Brief regering : Evaluatie en verlenging subsidieregeling KID (herdruk)
29 214 Subsidiebeleid VWS
Nr. 105 HERDRUK1
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Ter griffie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 9 september 2024.
De wens om over de voorgenomen voordracht voor de vast te stellen ministeriële regeling
nadere inlichtingen te ontvangen kan door of namens de Kamer of door ten minste dertig
leden van de Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 9 oktober 2024.
De voordracht voor de vast te stellen ministeriële regeling kan niet eerder worden
gedaan dan op 10 oktober 2024 dan wel binnen veertien dagen na het verstrekken van
de in de vorige volzin bedoelde inlichtingen.
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 september 2024
De Subsidieregeling kunstmatige inseminatie met donorsemen (verder: subsidieregeling)
vergoedt sinds 2020 KID-behandelingen (kunstmatige inseminatie met donorsemen) en
het bijbehorende fertiliteitsonderzoek voor vrouwen zonder mannelijke partner.2 Bij deze doelgroep konden KID-behandelingen niet meer vergoed worden vanuit de Zorgverzekeringswet
(Zvw) omdat, door ontbreken van een mannelijke partner, geen sprake is van een medische
indicatie. De subsidieregeling is toen ingesteld om de financiering van KID-behandelingen
inclusief het basis oriënterend fertiliteitsonderzoek (OFO) voor deze groep toch te
continueren. De subsidie wordt verleend aan instellingen die de KID-behandeling kunnen
uitvoeren in Nederland.
Op grond van de Comptabiliteitswet 2016 worden subsidieregelingen altijd voor een
periode van maximaal vijf jaar ingesteld. Na afloop van deze periode wordt op basis
van een evaluatie besloten of de regeling wordt verlengd. De KID subsidieregeling
is in de eerste helft van 2024 geëvalueerd, om te beoordelen of deze verlengd kan
worden na 1 januari 2025, voor weer een periode van vijf jaar. Bijgevoegd vindt u
het evaluatierapport.
De conclusie van de evaluatie is dat de KID subsidieregeling doeltreffend en doelmatig
is: de subsidieregeling heeft bijgedragen aan toegankelijkheid van deze zorg voor
deze groep cliënten nadat vergoeding op grond van de Zvw voor hen niet meer mogelijk
was. Omdat gecontinueerde financiering van deze zorg wenselijk is, zal ik de subsidieregeling
per 1 januari 2025 voor vijf jaar verlengen.
In het rapport wordt een aantal knelpunten en mogelijke oplossingen genoemd. In deze
brief zal ik ingaan op het vervolg dat ik geef aan de conclusies van de evaluatie.
Vanwege de tijdslijnen voor het definitief maken van de subsidieregeling, die op tijd
gepubliceerd moet worden zodat klinieken zich daarop kunnen voorbereiden, zal ik in
eerste instantie de regeling grotendeels ongewijzigd verlengen.
De conceptregeling is bijgevoegd, ten behoeve van de voorhangprocedure.
Tegelijkertijd zal ik de komende periode onderzoeken in hoeverre het op basis van
de evaluatie wenselijk is de regeling aan te passen voor het opvolgende subsidiejaar
(2026). Voor gedetailleerde uitleg over bepaalde onderdelen van de subsidieregeling
waarnaar in deze brief wordt verwezen (bijvoorbeeld de meldplicht, eigen betaling,
de samenhang met de Zvw bij uitgebreid OFO, etc.) verwijs ik naar het evaluatieverslag.
Hieronder ga ik dieper in op de aanbevelingen uit het evaluatierapport.
Administratieve lasten en gevoel van ongelijke behandeling als grootste knelpunt
In het algemeen geldt dat de financiering van deze zorg via de subsidieregeling tot
een verhoging van administratieve lasten heeft geleid. Enerzijds omdat er voor instellingen
voor deze zorg een aparte financieringsstroom bij is gekomen, naast de financieringsstroom
voor dezelfde zorg vanuit de Zvw. Anderzijds hebben ook bepaalde keuzes die voor de
regeling gemaakt zijn – zoals de verplichte eigen betaling – aanleiding gegeven tot
extra administratieve lasten. Belangrijk onderdeel hiervan is ook dat hier in de spreekkamer
uitleg over moet worden gegeven.
Vanuit de behandelende klinieken en de doelgroep bestaat een sterke roep om de oude
situatie (vergoeding vanuit de Zvw) weer te herstellen. Dit is niet enkel ingegeven
vanuit de administratieve lasten, maar ook omdat het gevoel blijft bestaan dat er
sprake is van ongelijke behandeling.
Juridisch gezien is geen sprake van ongelijke behandeling omdat voor iedereen hetzelfde
criterium geldt: als er sprake is van een medische indicatie, wordt de behandeling
vergoed vanuit de Zvw, en anders niet. Dit betekent echter niet dat in de praktijk
de cliënten waar het om gaat zich gelijk behandeld voelen. Dit zijn begrijpelijke
gevoelens.
Voor opname in het basispakket van de Zvw geldt op dit moment als uitgangspunt dat
er sprake moet zijn van een medische indicatie. Uitzonderingen maken op dit uitgangspunt
zou bredere consequenties kunnen hebben, buiten deze regeling. Een dergelijke wijziging
vraagt daarom een bredere discussie en is daarmee niet uitvoerbaar voor 1 januari
2025. Financiering op grond van de Zvw vormt dus geen reëel alternatief voor de continuering
van de financiering van deze zorg onmiddellijk na 1 januari 2025.
Hieronder zal ik verder ingaan op de oplossingen die in het rapport zijn voorgesteld
voor de administratieve lasten en andere knelpunten.
Aanpassen van (regels voor handhaving van) de meldplicht en mogelijkheid van nabetaling
Uit de evaluatie blijkt dat de meldplicht in combinatie met het boetebeleid, en het
gegeven dat de vaststelling van de subsidie is gemaximeerd op de hoogte van de aanvraag
door instellingen, als te streng wordt ervaren. De meldplicht dient ertoe om te zorgen
dat, als in de loop van het jaar blijkt dat er minder subsidiegeld nodig is dan verwacht,
dit tijdig wordt doorgegeven. Zo kan het Ministerie van VWS hier rekening mee houden
in de begrotingscyclus en de bevoorschotting eventueel bijstellen.
Deze specifieke subsidieregeling gaat echter gepaard met relatief veel onzekerheden
die buiten de invloedssfeer van de klinieken liggen (aanbod cliënten, aantal benodigde
pogingen, beschikbaarheid van geschikt donorzaad, de vraag of er sprake is van een
medische indicatie). Die onzekerheid blijft gedeeltelijk ook tot (voorbij) het eind
van het subsidiejaar bestaan, omdat er op basis van het OFO alsnog een medische indicatie
naar voren kan komen.
Hierdoor zijn de verschillen tussen aanvraag en vaststelling relatief groot. Zo komt
het geregeld voor dat in de loop van het jaar een kliniek een herziene aanvraag indient
met een verlaging van het aantal behandelingen om een boete te voorkomen, maar dat
bij de vaststelling het aantal uitgevoerde behandelingen toch hoger blijkt dan de
herziene aanvraag.
Om deze reden wordt met de aangepaste regeling tot een bepaalde marge (tot 15%) nabetaling
mogelijk gemaakt, zodat de vaststelling hoger kan zijn dan de (herziene) aanvraag
die in het subsidiejaar heeft plaatsgevonden. Dit wordt gemaximeerd tot 15% om een
prikkel te houden dat klinieken melding maken als in de loop van het jaar het bedrag
lager uitvalt, zodat de bevoorschotting daarop aangepast kan worden en er rekening
mee gehouden kan worden in de begroting. Ook met de bestaande onzekerheden geeft deze
15% marge voldoende ruimte om de verschillen die eventueel in laatste maanden van
het jaar kunnen optreden, op te vangen.
Afschaffen eigen betaling
Een belangrijk knelpunt dat tot administratieve lasten leidt, is de eigen betaling.
Het doel van de eigen betaling is de situatie zo veel mogelijk gelijk te trekken met
de situatie voor vrouwen (met een medische indicatie) bij wie de behandeling wel uit
de Zvw wordt betaald. Voor deze laatste groep geldt immers dat het eigen risico aangesproken
moet worden. Helaas is het niet goed mogelijk om de situatie geheel gelijk te trekken;
er kan vanuit de subsidieregeling geen rekening worden gehouden met de vraag of de
vrouw op basis van een andere behandeling het eigen risico al (gedeeltelijk) heeft
aangesproken. Bij het tot stand komen van de regeling is daarom besloten de eigen
betaling voor deze regeling vast te stellen op de helft van de hoogte van het eigen
risico.
De eigen betaling brengt administratieve lasten mee: naast de praktische kant (het
innen van het bedrag) gaat het dan ook om de uitleg over deze eigen betaling. Op basis
van het evaluatierapport kan de vraag gesteld worden of de eigen betaling wel proportioneel
is, gezien de nadelen.
Aan de andere kant zou het afschaffen van de eigen betaling als consequentie hebben
dat vrouwen die wel een medische indicatie hebben (en het eigen risico moeten aanspreken)
benadeeld lijken te worden ten opzichte van deze doelgroep. Daarnaast zou het afschaffen
budgettaire consequenties voor de begroting van VWS hebben die breder afgewogen moeten
worden in verband met de gemaakte afspraken over subsidies in het hoofdlijnenakkoord
2024–2028 en de uitwerking die daaraan gegeven wordt. Ook hiervoor geldt dat dit in
elk geval voor 1 januari 2025 niet uitvoerbaar zal zijn.
Opnemen van uitgebreid OFO en consult na traject in de subsidieregeling
Uit het evaluatierapport blijkt ook dat de eerder genoemde administratieve lasten
worden verzwaard doordat aan het begin van het traject het niet altijd bekend is of
het oriënterend fertiliteitsonderzoek via de subsidieregeling of de Zvw vergoed moet
worden. In het laatste geval (als uit het basis OFO een vermoeden naar voren komt
van een medische indicatie) moet toch weer het eigen risico aangesproken worden, wat
leidt tot vragen van cliënten. Er is vaak extra onbegrip als er uit het aanvullende
onderzoek geen medische indicatie naar voren is gekomen en de rest van het traject
vervolgens weer vanuit de subsidieregeling vergoed wordt.
Het zou praktisch beter uitvoerbaar zijn als altijd het hele traject (zowel OFO als
KID behandelingen) uit dezelfde financieringsstroom wordt betaald. Dit zou betekenen
dat het uitgebreid OFO, als er geen medische indicatie uit naar voren komt, voortaan
op grond van de subsidieregeling wordt vergoed. Als er uit het (uitgebreide) OFO wel
een medische indicatie naar voren komt, zou het hele traject via de Zvw vergoed moeten
worden.
In de praktijk zou dan in sommige situaties een handeling waarop aanspraak bestaat
uit de Zvw, gefinancierd worden op grond van de subsidieregeling. Als er aanleiding
bestaat om medische indicatie te vermoeden, bestaat er immers aanspraak op vergoeding
van de diagnostiek uit de Zvw, ook al blijkt er geen medische indicatie te zijn. Dit
brengt ook met zich mee dat er voor deze oplossing goed gekeken moet worden naar het
risico op dubbele betaling. Bovendien heeft het praktische consequenties, omdat geld
overgeheveld moet worden vanuit de premiegefinancierde zorg naar de begroting van
VWS en er tarieven moeten worden vastgesteld.
Bovengenoemd probleem en de mogelijke oplossing hangen samen met de eigen betaling.
Ook deze kwestie zal in 2025 in samenhang worden bekeken met het hoofdlijnenakkoord
2024–2028 en de uitwerking die hieraan gegeven wordt.
Registratie van het aantal behandelde cliënten afschaffen
Een andere mogelijke aanpassing die wordt voorgesteld in de evaluatie betreft het
afschaffen van de huidige verplichting om bij de vaststelling van de subsidie het
aantal behandelde cliënten door te geven. Doordat behandeltrajecten over de jaargrenzen
heen kunnen lopen, worden cliënten dubbel geregistreerd. De informatie dient hierdoor
niet het beoogde doel en wordt (mede doordat cijfers niet betrouwbaar zijn door dubbele
telling) nergens voor gebruikt. Op basis van het aantal OFO’s (ook al is dat niet
altijd voldoende volledig) kan een voldoende beeld naar voren komen van eventuele
ontwikkelingen in het aantal behandelde vrouwen. Deze verplichting zal daarom geschrapt
worden. Omdat dit om een kleine en relatief simpele wijziging gaat, die tevens een
(beperkte) lastenverlichting betekent, kan dit al worden doorgevoerd per 1 januari
2025.
Verbeterslag in informatievoorziening voor cliënten
Tot slot is er de aanbeveling om in aanvullende informatievoorziening op B1-niveau
voor cliënten over de subsidieregeling te voorzien. Hier zal ik vervolg aan geven
door, in overleg met de klinieken en uitvoeringsinstantie, dergelijke informatie te
voorzien op een centrale website.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
V.P.G. Karremans
Indieners
-
Indiener
V.P.G. Karremans, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.