Brief regering : Eindrapport over de digitalisering van de aangifte voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen
32 800 Maatregelen op het gebied van autobelastingen («Autobrief»)
Nr. 88
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 september 2024
Hierbij bied ik u het rapport aan van de Dienst Wegverkeer (RDW) en de Belastingdienst
over het digitaliseren van de aangifte voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen
(bpm). Met dit onderzoek is uitvoering gegeven aan de toezegging hierover aan het
Kamerlid Erkens.1 Tevens maak ik van de gelegenheid gebruik in reactie op het debat met Uw Kamer van
19 juni 2024 inzake de steeds hogere kosten voor autobezitters, inzichtelijk te maken
welke opbrengst realiseerbaar is wanneer de bpm niet langer kunstmatig wordt verlaagd.
Digitaliseren van de bpm-aangifte
De uitkomsten van het onderzoek zijn positief. De RDW en de Belastingdienst zijn gezamenlijk
in staat om een digitaal portaal in te richten waarin zowel de aanvraag voor de inschrijving
van een motorrijtuig in het kentekenregister als de aangifte en betaling voor de verschuldigde
bpm wordt gedaan. Er worden vooralsnog twee fases onderscheiden. In de eerste fase
staat de integratie van het bpm-aangifteformulier centraal in het reeds aanwezige
proces voor aanvraag van de inschrijving van een motorrijtuig. In fase 2 wordt het
taxatierapport verder gedigitaliseerd.
De voorgenomen digitalisering van de bpm-aangifte kent reeds na realisatie van fase
1 al een aantal belangrijke voordelen. Zo zal hiermee worden bijgedragen aan een verbeterde
en efficiëntere dienstverlening aan de burger en ondernemer. Met het digitaliseren
van de bpm-aangifte en het integreren met de aanvraag van de inschrijving van een
motorrijtuig worden de administratieve lasten verminderd en het afronden van het proces
tot inschrijving van een motorrijtuig in het kentekenregister versneld. De belastingplichtige
kan de aangifte voor de bpm immers digitaal aanleveren in plaats van op papier via
de post. Tevens kan de belastingplichtige ermee volstaan om de gegevens één keer aan
te leveren in het gezamenlijke portaal in plaats van deze tweemaal separaat aan te
leveren bij zowel de RDW als de Belastingdienst. Met de digitalisering wordt invulling
gegeven aan een langgekoesterde wens in de autobranche. Ook wordt met de realisatie
van fase 1 bijgedragen aan een veiligere communicatie door de Belastingdienst met
de belastingplichtige. De belastingplichtige kan bijvoorbeeld de betaling van de verschuldigde
bpm aan de Belastingdienst voldoen met behulp van kenmerken die binnen de beveiligde
omgeving van het portaal beschikbaar worden gesteld. Die mogelijkheid kent de bpm
op dit moment niet.
Integratie van de bpm-aangifte in de aanvraag voor de inschrijving van een motorrijtuig
draagt ook bij aan het voorkomen van uitval in het aangifteproces van de Belastingdienst.
Bij realisatie van fase 1 voorziet het portaal er namelijk in dat een verzoek om inschrijving
in het kentekenregister bij de RDW automatisch aan de vóórkant is gekoppeld met de
aangifte voor de bpm bij de Belastingdienst. Op dit moment is het verzoek om inschrijving
in het kentekenregister bij de RDW technisch en fysiek gescheiden van de aangifte
voor de bpm bij de Belastingdienst. Beide verzoeken moeten door de uitvoeringsorganisaties
aan de achterkant van het proces met elkaar worden gematcht. Fouten in de registratie
daarbij kunnen leiden tot uitval die handmatig moet worden opgelost. Met de invoering
van een gezamenlijk portaal kan dit probleem zich niet meer voordoen. Ten overvloede
wordt hierbij nog opgemerkt dat het gezamenlijke portaal geen gevolgen heeft voor
de verdeling van de bevoegdheden tussen de RDW en de Belastingdienst. De RDW blijft
gegevens verwerken in het kentekenregister en de Belastingdienst blijft verantwoordelijk
voor het heffen en innen van de bpm.
Er liggen ook kansen voor het toezicht wanneer een digitaal portaal wordt ingericht
waarin zowel de aanvraag voor de inschrijving van een motorrijtuig in het kentekenregister
als de aangifte en betaling voor de verschuldigde bpm wordt gedaan. De verkeersveiligheid
kan op een nog efficiëntere manier worden gewaarborgd wanneer de RDW via fiscaal aan
te leveren gegevens meer inzicht krijgt in de technische staat waarin gebruikte motorrijtuigen
in Nederland worden ingeschreven in het kentekenregister. Daarvoor ben ik voornemens
er in te voorzien dat de RDW gebruik mag maken van de gegevens in de aangifte voor
de bpm en het taxatierapport om te beoordelen of met het motorrijtuig veilig gebruik
kan worden gemaakt van de weg, dan wel dat er een voornemen is om een verbod voor
het rijden op de weg op te leggen.2 Als de RDW een voornemen heeft om een verbod op te leggen voor het rijden op de weg
heeft dat tot gevolg dat het gebruik van een taxatierapport in de aangifte voor de
bpm niet is toegestaan.3 In dergelijk geval kan met het digitaal portaal technisch worden voorkomen dat de
belastingplichtige, per abuis, toch aangifte doet op basis van een taxatierapport.
Een gezamenlijk portaal zorgt ervoor dat de RDW en de Belastingdienst hetzelfde voertuigbeeld
hebben. Hiermee wordt het onmogelijk om voor eenzelfde motorrijtuig bij de RDW foto’s
in te dienen zonder enige schade en bij de Belastingdienst juist foto’s met ernstige
schade. Het aanleveren van verschillende voertuigbeelden is vanzelfsprekend niet toegestaan,
het voorkomen ervan gaat op dit moment echter niet automatisch. Inspanningen zijn
nodig om te voorkomen dat motorrijtuigen zonder nader onderzoek door de RDW worden
ingeschreven (verkeersveiligheid), terwijl de Belastingdienst toestaat dat de bpm
wordt verminderd op basis van schade (fiscaliteit). Met het gezamenlijke portaal worden
deze elkaar versterkende processen beter met elkaar verbonden. Realisatie van fase
2 is echter wel noodzakelijk om met name de Belastingdienst in de gelegenheid te stellen
om hier op een effectieve manier gebruik van te kunnen maken.
Het kabinet acht het digitaliseren van de aangifte voor de bpm om bovengenoemde redenen
van belang. De vaste commissie voor Financiën heeft mij nog gevraagd welke IT knelpunten
worden voorzien bij het digitaliseren van de bpm-aangifte.4 Onder verwijzing naar bijgevoegd onderzoeksrapport concludeer ik dat digitalisering
van de bpm-aangifte mogelijk is, waarbij de technische bouw van het portaal wordt
verzorgd door de RDW. Ik zal mij dan ook inzetten om de digitalisering van de bpm-aangifte
conform de uitkomsten van het onderzoek te implementeren. De regelgeving die hiervoor
nodig is zal worden voorbereid.
De Belastingdienst en de RDW zal nog worden verzocht om een Uitvoeringstoets uit te
voeren naar aanleiding van de regelgeving die ten behoeve van de digitalisering van
de bpm-aangifte wordt voorbereid. Hierin zal ook worden meegewogen wat de inpasbaarheid
in het IV-portfolio is en wordt mogelijke benodigde herprioritering in beeld gebracht.
Deze uitvoeringstoetsen zullen inzicht verschaffen over het tijdpad waarbinnen de
digitalisering van de bpm-aangifte realiseerbaar is. Duidelijk is al wel dat na definitieve
besluitvorming en oplevering van het nieuwe RDW Erkenningenstelsel in juli 2025, beide
organisaties zeker een jaar nodig hebben voor de ontwikkeling en implementatie. Daarmee
zal het digitale portaal op zijn vroegst in de tweede helft van 2026 operationeel
kunnen zijn.
In antwoord op enkele vragen vanwege de Fiscale Beleids- en Uitvoeringsagenda5 verwijs ik naar bijgaand onderzoeksrapport, waarin de RDW en de Belastingdienst op
basis van een ruwe inschatting ramen dat de digitalisering van de aangifte bpm ongeveer
€ 5 mln. kost.6 Uit de eerder genoemde nog uit te voeren uitvoeringstoetsen kunnen andere inzichten
volgen die tevens van invloed kunnen zijn op de kosten (en baten) die met de digitalisering
van de bpm-aangifte zijn gemoeid. Ik zal Uw Kamer informeren zodra de resultaten van
de uitvoeringstoets bekend zijn.
Beleid gericht op het voorkomen van het kunstmatig verlagen van de bpm
Ik heb het vertrouwen dat met de digitalisering van de bpm-aangifte een bijdrage wordt
geleverd aan een verbeterde en efficiëntere dienstverlening aan de burger en de ondernemer.
Ook dat hiermee een bijdrage kan worden geleverd aan een basisinfrastructuur die nodig
is om belastingplichtigen te weerhouden van handelingen waarmee wordt beoogd de bpm
kunstmatig te verlagen. De inzet is er immers op gericht om deze praktijk te ontmoedigen.
Zoals in het debat met Uw Kamer op 19 juni 2024 inzake de steeds hogere kosten voor
autobezitters is aangegeven is hier invulling aangegeven door o.a. het waardeverminderingspercentage
te verlagen naar 31% en de focus voor het toezicht en de handhaving te verleggen van
het object (motorrijtuig) naar het subject (belastingplichtige). Tegen het einde van
dit jaar zal bovendien via het informatieportaal van de RDW inzichtelijk worden gemaakt
dat de bpm voor het motorrijtuig is bepaald met behulp van een taxatierapport. Daarmee
wordt de informatiepositie voor de potentiële koper van deze motorrijtuigen versterkt.
Omdat enkel van een taxatierapport gebruik mag worden gemaakt indien het een motorrijtuig
betreft met meer dan normale gebruikssporen zal het voor de inschrijver van een motorrijtuig
mogelijk ook minder aantrekkelijk zijn om een motorrijtuig ten onrechte deze status
mee te geven.
In het eerder genoemde debat is verzocht inzichtelijk te maken welke opbrengst realiseerbaar
is wanneer de bpm niet langer kunstmatig zou worden verlaagd. De gegevens die nodig
zijn om deze vraag te kunnen beantwoorden zijn echter niet beschikbaar. Voor de context
is relevant dat van de € 1.485 mln. euro aan belastingopbrengsten die vanuit de bpm
in 2024 is voorzien ongeveer 25% samenhangt met de parallelimport van gebruikte motorrijtuigen.
Het grootste deel van de bpm-inkomsten is dan ook het resultaat van de verkoop van
nieuwe motorrijtuigen.
De parallelimport is een volstrekt normaal verschijnsel. Het hoort bij de gemeenschappelijke
interne markt van de Europese Unie. Bij het vaststellen van de hoogte van de bpm bij
parallelimport is het fiscaal discriminatieverbod van belang. Het fiscaal discriminatieverbod
vloeit voort uit het Unierecht en houdt in dat de belasting op een ingevoerd gebruikt
motorrijtuig niet hoger mag zijn dan de belasting die nog intrinsiek rust op vergelijkbare
motorrijtuigen die reeds een Nederlands kenteken hebben. Bij de parallelimport is
de hoogte van de bpm daarom afhankelijk van de waarde van het motorrijtuig. Als een
motorrijtuig bijvoorbeeld voor 60% is afgeschreven, mag slechts 40% van de oorspronkelijke
bpm worden geheven. Om een goede inschatting te kunnen maken van de waarde van het
in te voeren motorrijtuig kan gebruik worden gemaakt van de wettelijke afschrijvingstabel,
een koerslijst of indien het een motorrijtuig betreft met meer dan normale gebruiksschade,
een taxatierapport.
In 2023 werd bij de invoer van een gebruikt motorrijtuig in 38,5% van de gevallen
gebruikgemaakt van een taxatierapport. De opbrengst van motorrijtuigen die in 2023
aangifte hebben gedaan met behulp van een taxatierapport betrof € 215 miljoen. Wanneer
deze motorrijtuigen aangifte zouden hebben gedaan met behulp van de wettelijke afschrijvingstabel
zou € 481 miljoen aan bpm verschuldigd zijn. In 2023 betrof daarmee het verschil € 266
miljoen (exclusief omzetbelasting). Dit bedrag is een bovengrens voor het bedrag dat
misgelopen kan zijn als gevolg van handelingen waarmee de bpm kunstmatig wordt verlaagd.
Motorrijtuigen kunnen natuurlijk daadwerkelijk meer dan normale gebruikssporen bevatten
die het gebruik van een taxatierapport en vervolgens een lagere bpm rechtvaardigen.
Het bedrag dat samen zou kunnen hangen met de kunstmatige verlaging van de bpm ligt
daarom lager dan de hiervoor berekende bovengrens. Bevindingen van de Dienst Roerende
Zaken maken echter duidelijk dat het overgrote deel van de motorrijtuigen dat op basis
van een risicogerichte benadering wordt opgeroepen minder schade heeft dan in de bpm-aangifte
is vermeld. Die observatie vormt dan ook een belangrijke aanleiding om te blijven
zoeken naar wegen om de bpm robuuster vorm te geven.
Het kunstmatig verlagen van de bpm is een vorm van belastingontduiking, en de aanpak
daarvan is niet lastenrelevant. De meeropbrengst van het bestrijden van belastingontduiking
kan dan ook niet ingezet worden om ergens anders aan uit te geven. In het inkomstenkader
wordt gekeken naar beleidsmatige keuzes in de lasten van burgers en bedrijven en het
al dan niet succesvol bestrijden van eventuele belastingontduiking behoort hier niet
toe. In ramingen wordt verondersteld dat er geen belastingontduiking plaatsvindt,
het bestrijden van eventuele belastingontduiking kan dan ook geen opbrengst meer opleveren.
Uiteraard zijn inspanningen wel wenselijk om de bpm te verbeteren. Met de digitalisering
van de bpm-aangifte wordt een stap in de goede richting gezet.
De Staatssecretaris van Financiën,
F.L. Idsinga
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.L. Idsinga, staatssecretaris van Financiën