Brief regering : Kabinetsreactie op NRC artikel over Rwandese ambassade in Den Haag bedreigt critici van regime-Kagame in Nederland
36 410 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2024
Nr. 104
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN ASIEL EN MIGRATIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 september 2024
Gedurende de Procedurevergadering van de Tweede Kamercommissie voor Justitie en Veiligheid
is door het Lid Koekkoek (Volt) verzocht om een kabinetsreactie op het artikel dat
op 29 mei jl. verscheen in de NRC met als titel «Rwandese ambassade in Den Haag bedreigt
critici van het regime». Met deze kabinetsreactie wordt gevolg gegeven aan dit verzoek.
Het NRC-artikel
NRC zette de afgelopen maanden samen met vijftig journalisten van zestien internationale
media het onderzoek voort dat een in Rwanda werkzame journalist was begonnen over
het regime in Rwanda. In het artikel van 29 mei jl. wordt geschetst hoe daaruit is
gebleken dat journalisten en tegenstanders van het regime van Paul Kagame, de president
van Rwanda, vanuit de Rwandese ambassade in Den Haag worden geïntimideerd.
Eén van de grote zorgen van critici van het regime is dat Nederland het Nederlanderschap
intrekt en personen terugstuurt naar Rwanda, in het kader van uitzetting of uitlevering,
terwijl de veiligheid van deze persoon in Rwanda in het geding komt. Dit zorgpunt
wordt – zonder concreet in te gaan op individuele gevallen – in deze kabinetsreactie
geadresseerd door in te gaan op de zorgvuldigheid bij vreemdelingrechtelijke procedures
en bij uitlevering. Voor de andere aandachtspunten en aantijgingen uit het artikel
wordt verwezen naar de antwoorden op de vragen van de leden Paternotte, Bamenga (beiden
D66), Becker en Brekelmans (beiden VVD) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar aanleiding van hetzelfde artikel.
Zorgvuldigheid bij vreemdelingrechtelijke procedures
Artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (hierna: Vlv) bepaalt – kort gezegd – dat
personen niet in aanmerking komen voor de bescherming die het verdrag biedt wanneer
er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat zij zich schuldig hebben gemaakt
aan een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf, een misdrijf tegen de menselijkheid,
een ernstig niet-politiek misdrijf buiten het land van toevlucht, dan wel handelingen
die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties. Ook
vanuit de EU bestaat de verplichting voor Lidstaten om te voorkomen dat zij een veilige
haven zijn voor oorlogsmisdadigers.
Het Nederlandse 1F-beleid maakt deel uit van het bredere Nederlandse streven om geen
vluchthaven voor plegers van internationale misdrijven te zijn en straffeloosheid
van plegers van internationale misdrijven tegen te gaan. De gedachte daarachter is
dat slachtoffers van ernstige misdrijven en mensenrechtenschendingen bescherming verdienen,
niet de daders.
De IND werpt artikel 1F Vlv tegen als er ernstige redenen zijn om te veronderstellen
dat een vreemdeling weet heeft gehad van de misdrijven en daar persoonlijk (mede)
verantwoordelijk voor kan worden gehouden.
Een 1F-er komt in beginsel niet in aanmerking voor enig verblijfsrecht en moet Nederland
verlaten. Dit geldt ook voor 1F-ers ten aanzien van wie is vastgesteld dat hij niet
kan terugkeren naar het land van herkomst vanwege een mogelijke schending van artikel
3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Vreemdelingen
worden niet gedwongen uitgezet naar een land ten aanzien waarvan is vastgesteld dat
zij aldaar hebben te vrezen.
De toepassing van artikel 1F Vlv
Bij iedere persoon die in Nederland asiel aanvraagt, wordt bezien of er indicaties
zijn dat diegene internationale misdrijven heeft gepleegd. In die gevallen vindt altijd
een individuele beoordeling plaats. Op basis van zorgvuldig en gedegen onderzoek van
het individuele relaas, documentatie en context kan de IND concluderen dat er ernstige
vermoedens bestaan van persoonlijke betrokkenheid bij het plegen en/of faciliteren
van internationale misdrijven.
Het is ook mogelijk dat pas veel later – soms jaren na binnenkomst van de vreemdeling
in Nederland – informatie bekend wordt waaruit mogelijke 1F-gedragingen blijken. Daarbij
kan gedacht worden aan meldingen, nieuwsberichten, ambtsberichten, onderzoeken en
procedures bij (internationale) rechtbanken en tribunalen. Met name bij gewapende
conflicten komt vaak pas (veel) later duidelijke informatie beschikbaar over wat zich
precies heeft voorgevallen. En dit kan aanleiding vormen voor de IND om een zaak nog
eens tegen het licht te houden. Dit kan ook plaatsvinden nadat de vreemdeling al in
het bezit is gesteld van een verblijfstatus of zelfs al Nederlander is geworden. Ook
in die gevallen wordt indien daar aanleiding toe is een 1F-onderzoek gedaan. Uitkomst
daarvan kan zijn dat er in weerwil van de eerdere toekenning van een verblijfsstatus
voldoende informatie bekend is om het verblijfsrecht of het Nederlanderschap in te
trekken. Daarbij vindt ook altijd een belangenafweging plaats waarbij alle individuele
feiten en omstandigheden worden betrokken. De betrokken persoon krijgt herhaaldelijk
uitgebreid de gelegenheid om te reageren op dit oordeel, zowel schriftelijk als mondeling.
Voor een uitgebreide toelichting op de toepassing van artikel 1F Vlv door de IND,
wordt verwezen naar de jaarlijkse Rapportagebrief Internationale Misdrijven aan uw
Kamer.1
Aanpak Rwanda
Zoals bij meerdere gelegenheden met uw Kamer gedeeld2 is in 2008 besloten om alle in het verleden door de IND in behandeling genomen aanvragen,
asiel en regulier, van Rwandese vreemdelingen waarin geen 1F-onderzoek had plaatsgevonden,
alsnog te screenen op mogelijke 1F-indicaties.
Aanleiding hiervoor was dat er in de periode na 1994 meer gedetailleerde informatie
beschikbaar was gekomen over de Rwandese genocide en mogelijke daders – onder meer
uit ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, rapportages van mensenrechtenorganisaties
en strafprocedures gevoerd voor het Rwandatribunaal in Arusha. Over de voortgang in
deze zaken is uw Kamer verder geïnformeerd in opvolgende rapportagebrieven Internationale
Misdrijven.
Ten aanzien van Rwandezen die de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen en waarover
later belastende informatie bekend werd, is vanaf 2013 deze screening uitgebreid naar
personen die inmiddels genaturaliseerd waren tot Nederlander. Het Nederlanderschap
kan bijvoorbeeld worden ingetrokken als blijkt dat er ernstige redenen bestaan om
te veronderstellen dat deze personen betrokken zijn geweest bij bijvoorbeeld genocide.
Voorwaarde om het Nederlanderschap te kunnen intrekken is wel dat dit gebeurt binnen
twaalf jaar na de verlening van het Nederlanderschap.
Gebruik van individuele ambtsberichten
Bij meerdere gelegenheden is aan uw Kamer uitleg gegeven over de totstandkoming en
het gebruik van individuele ambtsberichten.3
Bij het onderzoek naar mogelijke 1F-gedragingen van een persoon kan de IND aan het
Ministerie van Buitenlandse Zaken verzoeken een individueel ambtsbericht uit te brengen.
Een individueel ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt aangemerkt
als een deskundigenbericht. De IND mag bij de besluitvorming van de juistheid van
de informatie uit het individueel ambtsbericht uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten
bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid daarvan.
Daarnaast zitten voldoende waarborgen in het opstellen en controleren van de individuele
ambtsberichten van Buitenlandse Zaken, waardoor de IND erop mag vertrouwen dat deze
zorgvuldig tot stand komen. Een toelichting op het proces:
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan een vertrouwenspersoon inzetten om het onderzoek
ten behoeve van een individueel ambtsbericht uit te voeren. Aan de werving van vertrouwenspersonen
gaat een zorgvuldige procedure vooraf, waarbij professionaliteit, betrouwbaarheid
en onafhankelijkheid van de vertrouwenspersoon belangrijke factoren zijn.
Het onderzoek is gericht op het verkrijgen van betrouwbare informatie. Daarbij wordt
van een vertrouwenspersoon gevraagd meerdere (van elkaar onafhankelijke) bronnen te
raadplegen, naast de bronnen die door BZ worden geraadpleegd. In (de methode van)
onderzoek wordt rekening gehouden met de lokale context, waarbij de Nederlandse ambassade
in het land van onderzoek is betrokken.
Gedetailleerde informatie over de totstandkoming van individuele ambtsberichten, inclusief
de procedure voor de selectie en handelwijze van vertrouwenspersonen, is meest recent
gepubliceerd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken in oktober 2022.4
De IND heeft de verplichting te onderzoeken of een individueel ambtsbericht zorgvuldig
tot stand is gekomen en inhoudelijk inzichtelijk is (de zgn. «REK-check»). Dit wordt
gedaan door IND-medewerkers die niet betrokken zijn bij het betreffende artikel 1F-onderzoek.
De IND medewerkers die zich bezighouden met het 1F-onderzoek, hebben geen inzicht
in de stukken die ten grondslag liggen aan het IAB. Hierdoor beschikt de vreemdeling
over dezelfde informatie als degenen van de IND die in de zaak beslissen.
Zaken waarin mogelijk artikel 1F Vlv wordt tegengeworpen worden altijd door meerdere
medewerkers van de IND gezien en besproken, waarbij ook wordt onderzocht of de door
de vreemdeling aangedragen informatie een andere lezing verdraagt. Daarnaast zijn
er gedurende de procedure meerdere momenten waarin de betrokkene de gelegenheid krijgt
om zijn zienswijze te geven en conclusies te weerleggen.
Indien een artikel 1F-onderzoek in een betreffende Rwandese zaak leidt tot het intrekken
van het Nederlanderschap (en hierbij wordt opgemerkt dat dit in een aantal gevallen
ook heeft geleid tot niet-tegenwerping van artikel 1F Vlv) volgt er een uitgebreide
procedure waarbij betrokkene meerdere rechtsmiddelen tot zijn beschikking heeft. De
betrokkene kan een zienswijze uitbrengen en bezwaar aantekenen. De betrokkene zal
in de regel ook ten minste tweemaal worden gehoord. Na een uiteindelijke beslissing
heeft de betrokkene de mogelijkheid naar de rechter te gaan door het indienen van
beroep en hoger beroep. Hierbij kan betrokkene zich laten bijstaan door een advocaat.
Doorgaans kan aanspraak worden gemaakt op rechtsbijstand.
Rechtbanken en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)
kunnen desgevraagd zelf de achterliggende stukken, waaronder de stukken onderliggend
aan een IAB, volledig en ongelakt inzien na toestemming van de IND en de betrokkene;
de IND heeft in de tot op heden voorgelegde zaken toestemming verleend. Rechtbanken
en de Afdeling maken in de zaken van deze mogelijkheid gebruik en maken na het grondig
bestuderen van de stukken die ten grondslag liggen aan het IAB een eigen afweging
en betrekken deze in de uiteindelijke uitspraak – mits daarvoor toestemming is gegeven
door de betrokken persoon. Dit betekent dat de rechtbank een objectief oordeel kan
vellen over de vraag of het ambtsbericht ten grondslag kan worden gelegd aan de 1F-tegenwerping.
Terugkeer naar Rwanda
Het kan voorkomen dat vreemdelingen afkomstig uit Rwanda op wie de IND artikel 1F
Vlv van toepassing heeft verklaard, te maken krijgen met gedwongen uitzetting naar
hun land van herkomst, mits er geen 3 EVRM-beletsel is vastgesteld. Daarnaast geldt dat voor wat betreft gedwongen vertrek naar
Rwanda dat als een in Nederland verblijvende vreemdeling aanvoert dat hij of zij gevaar
loopt, de IND het risico op een schending van artikel 3 EVRM in een asielaanvraag
zal beoordelen en daarbij de dan bekende informatie uit diverse (internationale) bronnen
over Rwanda betrekt. Daarbij wordt ook het Thematisch Ambtsbericht van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken van juni 20235 betrokken, dat ingaat op de mensenrechten en rechtsstaat in Rwanda, met name voor
zover deze van belang is voor de behandeling en eventuele terugkeer van personen die
(mogelijk) betrokken zijn geweest bij de genocide in Rwanda in 1994.
Zorgvuldigheid bij uitleveringsprocedures
De uitleveringsprocedure
De uitleveringsprocedure is in Nederland een zorgvuldige procedure die is neergelegd
in de Uitleveringswet en in het geval van internationale misdrijven in de Wet overlevering
inzake oorlogsmisdrijven. Meerdere rechters kunnen zich in deze procedure buigen over
de vraag of uitlevering kan plaatsvinden. Bij de beoordeling van een verzoek tot uitlevering
wordt bezien of er weigeringsgronden van toepassing zijn die zijn opgenomen in de
wet en/of het toepasselijke verdrag. De Nederlandse rechter beoordeelt niet het bewijsmateriaal
dat de verzoekende staat heeft verzameld tegen de persoon wiens uitlevering wordt
verzocht. Die toets is aan de strafrechter in de verzoekende staat, indien tot uitlevering
wordt overgegaan.
Uitlevering aan Rwanda
Sinds 2016 zijn door Nederland drie personen aan Rwanda uitgeleverd die daar worden
verdacht van betrokkenheid bij de genocide. Daarbij is voormelde procedure gevolgd,
waarbij onder meer aandacht is besteed aan de vraag of viel te vrezen voor een flagrante
schending van de fundamentele rechten waar aanspraak op kan worden gemaakt onder het
EVRM. Zowel de uitleveringsrechter als de civiele rechter zagen in die specifieke
gevallen geen reden om de uitlevering ontoelaatbaar te verklaren of te verbieden.
Aan de uitleveringen is wel de voorwaarde verbonden van monitoring van het strafproces
dat in Rwanda plaatsvindt. In opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid
worden daarom door de Kenyan Section van de International Commission of Jurists (ICJ),
de strafprocessen in Rwanda bijgewoond. Als onderdeel van deze monitoring wordt door
ICJ bovendien gesproken met de uitgeleverde personen, de advocaten die hen bijstaan
in de strafprocedure en andere relevante personen. ICJ maakt van de waarnemingen monitoringsrapporten
die worden gepubliceerd op de website van de Rijksoverheid.6
De monitoringsrapporten bieden Nederland de gelegenheid om toe te zien op de naleving
van de door Rwanda gegarandeerde mensenrechten en desgewenst het gesprek aan te gaan
met de Rwandese autoriteiten. Dit is tot dusver effectief gebleken. Er is hierbij
niet gebleken van flagrante schendingen van de fundamentele rechten van de uitgeleverde
personen. Zo wordt er door de Rwandese rechter aan de uitgeleverde personen de gelegenheid
geboden op hoor en wederhoor, zijn zij geplaatst in een detentiefaciliteit die voldoet
aan internationale standaarden en is er toegang tot medische zorg indien noodzakelijk.
Twee van de uitgeleverde personen zijn reeds in eerste aanleg veroordeeld, op grond
van gemotiveerde vonnissen. Recentelijk werd een door Denemarken uitgeleverde verdachte
in Rwanda nog vrijgesproken.
Tot slot
Het kabinet stelt zich sinds jaar en dag op het standpunt dat Nederland geen vrijhaven
mag zijn voor plegers van internationale misdrijven, zoals genocide. Zoals jaarlijks
uiteen wordt gezet in de Rapportagebrief Internationale Misdrijven7 mogen plegers van deze misdrijven hier geen verblijf vinden en gepleegde misdrijven
dienen strafrechtelijk te worden aangepakt, zo veel mogelijk in het land waar de misdrijven
zijn gepleegd.
De uitvoering van dit beleid geschiedt echter altijd met inachtneming van fundamentele mensenrechten. Zowel bij de vreemdelingrechtelijke
aanpak als de strafrechtelijke aanpak zijn diverse toetsen ingebouwd om die rechten
te borgen. De Nederlandse rechter speelt daarbij een belangrijke rol. Elk geval wordt
individueel op zorgvuldige wijze beoordeeld. Uitzetting of uitlevering vindt in alle gevallen slechts plaats als dit geen onacceptabele risico’s met zich brengt.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
D.M. van Weel
De Minister van Asiel en Migratie, M.H.M. Faber-van de Klashorst
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
M.H.M. Faber-van de Klashorst, minister van Asiel en Migratie