Brief regering : Opheffen handhavingsmoratorium
31 311 Zelfstandig ondernemerschap
Nr. 263
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN EN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 september 2024
In deze brief informeren de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst
en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de Minister van Economische
Zaken, uw Kamer over hun zienswijze op de afschaffing van het handhavingsmoratorium
per 1 januari 2025.
Dit kabinet zet zich in voor zekerheid en meedoen op de arbeidsmarkt. In het Hoofdlijnenakkoord
2024–2028 Hoop, Lef en Trots (bijlage bij Kamerstuk 36 471, nr. 37) staan bestaanszekerheid en koopkracht niet voor niets als eerste hoofdpunt genoemd.
Meer specifiek met betrekking tot werken met en als zelfstandige(n) is opgenomen dat
zekerheid op de arbeidsmarkt wordt gestimuleerd, bijvoorbeeld voor echte zelfstandigen
(zzp’ers) in het zelfstandigenbeleid. Ook is opgenomen dat de wetsbehandeling van
de Wet verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (VBAR) wordt
voortgezet.1
Dit kabinet wil door het herstellen van de balans op de arbeidsmarkt het werken met
en als zelfstandige(n) toekomstbestendiger maken. Om dit te bereiken zet het kabinet
in op drie lijnen: het realiseren van een gelijker speelveld tussen contractvormen
(lijn 1), een betere werking van de arbeidsmarkt, waaronder meer duidelijkheid over
de vraag wanneer gewerkt wordt als werknemer dan wel als zelfstandige (lijn 2) en
verbetering van handhaving op schijnzelfstandigheid (lijn 3). Daarbij geldt: de voortgang
op de ene lijn kan niet wachten op de andere; elk van de drie is urgent om stappen
op te zetten.2 Dit kabinet zet in op maatregelen die gericht zijn op zekerheid en meedoen op de
arbeidsmarkt. In de brief wordt ook ingegaan op de voortgang van de drie lijnen en
het vervolg hierop door dit kabinet.
Op 2 juli 2024 heeft de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de
procedurevergadering verzocht om een zienswijze van het kabinet op het opheffen van
het handhavingsmoratorium. Met deze brief voldoet het kabinet aan dit verzoek.
Hoofdboodschap van de brief
Veel zelfstandigen kiezen bewust voor het ondernemerschap en leveren daarmee een belangrijke
bijdrage aan onze economie. De mogelijkheden die de Nederlandse arbeidsmarkt biedt
om als zelfstandige te werken, zijn dan ook van groot belang voor zowel werkenden
als werkgevenden en die moeten ook blijven bestaan. Daarbij moet worden opgemerkt
dat de groep zelfstandigen zeer divers is: zij werken onder uiteenlopende omstandigheden
en hebben verschillende persoonlijke voorkeuren met betrekking tot werk.
Toch kent de snelle groei van het aantal zelfstandigen ook een keerzijde. In sommige
gevallen is er sprake van schijnzelfstandigheid, waarbij werkenden zich in een kwetsbare
positie bevinden omdat risico’s worden afgewenteld op de schijnzelfstandige. Voor
schijnzelfstandigen met een beperkte onderhandelingsmacht is het moeilijk hun rechten
op te eisen, bijvoorbeeld met betrekking tot pensioen, ontslagbescherming en arbeidsongeschiktheid.
Daarnaast kan de inzet van (schijn)zelfstandigen leiden tot oneerlijke concurrentie
op arbeidsvoorwaarden, zowel tussen werkenden als tussen werkgevers. Hoewel de verschillen
in behandeling tussen werknemers en echte zelfstandige ondernemers tot op zekere hoogte
logisch en te rechtvaardigen zijn, zet het toenemende aantal schijnzelfstandigen-contracten
de solidariteit binnen het sociale en fiscale stelsel onder druk. Als voor een grote
groep werkenden, die feitelijk als werknemers zouden moeten worden beschouwd, niet
wordt meebetaald aan de werknemersverzekeringen (zoals de ww en wia-verzekering) ontstaat
er een scheve verdeling van de lasten. De Commissie Borstlap heeft ook indringend
geadviseerd een tweedeling op de arbeidsmarkt tegen te gaan. Daarnaast kan ook de
solidariteit tussen werkenden onder druk komen te staan door een ongelijke verdeling
van het werk op de werkvloer, bijvoorbeeld bij administratieve verplichtingen.
Het kabinet wil de balans op de arbeidsmarkt herstellen en regels rondom het werken
met en als zelfstandige(n) toekomstbestendiger te maken. Om dit te bereiken zet het
kabinet in op drie lijnen.
In deel 2 van deze brief wordt ingegaan op de voortgang van de lijnen 1 en 2. Het
realiseren van die lijnen is randvoorwaardelijk voor het beoogde herstel. De voortgang
op lijn 3 kan hier echter niet op wachten.
In het eerste deel van de brief gaan we daarom in op de voortgang op lijn 3 en de
besluitvorming over het opheffen van het handhavingsmoratorium. Het doel is de handhaving
op de kwalificatie van arbeidsrelaties te normaliseren. Dit betekent dat de handhaving
op de kwalificatie van de arbeidsrelatie weer vorm krijgt binnen de reguliere handhavingsplannen.
Een belangrijk onderdeel daarvan is het opheffen van het handhavingsmoratorium per
1 januari 2025. Het is begrijpelijk dat dit voor werkgevenden en werkenden spannend
is. Bedrijven en organisaties zullen zich misschien zorgen maken dat ze niet langer
voldoende werkenden kunnen aantrekken. Zelfstandigen zullen zich afvragen wat dit
voor hen betekent.
Het kabinet heeft dit besluit dan ook niet lichtvaardig genomen. Verder uitstel van
het normaliseren van de handhaving brengt echter grotere risico’s met zich mee. In
de markt leeft bij sommige partijen de perceptie dat de Belastingdienst onder het
handhavingsmoratorium niet handhaaft op de kwalificatie van de arbeidsrelatie. Dat
leidt tot een afwachtende houding bij werkgevenden en werkenden om met het onderwerp
aan de slag te gaan. De markt zal naar verwachting minder uit zichzelf in beweging
komen als het handhavingsmoratorium blijft bestaan. Opnieuw uitstel leidt tot verlies
van het «momentum». Het kabinet ziet dat veel werkgevenden nu al anticiperen op de
opheffing van het handhavingsmoratorium en hun bedrijfsvoering met de wet- en regelgeving
in lijn brengen. Zo werken verschillende organisaties in de sectoren kinderopvang,
onderwijs, zorg en cultuur aan het voorkomen van schijnzelfstandigheid in hun organisaties
en werken bedrijven in de beveiligingsbranche niet meer met zelfstandigen wanneer
er eigenlijk sprake is van een dienstverband.3
Om de markt voor te bereiden op het opheffen van het handhavingsmoratorium worden
ondersteunende maatregelen genomen. Zo komt er publiekscommunicatie, werkt het marktteam
van de Belastingdienst samen met sectoren en fiscaal dienstverleners om hen voor te
bereiden op de situatie per 1 januari 2025 en worden de modelovereenkomsten uitgefaseerd.
Het kabinet realiseert zich dat dit voor veel sectoren, werkenden en de overheid een
inspanning vraagt. Die inspanning is nodig om schijnzelfstandigheid effectief tegen
te gaan.
Deze brief bevat achtereenvolgens:
Deel 1: voortgang lijn 3
1) Een nadere toelichting op de noodzaak en het besluit tot opheffen van het handhavingsmoratorium;
2) de uitvoeringstoets van de Belastingdienst over het opheffen van het handhavingsmoratorium;
3) de impactanalyse van UWV en Arbeidsinspectie;
4) de bevindingen uit de MKB-toets;
5) een overzicht van de ondersteunende maatregelen om de markt zo goed mogelijk voor
te bereiden op het opheffen van het handhavingsmoratorium per 1 januari 2025; en
Deel 2: voortgang lijnen 1 en 2
6) de voortgang van de overige lijnen om de balans op de arbeidsmarkt, het werken met
en als zelfstandige(n), toekomstbestendiger te maken.
Deel 1: Voortgang lijn 3
1) Handhavingsmoratorium
Hierna wordt allereerst de achtergrond van het handhavingsmoratorium toegelicht. Vervolgens
wordt beschreven waarom het noodzakelijk is om het handhavingsmoratorium op te heffen
en op welke wijze het handhavingsmoratorium wordt opgeheven.
Achtergrond handhavingsmoratorium
In 2016 werd de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA)(Kamerstuk 34 036) ingevoerd waarmee de zogenoemde Verklaring arbeidsrelaties werd afgeschaft. Deze
wet, die juist destijds werd ingevoerd om schijnzelfstandigheid beter tegen te kunnen
gaan, leverde vanaf het begin veel onrust en discussie op, in de maatschappij en in
het parlement.4 Opdrachtgevers waren huiverig zelfstandigen in te huren en zelfstandigen waren bang
hun opdrachten kwijt te raken. Dit leidde tot zorgen en onzekerheid over werk en inkomen.
Daarom besloot het kabinet door middel van de opschorting van de (repressieve) handhaving
de opdrachtgevers en de zelfstandigen een overgangsperiode te bieden. Dit leidde in
2016 tot een door het kabinet ingesteld handhavingsmoratorium voor de Belastingdienst.
Dit hield in dat de Belastingdienst bij opdrachtgevers niet naar het verleden toe
kon corrigeren op de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen, behalve
als er sprake was van evidente kwaadwillendheid. Voor opdrachtnemers bestaat er geen
handhavingsmoratorium. Dit betekent dat voor de inkomensheffing en omzetbelasting
wel op reguliere wijze kan worden gehandhaafd bij werkenden.
Gedurende de afgelopen jaren heeft het kabinet het handhavingsmoratorium een aantal
keren aangepast:
• Vanaf 1 juli 2018 vindt repressieve handhaving niet langer alleen bij de ernstigste
gevallen van kwaadwillendheid plaats, maar ook bij andere kwaadwillenden. Vanaf 1 januari
2020 kan de Belastingdienst ook corrigeren wanneer opdrachtgevers aanwijzingen van
de Belastingdienst niet (of in onvoldoende mate) binnen een redelijke termijn opvolgen.
Als de Belastingdienst zich op het standpunt stelt dat de kwalificatie van de arbeidsrelatie
voor de loonheffingen niet in overeenstemming is met de huidige wetgeving, dan geeft
de Belastingdienst aanwijzingen. Als later blijkt dat de opdrachtgever de aanwijzingen
niet (of in onvoldoende mate) opvolgt en dus de wijze van werken niet aanpast, kan
de Belastingdienst repressief, tot het moment dat de aanwijzing gegeven is, handhaven.
• De Belastingdienst heeft in dat kader het Handhavingsplan arbeidsrelaties opgesteld.
Dit gebeurt in drie tranches. In tranche 2023 van het handhavingsplan is ingegaan
op het versterken en verbeteren van de handhaving. Tranche 2024 bevat de beschrijving
van de handhaving in aanloop naar het opheffen van het handhavingsmoratorium en in
tranche 2025 zal worden ingegaan op handhaving zonder handhavingsmoratorium. Vanaf
2026 moet de handhaving op het onderwerp «genormaliseerd» zijn binnen de reguliere
klantbehandeling. Dit houdt in dat de handhaving op dit thema weer vorm krijgt binnen
de reguliere handhavingsplannen. Inmiddels is tranche 2023 afgerond en loopt tranche
2024.
• In het kader van de motie Palland wordt in de bijlage de voortgang van de handhaving
op arbeidsrelaties door de Belastingdienst in de vorm van ingezette uren en gerealiseerde
producten over het eerste half jaar van 2024 weergegeven.5 In januari 20246 is over de voortgang van de handhaving gerapporteerd over de periode tot en met 2023.
Zoals toegezegd in de brief aan de Kamer van 24 juni 20197, heeft de Belastingdienst voor 2023 de beoogde inzet van 80 FTE gehaald. Voor 2024
loopt de inzet van 80 FTE volgens planning.
Noodzaak opheffing handhavingsmoratorium per 1 januari 2025
Het vorig kabinet heeft mede in de voortgangsbrief werken met en als zelfstandige
van 16 december 2022 (Kamerstuk 31 311, nr. 246) de opheffing van het handhavingsmoratorium per uiterlijk 1 januari 2025 aangekondigd.
Het huidig kabinet houdt vast aan dat voornemen. De volgende argumenten hebben bij
dit besluit de doorslag gegeven:
• De opheffing van het moratorium per 1 januari 2025 past binnen de ambitie van het
hoofdlijnenakkoord. Daartoe wordt de wetsbehandeling van onder meer de Wet VBAR voortgezet.
Het opheffen van het handhavingsmoratorium staat niet op zichzelf maar is onderdeel
van de drie-lijnenaanpak. Daarbij geldt dat de voortgang op de ene lijn niet kan wachten
op de andere; elk van de drie is urgent om stappen op te zetten.
• Uitstel van opheffing moratorium leidt tot verlies van het «momentum». Het kabinet
ziet dat bedrijven en organisaties anticiperen op de opheffing van het handhavingsmoratorium
per 1 januari 2025 en hun bedrijfsvoering met de wet- en regelgeving in lijn brengen.
• Door het opheffen van het handhavingsmoratorium ervaren opdrachtgevers die werken
met schijnzelfstandigen een verhoogde gepercipieerde pakkans. Het gevoel van rechtvaardigheid
neemt in dat geval ook toe. Dit zorgt naar verwachting voor betere regelnaleving.
In de markt leeft bij sommige partijen soms nog de perceptie dat de Belastingdienst
onder het handhavingsmoratorium niet handhaaft op de kwalificatie van de arbeidsrelatie.
Dat leidt tot een afwachtende houding bij opdrachtgevers en opdrachtnemers om er mee
aan de slag te gaan. De markt zal naar verwachting niet of minder uit zichzelf in
beweging komen als het moratorium blijft bestaan. Oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden
is een urgent probleem in de huidige, krappe arbeidsmarkt. Voorkomen moet worden dat
bedrijven en organisaties voordeel kunnen halen uit de inzet van schijnzelfstandigen,
terwijl anderen in de markt die zich wel aan de regels houden de nadelige gevolgen
ondervinden.
• Herstel van de handhaving draagt bij aan het voorkomen dat werkenden in een kwetsbare
positie worden ingezet als schijnzelfstandigen.
• Hoewel er nu wettelijk nog niets veranderd is ten opzichte van de situatie van 2016,
geldt dat er naast de voorgenomen wettelijke verduidelijking inmiddels nog meer duidelijkheid
is over de relevante elementen in relatie tot de kwalificatie van arbeidsrelaties
(de webmodule, handboek loonheffingen en jurisprudentie). Het kabinet zal deze regels
ook duidelijker gaan communiceren via Rijksbrede publiekscommunicatie.
• Het PNIL-werkprogramma loopt al twee jaar in de (semi-) publieke sectoren, zoals de
kinderopvang, het onderwijs, de zorg en de culturele sector. Hierdoor bestaat er in
deze sectoren al veel aandacht voor het tegengaan van schijnzelfstandigheid.8
• De markt heeft er behoefte aan dat het kabinet zo snel mogelijk duidelijkheid biedt
over het opheffen van het handhavingsmoratorium, zodat deze zich hierop (verder) kan
voorbereiden.
• De Belastingdienst ligt op schema met de voorbereidingen vooruitlopend op het opheffen
van het handhavingsmoratorium.
• Het Herstel- en Veerkrachtplan (HVP) kent een mijlpaal in de vorm van het opheffen
van het handhavingsmoratorium in Q1 2025.9 Het niet halen van deze mijlpaal kan forse financiële consequenties hebben voor Nederland.
Alles afwegende is het kabinet daarom gekomen tot het besluit om het handhavingsmoratorium
per 1 januari 2025 op te heffen.
Wijze opheffen handhavingsmoratorium
Het kabinet wil de handhaving op de kwalificatie van de arbeidsrelaties voor de loonheffingen
door de Belastingdienst weer zo veel als mogelijk normaliseren. Het opheffen van het
handhavingsmoratorium dat in 2016 van kracht is geworden draagt daaraan bij. Het volledig
opheffen van het handhavingsmoratorium per 1 januari 2025 betekent het volgende:
• Met ingang van 1 januari 2025 gelden voor de Belastingdienst bij de handhaving op
de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen weer de normale regels
voor het opleggen van correctieverplichtingen, naheffingsaanslagen en boetes. Dit
houdt onder andere in dat er niet meer eerst een aanwijzing hoeft te worden gegeven.
Voor correcties die niet gerelateerd zijn aan het handhavingsmoratorium verandert
er niets. Daarvoor gelden de reguliere regels voor het opleggen van de correctieverplichting.
De reguliere regel is dat de Belastingdienst tot maximaal vijf jaar terug correcties
kan opleggen.
• De focus binnen de handhaving op arbeidsrelaties is primair gericht op de loonheffingen
bij de opdrachtgevers. De Belastingdienst houdt vanaf 1 januari 2025 wel rekening
met het eerdere handhavingsmoratorium en zal dus alleen met terugwerkende kracht corrigeren
tot de datum van de opheffing, te weten 1 januari 2025.
• Met betrekking tot de periode vóór 1 januari 2025 geldt dat Belastingdienst – met
inachtneming van de vijfjaarstermijn – alleen correcties kan opleggen indien sprake
is van kwaadwillendheid of als een eerder gegeven aanwijzing niet in voldoende mate
is opgevolgd. In die gevallen kan er worden gecorrigeerd en nageheven tot het moment
waarop sprake was van kwaadwillendheid met een maximum van vijf jaren dan wel tot
het moment dat de Belastingdienst de aanwijzing heeft gegeven.
2) Uitvoeringsgevolgen opheffing handhavingsmoratorium
Hierna wordt toegelicht welke gevolgen van het opheffen van het moratorium worden
verwacht. Allereerst wordt ingegaan op de uitvoeringstoets van de Belastingdienst
over het opheffen van het handhavingsmoratorium, daarna op de verwachtingen van het
UWV en de Nederlandse Arbeidsinspectie, vervolgens de bevindingen uit de MKB-toets
en tot slot worden de ondersteunende maatregelen om risico’s die voortvloeien uit
het opheffen van het handhavingsmoratorium te beperken toegelicht.10
Uitvoeringstoets Belastingdienst
De Belastingdienst heeft een tussentijdse uitvoeringstoets gedaan op de opheffing
van het handhavingsmoratorium uitgaande van twee scenario’s: een scenario waarin er
onrust op de arbeidsmarkt ontstaat vergelijkbaar met 2016 en een scenario waarin er
weinig onrust ontstaat. Parallel aan deze uitvoeringstoets is gewerkt aan het uitwerken
van een aantal ondersteunende maatregelen waarmee het opheffen van het handhavingsmoratorium
zal worden begeleid. Deze tussentijdse uitvoeringstoets wordt herijkt en aangepast
aan de te verwachten effecten van de ondersteunende maatregelen. De herijkte uitvoeringstoets
zal dit najaar met uw Kamer gedeeld worden.
Uit de tussentijdse uitvoeringstoets blijkt dat het opheffen van het handhavingsmoratorium
niet noodzakelijkerwijs betekent dat de Belastingdienst vaker gaat handhaven, maar
dat de inzet/keuze van de handhavingsinstrumenten wel kan wijzigen. Er zal bijvoorbeeld
meer nadruk gelegd worden op voorlichting en bewustwording. Dit kan betekenen dat
werkzaamheden opnieuw geprioriteerd moeten worden. Zoals bijvoorbeeld het uitvoeren
van minder bedrijfs- en boekenonderzoeken omdat verzoeken vooroverleg en beschikking
verzekeringsplicht voorrang krijgen. Dit zal de problematiek op de arbeidsmarkt niet
zelfstandig oplossen, maar is één van de maatregelen van een breed pakket dat daaraan
bijdraagt. De Belastingdienst kan geen zekerheid geven door al vóórdat partijen een
arbeidsrelatie aangaan een oordeel te geven over de kwalificatie van de arbeidsrelatie.
De juiste kwalificatie is afhankelijk van hoe in de praktijk wordt gewerkt. De juiste
kwalificatie van de arbeidsrelatie is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de
opdrachtgever en opdrachtnemer. In het geval veel opdrachtgevers en opdrachtnemers
vooraf goedkeuring bij de Belastingdienst gaan vragen, vraagt dit (te) veel capaciteit
van de Belastingdienst en biedt dat slechts voorwaardelijke zekerheid.
De uitvoeringstoets concludeert dat verder uitstel van het handhavingsmoratorium niet
gewenst is, mede omdat dit grote nadelige gevolgen heeft voor de markt en voor de
handhaving van wet- en regelgeving. De aankondiging van het kabinet in 2022 dat het
handhavingsmoratorium per 1 januari 2025 zal worden beëindigd is overwegend op goede
wijze opgepikt door de markt. Nieuw uitstel leidt tot verlies van het «momentum».
Het handhavingsmoratorium zal op enig moment moeten worden opgeheven. Dat zal hoe
dan ook leiden tot een reactie in de markt.
In de uitvoeringstoets zijn twee scenario’s getoetst: rust en onrust. Voor de twee
scenario’s wordt geconcludeerd dat:
• Het voorstel uitvoerbaar is in het scenario rust met inachtneming van de hierna genoemde
risico’s, waaronder de mogelijkheid dat het nodig kan zijn dat de Belastingdienst
andere handhavingskeuzes moet maken. Dit kan betekenen dat werkzaamheden opnieuw geprioriteerd
moeten worden, zoals bijvoorbeeld minder bedrijfs- en boekenonderzoeken omdat verzoeken
vooroverleg en beschikking verzekeringsplicht behandeld moeten worden.
• Het scenario onrust mogelijk leidt tot een grote stroom vragen, verzoeken om vooroverleg,
modelovereenkomsten en beschikkingen verzekeringsplicht die de Belastingdienst niet
met de beschikbare personeelscapaciteit in de loonheffingen, maar ook niet met te
werven extra capaciteit kan opvangen.
Daarnaast levert het voorstel in beide scenario's ook tijdelijk extra werkzaamheden
op in de omzetbelasting en inkomensheffing. De Belastingdienst verwacht deze tijdelijke
extra werkzaamheden in de omzetbelasting als zelfstandigen door opheffing van het
handhavingsmoratorium (al dan niet vrijwillig) in groten getale in korte tijd in loondienst
gaan en zich niet correct afmelden voor de omzetbelasting. Zij komen dan terecht in
de zogeheten verzuimbehandeling. Ook in de inkomensheffing worden tijdelijk aanvullende
werkzaamheden verwacht. Zo moeten bijvoorbeeld stakingsaangiften worden beoordeeld
en bronbeoordelingen plaatsvinden. Als dit alles in korte tijd veel gebeurt, is het
de vraag of de benodigde tijdelijke extra capaciteit tijdig beschikbaar is en kan
worden geworven en opgeleid. Dit geldt voor beide scenario’s, maar in het eerste scenario
vanzelfsprekend veel minder. Het kabinet zal dit risico monitoren en zo nodig aanvullende
maatregelen treffen.
Beoordeeld wordt in hoeverre door in te zetten op de ondersteunende maatregelen het
verwachte grote beroep op de capaciteit van de Belastingdienst is in te perken, dan
wel op te vangen. De in te zetten ondersteunende maatregelen betreffen activiteiten
op het gebied van verbeteren van de samenwerking met de markt, zorgdragen voor adequate
communicatie, bekendmaking van praktijkvoorbeelden, vooroverleg en het geleidelijk
afbouwen van modelovereenkomsten.
Zoals bovenstaand is vermeld wordt de uitvoeringstoets momenteel herijkt. Bij de herijking
van de uitvoeringstoets wordt beoordeeld of het mogelijk is om de scenario’s rust/onrust
samen te voegen tot één scenario op basis van een inschatting van de meest realistische
verwachtingen over de reacties van de markt. In deze herijking worden ook de effecten
van de ondersteunende maatregelen verwerkt en bevat daarmee een inschatting of de
ondersteunende maatregelen leiden tot minder onrust dan in 2016, en dus tot minder
onrust dan scenario 2 van uitgaat. Indien herijking leidt tot incidentele meerkosten
voor de uitvoering (boven eerder gemaakte structurele jaarlijkse reserveringen vanaf
2025), dan worden deze kosten gedekt door het Ministerie van Financiën en het Ministerie
van SZW.
De daadwerkelijke reactie van de markt op de opheffing van het handhavingsmoratorium
is echter vooraf niet te voorspellen. De Belastingdienst zal in het tweede kwartaal
2025 evalueren of er meer onrust is ontstaan dan is ingeschat in het eerste scenario
rust, of het scenario dat volgt uit de herijkte uitvoeringstoets. Op dat moment kan
worden bezien of nadere maatregelen nodig zijn.
3) Impactanalyse UWV en Nederlandse arbeidsinspectie
Het UWV verwacht als gevolg van het per 1 januari 2025 opheffen van het handhavingsmoratorium
door de Belastingdienst wel enig extra werk, zoals extra te beoordelen verzoeken verzekeringsplicht
en verzoeken om correcties arbeidsverleden. Vooralsnog is de inschatting dat het aantal
verzoeken beperkt zal zijn. Mocht dit in de praktijk anders blijken te zijn, dan kan
dit mogelijk effect hebben op de afhandeltermijnen van het UWV.
De Nederlandse Arbeidsinspectie onderzoekt arbeidsrelaties om te beoordelen of sprake
is van een werkgever/werknemer-relatie en zo ja, of de arbeidswetten (zoals de Wet
minimumloon en de Arbeidsomstandighedenwet) worden nageleefd. Indien van een overtreding
van de arbeidswetgeving sprake is, dan handhaaft de Arbeidsinspectie daarop. Zij handhaaft
dus niet op schijnzelfstandigheid.
Vanuit haar risicogerichte toezicht richt de Arbeidsinspectie zich vooral op de onderkant
van de arbeidsmarkt (zoals werkenden die rond het minimumloon krijgen betaald en laaggeschoold
werk doen, veelal in flexcontracten); daar is sprake van een stapeling van arbeidsrisico’s
van oneerlijk, ongezond en onveilig werk.11 Afschaffing van het moratorium voor de Belastingdienst en handhavingskeuzes kunnen
een positieve invloed hebben op het voorkomen van arbeidsrechtelijke en fiscale constructies,
en in die zin dus ook op het werk van de Arbeidsinspectie. Daarbij zullen echter ook
andere factoren van belang zijn, zoals de (gepercipieerde) pakkans, de hoogte van
sancties en de beschikbare handhavingscapaciteit.
De Arbeidsinspectie merkt nog op dat de arbeidswetten een ruimer werkgeversbegrip
kennen dan het bestaan van de arbeidsovereenkomst (loon, arbeid, gezag). Zo is bijvoorbeeld
op grond van de Arbeidsomstandighedenwet iemand ook werkgever als diegene een ander
onder zijn gezag arbeid doet verrichten; er hoeft dus niet sprake te zijn van loon.
De Arbeidsinspectie en Belastingdienst doen dus uitspraken op basis van verschillende
wettelijke definities. Het afschaffen van het moratorium voor de Belastingdienst brengt
hier geen verandering in.
4) MKB-toets
De MKB-toets heeft op 24 juni jl. plaatsgevonden. Tijdens een panelgesprek met twaalf
afgevaardigden van MKB-ondernemingen hebben medewerkers van het Ministerie van Financiën,
de Belastingdienst en het Ministerie van SZW met de deelnemers gesproken over de gevolgen
die het opheffen van het handhavingsmoratorium heeft op MKB-ondernemingen. De deelnemende ondernemingen zijn werkzaam in verschillende branches of als
bemiddelingsbureau en zijn verschillend qua omvang. De deelnemende ondernemingen werken
veel met zelfstandigen. Aan de deelnemers van het MKB-panel is toegelicht wat het
opheffen van het handhavingsmoratorium betekent en zijn een aantal vragen voorgelegd.
Het doel van deze MKB-toets was om te toetsen of de deelnemers bekend zijn met de
voorgenomen opheffing van het handhavingsmoratorium per 1 januari 2025, wat voor hun
organisatie de positieve en negatieve aspecten van het opheffen van het handhavingsmoratorium
zijn en op welke manier zij bezig zijn om het beleid op het inhuren van zelfstandigen
vorm te geven en schijnzelfstandigheid te voorkomen.
De meeste deelnemers zijn bekend met de materie. Het opheffen wordt deels positief
en deels negatief ontvangen. Positief, omdat handhaven op de kwalificatie van de arbeidsrelatie
voor de loonheffingen een beweging op gang zet dat minder gebruik wordt gemaakt van
(schijn)zelfstandigen in functies die daar volgens de deelnemers niet geschikt voor
zijn. Negatief, omdat er meer vraag naar arbeidskrachten is dan aanbod op de markt
en werkenden soms zelf niet in een dienstbetrekking willen werken (werkenden ervaren
het als financieel minder aantrekkelijk, minder vrijheid, en gebonden aan maximumaantal
uren). De oproep werd gedaan om het (financieel) minder aantrekkelijk te maken om
werkzaamheden als zelfstandige uit te voeren.
Het beeld is dat MKB-ondernemers anticiperen op het opheffen van het moratorium. Dat
leidt tot verschillende uitkomsten. Een deel van de aanwezige ondernemers heeft uitgesproken
voornemens te zijn geen gebruik meer te maken van zelfstandigen. Een aantal MKB-ondernemers
gaf aan naar verwachting zelfstandigen te zullen blijven inzetten als zij geen werknemers
kunnen werven en zij accepteren het risico van handhaving, omdat anders projecten
gevaar lopen. Er zijn ook MKB-ondernemers die werken met een afwegingskader om te
beoordelen of een werkende kan kwalificeren als zelfstandige.
De bekendheid met de voorgenomen opheffing van het handhavingsmoratorium per 1 januari
2025 en het beeld dat de MKB-ondernemers daarop anticiperen betekent dat de markt
al in beweging is. Daarnaast zijn vanaf 2023 de fiscale maatregelen van lijn 1 ingegaan
die het verschil in de fiscale behandeling van werknemers en ondernemers in de inkomstenbelasting
verkleinen, waardoor de financiële prikkel vermindert en vaker de arbeidsrelatie wordt
gekozen die past bij de werkzaamheden. Zoals hieronder verder wordt toegelicht zullen
de activiteiten van het marktteam van de Belastingdienst en de inzet van voorlichting
en communicatie die beweging ondersteunen. Als ondernemingen binnen een bepaalde branche
de regels naleven zal daadwerkelijk geen sprake meer zijn van schijnzelfstandigheid
en wordt oneerlijke concurrentie tussen ondernemingen voorkomen. In de communicatie
wordt ook voldoende aandacht gegeven aan de werkenden, omdat het beeld naar voren
komt dat zij niet altijd goed op de hoogte zijn van de regels en risico’s.
5) Ondersteunende maatregelen
Het kabinet realiseert zich dat het opheffen van het handhavingsmoratorium voor veel
partijen in de markt een spannend moment kan zijn. Maar dat betekent niet dat zij
er alleen voor staan. Anticiperend op de risico’s die volgen uit de uitvoeringstoets
is de afgelopen periode parallel hieraan ook een vijftal ondersteunende maatregelen
uitgewerkt. De verwachting is dat in aanloop naar het opheffen van het handhavingsmoratorium
de behoefte aan zekerheid vooraf in de markt weer zal toenemen. Zonder ondersteunende
maatregelen is de kans groot dat de aanwezige capaciteit bij de Belastingdienst zal
moeten worden ingezet op de beantwoording van een sterk toenemende hoeveelheid vragen
aan de voorkant, zoals aanvragen vooroverleg en het beoordelen van modelovereenkomsten.
Dit heeft echter beperkt toegevoegde waarde gezien de beoordeling van arbeidsrelaties
gebaseerd is op hoe feitelijk wordt gewerkt, waardoor volledige zekerheid vooraf niet
te geven is. Daarom wordt op een andere benadering gestuurd. Daartoe worden ondersteunende
maatregelen ingezet. De ondersteunende maatregelen kunnen niet los van elkaar worden
gezien: zij vormen een geïntegreerd pakket van elkaar ondersteunende en versterkende
maatregelen. Deze maatregelen zijn belangrijk om de markt (werkgevenden en werkenden)
voor te bereiden op het opheffen van het handhavingsmoratorium. Het betreft de volgende
maatregelen:
Marktteam
De opheffing van het handhavingsmoratorium per 1 januari 2025 heeft grote impact op
betrokken partijen. Actieve samenwerking met de markt moet zo veel mogelijk voorkomen
dat een vergelijkbare onrust op de arbeidsmarkt ontstaat als in 2016. Binnen de Belastingdienst
bestaat daarom een marktteam dat actief de samenwerking met de markt (met name koepels,
brancheorganisaties en fiscaal dienstverleners) opzoekt om opdrachtgevers en werkenden
voor te bereiden op de opheffing van het handhavingsmoratorium en zich bewust te maken
van de eigen verantwoordelijkheden rondom de kwalificatie van de arbeidsrelatie. Ook
verkent het marktteam de mogelijkheden om de inzet van handhavingsinstrumenten meer
voorspelbaar te maken.
Boetebeleid
Het kabinet realiseert zich dat de opheffing van het handhavingsmoratorium een spannend
moment voor werkgevenden en werkenden kan zijn en inspanning vergt. Daarom wil het
kabinet voorkomen dat partijen die aantoonbaar actief zijn met de juiste kwalificatie
van de arbeidsrelatie direct na de opheffing van het handhavingsmoratorium met vergrijpboetes
worden geconfronteerd. De Belastingdienst zal coulant omgaan met het opleggen van
vergrijpboetes bij partijen die aantoonbaar kunnen laten zien dat ze aan de slag zijn
met het verkleinen van schijnzelfstandigheid binnen hun organisatie. In dat geval
worden over het eerste kalenderjaar na beëindiging van het handhavingsmoratorium geen
vergrijpboetes bij de correcties inzake de kwalificatie van de arbeidsrelatie opgelegd.
Dit geldt zowel voor de werkgevenden als voor de werkenden. Er kunnen wel verzuimboetes
worden opgelegd.
Communicatie
Het kabinet onderkent het belang van goede communicatie rondom het opheffen van het
handhavingsmoratorium en verduidelijking van de beoordeling van arbeidsrelaties. Het
kabinet werkt daarom aan een Rijksbrede publiekscommunicatie over werken met en als
zelfstandige(n), waarbij trapsgewijs ook meer sectoren doelgroepgericht benaderd worden.
De aftrap vindt volgens planning eind september plaats, waarbij zowel gebruik wordt
gemaakt van bestaande als nieuwe kanalen. In deze strategie zal bij zowel werkgevenden
als werkenden worden ingezet op bewustwording over het belang van een juiste contractvorm
(overeenkomst van opdracht/aanneming van werk of arbeidsovereenkomst), en vervolgens
op activering om samen de juiste contractvorm te kiezen die hoort bij de feitelijke
situatie. Maar er zal ook worden ingezet op een helder en duidelijk overzicht om tot
de juiste contractkeuze te komen die past bij hoe feitelijk wordt gewerkt. Er komt
onder andere een webpagina waar de informatie eenvoudig en overzichtelijk wordt weergegeven
en er zal op verschillende kanalen advertentieruimte ingekocht worden.
Naast de publiekscommunicatie zal de Belastingdienst de communicatie richten op de
gevolgen voor de loonheffingen bij de opdrachtgever en de mogelijke gevolgen voor
de opdrachtnemer in de inkomensheffing en omzetbelasting. De verwachting is dat deze
Rijksbrede publiekscommunicatie zal bijdragen aan een betere naleving en meer helderheid
voor de markt ten aanzien van het belang van de juiste contractvorm. Ook zal het meer
duidelijkheid bieden voor degenen die twijfelen over welke contractvorm van toepassing
zou moeten zijn en de gevolgen van de contractvorm. Dit moet voorkomen dat er teveel
onrust op de arbeidsmarkt ontstaat, dat opdrachtgevers onzeker worden om opdrachtnemers
in te huren en dat de Belastingdienst overstelpt wordt met verzoeken om vooroverleg
en beschikking verzekeringsplicht.
Praktijkvoorbeelden
Zowel in de huidige situatie waarbij het handhavingsmoratorium geldt als in de situatie
na 1 januari 2025 waarin het handhavingsmoratorium is opgeheven, bestaat er voor de
markt en voor de medewerkers van de Belastingdienst behoefte om praktijkvoorbeelden
te delen in relatie tot de kwalificatie van arbeidsrelaties. Ook deze maatregel moet
bijdragen aan het voorkomen van onrust op de arbeidsmarkt. Het delen van voorbeelden
uit de praktijk helpt de markt om een goede inschatting te maken hoe een bepaalde
arbeidsrelatie moet worden beoordeeld. Daarnaast draagt het delen van voorbeelden
bij aan het bewaken van eenheid van beleid en uitvoering van de Belastingdienst. Ook
het marktteam arbeidsrelaties zal bij haar overleggen met de markt gebruikmaken van
de praktijkvoorbeelden. Het streven is toe te werken naar bekendmaking van een aantal
praktijkvoorbeelden.
Vooroverleg
Met het opheffen van het handhavingsmoratorium en het niet meer in behandeling nemen
van nieuwe modelovereenkomsten (zie hieronder) kan de vraag naar vooroverleg met de
Belastingdienst toenemen. De Belastingdienst verwacht een grote stroom verzoeken van
opdrachtgevers en opdrachtnemers om vooroverleg. Daarbij zal de Belastingdienst zich
richten op het verbeteren van de kwaliteit van de verzoeken die binnenkomen. De ervaring
leert namelijk dat een groot deel van de verzoeken die worden ingediend niet voldoen
aan de voorwaarden. Het afwijzen van deze verzoeken kost ook veel tijd. Het werkproces
wordt hierop aangepast. Daarnaast wordt een werkproces ingericht om de termijn voor
het in behandeling nemen van de verzoeken te verlengen, als dit door de veelheid van
verzoeken nodig is. Overigens is het zo dat de Belastingdienst met vooroverleg slechts
voorwaardelijke zekerheid kan geven en geen absolute zekerheid. Dit zal in de communicatie
met de markt duidelijk naar voren komen.
Modelovereenkomsten
Modelovereenkomsten hebben beperkte toegevoegde waarde voor de kwalificatie van arbeidsrelaties
voor de loonheffingen. Daarom is in het Handhavingsplan arbeidsrelaties (tranches
2023 en 2024)12 opgenomen dat de toekomst van de modelovereenkomst wordt verkend. De verkenning geeft
de volgende inzichten:
• Het aan de hand van een toetsing vooraf van (uitsluitend) de schriftelijke overeenkomsten
zekerheid geven of sprake is van werken buiten dienstbetrekking, is moeilijk te verenigen
met het door de Hoge Raad geformuleerde uitgangspunt dat alle omstandigheden van het
geval moeten worden beoordeeld.13
• Of al dan niet sprake is van een dienstbetrekking kan immers pas tijdens of achteraf
worden bepaald aan de hand van alle feiten en omstandigheden in onderling verband
bezien (holistische benadering).
• Modelovereenkomsten hebben een beperktere werking dan oorspronkelijk was beoogd en
zorgen voor schijnzekerheid. Nog geen kwart van de voorgelegde overeenkomsten is goedgekeurd
en de verkregen zekerheid is voorwaardelijk omdat die zekerheid afhankelijk is van
de opvolging in de praktijk.14 Zo gebruikte Deliveroo een algemene modelovereenkomst, maar oordeelde de rechter
dat sprake was van een arbeidsovereenkomst.15
• Door het opheffen van handhavingsmoratorium wordt het financiële risico voor opdrachtgevers
groter. Voorkomen moet worden dat opdrachtgevers verrast worden door eventuele naheffingen.
• De doelstelling is om de handhaving op de kwalificatie van de arbeidsrelaties voor
de loonheffingen door de Belastingdienst zoveel als mogelijk te normaliseren. Het
goedkeuren van modelovereenkomsten waarmee slechts voorwaardelijke zekerheid kan worden
gegeven, past daar niet bij.
De algemene conclusie is dat het huidige gebruik van modelovereenkomsten op basis
van de uitkomsten van de verkenning niet langer houdbaar is. Het kabinet besluit daarom
dat het beoordelen van modelovereenkomsten door de Belastingdienst wordt beëindigd.
Op basis van de beginselen van behoorlijk bestuur zullen de lopende goedgekeurde modelovereenkomsten
geëerbiedigd worden tot de einddatum van de goedkeuring. De laatste einddatum is in
2029. Op basis van de goedgekeurde lopende modelovereenkomsten kunnen partijen tot
de einddatum van de modelovereenkomst deze nog gebruiken. Deze goedgekeurde lopende
modelovereenkomsten bieden overigens alleen zekerheid voor zover opdrachtgever en
opdrachtnemer ook daadwerkelijk werken zoals is overeengekomen in de modelovereenkomst.
Het kabinet wil in verband met dit besluit een toestroom van aanvragen modelovereenkomsten
voorafgaand aan het stopzetten van de goedkeuring modelovereenkomsten voorkomen. Daarom
worden er na de datum van aankondiging (dagtekening deze brief) geen nieuwe aanvragen
of nieuwe verlengingen in behandeling genomen door de Belastingdienst. De Belastingdienst
zal de nadruk leggen op fiscale beheersing op basis van het normenkader van wet en
jurisprudentie, in plaats van op het geven van voorwaardelijke zekerheid via een modelovereenkomst.
Daarnaast kan een indicatie worden verkregen via de webmodule en kan gebruikgemaakt
worden van vooroverleg en van de praktijkvoorbeelden. Ook kan gebruik gemaakt worden
van de ondernemerscheck, met dien verstande dat de vraag of iemand fiscaal kwalificeert
als ondernemer niet altijd wat zegt over de kwalificatie van een specifieke arbeidsrelatie.
Met het stopzetten van de beoordeling van modelovereenkomsten wil het kabinet voorkomen
dat schijnzekerheid wordt ontleend aan een dergelijke overeenkomst. Tevens wordt hiermee
voorkomen dat de Belastingdienst, vergelijkbaar met 2016, wordt overstelpt met verzoeken
tot het goedkeuren van modelovereenkomsten. Het kabinet is van mening dat deze maatregel
een positief effect kan hebben op de naleving door opdrachtgevers en opdrachtnemers.
Theorie en praktijk geven aan dat een modelovereenkomst niet het juiste toetsingskader
is om buiten dienstbetrekking te werken; het werkt schijnzelfstandigheid in de hand.
Hieronder zullen we ingaan op de andere 2 lijnen om de balans op de arbeidsmarkt te
herstellen.
Deel 2: Voortgang lijnen 1 en 2
6) De voortgang van de overige lijnen om de balans op de arbeidsmarkt, het werken
met en als zelfstandige(n), toekomstbestendiger te maken
Gelijker speelveld tussen contractvormen (lijn 1)
De ongelijke behandeling van verschillende contractvormen in het arbeidsrecht, sociale
zekerheid en fiscaliteit kan een oneigenlijke prikkel vormen om werk buiten loondienst
te (laten) verrichten. De volgende eerder aangekondigde maatregelen dragen bij aan
een gelijker speelveld tussen werknemers en zelfstandigen:
1) fiscale maatregelen: de (versnelde) afbouw van de zelfstandigenaftrek, uitfasering
van de fiscale oudedagsreserve (FOR) en de fiscale verruiming opbouw derde pijler;
2) een verder uit te werken verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen;
3) mogelijkheden voor collectief onderhandelen voor zelfstandigen (als gevolg van een
Europese verduidelijking hierop); en
4) versterking van de positie van zelfstandigen in de SER.
Fiscale maatregelen
Met het Belastingplan 2023 is invulling gegeven aan de versnelde afbouw van de zelfstandigenaftrek.
De zelfstandigenaftrek wordt in een aantal stappen afgebouwd naar € 900 in 2027. Door
deze afbouw wordt de fiscale prikkel om werk als zelfstandige te verrichten in plaats
van als werknemer sneller verkleind. Een deel van de zelfstandigen zal naar aanleiding
van de maatregel de prijzen verhogen, waardoor de prikkel voor bedrijven om met zelfstandigen
te werken in plaats van met werknemers afneemt en de concurrentie tussen bedrijven
die werknemers in dienst hebben en bedrijven die werken met zelfstandigen sneller
meer gelijkmatig wordt.
Met het Belastingplan 2023 is ook de FOR afgeschaft. Met ingang van 1 januari 2023
kan een FOR niet verder meer worden opgebouwd. De tot en met 31 december 2022 opgebouwde
FOR kan blijven staan of op basis van de toen geldende regels worden afgewikkeld.
Door het afschaffen van de aftrekbaarheid van toevoegingen aan de FOR wordt een meer
gelijke fiscale behandeling van werknemers, ondernemers en aanmerkelijkbelanghouders
bereikt. Daarbij wordt ook het gebruik voor belastinguitstel zonder het vormen van
een daadwerkelijke oudedagsvoorziening voorkomen en kan ervoor worden gezorgd dat
reële oudedagsvoorzieningen extern (buiten de risicosfeer van de onderneming) worden
ondergebracht.
Naast voorgenoemde maatregelen verlaagt het Belastingplan 2024 de MKB-winstvrijstelling
naar 13,31% in 2024 en 12,7% in 2025. Deze maatregel draagt ook bij aan het verkleinen
van het verschil in de fiscale behandeling van werknemers en ondernemers in de inkomstenbelasting.
Met de Wet toekomst pensioenen is de fiscale ruimte voor pensioensparen in de derde
pijler fors verruimd zodat zelfstandigen vergelijkbare fiscale ruimte voor pensioenopbouw
wordt geboden als werknemers.16 Daarnaast is het mogelijk gemaakt dat bij wijze van experiment door zelfstandigen
vrijwillig kan worden deelgenomen aan pensioenregelingen in de tweede pijler.17
Wetsvoorstel basisverzekering arbeidsongeschiktheid zelfstandigen
Van 11 juni tot 23 juli jl. heeft een conceptwetsvoorstel dat een verplichte verzekering
tegen inkomensverlies voor zelfstandigen regelt (Wet BAZ), voor consultatie opengestaan.
Op deze consultatie zijn 1755 openbare reacties binnengekomen, en 505 niet-openbare
reacties. Ook zijn uitvoeringstoetsen en adviezen gevraagd aan UWV, Belastingdienst,
Sociale Verzekeringsbank, de Autoriteit Financiële Markten, Autoriteit Persoonsgegevens,
Raad voor de Rechtspraak en het Adviescollege toetsing regeldruk.
De Wet BAZ maakt als hervorming onderdeel uit van het HVP. Binnen het HVP is voor
de Wet BAZ als eerste mijlpaal opgenomen: de publicatie van de wetgeving in het Staatsblad
in Q1 2025. Dit betekent dat ook de beide Kamers het wetsvoorstel moeten hebben aangenomen.
Eerder is Uw Kamer geïnformeerd dat er een aannemelijk risico was dat de HVP-deadline
niet gehaald zou worden, vanwege de vertraging in het proces richting uitvoeringstoetsen
en internetconsulatie.18 Niet (tijdig of volledig) halen van de mijlpaal heeft financiële gevolgen in de vorm
van een substantiële korting op de te ontvangen middelen uit de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit
(max. € 600 mln.).19 De optie om het HVP te wijzigen bestaat, maar de mogelijkheden voor de wijziging
van een hervormingsmijlpaal zijn in de praktijk zeer beperkt, waardoor het ongewis
is of dit een korting zal kunnen afwenden. Gezien de stand van het wetgevingstraject,
acht het kabinet het tijdig halen van deze mijlpaal niet langer realistisch. Na bestudering
van consultatie, adviezen en toetsen, wordt Uw Kamer geïnformeerd over de vervolgstappen,
inclusief de wijze waarop die vervolgstappen van invloed zijn op (de mijlpalen van)
het HVP.
Voortgang arbeidsmarktpakket (lijn 2)
De kwalificatie van de arbeidsrelatie is primair een arbeidsrechtelijk vraagstuk.
Als voldaan is aan de wettelijke vereisten (arbeid, loon en werken in dienst van),
dan is er sprake van een arbeidsovereenkomst. Dit is dwingend recht.
In veel gevallen zijn de regels rondom de beoordeling van arbeidsrelaties helder.
Bij een deel van de gevallen is het echter lastiger te concluderen of er sprake is
van een arbeidsovereenkomst of dat het werk uitgevoerd mag worden door een zelfstandige.
Dit komt door de open geformuleerde wetgeving. Voor zelfstandigen en hun opdrachtgevers
moet duidelijk zijn welke ruimte zij hebben om een overeenkomst met elkaar te sluiten
in de vorm die zij willen. Deze wetgeving is echter in de loop der jaren duidelijker
geworden door jurisprudentie, zoals het Deliveroo-arrest. Het kan voor partijen lastig
zijn om de jurisprudentie zelf te kennen en te wegen. Daarom is onder andere de webmodule
ontwikkeld, het handboek loonheffingen aangevuld en wordt de rijksbrede publiekscommunicatie
gestart.
Het kabinet zet zich in om de positie van mensen op de arbeidsmarkt te verbeteren.
Onderdeel van die inzet is het wetsvoorstel Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties
en rechtsvermoeden (VBAR). Dit wetsvoorstel codificeert de eerder genoemde jurisprudentie
in een overzichtelijk toetsingskader. Daarnaast introduceert het kabinet in het wetsvoorstel
een rechtsvermoeden van werknemerschap, op basis van een uurtarief. Dit rechtsvermoeden
maakt het voor werkenden aan de basis van de arbeidsmarkt makkelijker om aanspraak
te maken op een arbeidsovereenkomst. De vorige Minister van SZW heeft het wetsvoorstel
VBAR voor advies naar de Raad van State gestuurd.20 Het wetsvoorstel VBAR maakt als hervorming ook onderdeel uit van het HVP. Binnen
het HVP is voor de Wet VBAR als mijlpaal opgenomen: de publicatie van de wetgeving
in het Staatsblad in Q1 2025 en inwerkingtreding per 1 januari 2026.
Slot
In het commissiedebat zzp, thans gepland op 12 september 2024, gaan wij graag in gesprek
met uw Kamer over het besluit om het handhavingsmoratorium per 1 januari 2025 op te
heffen en kunnen wij deze brief indien gewenst nader toelichten.
Een gelijkluidende brief hebben wij gezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer
der Staten-Generaal.
De Staatssecretaris van Financiën,
F.L. Idsinga
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
E. van Hijum
Bijlage
Inzet van capaciteit
In het kader van de motie Palland wordt hierna de voortgang van de handhaving op arbeidsrelaties
door de Belastingdienst in de vorm van ingezette uren en gerealiseerde producten weergegeven.21
In januari 202422 is over de voortgang van de handhaving gerapporteerd over de periode tot en met 2023.
Hieronder wordt gerapporteerd over het eerste half jaar 2024. De cijfers 2023 zijn
ter vergelijking opgenomen
2023
2024 (t/m juni)
Totaal
Onderhanden
Afgedaan
Totaal
Onderhanden
Afgedaan
Bedrijfsbezoeken
664
268
396
851
445
406
Boekenonderzoeken
243
182
61
270
223
47
Aanwijzingen
14
18
Modelovereenkomsten
324
99
225
151
98
53
Verzoeken verzekeringsplicht
355
71
284
195
51
144
Zoals toegezegd in de brief aan de Kamer van 24 juni 201923, heeft de Belastingdienst voor 2023 de beoogde inzet van 80 FTE gehaald. Voor 2024
loopt de inzet van 80 FTE volgens planning.
Naast de geregistreerde bedrijfsbezoeken, boekenonderzoeken, gegeven aanwijzingen
en afgegeven beschikkingen verzekeringsplicht zijn er meer effecten bereikt die als
resultaat kunnen worden gekwalificeerd maar die niet afzonderlijk geregistreerd worden.
Het betreft het geven van informatie, uitleg of voorlichting/toelichting door loonheffingen-specialisten
tijdens bedrijfsbezoeken met als doel de betrokken opdrachtgever te ondersteunen bij
het juist kwalificeren van de arbeidsrelatie(s) door het goed toepassen van de fiscale
regels. Hierbij gaat het om compliante opdrachtgevers die na een bedrijfsgesprek vrijwillig
ertoe overgaan de beheersing van hun interne processen op de inhuur van arbeidskrachten
te versterken. Daardoor wordt het risico op het onjuist kwalificeren van de arbeidsrelatie
gemitigeerd, mede op grond van het besef dat zij daarvoor als eerste verantwoordelijk
zijn. Verder betreft het opdrachtgevers die na een ingesteld bedrijfsbezoek overtuigd
zijn dat arbeidsrelaties die in eerste aanleg gekwalificeerd werden als werken buiten
dienstbetrekking, gekwalificeerd dienen te worden als werken binnen dienstbetrekking.
Zij nemen de betreffende arbeidsrelaties vervolgens, zonder aanwijzing van de Belastingdienst,
in de loonadministratie op.
Indieners
-
Indiener
F.L. Idsinga, staatssecretaris van Financiën -
Medeindiener
Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.