Brief regering : Harbersbrief vooruitlopend op de periodieke rapportage over het land- en tuinbouwbeleid (2025)
31 104 Beleidsdoorlichting Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Nr. 13
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, VISSERIJ, VOEDSELZEKERHEID EN NATUUR
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 september 2024
Hierbij treft u een toelichting op de onderzoeksopzet van de voorgenomen periodieke
rapportage van het thema land- en tuinbouw van de Strategische Evaluatieagenda (SEA)
van het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN). Onder
dit thema vallen de middelen die genoemd zijn in begrotingsartikel 21 van de LVVN-begroting.
De rapportage wordt in 2025 uitgevoerd en opgeleverd door een nader te bepalen extern
onderzoeksbureau.
De verplichting om eens in de vijf tot zeven jaar een dergelijke rapportage uit te
voeren volgt uit de Regeling periodiek evaluatieonderzoek (RPE). De rapportage in
20251 zal zien op de doelstellingen die centraal stonden in de periode van 2019 tot en
met 2024. Uit de rapportage zullen aanbevelingen voortkomen op basis van de realisatie
van deze doelstellingen alsook knelpunten, uitdagingen en dilemma’s die als gevolg
van het gevoerde beleid zichtbaar worden.
Centrale vragen
In de rapportage staan de doeltreffendheid, doelmatigheid en de samenhang van het
uitgevoerde beleidsinstrumentarium ten opzichte van de doelstellingen in periode van
2019 tot en met 2024 centraal. In deze jaren luidde de overkoepelende doelstelling
als volgt: «LVVN draagt bij aan een weerbaar, veerkrachtig en veilig functionerend
land- en tuinbouw- en voedselsysteem, dat internationaal concurrerend is, met aandacht
voor dierenwelzijn, waarbinnen zorgvuldig wordt omgegaan met natuurlijke hulpbronnen
en waar opbrengsten en reststromen zo efficiënt en hoogwaardig mogelijk worden (her)benut.»
De centrale doelstelling werd in de genoemde periode geoperationaliseerd in acht subdoelstellingen,
te weten: 1) de versterking van de concurrentiekracht van duurzame agroketens; 2)
de bevordering van voedselzekerheid in de wereld; 3) de borging van voedselveiligheid
en voedselkwaliteit; 4) de vergroting van de maatschappelijke waardering van landbouw/voedsel;
5) de verduurzaming productie en consumptie (door middel van kringlooplandbouw); 6)
de bevordering van plantgezondheid; 7) de bevordering van diergezondheid; en 8) de
bevordering van dierenwelzijn.
Kijkend naar de overkoepelende doelstelling en de acht operationele doelstellingen,
kom ik tot de volgende centrale onderzoeksvragen:
• In hoeverre was het beleid gericht op een weerbare, veerkrachtige en veilig functionerende
land- en tuinbouwsector doeltreffend en doelmatig in de periode van 2019 tot en met
2024, in ogenschouw nemend de verantwoordelijkheidsverdeling binnen het Rijk?
• In hoeverre was het beleid uitvoerbaar, doenlijk (doenvermogen) en rechtvaardig (op
de korte en lange termijn)?
• Welke lessen kunnen worden getrokken uit deze synthese voor het beleid en de rolinvulling
van de Rijksoverheid voor de beleidsperiodes die komen gaan?
De hoofdvragen zullen worden aangevuld met deelvragen die verplicht zijn volgens de
RPE. Deze vragen zijn opgenomen in de bijlage van deze Kamerbrief.2
Beleid kan altijd beter. Daarom vind ik het belangrijk dat de bevindingen die uit
de periodieke rapportage komen gekoppeld worden aan concrete lessen voor de toekomst.
Voorts hecht ik eraan dat er lessen getrokken worden over zowel de doeltreffendheid
en doelmatigheid van beleid als de monitoring- en evaluatieprocessen. Zo worden concrete
aanknopingspunten geboden voor de versterking van het land- en tuinbouwbeleid.
Thematisch perspectief
De rapportage biedt ruimte om in haar opzet een thematisch perspectief mee te nemen.
Ik kies ervoor om het externe onderzoeksbureau verschillende vragen mee te geven,
waaronder vragen naar aanleiding van de bevindingen uit de beleidsdoorlichting van
2019. Daarin stond dat er geen inherente spanning was tussen Europees en nationaal
landbouwbeleid. Wel waren er knelpunten in de uitvoering. Zo bleek uit interviews
en ronde tafelgesprekken dat er nationale en Europese regelingen naast elkaar bestonden
die die niet op elkaar afgestemd waren.3
In het algemeen kwam naar voren dat ondernemers moeite hadden met het complex aan
regelgeving. Eén aanbeveling was dan ook dat de complexiteit van een instrument, evenals
de administratieve lasten, geminimaliseerd zouden moeten worden bij het ontwerp ervan.4
Onderzoeksvragen vanuit thematisch perspectief:
• In hoeverre is de beleidsmix van de Rijksoverheid integraal opgesteld en in hoeverre
versterkten de doelstellingen elkaar?
• Welke negatieve of positieve (neven)effecten had de beleidsmix?
• In hoeverre is de afstemming tussen nationale en Europese regelingen verbeterd sinds
de laatste beleidsdoorlichting en, zo ja, welke oorzaken heeft dit? Zijn er nieuwe
knelpunten, uitdagingen of dilemma’s ontstaan en, zo ja, hoe zouden ze geadresseerd
kunnen worden?
• In hoeverre stimuleerde de beleidsmix een duurzaam verdienvermogen voor de landbouwsector?
• In hoeverre stimuleerde de beleidsmix een optimale verantwoordelijkheidsverdeling
tussen de Rijksoverheid en de markt, waarin ook marktpartijen hun verantwoordelijkheid
nemen?
• In hoeverre is de beleidsmix als minder complex, begrijpelijker en beter toepasbaar
ervaren sinds de laatste beleidsdoorlichting? Heeft er verandering opgetreden in de
administratieve lasten en, zo ja, hebben begrijpelijkheid, toepasbaarheid of andere
factoren daar iets mee te maken gehad?
Bronnen en onderzoeksmateriaal
Voor de beoordeling van de doeltreffendheid, doelmatigheid en samenhang van het uitgevoerde
beleidsinstrumentarium zal gebruik worden gemaakt van de beschikbare evaluaties over
de periode die het betreft. Waar beleid niet geëvalueerd is, is sprake van een witte
vlek. Daarover is een witte vlekkenanalyse uitgevoerd toen, voorafgaand aan de SEA
van 2023, een beleidstheorie voor land- en tuinbouw werd opgesteld.5 Waar mogelijk kan het onderzoeksbureau gebruik maken van aanvullende primaire en
secundaire bronnen, waaronder onderzoeken waarvan LVVN opdrachtgever was of die door
planbureaus gepubliceerd zijn. Van het onderzoekbureau wordt dan ook minimaal een
grondige literatuurstudie verwacht.
Kwaliteitsborging en onafhankelijkheid
Op een later moment zal ik een onafhankelijk voorzitter aanwijzen. Deze voorzitter
zit de begeleidingscommissie voor en treedt op als aanspreekpunt voor het onderzoeksbureau
en een onafhankelijke (wetenschappelijke) expert. Hij of zij zal erop toezien dat
de uitvoering van de rapportage volgens plan verloopt en borgt de kwaliteit van de
rapportage. Diezelfde kwaliteit wordt geborgd met advies van de Beleidskwaliteit en
-evaluatiecommissie (BEC) van de Ministeries van Economische Zaken (EZ) en LVVN over
de opzet van de rapportage.
Hierboven refereerde ik al aan een onafhankelijk expert die deelneemt aan de commissie,
conform de RPE. Voor deze rol wordt een inhoudelijk en methodologisch expert gevraagd
die zelf niet betrokken was bij de beleidsvorming of -uitvoering op het gebied van
land- en tuinbouw. De expert wordt gevraagd om een oordeel over de opgeleverde stukken
en terugkoppeling te voorzien.
Daarnaast wordt zijn of haar oordeel verwacht over zijn of haar rol in de rapportage,
evenals een kwalitatief oordeel over het eindrapport. Dit alles zal als bijlage bij
het rapport aan de Kamer worden verzonden. De RPE zal, net als bij andere rapportages,
de leidraad vormen voor de kwaliteitsborging van alle te nemen stappen in het onderzoeksproces.
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur