociale zekerheid wordt niet alleen uitgehold door te harde handhaving, maar ook
door het niet passend kunnen bestraffen van daadwerkelijk misbruik. Beide kanten van
de medaille worden daarom meegenomen in de herijking.
Handhaving is een breed begrip in het kader van de herijking. Het gaat niet alleen
om de reactie op een overtreding. Ook preventie is onderdeel van deze herijking. Want
liever dan reageren als het is misgegaan, wil ik vergissingen en misbruik voorkomen.
Door heldere regels, begrijpelijke communicatie en passende dienstverlening. En door
misbruikbestendige wetgeving. Hiermee worden de nadelige gevolgen voor uitkeringsgerechtigden
en de overheid beperkt.
Met de herijking stel ik een stelselwijziging voor op het gebied van handhaving en
sanctionering en geef ik invulling aan het vergisrecht. Het wettelijk stelsel zal
beter aansluiten bij maatschappelijke visie, jurisprudentie en uitvoeringspraktijk.
In deze brief neem ik u graag mee in de ontwikkelingen op alle onderdelen van de herijking
van het handhavingsinstrumentarium.
Leeswijzer
De herijking is in 2020 gestart en uw Kamer heeft sindsdien al verschillende voortgangsbrieven
ontvangen.3 In deze brief zet ik uiteen waar het traject op dit moment staat en welke denkrichtingen
ik nader uitwerk. Allereerst neem ik u mee in de samenhang tussen de herijking en
een aantal trajecten die daar inhoudelijk raakvlakken mee hebben. Vervolgens ga ik
in op de ontwikkelingen en gemaakte keuzes rondom het ontwerpwetsvoorstel Handhaving
sociale zekerheid, en in het bijzonder op de uitwerking van het recht op vergissen
als genoemd in het Hoofdlijnenakkoord. Ik informeer u ook over de ontwikkelingen op
het gebied van de preventieve aanpak. Tot slot besteed ik aandacht aan de wijziging
van de regeling die ziet op het invorderingsproces.
Samenhang andere trajecten
Zoals in eerdere brieven is beschreven, vertoont de herijking van het handhavingsinstrumentarium
op verschillende punten overlap met andere trajecten. Zo werkt het kabinet in het
programma Participatiewet in balans4 onder meer aan de vereenvoudiging van de verplichtingen en de ontwikkeling van vakmanschap.
Deze ontwikkelingen sluiten aan bij de doelstellingen van de herijking. Hetzelfde
geldt voor het ontwerpwetsvoorstel Wet versterking waarborgfunctie Awb5, waarin onder meer het evenredigheidsbeginsel, het dienstbaarheidsbeginsel en de
begrijpelijke motivering van besluiten aan bod komen. En ook met de Vereenvoudigingsagenda
sociale zekerheid6 wordt gewerkt aan vereenvoudiging van het stelsel. De verschillende trajecten overlappen
op een aantal vlakken met elkaar. Zo draagt ieder traject bij aan het herstellen van
vertrouwen tussen de burger en overheid, en het meer centraal stellen van de menselijke
maat. Maar elk traject kent een eigen reikwijdte, focus en doelgroep.
De samenhang tussen deze trajecten wordt voortdurend bezien. Zo zorgen we ervoor dat
de wijzigingen die voortkomen uit de verschillende trajecten niet botsen, maar elkaar
juist versterken in het gezamenlijke doel om te werken vanuit vertrouwen en de menselijke
maat centraal te stellen. Hierbij is er ook aandacht voor de veranderopgave voor de
uitvoering.
Ontwerpwetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid
Uitwerking regeerprogramma
In het Hoofdlijnenakkoord staat dat een fout mensen niet in de problemen moet brengen.
Een uitwerking hiervan is een recht op vergissen. Aan dit «vergisrecht» wordt voor
de sociale zekerheid invulling gegeven in het ontwerpwetsvoorstel. Hiermee geef ik
het uitgangspunt van vertrouwen vorm. Vertrouwen dat de meeste mensen het juiste willen
doen, terwijl het wettelijk stelsel complex is. Hierdoor is een fout snel gemaakt.
Op zo’n fout moet dan niet altijd automatisch een straf volgen.
Frankrijk kent al een vergisrecht. Hierover heeft mijn voorganger u geïnformeerd bij
brief van 30 juni 2023. Het Franse vergisrecht kent evenwel een aantal nadelen. Zo
kan er bijvoorbeeld slechts eenmaal aanspraak op worden gemaakt en vraagt het een
actieve handeling van de betrokkene. Daarom wordt de invulling van het Franse vergisrecht
niet overgenomen, maar er is wel inspiratie uit gehaald voor de inkleding van dit
onderwerp in het ontwerpwetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid.
Het voornemen is om het uitgangspunt van vertrouwen op verschillende manieren in te
kleden in het wetsvoorstel. Zo krijgen mensen een redelijke termijn om op eigen initiatief
een vergissing te herstellen, zonder dat daar een straf op volgt. Daarnaast biedt
het wetsvoorstel de mogelijkheid om van sanctionering af te zien, als het bestuursorgaan
van mening is dat een sanctie geen doel dient. Bijvoorbeeld omdat iemand zich in zo’n
ingewikkelde situatie bevindt, dat een sanctie de problemen alleen maar zal verergeren.
Naast een uitbreiding van de mogelijkheid om af te zien van sanctionering, wordt ook
de waarschuwingsbevoegdheid verbreed. Een waarschuwing biedt de mogelijkheid om iemand
formeel te laten weten dat een verwijtbare overtreding is begaan, zonder dat daar
een financiële straf aan verbonden is. Naast een schrikeffect, gaat de waarschuwing
ook gepaard met voorlichting. Zo kan een waarschuwing bijdragen aan het voorkomen
van toekomstige overtredingen.
Ik merk nog op dat, behalve als er sprake is van dringende redenen, de uitkering wel
wordt herzien naar de rechtmatige situatie. Dit is noodzakelijk omdat de uitkeringshoogte
ook doorwerkt naar andere terreinen, zoals toeslagen of gemeentelijke voorzieningen.
Dit betekent dat een fout wel financiële gevolgen kan hebben, ook als deze niet bestraft
wordt.
Reacties op voorontwerp
In de zomer van 2023 is het ontwerpwetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid uitgezet
voor internetconsultatie.7 In het najaar van datzelfde jaar hebben UWV, de SVB en de VNG uitvoeringstoetsen
uitgevoerd. Ook het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) en de Raad voor de Rechtspraak
hebben advies uitgebracht. Alle inbrengers ondersteunden de lijn om het handhavingsbeleid
vorm te geven vanuit vertrouwen en de menselijke maat. Het voorstel werd daarin gezien
als een stap in de goede richting. Ook het doel om passend handhaven in grotere mate
mogelijk te maken werd breed ondersteund. Zorgen en kritiekpunten waren er ook. Uitvoerders
gaven aan dat het voorstel nog de nodige aanpassingen behoeft voordat het uitvoerbaar
kan worden geacht.
Ook de Raad voor de Rechtspraak had bedenkingen bij de opzet van het wetsvoorstel
en adviseerde om het voorstel in de huidige vorm niet in te dienen. In de bijlage
onderaan deze brief is een korte samenvatting opgenomen van de reacties.
Alle inbreng is de afgelopen maanden verwerkt in een nieuwe versie van het ontwerpwetsvoorstel.
Bij de uitwerking van het voorstel stonden de effecten op de burger, de uitvoering
en het stelsel centraal.
Inhoud wetsvoorstel
Met het wetsvoorstel beoog ik een evenwichtig handhavingsstelsel te creëren. Dat betekent
dat er naast aandacht voor fouten, ook voldoende aandacht moet zijn voor daadwerkelijk
misbruik. Hiervoor worden in het wetsvoorstel kaders gesteld, maar uiteindelijk is
het aan de uitvoering om in een concreet geval te beslissen. Hieronder ga ik op hoofdlijnen
in op de belangrijkste delen van het wetsvoorstel.
Het uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat op een fout niet automatisch een boete
of maatregel8 moet volgen. De uitvoering krijgt de ruimte om af te wegen of een sanctie op zijn
plaats is en zo ja, welke sanctie dan evenredig is. Voor de uitlegbaarheid van de
beslissing én voor de uniformiteit in het stelsel, wordt aan deze afweging richting
gegeven met een wettelijk afwegingskader. Er zijn gevallen waarin een boete wel degelijk
de aangewezen reactie is, omdat aangenomen kan worden dat misbruik wordt gemaakt van
een uitkering. Deze gevallen9 worden ook benoemd in het wetsvoorstel. Verder wordt voorgesteld de onderwerpen terugvordering
en kwijtschelding toe te voegen aan het wetsvoorstel. Deze onderdelen worden hierna
toegelicht.
Tot slot is, ten opzichte van de consultatieversie van het wetsvoorstel, het toelichtingsgesprek
komen te vervallen vanwege zwaarwegende bezwaren op het gebied van de uitvoering van
een dergelijk gesprek. In de uitvoeringstoetsen werd geconcludeerd dat het niet zinvol
is om in alle gevallen een persoonlijk gesprek te voeren. De uitvoering wil deze inschatting
zelf kunnen maken. Om preventie wel een plaats te geven in het wettelijk stelsel,
onderzoek ik een verplichting voor bestuursorganen om de betrokkene, na constatering
van een overtreding, te informeren over diens rechten en plichten. Het doel hiervan
is om eventuele volgende fouten te voorkomen.
Terugvordering en kwijtschelding
Een grote wijziging ten opzichte van de consultatieversie ziet op het voorstel om
de onderwerpen terugvordering en kwijtschelding op te nemen in het wetsvoorstel. Eerder
was slechts de beperking van de terugkijktermijn tot vijf jaar opgenomen, omdat de
reikwijdte van het wetsvoorstel oorspronkelijk beperkt was tot het proces van sanctieoplegging.
Naar aanleiding van het advies van de Raad voor de Rechtspraak, wordt nu de mogelijkheid
onderzocht om een aantal wijzigingen door te voeren op het gebied van terugvordering
en kwijtschelding. Daarbij wordt nog specifiek aandacht besteed aan recente ontwikkelingen
in de rechtspraak, zoals de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 april
2024.10
Deze uitspraak heeft de toepassing van de dringende redenen-uitzondering op het gebied
van herziening en terugvordering verruimd.11 De (beleids)ruimte die is ontstaan met deze uitspraak wil ik behouden. De volgende
twee voorstellen worden nog in dat licht bezien.
Ten aanzien van terugvordering overweeg ik twee wijzigingen. De eerste wijziging heeft
betrekking op fouten van de overheid. Op dit moment schrijft de wet voor dat ten onrechte
ontvangen uitkering altijd teruggevorderd moet worden, tenzij sprake is van dringende
redenen. In die afweging speelt mee of de terugvordering het gevolg is van een fout
van de overheid. Het voorstel is om de factor «fout van het bestuursorgaan» een bestendige
plaats te geven in het wettelijk kader. Hierbij is het relevant of het voor de betrokkene
redelijkerwijs duidelijk was of had moeten zijn dat (een deel van) de uitkering ten
onrechte is toegekend. Invoering van dit criterium is gebaseerd op jurisprudentie
en in lijn met recente advisering door de Algemene Rekenkamer.12
De tweede wijziging die overwogen wordt is het opnemen van de zesmaandenjurisprudentie.13 De zesmaandenjurisprudentie beschermt de betrokkene tegen traag handelen door het
bestuursorgaan. Een bestuursorgaan moet binnen zes maanden reageren op een signaal
van de betrokkene waaruit het bestuursorgaan redelijkerwijs had moeten afleiden dat
een uitkering te hoog is vastgesteld. Doet het bestuursorgaan dit niet, dan mag het
niet meer terugvorderen over de periode na afloop van de eerste zes maanden na ontvangst
van het signaal. Het bedrag dat voor of binnen die zes maanden te veel is uitbetaald,
mag wel gewoon worden teruggevorderd.
Op het gebied van kwijtschelding is het voornemen om de termijn waarna een restschuld,
die het gevolg is van een terugvordering door een schending van de inlichtingenplicht,
kan worden kwijtgescholden terug te brengen van tien naar vijf jaar. Hiermee wordt
tegemoet gekomen aan twee belangen. Aan de ene kant het belang van de individuele
schuldenaar die erbij gebaat is om perspectief te hebben op een schuldenvrije toekomst.
En aan de andere kant het maatschappelijk belang dat onterecht verkregen geld zo veel
mogelijk teruggevorderd wordt.14 Bij een kwijtscheldingstermijn van vijf jaar kan namelijk in de meeste gevallen de
volledige uitkeringsschuld, of een groot deel ervan, worden terugbetaald. Deze termijn
sluit bovendien aan bij de uitvoeringspraktijk bij vorderingen die niet het gevolg
zijn van een overtreding van de inlichtingenplicht. Met deze wijziging wordt de kwijtscheldingstermijn
teruggedraaid naar de situatie voor de Fraudewet uit 2013.15 De uitvoering heeft op dit onderwerp ruimte om beleid te maken wanneer zij gebruik
maken van de bevoegdheid, en wanneer niet. Zo kunnen zij ervoor kiezen om in (misbruik)gevallen
de schuld niet na vijf jaar kwijt te schelden.
Tussentijdse wijzigingen maatregelenbeleid
Met het wetsvoorstel Participatiewet in Balans wordt de mogelijkheid geboden om een
meer evenredig maatregelenregime voor de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ16 te bewerkstelligen.
Op dit moment is het maatregelenbeleid voor gemeenten geregeld in de betreffende materiewetten
en in gemeentelijke verordeningen. In het kader van meer uniformiteit in de handhaving
van de sociale zekerheid, worden deze wetten toegevoegd aan het Maatregelenbesluit
socialezekerheidswetten. Dit besluit geldt op dit moment al voor de werknemers- en
de volksverzekeringen, die worden uitgevoerd door UWV en de SVB. De wijziging van
het Maatregelenbesluit in het kader van de Participatiewet in Balans, biedt een mooi
aanknopingspunt om een aantal beleidswijzigingen in het maatregelenbeleid door te
voeren, vooruitlopend op het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid. Zo worden
de hoogte en duur van de maatregelen aangepast en komt de verplichting om bij recidive
een zwaardere maatregel op te leggen te vervallen. Ook krijgen uitvoerders en gemeenten
meer ruimte om te beslissen of zij überhaupt een maatregel willen opleggen. Het resultaat
hiervan is dat bestuursorganen het maatregelenregime meer naar eigen inzicht kunnen
inkleden en – binnen de gestelde kaders – maatwerk kunnen toepassen. Bij mensen die
een kleine fout maken, zoals het vergeten van een afspraak, kan een maatregel achterwege
blijven. Maar bij mensen die doelbewust de regels overtreden kan juist een zwaardere
of langere maatregel opgelegd worden, om ervoor te zorgen dat zij hun verplichtingen
gaan naleven. Deze wijzigingen dragen bij aan een meer evenredig maatregelenbeleid,
dat beter aansluit bij de huidige uitvoeringspraktijk.
Balans tussen ruimte voor de uitvoering en wettelijke kaders
Het huidige handhavingsstelsel gaat uit van gebonden bevoegdheden voor bestuursorganen:
er is sprake van een verplichting te herzien, een verplichting tot terugvordering
en een verplichting om te sanctioneren – of dat nou om een boete of maatregel gaat.
Vrijere bevoegdheden op deze onderwerpen kunnen ruimte aan de uitvoering bieden om
per geval te bezien welke reactie passend is. In het kader van het wetsvoorstel is
per onderwerp (herziening, terugvordering, boeteregime en maatregelenregime) bezien
of een bevoegdheid of een verplichting meer voor de hand ligt, welk effect dat heeft
en welke voorkeur uitvoerders en gemeenten hebben. Hieronder licht ik de afwegingen
per onderwerp toe.
Met de verplichting om de uitkering te herzien wordt de rechtmatige uitkering vastgesteld.
Dit werkt door naar andere inkomensafhankelijke regelingen, zoals gemeentelijke voorzieningen
en toeslagen. Het ligt daarom voor de hand om uit te blijven gaan van een verplichting
tot het bijstellen van de uitkering naar de rechtmatige situatie. In individuele gevallen
kan hiervan af worden gezien, door gebruik te maken van de dringende redenen-uitzondering.
Ten aanzien van de verplichting tot terugvordering wordt er een beleidsverdieping
uitgevoerd naar de effecten van terugvorderingen. Hierna zal ik bezien hoe het terugvorderingsbeleid
verder vormgegeven wordt.17 In de tussentijd worden voor het wetsvoorstel de eerder toegelichte voorgenomen wijzigingen
op het gebied van terugvordering verder uitgewerkt.
Bij de verplichting tot sanctionering is er sprake van twee typen sancties, met elk
een eigen regime. Allereerst is er het boeteregime, dat van toepassing is bij overtreding
van de inlichtingenplicht. Het doel van een boete is bestraffen. Bij een overtreding
van de inlichtingenplicht kan er sprake zijn van veel verschillende situaties. Om
daarop in te kunnen spelen worden drie hoofdreacties voorgesteld: afzien van sanctionering,
de waarschuwing en de boete. Het is aan het bestuursorgaan om per geval te beoordelen
welke reactie gepast is.
Omdat op een overtreding van de inlichtingenplicht een punitieve sanctie kan volgen,
is het vanuit het oogpunt van rechtszekerheid wenselijk dat bij elke overtreding van
de inlichtingenplicht hetzelfde proces wordt gevolgd om tot een passende reactie te
komen. Daarom stel ik voor om niet te werken met een discretionaire bevoegdheid. Maar
wel met voldoende ruimte voor de uitvoering om, aan de hand van een wettelijk afwegingskader,
integraal af te wegen welke reactie gepast is.
Ten tweede is er het maatregelenregime, dat van toepassing is bij overtreding van
meewerkverplichtingen. Het doel van een maatregel is om regelnaleving te bevorderen.
De meewerkverplichtingen zijn onderling erg divers, daarom is er sprake van een aantal
verschillende maatregelcategorieën. De verplichtingen die in de eerste paar categorieën
zijn geplaatst zijn vaak meer administratief of procesmatig van aard. Zoals de verplichting
om zich te identificeren of het tijdig verstrekken van de benodigde informatie. In
die gevallen kan het voor regelnaleving effectiever zijn als een uitvoerder of gemeente
laagdrempelig, en dus zonder oplegging van een sanctie, contact opneemt met een betrokkene.
Voor die categorieën wordt daarom een discretionaire bevoegdheid overwogen.18
Bij de voorgaande afwegingen speelt nog het volgende mee. Uit onderzoek van de Nederlandse
School voor Openbaar Bestuur blijkt dat als de wetgever meer beleidsruimte biedt,
de uitvoering deze ruimte zal inkleden met beleidsregels.19 Met volledige discretionaire ruimte «verplaatst» de wetgever de keuzes omtrent een
passend handhavingsbeleid dus eigenlijk naar de uitvoering. In de beginfase van het
herijkingstraject heeft de uitvoering aangegeven hier de voordelen van in te zien,
maar er ook bedenkingen bij te hebben. Dit vergroot namelijk de uitvoeringslast. Daarnaast
mist de parlementaire controle op het handhavingsbeleid wanneer de grote keuzes op
dit gebied bij de uitvoering worden neergelegd. Terwijl deze controle, gelet op de
ontwikkelingen van de afgelopen jaren, juist wel wenselijk is. Daarom is het voorstel
om de wettelijke kaders en verplichting om te handhaven grotendeels te behouden.
Uit het rapport «Blind voor mens en recht»: «Het is van belang dat gemeenten en uitvoeringsorganisaties
meer ruimte krijgen om naar eigen inzicht te handhaven en terug te vorderen met oog
voor alle individuele omstandigheden. Een verplichting om te beboeten of geld terug
te vorderen moet worden vervangen door een bevoegdheid. Het nieuwe wettelijke regime
moet garanderen dat een bestuursorgaan bij belastende beslissingen altijd een integrale
afweging maakt en het besluit motiveert. Boetes en terugvorderingen kunnen immers
ingrijpende gevolgen hebben voor het leven van mensen.»
Maar daarbij ook de uitvoering voldoende ruimte te bieden om binnen die kaders een
afweging te maken. Met deze keuze wordt inhoudelijk invulling gegeven aan de aanbeveling
van de PEFD op het gebied van bevoegdheden voor de uitvoering.20
Aandacht voor preventie
De afgelopen jaren heeft in de handhaving een verschuiving van een repressieve blik
naar een meer preventieve blik plaatsgevonden: de meeste mensen willen het juiste
doen, dus het voorkomen van overtredingen is zinvoller dan streng bestraffen wanneer
het misgaat. In dit kader is een traject gestart rondom het versterken van de preventieve
aanpak. Hieronder ga ik nader in op twee opbrengsten van dit traject.
Team Preventie
Ruim twee jaar geleden is Team Preventie in het leven geroepen.21 Dit was een team waarin professionals uit de uitvoering en beleid, samen met ervaringsdeskundigen,
hebben nagedacht over manieren waarop we de (gezamenlijke) preventieve aanpak kunnen
versterken. In het eindadvies, als bijlage bijgevoegd bij deze brief, geeft Team Preventie
aan dat het in het veld van de sociale zekerheid niet schort aan kennis en ideeën
over hoe we fouten kunnen voorkomen. Het belang van preventie is voor iedereen duidelijk
en met elkaar weten uitvoering, beleid en wetenschap al heel veel.
Over de opvolging van de aanbevelingen van Team Preventie informeer ik u op een later
moment. De inzet op begrijpelijke en menselijke dienstverlening, doenbare processen
en de lerende organisatie gaat onverminderd door.
Team Preventie constateert dat de tijd rijp is voor de volgende stap: van denken naar
doen. Het team benoemt vier actielijnen in het eindadvies, waaronder een aantal aanbevelingen
worden geplaatst. De actielijnen gaan over het begrijpen en ontmoeten van de uitkeringsontvanger,
het leren van vergissingen en over het centraal stellen van preventie in het proces.
Onderzoek toegevoegde waarde van preventie
AEF en De Beleidsonderzoekers hebben onderzoek gedaan naar de potentiële toegevoegde
waarde van preventief beleid. Het rapport van dit onderzoek is als bijlage bijgevoegd
bij deze brief. Hierbij is breed gekeken naar materiële en immateriële kosten en baten.
De onderzoekers hebben de belangrijkste kosten en baten benoemd, maar het bleek nog
niet mogelijk deze te kwantificeren. Dit komt doordat het preventief beleid nog volop
in ontwikkeling is. De maatregel die het meest kostbaar is, maar die volgens de onderzoekers
ook het meest oplevert, is het vaker in gesprek gaan met uitkeringsgerechtigden. De
implementatie van deze maatregel zorgt niet alleen dat mensen minder onbedoelde fouten
maken, maar zorgt ook voor een groter vertrouwen van de burger in de overheid.
Wijziging regeling rondom invordering
Op 5 juli 2024 is de wijziging van de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten
en terugvordering onverschuldigde betalingen gepubliceerd in de Staatscourant.22 Gelet op een implementatieperiode treedt deze wijziging per 1 januari 2025 inwerking.
Zoals gemeld in de brief van 30 juni 202323 betreft de wijziging van de Regeling een modernisering van het invorderingsbeleid
van UWV en de SVB. Na de wijziging kan de uitvoering meer rekening houden met de individuele
situatie van de schuldenaar.
Vervolg
Op dit moment bereid ik het ontwerpwetsvoorstel voor om dit najaar aan de Raad van
State voor te leggen voor advies. Mijn ambitie is om het voorstel begin volgend jaar
aan uw Kamer aan te bieden. Ook werk ik de benodigde wijzigingen van onderliggende
regelgeving uit. Deze voorstellen zullen te zijner tijd worden aangemeld voor internetconsultatie
en UWV, de SVB en gemeenten zullen worden gevraagd om hier een uitvoeringstoets op
uit te voeren. Ook zal advies van de Raad voor de Rechtspraak en het ATR worden ingewonnen.
Hierbij zal ook het ontwerpwetsvoorstel opnieuw meegezonden worden, om het pakket
in zijn geheel te kunnen bezien aangezien de besluiten een uitwerking zijn van wat
er in het voorstel is opgenomen. Daarnaast gaat de inzet op het versterken van de
preventieve aanpak onverminderd door. Hierbij sluit ik zoveel mogelijk aan bij trajecten
die bijdragen aan een toegankelijke, begrijpelijke en betrouwbare overheid. En werk
ik nauw samen met de uitvoering en gemeenten. Samen zorgen deze stappen voor een meer
evenwichtig handhavingsbeleid, waarin de menselijke maat centraal staat en een fout
mensen niet in de problemen brengt.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Y.J. van Hijum
BIJLAGE. REACTIES OP VOORONTWERP
Uit de internetconsultatie, uitvoeringstoetsen en de adviezen van het Adviescollege
toetsing regeldruk en de Raad voor de Rechtspraak kwam naar voren dat de visie achter
het wetsvoorstel breed ondersteund wordt. Alle inbrengers ondersteunden de lijn om
het handhavingsbeleid vorm te geven vanuit vertrouwen en de menselijke maat. Het voorstel
werd daarin gezien als een stap in de goede richting. Ook het doel om passend handhaven
in grotere mate mogelijk te maken werd breed ondersteund.
Wel werden er zorgen geuit over de complexiteit, zowel van het wetsvoorstel zelf als
in de samenloop met eerder genoemde andere wetsvoorstellen. De Raad voor de Rechtspraak
en de SVB stelden ook vragen bij de nut en noodzaak van een grote wetgevingsoperatie.
Beiden vroegen zich af of de met het voorstel beoogde doelen niet met eenvoudiger
ingrepen bereikt zouden kunnen worden. De uitvoeringslast was ook een punt van zorg.
De SVB en de VNG gaven aan dat het toelichtingsgesprek een grote druk zou leggen op
de capaciteit en op de expertise van medewerkers. Hierdoor zou de uitvoerbaarheid
in het gedrang komen, zeker gezien de huidige krappe arbeidsmarkt. Ook het voorgestelde
afwegingskader werd niet door alle uitvoerders uitvoerbaar geacht. De zorg zag daarbij
vooral op de factor «gevolgen voor de betrokkene». De uitvoering gaf aan dat deze
factor lastig te objectiveren is en daarmee om een zwaardere motivatie vraagt. Ook
dit legt druk op de uitvoering.
De Raad voor de Rechtspraak en de SVB uitten ook zorgen over de tweeledigheid van
het voorgestelde toelichtingsgesprek. Het doel van dit gesprek was enerzijds om de
omstandigheden van betrokkene in kaart te brengen, anderzijds om tot een passende
reactie op de overtreding te komen. De SVB heeft aangegeven dat deze tweeledigheid
onrealistische verwachtingen kan wekken bij de betrokkene. De Raad voor de Rechtspraak
vroeg zich af of de vormvrijheid past bij de doelen van het gesprek. Voor de VNG en
de Raad voor de Rechtspraak was het onduidelijk hoe het toelichtingsgesprek en het
zienswijzegesprek uit de Algemene wet bestuursrecht zich tot elkaar verhouden. De
FNV was, vanuit burgerperspectief, juist positief over de introductie van het toelichtingsgesprek.
Tot slot vroeg de Raad voor de Rechtspraak zich af of de huidige dwingende bepalingen
om te herzien en terug te vorderen niet vervangen zouden moeten worden door discretionaire
bevoegdheden voor de uitvoering. De Raad voor de Rechtspraak zag het ook als een gemis
dat het onderwerp «terugvordering» niet in dit wetsvoorstel is opgenomen.
Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft aangegeven dat nut en noodzaak van de wijzigingen
zijn onderbouwd en het college heeft geen opmerkingen bij minder belastende alternatieven.
Het college vroeg wel aandacht voor het evalueren van de verschillen in de wijze waarop
bestuursorganen het toelichtingsgesprek uitvoeren en wat daar de gevolgen van zijn.
Indieners
-
Indiener
Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid