Brief regering : Beleidsreactie tussentijdse evaluatie en verdiepend onderzoek Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (wet Vbvv)
24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting
Nr. 768
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 september 2024
Inleiding
Op 1 januari 2021 is de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (hierna: wet Vbvv) in
werking getreden. Volgens de evaluatiebepaling wordt de wet na vijf jaar geëvalueerd.
Omdat met de wet belangrijke wijzigingen zijn doorgevoerd in het proces rond beslaglegging
en bij de berekening en toepassing van de beslagvrije voet, is ervoor gekozen om al
eerder een tussentijdse evaluatie uit te laten voeren.1 De tussentijdse evaluatie moet inzicht bieden in de werking van de wet in de praktijk
om eventuele knelpunten in kaart te brengen en zo nodig bij te sturen.
Omdat de tussentijdse evaluatie vooral kijkt naar de algemene werking van de wet is
ook een verdiepend onderzoek uitgevoerd naar hoe de wet in de praktijk uitpakt voor
verschillende groepen die te maken krijgen met de beslagvrije voet. De nieuwe berekeningswijze
van de beslagvrije voet maakt onderscheid naar leef- en gezinssituaties. In het verdiepend
onderzoek wordt gekeken of de wijzigingen overeenkomen zoals met het wetsvoorstel
was beoogd. Daarnaast worden de verschillende uitkomsten van de beslagvrije voet naar
leef- en gezinssituaties vergeleken met de minimumvoorbeeldbegrotingen, zoals berekend
door de Commissie sociaal minimum, om te bezien of in de praktijk voldoende rekening
wordt gehouden met leef- en gezinsspecifieke uitgaven.2 In deze beleidsreactie zal tevens worden stilgestaan bij recente bevindingen van
de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving en KPMG over de werking van de beslagvrije
voet.3,
4
Aanleiding van de wet Vbvv was dat de beslagvrije voet voorheen in veel gevallen te
laag werd vastgesteld. Vaak kwam dat doordat belangrijke informatie ontbrak die door
beslagenen zelf had moeten worden aangeleverd. Als beslagenen informatie aanleverden
was dit doorgaans te weinig of onjuist waardoor de beslagvrije voet niet correct kon
worden bepaald.
Ook werden de procedures gezien als complex en ontstonden er problemen bij samenloop
van beslagen, bijvoorbeeld doordat er geregeld beslag werd gelegd op meerdere inkomstenbronnen
tegelijk, er gebrek was aan overzicht over beslagen en doordat de beslagene te maken
kon krijgen met verschillende beslagvrije voeten berekend door verschillende beslagleggende
partijen.
Hoewel een definitieve conclusie nog niet mogelijk is, is het beeld na de tussentijdse
evaluatie dat voor meer mensen die te maken krijgen met beslag, de beslagvrije voet
sinds 2021 correct wordt vastgesteld. Voor een sluitend antwoord zijn meer gegevens
nodig op casusniveau waarover later in deze brief meer informatie. Door afspraken
over de beslagvolgorde, sinds de invoering van de wet Vbvv, wordt er zoveel mogelijk
op één inkomstenbron beslag gelegd waardoor de beslagvrije voet beter wordt geborgd.
In geval van samenloop van meerdere beslagen is de coördinatie tussen beslagleggende
partijen sterk verbeterd door de introductie van de beslagvolgorde en de rol van coördinerend
deurwaarder maar kent de uitvoeringspraktijk nog beperkingen.
Met tevredenheid stel ik vast dat het systeem in de meeste gevallen beter functioneert.
Aanvullend aan de hoofdconclusie biedt het rapport nuttige aanknopingspunten voor
verbetering en ondersteuning bij de berekening en uitvoering van de beslagvrije voet
en ondersteuning van de publieke en private ketenpartners. Verder beveelt het rapport
vervolgonderzoek aan richting de definitieve wetsevaluatie in 2026. Hoewel de nieuwe
wet in algemene zin tot verbeteringen heeft geleid, vraagt het verdiepend onderzoek
aandacht voor de doorwerking van de beslagvrije voet onder specifieke omstandigheden.
Hierop zal in deze brief nader worden ingegaan.
De belangrijkste bevindingen en aanbevelingen van de onderzoeken zullen in deze brief
worden besproken aan de hand van vier thema’s:
i. Balans tussen eenvoud en eenduidigheid tegenover begrijpelijkheid en controleerbaarheid;
ii. Balans tussen uniforme werkwijze tegenover rekening houden met specifieke omstandigheden;
iii. Balans tussen de belangen van de schuldeiser en de schuldenaar;
iv. Coördinatie en ketensamenwerking.
Balans tussen eenvoud en eenduidigheid tegenover begrijpelijkheid en controleerbaarheid
In vergelijking met de oude systematiek, onder de wet- en regelgeving van voor 1 januari
2021, wordt de beslagvrije voet zo veel mogelijk geautomatiseerd berekend. Hierdoor
hangt er minder af van de gegevens die mensen zelf moeten aanleveren, waardoor het
berekeningsproces eenvoudiger is voor mensen die met beslag te maken krijgen. Ook
voor de uitvoering zijn de werkprocessen op een aantal punten eenvoudiger geworden.
De keerzijde van de systematiek van de nieuwe wet is dat de complexiteit van de berekening
is toegenomen waardoor de rekenregels moeilijker zijn uit te leggen en de berekening
en de uitkomsten minder makkelijk kunnen worden gecontroleerd. Eerder is dit ook al
vastgesteld in het onderzoek van KPMG over de ervaren complexiteit van de rekenregels.
Dit is met name het geval bij de groep met een inkomen boven bijstandsniveau en onder
de toeslagengrens waar bij de berekening van de beslagvrije voet wordt rekening gehouden
met een compensatiekop voor inkomsten uit toeslagen. De onderzoekers zien de complexiteit
van de rekenregels achter de berekening van de beslagvrije voet op zichzelf niet als
problematisch.
Ook zien zij geen directe mogelijkheden om de complexiteit te verminderen zonder dat
dit ten koste gaat van de uitlegbaarheid voor mensen met beslag en de uitvoering.
Op basis van de resultaten van de tussentijdse evaluatie kom ik voorlopig tot de conclusie
dat de voordelen van het nieuwe systeem opwegen tegen de nadelen, omdat de beslagvrije
voet minder vaak te laag wordt vastgesteld. Het definitieve oordeel zal volgen uit
de uiteindelijke wetsevaluatie in 2026. Wel vind ik van belang dat bij de berekening
van de beslagvrije voet, vooruitlopend op de definitieve evaluatie, voldoende uitleg
en ondersteuning wordt geboden zodat mensen kunnen begrijpen hoe hun beslagvrije voet
is berekend en kunnen controleren of de beslagvrije voet correct is. Ik neem daarom
de aanbevelingen van de onderzoekers ter harte om de informatievoorziening uit te
breiden.
Met name in de informatievoorziening aan de beslagene zie ik ruimte voor verbetering.
De tussentijdse evaluatie signaleert de noodzaak van verduidelijking maar komt niet
tot concrete aanbevelingen. Daarom zal er een, zoveel mogelijk representatief, gebruikersonderzoek
plaatsvinden om scherp te krijgen hoe de eenvoud en duidelijkheid van de modelmededeling,
begeleidende brief en toelichting op de website waar mensen de beslagvrije voet ter
controle kunnen laten narekenen, worden verbeterd. In dit onderzoek zal ook worden
gekeken naar andere knelpunten die mensen kunnen ervaren rondom het vaststellen en
toepassen van de beslagvrije voet, zoals bij het aanvragen van een herberekening.
Verder zal de suggestie worden verkend of betere ondersteuning mogelijk is door de
samenwerking met en de informatievoorziening aan hulpverleners en andere professionals
te versterken.
Balans tussen uniforme werkwijze tegenover rekening houden met specifieke omstandigheden
De vereenvoudiging van de beslagvrije voet leidt tot een zekere grofmazigheid in de
berekening van de beslagvrije voet. Zo zijn de rekenregels ingericht op basis van
vastgestelde normwaarden waarop op verzoek van mensen met beslag correcties kunnen
worden toegepast, bijvoorbeeld bij hoge woonkosten of als er geen recht op huurtoeslag
is. In de meeste gevallen werkt dit goed uit doordat de beslagvrije voet automatisch
kan worden berekend zonder aanvullende informatie. Wanneer omstandigheden afwijken
van de normwaarden is er een aangepaste berekening nodig. Bij de aangepaste berekening
vraagt de beslagleggende partij aanvullende informatie op aan de beslagene. Het komt
voor dat de informatie die nodig is voor correcties niet altijd door de beslagene
aangeleverd wordt waardoor de beslagvrije voet niet goed kan worden vastgesteld. Door
de nieuwe werkwijze is de impact echter minder groot dan in de voorgaande situatie,
omdat er bij het ontbreken van persoonsspecifieke informatie met aannames wordt gewerkt.
In de uiteindelijke wetsevaluatie in 2026 zal, waar mogelijk, casusonderzoek worden
gedaan om vast te stellen hoe vaak dit in de praktijk nodig is.
Structurele inkomensveranderingen
Bij langer lopende beslagen schrijft de wet Vbvv voor dat er iedere 12 maanden een
herberekening moet plaatsvinden om met inkomensveranderingen rekening te houden.5 Inkomensveranderingen kunnen zich uiteraard gedurende het hele jaar voordoen waardoor
vanaf dat moment tot aan het moment van de herberekening de beslagvrije voet niet
aansluit bij het actuele inkomen.
Naar aanleiding van de motie Kat en Van Kent6 heeft mijn voorganger uw Kamer in februari 2023 geïnformeerd over de afspraken in
de keten voor derdenbeslag7 en met maatschappelijke stakeholders8 om bij structurele inkomensveranderingen, zoals bij de indexatie van het minimumloon
en gekoppelde uitkeringen, een vervroegde herberekening mogelijk te maken en die mogelijkheid
actief onder de aandacht te brengen bij betrokkenen.9 De afspraak in de keten houdt in dat zij zich gezamenlijk inspannen voor adequate
informatievoorziening en het bieden van ondersteuning dicht bij mensen te brengen
die te maken krijgen met beslag. Met deze brief kom ik tegemoet aan het verzoek van
de gewijzigde motie Kat c.s.10 Rekening houdend met de uitvoerbaarheid zien de onderzoekers op dit moment geen mogelijkheden
voor een meer automatische aanpassing van de beslagvrije voet bij inkomensveranderingen.
Het advies om samen met ketenpartners en stakeholders voort te bouwen op de gemaakte
afspraken neem ik graag ter harte. Daarbij wordt voortgebouwd op bovengenoemde afspraken
van 2023.
Fluctuerende inkomens
Bij de berekening van de beslagvrije voet kan op dit moment onvoldoende rekening worden
gehouden met fluctuerende inkomensveranderingen. De beslagvrije voet kan uitsluitend
worden berekend op basis van eerder maandelijks inkomen waarbij beperkt kan worden
ingespeeld op fluctuaties. Voor mensen waarvan het inkomen fluctueert, bijvoorbeeld
omdat ze tijdelijk uit een uitkering naar werk stromen of op basis van flexibele contracten
werken, wordt gekeken naar het gemiddeld inkomen over een bepaalde periode voorafgaand
aan het beslag. Dit kan ertoe leiden dat de gehanteerde beslagvrije voet niet goed
past bij het inkomen dat zij ten tijde van het beslag hebben. Op dit moment wordt
er samen met ketenpartijen in beeld gebracht of en welke structurele maatregelen mogelijk
zijn om beter op fluctuerende inkomens in te spelen.
Achteruitgang AOW-gerechtigden
Aanvullend op de tussentijdse evaluatie van de wet is een verdiepend onderzoek uitgevoerd
om beter zicht te krijgen op de uitkomsten van nieuwe berekening van de beslagvrije
voet voor specifieke leef- en gezinssituaties. Aanleiding hiervoor waren signalen
van ketenpartners, waaronder de SVB, vanaf 2021 dat voor AOW-gerechtigden de negatieve
gevolgen van de beslagvrije voet groter zijn dan in het wetsvoorstel werd voorzien.
In reactie op deze signalen heeft het vorige kabinet onderzoek aangekondigd naar onvoorziene
gevolgen voor AOW-gerechtigden.11 Later is ook aangekondigd dat er over dit onderwerp wetgeving in voorbereiding is.12
Mensen die te maken krijgen met beslag moeten gedurende een periode rondkomen van
weinig geld en dit is in vrijwel alle gevallen een zware periode. Het blijft van belang
om continu af te wegen of met de beslagvrije voet de juiste balans is gevonden tussen
het afbetalen van schulden en kunnen rondkomen. Hierbij moet oog zijn voor specifieke
omstandigheden en verschillen in bijvoorbeeld leeftijd en gezin- en huishoudsamenstelling.
Daarbij hecht ik veel waarde aan zorgvuldigheid. De systematiek van de beslagvrije
voet zou uitsluitend gewijzigd moeten worden als daar voldoende aanleiding voor is.
Zodoende zorgen we ervoor dat iedereen die met beslag te maken krijgt op een gelijkwaardige
wijze wordt behandeld.
In het wetsvoorstel Vbvv werd voorzien dat alleenstaande AOW-gerechtigden er ten opzichte van de oude systematiek, onder gelijkblijvende omstandigheden,
5% en gehuwde AOW-gerechtigden 6% op achteruit zouden gaan, omdat er in de berekening
van de beslagvrije voet niet langer onderscheid wordt gemaakt naar leeftijd.13 Bij de beslagvrije voet staan de noodzakelijke kosten van levensonderhoud centraal
en destijds is geoordeeld dat hierin geen onderscheid dient te worden gemaakt tussen
AOW-gerechtigden en mensen onder de AOW-gerechtigde leeftijd. Daarnaast is hiervoor
gekozen om de berekening van de beslagvrije voet zo eenvoudig mogelijk te houden.
In het verdiepend onderzoek wordt geconcludeerd dat AOW-gerechtigden er inderdaad
in algemene zin op achteruit zijn gegaan ten opzichte van de oude systematiek, maar
niet sterker dan door de wetgever was voorzien. De wet pakt daarmee voor alleenstaande
AOW-gerechtigden uit zoals was voorzien. Voor gehuwde AOW-gerechtigden is de achteruitgang
zelfs minder sterk dan verwacht. Het verdiepend onderzoek geeft geen aanleiding voor
een specifieke verhoging van de beslagvrije voet alleen voor AOW-gerechtigden aangezien
de uitkomsten van de beslagvrije voet niet negatiever – en voor gehuwden zelfs gunstiger
– uitpakken dan was beoogd met het wetsvoorstel.
Desalniettemin heb ik het onderzoek aangegrepen om breder naar de gevolgen van de
wet te kijken voor AOW-gerechtigden, in vergelijking met andere groepen die te maken
krijgen met beslag. Daarom is in het verdiepend onderzoek de verhouding tussen beslagvrije
voet en uitgaven voor AOW-gerechtigden vergeleken met andere leef- en gezinssituaties.
Bij de vergelijking is gebruik gemaakt van minimumvoorbeeldbegrotingen van de Commissie
sociaal minimum als indicatie van minimale uitgaven voor verschillende leef- en gezinssituaties.
In het verdiepend onderzoek is geconcludeerd dat AOW-gerechtigden die te maken krijgen
met beslag er niet slechter uitkomen dan andere voorbeeldhuishoudens. Daarvoor is
gekeken naar het beschikbaar inkomen op basis van de beslagvrije voet en toeslagen.
Daarmee is op dit moment onvoldoende onderbouwing om de wet uitsluitend voor AOW-gerechtigden
aan te passen. Hiermee reageer ik op de motie Van Baarle/Ceder over de beslagvrije
voet voor AOW-gerechtigden.14
Heroverweging regeling voor terugvordering SVB en UWV
Gerelateerd aan dit onderwerp heeft de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) op
26 januari jl. een uitspraak gedaan over het gebruik van de volledige aflossingscapaciteit
door SVB bij mensen vanaf de AOW-gerechtigde leeftijd.15 De Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde
betalingen (hierna: de Regeling) regelt de wijze waarop UWV en de SVB geldschulden
invorderen die uitkeringsgerechtigden niet binnen de standaardtermijn van zes weken
kunnen terugbetalen.
UWV en de SVB dienen bij invorderingen uit te gaan van de beslagvrije voet om de hoogte
van de aflossingscapaciteit te berekenen, ook al is er feitelijk geen sprake van beslaglegging.
Met de invoering van de wet Vbvv passen de SVB en UWV dan ook bij invordering de nieuwe
berekeningswijze van de beslagvrije voet toe bij uitkeringsgerechtigden.
De CRvB concludeert dat de wetgever de voorliggende Regeling niet kenbaar en deugdelijk
heeft heroverwogen toen de wet Vbvv in 2021 in werking trad. Gelet op de mogelijke
nadelige gevolgen van de nieuwe beslagvrije voet voor mensen boven de AOW-gerechtigde
leeftijd had dit wel moeten gebeuren. Totdat heroverweging heeft plaatsgevonden, mogen
de SVB en UWV niet meer de volledige aflossingscapaciteit innen. De CRvB sloot daarbij
niet uit dat de heroverweging tot de conclusie zou kunnen leiden dat het uitgangspunt
«volledige aflossingscapaciteit» geen wijziging behoeft.
Ik begrijp dat er naar aanleiding van de conclusie van de CRvB wellicht verwachtingen
zijn gewekt bij betrokkenen. Echter, zoals hierboven is geconcludeerd, is er op basis
van het verdiepend onderzoek geen aanleiding om voor AOW-gerechtigden af te wijken
van de berekening van beslagvrije voet. Uitkomst van de heroverweging, waar de CRvB
om heeft gevraagd, is dan ook dat de Regeling niet wordt aangepast op het onderdeel
dat bepaalt hoe de beslagvrije voet voor AOW-gerechtigden door SVB en UWV moet worden
toegepast. Daarmee blijft de Regeling aansluiten bij de wet. Bijkomende reden om op
de wet aan te sluiten, is dat de Regeling alleen geldt voor SVB en UWV. Als SVB en
UWV op basis van de Regeling niet de volledige aflossingsruimte mogen benutten, kunnen
andere beslagleggende partijen op basis van de wet Vbvv alsnog de resterende aflossingscapaciteit
benutten waardoor AOW-gerechtigden nog steeds niet meer dan de beslagvrije voet overhouden.
Na deze publicatie van de heroverweging in deze beleidsreactie, gaan de SVB en UWV
bij hun invorderingsbeleid in nieuwe situaties weer uit van de volledige aflossingscapaciteit
zoals de Regeling voorschrijft. Situaties waarin sinds de uitspraak van de CRvB een
lagere aflossingscapaciteit was vastgesteld voor zolang de heroverweging nog niet
had plaatsgevonden, blijven in ieder geval ongewijzigd tot het moment van de jaarlijkse
herberekening. De SVB en UWV gaan in voorkomende gevallen in gesprek met de burger,
waarbij rekening wordt gehouden met persoonlijke omstandigheden. Op het moment van
de jaarlijkse herberekening is de nieuwe Regeling van kracht. Deze Regeling biedt
meer mogelijkheden om een schuld te spreiden over een lange periode.
Achteruitgang bij meerdere factoren die de hoogte van de beslagvrije voet beïnvloeden
In het verdiepend onderzoek zijn desondanks knelpunten geconstateerd bij een deel
van de AOW’ers die te maken krijgen met de beslagvrije voet voor het aflossen van
een schuld onder de wet Vbvv ten opzichte van de oude systematiek. In de memorie van
toelichting bij de wet Vbvv zijn de gevolgen van de wet alleen los per factor bekeken.
Voorzien was dat naast AOW-gerechtigden ook mensen met woonkosten tussen de 100 en
110% van de huurtoeslaggrens en mensen met een hoge zorgpremie te maken zouden krijgen
met een (beperkte) achteruitgang. In het geval dat deze factoren zich gelijktijdig
voordoen kan de beslagvrije voet op individueel niveau lager uitvallen. Ook voor mensen
onder de AOW-gerechtigde leeftijd pakt een combinatie van woonkosten tussen de 100
en 110% van de huurtoeslaggrens en hoge zorgpremie negatiever uit dan onder de oude
systematiek. Deze uitkomst was voorzien in het wetsvoorstel en is inherent aan de
vereenvoudiging. Beslagleggende partijen zouden anders immers steeds specifiek rekening
moeten houden met de combinatie van leeftijd, hoogte van de huur en aanvullende zorgverzekering
en dit bemoeilijkt een geautomatiseerde vaststelling van de bvv. In de afweging tussen
tegemoetkoming aan deze specifieke gevallen en uitvoerbaarheid wordt hierin op dit
moment geen andere keuze gemaakt.
Beslag bij huishoudens met kinderen
Voor huishoudens met kinderen komt er een gemengd beeld uit het verdiepend onderzoek.
Dit heeft met name te maken met de wijze waarop er (al dan niet) rekening wordt gehouden
met compensatie van het kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag.
Voor gezinnen met een huishoudinkomen tot ongeveer 20% boven het modaal inkomen (ongeveer
€ 52.000) is de beslagvrije voet gelijk of hoger dan de beslagvrije voet vóór 2021.
Afgezet tegen de voorbeeldberekeningen van de Commissie sociaal minimum beschikken
deze huishoudens maandelijks over een hoger budget dan de strikte noodzakelijke uitgaven
volgens het Nibud.
Het beeld dat in het verdiepend onderzoek wordt geschetst voor andere gezinssamenstellingen
wijkt hiervan af. Naarmate het huishoudinkomen verder boven de € 52.00016 uitkomt, neemt het gat tussen beschikbaar inkomen bij beslag en uitgaven toe. Dit
geldt met name voor eenoudergezinnen, gezinnen met meer dan twee kinderen en/of kinderen
boven de 12 jaar, en huishoudens waarbij gebruik wordt gemaakt van de kinderopvang.
Een belangrijke kanttekening bij dit beeld is wel dat in de berekeningen van het verdiepend
onderzoek van de beslagvrije voet uit is gegaan van de hoogte van toeslagen en andere
tegemoetkomingen in 2023, terwijl er voor 2024 verschillende koopkrachtmaatregelen
zijn getroffen die ook voor gezinnen van invloed zijn op de hoogte van het inkomen.
Het gaat hierbij onder meer over een aanzienlijke verhoging van het kindgebonden budget17, de huurtoeslag en de arbeidskorting vanaf 2024.
Hieronder wordt nader ingegaan op de situatie van gezinnen die te maken krijgen met
beslag en de wijze waarop er in de beslagvrije voet (al dan niet) rekening wordt gehouden
met kindgebonden budget en kosten kinderopvang.
• Afbouw kindgebonden budget
Via de compensatiekop wordt in de berekening van de beslagvrije voet rekening gehouden
met het kindgebonden budget, huur- en zorgtoeslag. Het verdiepend onderzoek en nadere
analyse laat zien dat de compensatiekop voor een groot deel borgt dat mensen die geen
of minder toeslagen en kindgebonden budget ontvangen, na toepassing van de beslagvrije
voet, toch voldoende beschikbaar inkomen overhouden. De compensatiekop gaat echter
standaard uit van een gezin met twee kinderen tot 12 jaar en de compensatie is gemaximeerd
tot een inkomen van ongeveer € 52.000. Hierdoor lopen huishoudens met een inkomen
boven € 52.000 die te maken krijgen met beslag een deel van het kindgebonden budget
mis. Op maandbasis zijn zij hierdoor slechter uit dan lage inkomens. Het verschil
met lage inkomens neemt toe naarmate het inkomen hoger is, met name als zij meer dan
twee kinderen hebben of wanneer de kinderen ouder zijn dan 12 jaar.
Ook de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving komt tot een vergelijkbare bevinding,
al wordt in dat rapport gemist dat het verschil zich voordoet bij inkomens vanaf € 52.000.18 Afhankelijk van invulling van de voorgenomen verhoging kindgebonden budget, kan dit
verschil in de toekomst verder oplopen.
Zoals onderstaande tabel laat zien, kan bovenstaande bevinding ertoe leiden dat het
maandelijks beschikbaar inkomen voor een gezin met een inkomen van drie keer modaal,
€ 585 lager is ten opzichte van een gezin met een inkomen op minimumloonniveau.
Het verschil in beschikbaar inkomen tussen hoge en lage inkomens die te maken krijgen
met beslag is de afgelopen jaren toegenomen, omdat het kindgebonden budget aanzienlijk
is gestegen. Dit bedrag zou eventueel nog kunnen oplopen als er gebruik wordt gemaakt
van kinderopvang. Zie hierover de volgende paragraaf.
Het is waarschijnlijk dat deze situatie voor zeer hoge inkomens in de praktijk weinig
voorkomt. Naarmate het inkomen toeneemt, hebben mensen minder te maken met beslag.
De inschatting is dat een zeer klein deel van mensen met beslag 3,5 keer modaal verdient.19
Hiervan heeft een nog kleiner deel drie of meer kinderen. Hoewel deze situatie niet
vaak voorkomt, heeft mogelijk 5% van alle gezinnen die te maken krijgen met beslag
nadeel van de wijze waarop rekening wordt gehouden met de afbouw van het kindgebonden
budget. Naar aanleiding van deze bevinding zal de omvang van deze groep nader in beeld
worden gebracht en wordt overwogen om beleidsopties uit te werken om dit effect te
dempen. Hierbij zal rekening moeten worden gehouden met de gevolgen voor de uitvoering.
Tabel 1: Beschikbaar inkomen per maand naar gezinssamenstelling en inkomen op basis
van beslagvrije voet en kindgebonden budget 2024
alleenstaande ouder 1 kind <12
alleenstaande ouder 2 kinderen <12, 12–16
alleenstaande ouder 3 kinderen 1x <12, 2x 12–16
2 ouders 1 kind <12
2 ouders 2 kinderen <12, 12–16
2 ouders 3 kinderen 1x <12, 2x 12–16
Bijstand (alleenstaande € 15.406 partners 22.009)
KGB
5.916
9.046
12.176
2.436
5.566
8.696
compensatie
0
0
0
0
0
0
basis BVV
14.636
14.636
14.636
20.908
20.908
20.908
20.552
23.682
26.812
23.344
26.474
29.604
WML (24.833)
KGB
5.916
9.046
12.176
2.436
5.566
8.696
compensatie
0
0
0
0
0
0
basis BVV
14.636
14.636
14.636
20.908
20.908
20.908
20.552
23.682
26.812
23.344
26.474
29.604
Inkomen op max bvv (52.000)
KGB
4.272
7.402
10.532
1.402
4.532
7.662
compensatie
1.644
1.644
1.644
1.034
1.034
1.034
basis BVV
14.636
14.636
14.636
20.908
20.908
20.908
20.552
23.682
26.812
23.344
26.474
29.604
Inkomen van 104.000
KGB
762
3.892
7.022
0
1.022
4.152
compensatie
1.644
1.644
1.644
1.034
1.034
1.034
basis BVV
14.636
14.636
14.636
20.908
20.908
20.908
17.042
20.172
23.302
21.942
22.964
26.094
3,5x modaal (156.000)
KGB
0
382
3.512
0
0
642
compensatie
1.644
1.644
1.644
1.034
1.034
1.034
basis BVV
14.636
14.636
14.636
20.908
20.908
20.908
16.279
16.662
19.792
21.942
21.942
22.584
Toelichting 1: Lees de tabel van boven naar beneden voor verschillen in beschikbaar
inkomen naarmate inkomen toeneemt voor vergelijkbare huishoudsamenstellingen. In bovenstaande
tabel zijn de bedragen kindgebonden budget van 2024 gebruikt.
Toelichting 2: Bovenstaande berekeningen van beschikbaar inkomen gaan uit van fictieve
situaties omdat (de compensatie van) huur- en zorgtoeslag niet zijn meegenomen.
• Kosten kinderopvang
Bij de invoering van de wet Vbvv is de kinderopvangtoeslag, als enige toeslag, niet
meegenomen als onderdeel van de compensatiekop in de rekenregels van de beslagvrije
voet. De belangrijkste reden om de kosten van kinderopvang niet mee te nemen was destijds
dat dit ook geen onderdeel was in het systeem van vóór 2021. Inhoudelijk kwam daarbij
dat de kinderopvangtoeslag een arbeidsmarkt stimulerende en geen inkomensondersteunende
maatregel is. Aanvullend speelde mee dat het mee laten wegen van de kosten van kinderopvang
tot meer complexiteit zou leiden. De gegevens voor de berekening van de hoogte van
de kinderopvangtoeslag konden namelijk niet centraal opgevraagd worden, terwijl de
wet een vereenvoudiging beoogde en het niet duidelijk was op welke termijn de kinderopvangtoeslag
zou worden vervangen door een andere financieringswijze.
Het verdiepend onderzoek laat echter zien dat na toepassing van de beslagvrije voet
met name voor de midden- en hoge inkomens de kosten voor kinderopvang kunnen leiden
tot grote tekorten tussen het beschikbaar inkomen en de uitgaven. Het potentiële gevolg
hiervan is dat ouders stoppen met hun werk, omdat zij de daarvoor benodigde kinderopvang
niet meer kunnen betalen. Deze uitkomsten zijn aanleiding om de keuze om geen rekening
te houden met kosten van kinderopvang bij de berekening van de beslagvrije voet te
heroverwegen. Naar aanleiding van het verdiepend onderzoek worden beleidsopties uitgewerkt
met voor- en nadelen van manieren om hier alsnog rekening mee te kunnen houden.
Tabel 2: Netto kosten kinderopvang per maand
Bijstand
WML
52.000
104.000
156.000
1 kind 2 dagen BSO (totaal 10,5 uur per week)
198
198
769
2.317
3.309
1 kind 2 dagen KDV en 1 kind 2 dagen BSO (totaal 32,5 uur per week)
667
667
2.090
6.071
8.799
2 kinderen 4 dagen KDV en 1 kind 4 dagen BSO (totaal 109 uur per week)
2.273
2.273
5.471
14.957
22.217
Aanname: De berekening gaat uit van een instellingstarief gelijk aan de maximum uurprijs
(€ 10,25 voor KDV en € 9,12 voor BSO). Als het instellingstarief hoger is dan de maximum
uurprijs, betalen ouders het verschil volledig zelf, waardoor de netto kosten hoger
zijn.
Balans tussen de belangen van de beslagene en de schuldeiser
Bij de totstandkoming van de wet Vbvv is een afweging gemaakt tussen de belangen van
mensen die te maken krijgen met beslag en de schuldeiser.
De beslagvrije voet moet borgen dat schulden worden afgelost waarbij er rekening mee
wordt gehouden dat mensen die met beslag te maken krijgen voldoende overhouden om
van rond te komen. Dit betekent dat bij ieder inkomen, ongeacht de hoogte, sprake
is van aflossing van schulden, ook al gaat het hier bij de laagste inkomens slechts
om een klein bedrag per maand waarmee wordt afgelost.
De tussentijdse evaluatie komt niet tot een definitieve conclusie over de vraag of
de wet erin slaagt om zowel de belangen van de beslagene als de schuldeiser voldoende
te borgen. Ook volgt er geen conclusie uit het onderzoek of de 5%-regeling op een
verantwoorde wijze uitpakt. Volgens de onderzoekers is er nog te weinig bekend over
de groep op wie de 5%-regeling van toepassing is, welke aflossing uit deze groep voortkomt
en wat de (neven)effecten van de regeling zijn (op beslagene en schuldeiser). Een
vraag die hierbij relevant is, maar geen onderdeel was van de tussentijdse evaluatie,
is of de beslagvrije voet toereikend is om van rond te komen. In het verdiepend onderzoek
wordt in ieder geval aandacht gevraagd voor mensen met een inkomen onder de bijstandsnorm
omdat deze groep er, zoals voorzien, relatief sterk op achteruit is gegaan ten opzichte
van de oude systematiek. In de definitieve wetsevaluatie die gepland staat voor 2026
zal hier nader op in worden gegaan.
Vooruitlopend op de wetsevaluatie in 2026 geeft het verdiepend onderzoek inzicht in
de mate waarin de beslagvrije voet toereikend is. Hoewel er geen objectieve maatstaf
is hoeveel iemand nodig heeft voor minimale uitgaven, hebben de onderzoekers de beslagvrije
voet afgezet tegen de voorbeeldberekeningen van de Commissie sociaal minimum.
In de vorige paragraaf is reeds ingegaan op de uitkomsten door te stellen dat met
name het beschikbare inkomen voor een deel van de huishoudens met kinderen lager is
dan de voorbeeldberekeningen van de Commissie sociaal minimum. Dit is in lijn met
het rapport van de Commissie sociaal minimum.
In de kabinetsreactie op het rapport van de Commissie sociaal minimum zijn aan de
inkomstenkant koopkrachtmaatregelen aangekondigd waarmee het verschil tussen beschikbaar
inkomen en uitgaven deels wordt gedicht. Deze bedragen zijn echter niet meegenomen
in de analyse van het verdiepend onderzoek omdat hierin wordt uitgegaan van de bedragen
van 2023. Ten aanzien van het systeem van de beslagvrije voet wordt daarnaast in deze
brief aangekondigd dat er beleidsopties worden uitgewerkt om beter rekening te houden
met de afbouw van het kindgebonden budget voor midden- en hoge inkomens en de kosten
van kinderopvang.
Dat neemt niet weg dat zelfs met invoering van de koopkrachtmaatregelen en aanpassing
van de compensatiekop van de beslagvrije voet het beschikbare inkomen gedurende beslag
krap is om van te leven. Het blijft van belang om continu te blijven afwegen of met
de beslagvrije voet de juiste balans is gevonden tussen het afbetalen van schulden
en kunnen rondkomen.
Om op basis van de wetsevaluatie van 2026 tot een volledig afgewogen oordeel te kunnen
komen over de mate waarin de beslagvrije voet toereikend is en of hierin voldoende
evenwicht is gevonden tussen beslagene en schuldeiser, adviseren de onderzoekers om
nader onderzoek te doen naar de effecten van de 5%-regeling.
Aanvullend suggereren de onderzoekers om over het evenwicht tussen beslagene en schuldeiser
in gesprek te blijven met de partners in de keten voor derdenbeslag. Deze aanbevelingen
neem ik ter harte zodat er nu wordt doorgepakt om in 2026 tot een definitief oordeel
te komen. Aanvullend hoop ik met deze nadere inventarisatie ook beter zicht te krijgen
op het verzilveringsprobleem van ophogingen bij de 5%-regel en de impact van de beslagvrije
voet bij langer lopend beslag.
Coördinatie en ketensamenwerking
Als laatste thema wordt er in het rapport van de tussentijdse evaluatie een aantal
aanbevelingen gedaan ten aanzien van de samenwerking en afstemming in de keten voor
derdenbeslag. De keten bestaat uit alle publieke en private partijen die beslag mogen
leggen. Omdat het gaat om een relatief nieuwe keten is de governance en samenwerking
nog volop in ontwikkeling en wordt de samenwerking continu geëvalueerd en bijgesteld
om tot optimalisatie te komen. Dit heeft er volgens de tussentijdse evaluatie toe
geleid dat ketenpartners en stakeholders zich over het algemeen betrokken en gehoord
voelen en enthousiast zijn over de verbeterde ketensamenwerking. Volgens de onderzoekers
versterkt deze samenwerking het gezamenlijk identificeren van knelpunten, vinden van
oplossingen en onderling leren. In de verdere ontwikkeling van de keten worden de
aanbevelingen van de onderzoekers ten aanzien van verdere evaluatie en verbetering
van de samenwerking en governance opgepakt. Ook zullen richting de definitieve evaluatie
van de wet in 2026 samen met de keten de mogelijkheden voor verbetering van gegevensverzameling
voor sturingsinformatie worden bekeken.
Met de inwerkingtreding van de wet Vbvv is de rol van coördinerend deurwaarder geïntroduceerd.
In de tussentijdse evaluatie van de wet wordt geconcludeerd dat de rol van coördinerend
deurwaarder de coördinatie bij samenloop van beslagen sterk heeft verbeterd. Verdere
verbetering van een correcte uitvoering van de regeling van de beslagvrije voet is
mogelijk door gegevensuitwisseling tussen beslagleggende partijen over beslagen op
verschillende inkomstenbronnen te verbeteren. Hiervoor is het wetsvoorstel Stroomlijning
keten voor derdenbeslag in voorbereiding. De verwachting is dat u hierover aan het
begin van het volgende jaar wordt geïnformeerd. Ook de aanbeveling om de keten te
ondersteunen bij een uniforme invulling van de rol van coördinerend deurwaarder zal
worden opgepakt. Mogelijk kan het afsprakenkader coördinerend deurwaarder hiervoor
worden aangepast. De aanbeveling om tot één coördinerend deurwaarder per beslagene
in plaats van per inkomstenbron te komen, heeft verstrekkende gevolgen voor de wijze
van beslaglegging en voor de beslagene. Daarom zal dit richting de definitieve evaluatie
in 2026 nader moeten worden bekeken.
Tot slot
De wet leidt tot op grote hoogte tot uitkomsten zoals was beoogd. De rapporten bieden
een helder overzicht van de instrumenten en de afwegingen en vragen met name aandacht
voor de doorwerking van de beslagvrije voet onder specifieke omstandigheden. Het is
belangrijk om waar mogelijk voort te bouwen op de positieve voortgang die is bereikt
met de wet tot dusver en te investeren in de verdere ontwikkeling en sturing in de
keten. Richting de definitieve wetsevaluatie in 2026 zullen voor gevonden knelpunten
beleidsopties verder worden uitgewerkt en zal aanvullende informatie worden verzameld.
Uiteraard worden de ketenpartijen en stakeholders hierbij betrokken.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J.N.J. Nobel
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid