Brief regering : Verslag Raad voor Concurrentievermogen 8-9 juli 2024 en beantwoording resterende vragen over de geannoteerde Agenda informele Raad voor Concurrentievermogen op 8-9 juli 2024 (Kamerstuk 21501-30-610)
21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen
Nr. 612
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 september
Hierbij zend ik u het verslag inzake de informele Raad voor Concurrentievermogen van
8–9 juli 2024 (hierna: Raad) in Budapest.
Daarnaast stuur ik de antwoorden op de nog openstaande vragen uit het bijbehorende
Schriftelijk Overleg (SO) met dit verslag, zoals toegezegd in de beantwoording van
het SO over deze Raad1. De antwoorden op vraag 20, 23, 26, 30, 31 en 32 stuur ik u mede namens de Minister
van Onderwijs, Cultuur, en Wetenschap. De antwoorden op vraag 8 en 10 stuur ik u mede
namens de Minister van Klimaat en Groene Groei.
De Minister van Economische Zaken,
D.S. Beljaarts
Verslag informele Raad voor Concurrentievermogen 8–9 juli 2024
De toon zetten voor een agenda gericht op concurrentievermogen
Beleidsdebat
De Raad besprak tijdens het beleidsdebat het nut en de bijbehorende prioriteiten van
een nieuwe Europese concurrentievermogenagenda. Het Hongaarse voorzitterschap benoemde
een aantal prioriteiten waaronder het verminderen van administratieve lasten, staatsteun,
de betaalbaarheid van groene energie voor de Europese industrie, het verdiepen van
de kapitaalmarktunie en het moderniseren van de interne markt. De Europese Commissie
(hierna: Commissie) benadrukte het economische belang van de industrie voor concurrentievermogen,
en het versterken van de businesscase voor Europa. De Commissie kondigde ook aan dat
het jaarlijkse concurrentievermogen rapport zal verschijnen in januari 2025.
Lidstaten droegen veelal hun standaard prioriteiten ten behoeve van het versterken
van het Europese concurrentievermogen uit. De discussie spiegelde daarmee eerdere
beleidsdebatten over concurrentievermogen bij voorgaande Raden. Hiervoor verwijs ik
u naar voorgaande verslagen. Lidstaten noemden het belang van betere randvoorwaarden
voor het bedrijfsleven. Door voort te bouwen op het momentum van het Letta rapport,
kan de Raad haar politieke commitment aan de interne markt verdiepen. Ook noemden
lidstaten het belang van verminderde regeldruk, betere regelgeving, en toezicht. Tevens
noemden lidstaten de noodzaak van het versterken van de industriële basis.
Nederland onderstreepte het belang van het versterken de interne markt als hoeksteen
van het Europese concurrentievermogen. Ook benadrukte Nederland het belang van technologisch
leiderschap om een relevante economische speler te blijven in strategische sectoren
ter bevordering van de dubbele transitie. Tevens pleitte Nederland voor het verbeteren
van het vestigingsklimaat; mededingingsregels moeten effectief gehandhaafd worden,
regeldruk moet worden verminderd, en privaat kapitaal moet worden aangetrokken.
Diversenpunten
Naast het beleidsdebat werden er twee werksessies georganiseerd. De eerste werksessie
ging over hoe een concurrerend ecosysteem gecreëerd kan worden ten behoeve van e-mobiliteit.
De Raad besprak welke prikkels er nodig zijn om dit ecosysteem te verbeteren. Daarnaast
was de Raad het eens dat e-mobiliteit essentieel zijn voor de groene transitie en
de concurrentiekracht. Voor het Hongaarse voorzitterschap is de automotive industrie
tevens een prioriteit.
De tweede werksessie ging over hoe Artificiële Intelligentie (AI) het Europese concurrentievermogen
beïnvloedt. De Raad sprak over de potentie van AI om productiviteit in Europa te verhogen.
Tevens onderstreepte de Raad het belang van de businesscase voor bedrijven en de juiste
randvoorwaarden om AI toepassingen te laten landen in het bedrijfsleven.
Resterende vragen Schriftelijk Overleg informele Raad voor Concurrentievermogen 8–9 juli
2024
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-Fractie
7) De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben enkele vragen over biogrondstoffen.
In het fiche: Mededeling biotechnologie en biofabricage lezen deze leden dat het kabinet
in de biotechnologie naast grote kansen, ook dilemma’s op ethisch gebied ziet. Daarom
is het van belang dat de Europese Commissie de verschillende ethische uitganspunten
ten aanzien van biotechnologie meeneemt en dat deze zorgvuldig worden afgewogen. Een
concreet voorbeeld zijn de herbicide resistent gemaakte gewassen, waar het kabinet
kritisch tegenover staat. Deze leden delen deze zorgen. Is er een proces hoe om te
gaan met deze dilemma’s? Kan het kabinet zich inzetten om ervoor te zorgen dat eerst
deze ethische dilemma’s worden beslecht voordat er hard verder wordt gegaan met ontwikkelen
van deze technologieën?
Antwoord
Ja, in de Kabinetsreactie op de Trendanalyse Biotechnologie2 heeft het kabinet de lijn geformuleerd hoe er om gegaan zal worden met ethische kwesties
tijdens het proces van de Rijksbrede kabinetsvisie biotechnologie. Het kabinet zal
nader bepalen binnen welk kader biotechnologische ontwikkelingen aanvaardbaar worden
geacht.
8) De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het kabinet zich ook uitspreekt
voor het belang van duurzaamheid van biogrondstoffen. Deze leden vinden dit ook belangrijk,
zeker gezien de grote zorgen en duidelijke aanwijzingen dat bij de import van houtige
biomassa er allerlei zaken misgaan. Eerder dit jaar heeft het Planbureau voor de Leefomgeving
(PBL) de studie Trajectverkenning klimaatneutraal 2050 uitgebracht en daaruit blijkt
dat er veel potentie voor biogrondstoffen is in de Europese Unie, en dan specifiek
voor de landbouw en marginale/verlaten gronden. Wat vindt de Minister ervan om zich
in te zetten om enkel van deze, Europese, bronnen biogrondstoffen te winnen?
Antwoord
Voor het bereiken van een klimaatneutrale en circulaire samenleving ziet het kabinet
een belangrijke rol weggelegd voor de hoogwaardige inzet van duurzame biogrondstoffen.
Biogrondstoffen zijn onmisbaar om de afhankelijkheid van primaire fossiele grondstoffen
en minerale delfstoffen te beëindigen, bijvoorbeeld in de chemie, de bouw en bij de
productie van brandstoffen voor onder andere de lucht- en scheepvaart. Daarnaast dragen
zij bij aan de diversificatie van de landbouw en een beter verdienmodel voor de agrariërs.
Het kabinet benadrukt dat de gebruikte biogrondstoffen een duurzame herkomst dienen
te hebben om negatieve effecten op onder andere biodiversiteit, koolstofvoorraad en
bodemkwaliteit te voorkomen.
Zoals onder andere blijkt uit het Nationaal Plan Energiesysteem3 zijn grote hoeveelheden biogrondstoffen nodig om de gestelde doelen op het gebied
van klimaatneutraal en circulair te behalen. Het is daarom van groot belang om alle
beschikbare potentie te benutten, zowel nationaal als internationaal, mits de duurzame
herkomst geborgd is. Binnen het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid,
en Natuur wordt daarom gewerkt aan een biogrondstoffenstrategie. Als aanvulling hierop
is in het Nationaal Plan Energiesysteem ook een importstrategie voor duurzame koolstof
(waaronder biogrondstoffen) aangekondigd. Dit wordt de komende tijd verder uitgewerkt.
In dat kader zal ook worden bekeken welke inzet op Europees niveau nodig is om de
Europese beschikbaarheid van biogrondstoffen aan te jagen.
Verder is het in strijd met WTO-regels om locatie-gebonden eisen (local content requirements)
te stellen aan de winning of inkoop van producten. Daarom zet het kabinet zich in
op verdere borging van de duurzaamheid: via implementatie van de duurzaamheidscriteria
en aanscherpen van het toezicht. In het certificeringsproces wordt geen onderscheid
gemaakt naar herkomst van binnen of buiten de EU; zowel biogrondstoffen van binnen
als van buiten de EU dienen aan de duurzaamheidseisen te voldoen. Tot slot gelden
er op Europees niveau op dit moment alleen duurzaamheidscriteria voor het gebruik
van biogrondstoffen voor energietoepassingen (middels de Renewable Energy Directive).
Dit kabinet zal zich in Europees verband inzetten voor het stellen van duurzaamheidscriteria
voor ook andere toepassingen voor biogrondstoffen (zoals voor de bouw en de chemie).
De aangekondigde herziening van de EU bioeconomie strategie lijkt hier een aanwezen
moment voor.
9) De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het kabinet twijfelt of de genoemde
deelacties, zoals de mogelijke opname van biotechnologie en biofabricage in het acceleratorwerkprogramma
2025 en het betrekken van de Europese Investeringsbank (EIB)-groep, voldoende is om
het voor private investeerders aantrekkelijk te maken om te investeren in de sector.
Dit zal het kabinet dan ook als aandachtspunt meenemen richting de Commissie. Het
kabinet is er geen voorstander van dat als alternatief voor deze uitdaging wordt gekeken
naar nieuwe publieke EU-middelen. Wat ziet het kabinet dan wel als mogelijkheid?
Antwoord
In het debat van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat op 15 februari
2024 heeft de toenmalige Minister van Economische Zaken en Klimaat aangegeven dat
de visie biotechnologie naar verwachting eind 2024 aan de Tweede Kamer kan worden
gestuurd. Het kabinet zal hier verder aan werken. Met het ontwikkelen van deze gezamenlijke
visie zal een stip op de horizon worden gezet over welke toepassingen van biotechnologie
het stimuleren waard zijn.
10) De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat biogebaseerde producten
over het algemeen hogere kosten voor grondstoffen en technische processen hebben dan
fossiele producten en dit zorgt voor een onwenselijk concurrentienadeel en gemist
verduurzamingspotentieel, mede veroorzaakt door subsidiëring van fossiele en andere
producten. Is de Minister bereid aan de Europese Commissie te vragen wat voor verschil
het afschaffen van fossiele subsidies voor grondstoffen de business case voor biogrondstoffen
zou helpen?
Antwoord
Het kabinet erkent het geconstateerde prijsverschil en het feit dat zogeheten fossiele
subsidies hier aan bij kunnen dragen. Naast prijsverschil constateert het kabinet
dat ook het aanbod van biogrondstoffen moet worden meegenomen in het bepalen van de
businesscase; momenteel voldoet het aanbod namelijk niet aan de vraag. Het kabinet
zet zich ten algemene in voor de groene business case, zo ook voor duurzame (bio)grondstoffen.
Zo heeft Nederland bijvoorbeeld een Europees initiatief omtrent duurzame koolstoffen
als grondstof voor de chemische industrie geleid.4 Voor zover uw vraag betrekking heeft op de rekenexercitie die de Commissie uit zou
kunnen voeren om te bepalen wat het afschaffen van fossiele subsidies voor invloed
op het prijsverschil met biogrondstoffen zou kunnen hebben, zal ik indien opportuun
deze vraag opbrengen bij een volgende Raad voor Concurrentievermogen waar dit onderwerp
op de agenda staat.
11) De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen tot slot hoe de Minister het Fiche:
Mededeling biotech en biofabricage bij deze en volgende edities van de Raad voor Concurrentievermogen
gaat betrekken, aangezien het niet in de geannoteerde agenda terugkomt voor de Raad
van 8 en 9 juli.
Antwoord
Het onderwerp biotechnologie stond niet geagendeerd op de Raad van 8 en 9 juli. Mocht
dit onderwerp op een volgende Raad geagendeerd worden, dan zal de Nederlandse inbreng
op basis van het BNC-fiche worden bepaald. De Kamer zal dan via de geannoteerde agenda
over de inzet worden geïnformeerd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-Fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de informele Raad voor Concurrentie vermogen op 8–9 juli. Deze leden hebben
nog een aantal vragen naar aanleiding van de kabinetsappreciatie van het rapport Much
more than a market van Enrico Letta (hierna: rapport-Letta).
16) De leden van de NSC-fractie zijn blij dat het concurrentievermogen van Europa
nadrukkelijk op de agenda staat, omdat deze leden ook zien dat het onder druk staat.
Zij zijn dan ook nadrukkelijk voor het versterken van de Europese interne markt en
zijn blij dat de knelpunten worden geadresseerd. Deze leden vinden echter dat er op
verschillende punten te makkelijk wordt gedacht over de oplossingsrichtingen. De leden
van de NSC-fractie vinden in de eerste plaats dat harmonisatie van wetgeving op veel
vlakken goed kan zijn, maar een oproep om maximale harmonisatie schuurt met het subsidiariteitsbeginsel.
Hoe kijkt de Minister naar deze tegenstelling? Hoe wil de Minister hierover in gesprek
gaan in Brussel? Welke voorbeelden wil zij daarbij gebruiken?
Antwoord
Maximale harmonisatie kan de beleidsruimte van lidstaten beperken, omdat ze geen strengere
of soepeler regels mogen vaststellen dan de EU heeft vastgesteld. Dat kan spanning
opleveren met het subsidiariteitsbeginsel, omdat de bevoegdheid van lidstaten om zelf
beslissingen te nemen wordt ingeperkt. Vanuit het interne-marktperspectief kan dit
daarentegen voordelen opleveren, omdat maximale harmonisatie tot uniforme regels leidt
en een gelijk speelveld waarborgt, zonder dat ondernemers en burgers belemmeringen
ervaren, als zij in een ander EU-land actief zijn. Ook kan maximale harmonisatie eventuele
nationale koppen voorkomen.
In zijn rapport over versterking van de interne markt pleit de voormalige Italiaanse
Minister-President Letta voor maximale harmonisatie. Dit pleidooi kan het kabinet
in zijn algemeenheid volgen. Uitgangspunt van het kabinet is het inzetten op lastenluwe
implementatie. Tegelijkertijd heeft het er oog voor dat er situaties bestaan waarin
ruimte moet zijn voor nationale keuzes bij de implementatie. Daarnaast gaat het kabinet
uit van de bevoegdheidsverdeling zoals vastgelegd in het EU-Werkingsverdrag, waarbij
lidstaten bijvoorbeeld gaan over hun arbeidsmarkt en socialezekerheidsstelsel. Het
kabinet hecht aan een zorgvuldige afweging en rechtvaardiging voor de keuze voor maximum-
of minimumharmonisatie, ook door de Commissie, mede op basis van een zorgvuldige toetsing
van het subsidiariteitsbeginsel. Het kabinet zal daarnaast tevens oog houden op de
proportionaliteit van Europese wetsvoorstellen.
17) De leden van de NSC-fractie zijn het eens met de appreciatie van het kabinet wanneer
het stelt dat onderwijs een nationale competentie is en moet blijven. Tegelijkertijd
vinden deze leden wel dat de Minister zou kunnen adresseren dat Europese landen elkaar
op dit moment sterk beconcurreren op het gebied van talent. Een gezamenlijke visie
op welke competenties het meest schaars zijn in relatie tot het benodigde industriebeleid
zou wel een goede stap kunnen zijn. Hoe denkt de Minister hierover?
Antwoord
Het kabinet onderschrijft het belang van een gezamenlijke visie op welke competenties
het meest schaars zijn in relatie tot het benodigde industriebeleid. Op 20 maart jl.
heeft de Commissie daar een eerste stap in gezet door een Actieplan (Action Plan Labour and Skills Shortages) te presenteren om tekorten aan arbeidskrachten en vaardigheden aan te pakken.5 Een van de acties uit het Actieplan is inzicht in vaardigheden te verbeteren door
in kaart te brengen van de vaardigheidsbehoeften van vandaag en van de toekomst.
18) Wat betreft de kapitaalmarktunie willen de leden van de NSC-fractie aangeven voor
harmonisatie van regelgeving te zijn om financierbaarheid binnen Europa te verbeteren.
Kan de Minister aangeven welke regelgeving verdere ontwikkeling van de kapitaalmarktunie
het meest in de weg staat?
Antwoord
Diverse analyses wijzen op verschillen in nationale regelgeving als een van de belangrijkste
barrières tot het vrije verkeer van kapitaal in de interne markt. Zo noemt Instituut
voor Publieke Economie in haar rapport dat zij heeft opgesteld op verzoek van de Tweede
Kamer toezicht, faillissements- en belastingwetgeving, jaarverslaggeving en pensioenen
als beleidsgebieden waar fundamentele aanpassingen, waaronder harmonisatie, nodig
zijn om tot een sterke kapitaalmarktunie te komen.6
,
7 Andere analyses, waaronder die van de ECB, ESMA, DNB en de AFM, het IMF, de heer
Letta en Bruegel wijzen ook op obstakels voor ontwikkeling van kapitaalmarkten op
deze terreinen, naast andere gebieden waarbij regelgeving verbeterd kan worden om
onder meer securitisaties, beursgangen of handel in financiële instrumenten te bevorderen.8 Dit zijn ook knelpunten die naar voren komen in het Nederlandse visiedocument over
de toekomst van de kapitaalmarktunie dat eerder dit jaar met uw Kamer is gedeeld,
evenals prioriteiten die de Eurogroep heeft geïdentificeerd.9
19) De leden van de NSC-fractie zijn kritisch over het feit dat de kapitaalmarktunie
al jaren niet van de grond komt. Wat denk de Minister dat we kunnen leren van dit
proces? Wat kunnen we komende jaren beter doen om ervoor te zorgen dat we niet telkens
tegen dezelfde belemmeringen oplopen?
Antwoord
Onder meer Instituut voor Publieke Economie en Bruegel benadrukken dat belemmeringen
alleen weggenomen kunnen worden als lidstaten, evenals private stakeholders, bereid
zijn om over hun eigen, kortetermijnbelangen heen te stappen.10 Dit is ook waartoe de Eurocommissaris verantwoordelijk voor de kapitaalmarktunie,
Mairead McGuinness, landen heeft opgeroepen.11 Het zijn de gevestigde, nationale of sectorale belangen die transformerende verandering
hebben gehinderd bij de uitwerking van het eerste en tweede actieplan en slechts incrementele
verbeteringen hebben voortgebracht. Het laaghangende fruit is inmiddels geplukt en
verdere ontwikkeling van de kapitaalmarkten vergt duidelijke keuzes over verbeteringen
en aanpassingen op veel verschillende beleidsterreinen en rechtsgebieden op zowel
Europees als nationaal niveau. Dit volgt ook uit de maatregelen die de Eurogroep in
haar verklaring heeft opgenomen en de Nederlandse visie voor de kapitaalmarktunie
die eerder dit jaar met uw Kamer is gedeeld.12 Om deze belemmeringen weg te nemen, adviseert Instituut voor Publieke Economie om
de Commissie meer bevoegdheden te geven ten aanzien van beleidsterreinen waar lidstaten
nu zelf primair over gaan, en landenspecifieke aanbevelingen in het kader van het
Europees Semester in te zetten om nationale hervormingen ter ontwikkeling van lokale
kapitaalmarkten te bevorderen. Daarnaast kan Nederland, volgens deze denktank, overwegen
om met gelijkgestemde lidstaten gezamenlijk op te trekken, indien uitwerking van acties
door de Commissie en de Raad in EU27-verband onvoldoende voortgang en resultaat oplevert.
Komende tijd zal ik mij, samen met de Minister van Financiën, blijven inzetten om
op Europees niveau tot ambitieuze voorstellen te komen en te verkennen welke verbeteringen
aan de werking van de nationale kapitaalmarkt daaraan complementair kunnen zijn waarbij
het kabinet erkent dat het handelingsperspectief voor de meest cruciale barrières
zich met name op Europees niveau bevindt.
20) De leden van de NSC-fractie lezen in het rapport-Letta een lange lijst van sectoren
waaraan gewerkt zou moeten worden. Hoewel deze leden de benoemde knelpunten herkennen,
vinden zij het werken aan alle knelpunten tegelijk te ambitieus. Deel de Minister
deze mening? Zo ja, welke prioriteitstelling zou voor Nederland de juiste zijn?
Antwoord
De vele aanbevelingen betekenen niet dat op al deze terreinen actie even urgent is
en er is daarom ruimte voor prioritering. Op nationaal niveau is dat aan het kabinet,
dat nog keuzes zal maken over de verschillende prioriteiten. Hetzelfde geldt voor
andere lidstaten. Het kabinet zal deze prioriteiten vast stellen en ook binnen het
bredere plaatje plaatsen waarbij ook rekening wordt gehouden met de aanbevelingen
uit het aankomende Draghi rapport, de Political Guidelines van de Nieuwe Europese
Commissie en het regeerprogramma. Op Europees niveau heeft Enrico Letta met zijn rapport
namelijk concrete input geleverd voor de werkprogramma’s van de nieuwe Commissie,
de Strategische Agenda van de Europese Raad en het aankomende rapport van Mario Draghi
over de toekomst van het Europese concurrentievermogen. Los van nationale prioriteiten
zullen dus ook de nieuwe Commissie en de Europese Raad keuzes moeten maken over welke
van de aanbevelingen en knelpunten prioriteit hebben en daarmee aan welke knelpunten
gedurende de aankomende Commissietermijn gewerkt zal worden. Na het vaststellen van
de voor Nederland belangrijke prioriteiten zal het kabinet zich inzetten in Europa
om deze te laten landen in de bovengenoemde processen. Ook heeft Nederland, met steun
van 14 andere lidstaten, een oproep gedaan voor een horizontale interne markt strategie.
Deze strategie wordt nu in juni 2025 verwacht en het kabinet zal ervoor pleiten dat
de strategie op alle beleidsterreinen concrete acties bevat om belemmeringen weg te
nemen die ondernemers en burgers in de praktijk ervaren. Het kabinet acht het essentieel
dat deze strategie er komt om de interne markt verder te verdiepen en te zorgen dat
de interne markt op alle beleidsterreinen wordt meegenomen. Het zal zich hier dan
ook hard voor inzetten, ook om nieuwe belemmeringen te voorkomen.
21) De leden van de NSC-fractie zijn met het rapport-Letta van mening dat aanbesteden
in Europees verband een krachtig extra middel kan zijn om innovatie, duurzaamheid
en sociale doelstellingen te ondersteunen. Deze leden lezen dat het kabinet het hiermee
eens is, maar dat het ook wil vragen om verdere analyse en wil waken voor een one-size
fits-all benadering. Kan de Minister deze risico’s nader duiden, eventueel met voorbeelden?
Antwoord
Het risico bij een one-size fits-all benadering is dat er onvoldoende dan wel geen
rekening wordt gehouden met de verschillen tussen lidstaten op het gebied van uitvoerbaarheid.
Dit kan het realiseren van innovatie, duurzaamheid en sociale doelstellingen belemmeren.
Bij de strategische inzet van aanbesteden is het bijvoorbeeld belangrijk om te kijken
naar de uitvoerbaarheid en betaalbaarheid van deze groene en sociale doelen. De haalbaarheid
hiervan verschilt per lidstaat en per soort aanbestedende dienst (nationaal, regionaal
of lokaal). Daarnaast zitten de lidstaten niet op hetzelfde niveau voor duurzame en
sociale ambities. Een universele Europese aanpak kan daarmee zorgen voor doelstellingen
die lager liggen dan de Nederlandse ambities of stelt hogere doelstellingen die momenteel
nog niet haalbaar zijn voor Nederland. Ditzelfde risico ligt ook in de verschillende
soorten aanbestedende diensten. Bij een one-size fits-all, zouden de ambities voor
alle soorten aanbestedende diensten (nationaal, regionaal en lokaal) gelijk moeten
worden gesteld.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-Fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
informele Raad voor Concurrentievermogen en hebben hierover nog enkele vragen.
22) De leden van de D66-fractie waarderen de inzet van de Minister op het aanpakken
van territoriale leveringsbeperkingen. Zij vernemen dat er op de afgelopen Raad voor
Concurrentievermogen is gesproken en dat de Eurocommissaris voornemens is een eigen
analyse te starten en alle lidstaten te horen. Kan de Minister dit proces nader schetsen?
Hoe en wanneer wordt de Tweede Kamer hierbij betrokken? In de schriftelijke ronde
voorafgaand aan de afgelopen Raad gaf de Minister aan na de Raad een Europees krachtenveld
te kunnen schetsen, maar het verslag was hier summier over. Kan de Minister alsnog
een zo volledig mogelijk beeld geven van het Europese krachtenveld op dit onderwerp?
Kan zij ook een update geven van de overige voortgang, zowel nationaal als internationaal,
op het dossier territoriale leveringsbeperkingen? Tot slot, kan de Minister een reflectie
geven op de miljoenenboete voor het concern Mondelez inzake het opleggen van territoriale
restricties aan klanten?
Antwoord
Tijdens de bespreking van het door Nederland geagendeerde onderwerp op de Raad voor
Concurrentievermogen van 24 mei heeft de Commissie inderdaad aangekondigd een analyse
te gaan uitvoeren van het probleem. Hierbij worden de lidstaten en relevante stakeholders
betrokken. Momenteel worden daarvoor voorbereiding getroffen. De verwachting is dat
– op verzoek van Nederland – een project over territoriale leveringsbeperkingen (TLB)
binnen de Single Market Enforcement Taskforce (SMET) wordt geagendeerd. Het kabinet
zal de Tweede Kamer op de hoogte houden via de voortgangsrapportage van de interne
markt actieagenda.
Het Europees krachtenveld op dit onderwerp is deels af te leiden uit de lidstaten
die het door Nederland geïnitieerde position paper hebben ondertekend. Dat zijn naast
Nederland de volgende lidstaten: België, Luxemburg, Tsjechië, Slowakije, Kroatië,
Denemarken en Griekenland. Tijdens de Raad hebben ook drie grote en een kleinere lidstaat
zich uitgesproken over een oplossing voor TLBs, ieder met een ander ambitieniveau
en gewenste oplossingsrichting. Hoe het krachtenveld er verder uitziet zal duidelijk
worden met het SMET-project.
Naast bovenstaande ontwikkelingen werkt het kabinet in de Benelux aan een verkenning
naar een mogelijk juridisch verbod op TLB. Ook werkt het kabinet aan de uitvoering
van de Motie van de leden Kisteman en Zeedijk. Daarin is verzocht te onderzoeken hoe
een QR-code op een etiket geïmplementeerd kan worden om een product in de nationale
taal beschikbaar te stellen.
De boete die de Commissie heeft opgelegd aan Mondelez toont aan dat het mededingingsrecht
in bepaalde gevallen in staat is om TLB aan te pakken. Het gaat hier om een partij
die dusdanig groot is, dat er sprake kan zijn van een misbruik van een economische
machtspositie. Het kabinet vindt het belangrijk dat TLB’s ook geadresseerd kunnen
worden in gevallen waarin een fabrikant geen machtspositie heeft.
23) D66-fractie onderschrijven het standpunt dat de nieuwe strategische agenda van
de Raad stelt dat er eigen Europese capaciteit moet worden opgebouwd in kritische
sectoren om afhankelijkheden te beperken. Deze leden zijn daarom ongerust over de
geplande miljardenbezuinigingen van het aanstaande kabinet op onderwijs, innovatie
en wetenschap. Kan de Minister ingaan op de mate waarin andere lidstaten investeren
in onderwijs, innovatie en wetenschap en hoe dit zich verhoudt tot de Nederlandse
investeringen? Wat is het effect van deze bezuinigingen op de 3% Lissabondoelstelling
en wat betekent deze bezuiniging voor onze internationale positie met betrekking tot
investeringen in Research and Development (R&D)? Betekent de aanstaande bezuiniging
een risico dat Nederland een gunstige positie ten aanzien van kritische sectoren kan
verliezen? En in het licht van deze bezuiniging, wat is de Nederlandse inzet met betrekking
tot het nieuwe Europese Horizon onderzoeksprogramma? Hoe reageren andere lidstaten
op deze bezuinigingen?
Antwoord
Op basis van de meest recente statistieken geldt dat de totale uitgaven in Nederland
aan Research & Development (R&D) iets boven het EU-gemiddelde liggen. In Nederland
bedroegen deze in 2022 2,30% van het bbp, tegenover 2,24% van het bbp in de EU. Bij
de publieke financiering van R&D scoort Nederland ruim boven het EU-gemiddelde, met
name als gevolg van relatief ruime fiscale stimulering van R&D met de Wet Bevordering
Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO)-regeling. Ook bij de publieke financiering van
onderwijs scoort Nederland ruim boven het EU-gemiddelde: 5,1% van het bbp in 2022,
tegenover 4,7% van het bbp in de EU.
Ten aanzien van de R&D-doelstelling van 3% van het bbp (Lissabondoelstelling) geldt
dat Nederland hier met 2,30% in 2022 nog vrij ver van verwijderd is. Voor het bereiken
van de R&D-doelstelling zijn primair extra R&D-uitgaven van bedrijven nodig. Het is
nog niet duidelijk wat het effect van de bezuinigingen op onderwijs, innovatie en
wetenschap is op de totale R&D-uitgaven in Nederland, dus ook private investeringen,
omdat dit ook afhankelijk is van andere factoren. De toekomst zal moeten uitwijzen
of de bezuinigingen invloed hebben op onze internationale positie.
De kritische sectoren zullen verder ook speciale aandacht blijven behouden van het
kabinet binnen het wetenschaps-, industrie- en innovatiebeleid. Zo is er recent 2,5
miljard geïnvesteerd in een sterk ondernemingsklimaat voor de Nederlandse microchipsector.
Op dit moment is niet te voorzien dat Nederland een gunstige positie ten aanzien van
de kritische sectoren zal verliezen.
De Nederlandse inzet voor het 10e EU kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, dat
vanaf 2028 van start zal gaan, zal nog worden bepaald aan de hand van een position paper en uw Kamer zal hierover later dit jaar geïnformeerd worden. Dit proces is tevens
onderdeel van de bredere positiebepaling van Nederland ten aanzien van het volgende
Meerjarig Financieel Kader van de EU. Onbekend is hoe andere lidstaten reageren op
de geplande bezuinigingen.
25) Met welke concrete ingrepen in de interne markt kan de markt vrijer, eerlijker
en concurrerender worden gemaakt ten behoeve van ondernemers en consumenten?
Antwoord
Het kabinet werkt momenteel op basis van de interne-marktactie-agenda van juni 2022
aan het wegnemen van een groot aantal concrete (ongerechtvaardigde) belemmeringen
voor ondernemers en burgers, onder wie consumenten, op basis van feiten en behoeften
uit de praktijk.13 Het gaat om belemmeringen op het terrein van arbeidsmobiliteit, vergroening, digitalisering
en randvoorwaarden voor versterking van de interne markt. Dit najaar zal het kabinet
u een tweede jaarlijkse voortgangsrapportage sturen.14
Een concrete ongerechtvaardigde belemmering die het kabinet wil wegnemen betreft territoriale
leveringsbeperkingen. Het gaat daarbij om oneerlijke praktijken in Business-to-Business
relaties, waarbij een retailer wordt gediscrimineerd op grond van zijn vestigingsplaats.
Dit kan leiden tot hogere prijzen en minder keuzevrijheid voor consumenten. Het kabinet
heeft dit punt op de Europese agenda gezet en trekt nu met diverse lidstaten op. U
vindt hier meer informatie over in mijn eerdere beantwoording op vraag 22.
De Europese Raad en de Raad voor Concurrentievermogen hebben de Commissie verzocht
om uiterlijk in juni 2025 een nieuwe horizontale interne-marktstrategie te presenteren.15 Inzet is om daarin concrete belemmeringen, zoals genoemde territoriale leveringsbeperkingen,
aan te pakken.
26) In de kabinetsappreciatie van het rapport-Letta over de interne markt wordt positief
gereageerd op de aanbeveling om een vijfde vrijheid – die van onderwijs en innovatie
– toe te voegen aan de vrije markt. Het kabinet zegt voorstellen te verwelkomen, maar
waar denkt de Minister zelf aan om deze vrijheid te bewerkstelligen? In hoeverre ondersteunt
de inzet van het nieuwe kabinet zoals verwoord in het Hoofdlijnenakkoord «onderwijs
en innovatie» als nieuwe pijler in de vrije interne Europese markt?
Antwoord
Dit kabinet hecht grote waarde aan de academische- en onderwijsvrijheid. De aanbevelingen
uit het Letta rapport worden de komende periode, door de nieuwe Commissie en in de
verschillende Raadsformaties, verder uitgewerkt. Het kabinet wacht deze uitwerkingen
af alvorens te bepalen wat logische vervolgstappen zijn. Dit wil zeggen dat het kabinet
de aanbevelingen en verdere uitwerking te zijner tijd, ook in het licht van het hoofdlijnenakkoord,
zal appreciëren en aan de hand daarvan de inzet zal bepalen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-Fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennis genomen van de geannoteerde agenda van de
informele Raad voor Concurrentievermogen. Deze leden hebben nog een aantal vragen.
27) De leden van de BBB-fractie merken op dat er weinig concreets is te lezen in het
fiche betreffende biotech. Zo valt er weinig te lezen over zogenaamde rode biotechnologie,
over medische en farmaceutische toepassingen. Deze leden zien hier een geopolitieke
zwakte. Geneesmiddelen staan onder veel wetten en toezicht vanwege de veiligheid.
Daarom vragen deze leden waarom er ook nog een aparte GGO-regelgeving moet gaan gelden,
en of een meer gedifferentieerde aanpak aangekaart kan en moet worden.
Antwoord
In de mededeling biotechnologie en biofabricage van de Commissie en het bijbehorende
BNC fiche is er geen sprake van aanvullende ggo-regelgeving. Op het gebied van milieuveiligheid
is – als implementatie van Europese Verordeningen – sinds 2015 het huidige Besluit
en de Regeling ggo van kracht. Hierin wordt geregeld dat ggo’s veilig kunnen worden
toegepast, ook als het gaat om medische en farmaceutische toepassingen («rode biotechnologie»).
28) De leden van de BBB-fractie hebben tevens een vraag over de European Pharma Legislation.
Deze leden vragen in welke hoedanigheid de herziening van deze wetgeving de biotechsector
van de Europese Unie en Nederland kan schaden en in hoeverre er ruimte is dit in te
brengen bij de Raad voor Concurrentievermogen. Deze leden vrezen namelijk dat deze
wetgeving ertoe zal leiden dat de biotechbedrijven zich sneller zullen vestigen in
het buitenland zodra deze wetgeving wordt aangenomen. Kan in de Raad het belang van
een gezonde markt worden benadrukt in de totstandkoming van deze wetgeving? Kan tevens
het belang van het verder aantrekken van buitenlandse investeringen in de sector worden
benadrukt?
Antwoord
Het onderwerp Europese Farmaceutische wetgeving staat niet geagendeerd op de informele
Raad van 8 en 9 juli. De inzet van Nederland ten aanzien van de herziening van de
Europese Farmaceutische wetgeving is conform het BNC fiche16 dat het kabinet aan uw Kamer heeft gestuurd in april 2023. Mocht dit onderwerp op
een aankomende Raad geagendeerd worden, dan wordt u via de geannoteerde agenda geïnformeerd
over de Nederlandse inzet.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-Fractie
De leden van de Volt-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken met
betrekking tot de Raad voor Concurrentievermogen. Zij hebben hierover enkele vragen.
29) De leden van de Volt-fractie zijn verheugd om te lezen dat een nieuwe overeenkomst
voor het Europees concurrentievermogen topprioriteit is. Deze leden lezen dat de Europese
Raad oproept om werk te maken van de aanjagers van het concurrentievermogen, zijnde
een geïntegreerde kapitaalmarktunie, versterking van de interne markt, investeringen
in onderzoek en innovatie waarbij we de 3% Lissabondoelstelling behalen, een energie-unie
en industriebeleid. Deze leden steunen deze oproep van harte maar hebben wel enkele
vragen hierover. Met betrekking tot geïntegreerde kapitaalmarktunie zijn er veel verschillende
zienswijzen om dit tot stand te brengen. Gelet op de urgentie en het belang van een
geïntegreerde kapitaalmarktunie willen deze leden graag weten welke fundamentele stappen
er op de korte termijn genomen kunnen worden om dichterbij een geïntegreerde kapitaalmarktunie
te kunnen komen?
Antwoord
Volgens analyses van onder meer Instituut voor Publieke Economie en Bruegel zijn het
de gevestigde, nationale of sectorale belangen die voortgang van de verdieping en
integratie van Europese kapitaalmarkten belemmeren. Verdere ontwikkeling van de kapitaalmarktunie
vergt volgens deze experts duidelijke keuzes over verbeteringen en aanpassingen op
veel verschillende beleidsterreinen en rechtsgebieden op zowel Europees als nationaal
niveau. Daarbij zouden lidstaten, evenals private stakeholders, bereid moeten zijn
om over hun eigen kortetermijnbelangen heen te stappen. Dit volgt ook uit de maatregelen
die de Eurogroep in haar verklaring heeft opgenomen, evenals de prioriteiten van de
Europese Raad.17 Met uw Kamer is begin dit jaar een visiedocument gedeeld waarin het belang wordt
benadrukt van onder meer (i) het versterken van het toezicht op de kapitaalmarkten,
(ii) het verbeteren en standaardiseren van regelgeving om barrières tot kapitaalstromen
binnen de interne markt aan te pakken, in onder meer ondernemingsrecht, faillissementsrecht
of jaarverslaggeving en (iii) het nemen van nationale maatregelen zoals de ontwikkeling
van nationale pensioenstelsels.18 Het is aan de nieuwe Commissie om voorstellen te doen ten aanzien van de eerste twee
onderwerpen, bijvoorbeeld als onderdeel van een nieuwe actieplan voor de kapitaalmarktunie.
Ik zal mij, samen met de Minister van Financiën, ervoor inzetten het momentum te behouden
om op Europees niveau tot ambitieuze voorstellen te komen.
30) Met betrekking tot de 3% Lissabondoelstelling vragen zij of de Minister een update
kan geven van het aandeel van publieke investeringen in onderzoek en innovatie, ook
in het kader van het schrappen van het Nationaal Groeifonds en de geplande bezuinigingen
op het fonds Onderzoek en Wetenschap. Kan de Minister tevens aangeven wat het exacte
aandeel is van het fonds Onderzoek en Wetenschap met betrekking tot de Lissabondoelstelling?
Deelt de Minister ook de zorgen van onder andere NWO dat door het schrappen dan wel
bezuinigen op het Nationaal Groeifonds en het fonds Onderzoek en Wetenschap onze kennispositie
en concurrentievermogen afneemt? Kan de Minister tot slot een overzicht geven van
publieke investeringen die bijdragen aan de 3% Lissabondoelstelling? Zo niet, waarom
niet?
Antwoord
Ik onderken dat bezuinigingen op R&D en innovatie de kennispositie en het concurrentievermogen
ongunstig zouden kunnen beïnvloeden. In de meest recente rapportage «Totale investeringen
in wetenschap en innovatie» (TWIN)19 heeft Rathenau op basis van de ontwerpbegrotingen van de departementen en het Nationaal
Groeifonds voor 2024 de Rijksmiddelen voor R&D en innovatie in 2024 becijferd op 1,26%
van het bbp, met een terugloop tot 1,08% van het bbp in 2028.20 Rathenau wijst er in de rapportage op dat hierbij nog geen rekening is gehouden met
onttrekkingen uit het Nationaal Groeifonds bij Voorjaarsnota 2024 en bezuinigingen
op het Nationaal Groeifonds, het Fonds Onderzoek en Wetenschap en de Sectorplannen
hoger onderwijs en wetenschap die in het hoofdlijnenakkoord voor het kabinet zijn
aangekondigd. Het is nog niet mogelijk om een geactualiseerd budgettair beeld te geven
van de Rijksmiddelen voor R&D en innovatie. Dat kan in de volgende TWIN-rapportage,
op basis van de ontwerpbegrotingen voor 2025. Die rapportage is te verwachten in het
voorjaar van 2025.
Het Fonds Onderzoek en Wetenschap heeft een budget van in totaal € 5 miljard over
een periode van 10 jaar, wat neerkomt op ongeveer 0,04% van het bbp gemiddeld per
jaar. De beoogde bezuiniging hierop in het hoofdlijnenakkoord is € 1,1 miljard in
totaliteit, verdeeld over een periode van 7 jaar, neerkomend op ongeveer 0,02% van
het bbp per jaar.
31) De leden van de Volt-fractie lezen in de Ex-post evaluatie Horizon 2020 dat adequaat
budget en stabiliteit van doorslaggevend belang is voor het behalen van de doelen
van het programma. Deze leden onderstrepen dit, maar zien ook dat er is bezuinigd
op Horizon. Kan de Minister aangeven hoe zij de verhouding zien tussen enerzijds een
stabiel en adequaat budget en anderzijds de bezuinigingen die hebben plaatsgevonden
op het Horizon programma? Welke mogelijkheden ziet de Minister om er in de toekomst
voor te zorgen dat een fonds gericht op het versterken van het Europees innovatiepotentieel
zoals Horizon adequaat gefinancierd wordt en stabiel blijft?
Antwoord
Tijdens de Europese Raad van 1 februari 2024 is een akkoord bereikt over de tussentijdse
herziening van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) van de EU. Dit betrof onder meer
een steunpakket aan Oekraïne voor de periode 2024 tot en met 2027 en extra financiering
voor defensie en migratie. Om de financiële gevolgen te beperken, is € 10,6 miljard
uit bestaande EU-programma’s herschikt ten gunste van de prioriteiten uit de MFK-herziening.
Dat bevatte onder meer een bezuiniging van € 2,1 miljard uit Horizon Europe. Hoewel
Nederland tijdens de onderhandelingen rond de MFK-herziening erop heeft ingezet dat
eventuele wijzigingen niet ten koste zouden gaan van voor Nederland prioritaire beleidsterreinen
(waaronder onderzoek en innovatie), achtte Nederland het uiteindelijke compromis acceptabel.
Het bereikte akkoord onderstreept namelijk het belang van structurele steun aan Oekraïne
en andere voor Nederland prioritaire beleidsterreinen als defensie en migratie, en
beperkt de financiële gevolgen.
Deze politieke afweging, waaruit de bezuiniging op Horizon Europe voortvloeit, zorgt
inderdaad voor minder stabiliteit en een lager budget in de komende jaren dan eerder
gepland. Tegelijkertijd is het zo dat Horizon Europe ook versterkt wordt met middelen
die voortvloeien uit artikel 5 van de MFK-verordening (circa 540 miljoen) en het opnieuw
inzetten van decommiteringen, zoals afgesproken in het Financieel Reglement artikel
15(3) van circa 100 miljoen euro.
De mogelijkheid om in de toekomst te zorgen voor adequate en stabiele financiering
voor de versterking van het Europees onderzoeks- en innovatiepotentieel via het EU-kaderprogramma
hangt af van het akkoord over het MFK voor de periode na 2027. Het voorstel van de
Commissie daarvoor wordt verwacht rond de zomer van 2025. Uw Kamer zal te zijner tijd
worden betrokken bij de Nederlandse positiebepaling voor het volgende MFK.
32) De leden van de Volt-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van het rapport-Letta,
waarin er vele aanbevelingen staan om de interne markt te versterken. Letta pleit
voor het toevoegen van een vijfde vrijheid voor vrij verkeer van onderzoek en innovatie.
Deze leden onderschrijven het belang hiervan zodat er een innovatief ecosysteem kan
ontstaan dat in staat is om de maatschappelijke uitdagingen het hoofd te bieden. Zij
hebben wel enkele vragen hierover. Kan de Minister concreet aangeven wat bedoeld wordt
met het toevoegen van een vijfde vrijheid voor onderzoek en innovatie? Wat is het
krachtenveld met betrekking tot het toevoegen van een vijfde vrijheid? Zijn er landen
die hierin een voortrekkersrol willen spelen en kan zij drie concrete barrières noemen
die er op dit moment zijn met betrekking tot het verkeer van onderzoek en innovatie?
Met betrekking tot de vele aanbevelingen vragen deze leden welke van de aanbevelingen
van het rapport-Letta dit kabinet als prioritair beschouwt en hoe de implementatie
daarvan eruit zal zien. Hoe gaat het vervolgproces met betrekking tot het rapport-Letta
er precies uitzien? Deze leden lezen ook dat er een nieuwe horizontale interne marktstrategie
komt. Kan de Minister aangeven welke zaken zij als essentieel beschouwt om in de nieuwe
horizontale interne marktstrategie toe te voegen?
Antwoord
Obstakels om de gestelde ambities te bereiken zijn bijvoorbeeld de administratieve
en juridische barrières voor de mobiliteit van onderzoekers, de barrières voor het
delen van data en wetenschappelijke kennis tussen sectoren en grenzen binnen de EU.
Het Letta rapport is en wordt in verschillende Raadsformaties en Raadswerkgroepen
behandeld. De komende maanden zullen de suggesties van het Letta rapport in deze formaties
verder worden uitgewerkt. Er is op dit moment bekend dat de meeste landen de hernieuwde
ambities omtrent een vijfde vrijheid verwelkomen.
Tot slot over de horizontale interne markt strategie, Nederland heeft in januari met
14 andere lidstaten tot deze strategie opgeroepen en is dus zeer positief over het
vastleggen van deze afspraak in de Raadsconclusies. Volgens het kabinet is het van
belang dat deze strategie waarborgt dat er politieke steun is om op alle beleidsterreinen
concrete acties te nemen om belemmeringen weg te nemen die ondernemers en burgers
in de praktijk ervaren. Verder moet de strategie waarborgen dat de interne markt op
alle beleidsterreinen zorgvuldig wordt meegewogen bij beleidsontwikkelingen. Zo worden
nieuwe belemmeringen voorkomen.
33) De leden van de Volt-fractie lezen ten slotte in het BNC-fiche mededeling
biotechnologie en biofabricage dat de Europese Commissie biotechnologie en biofabricage
wil stimuleren en dit cruciaal is voor het concurrentievermogen en de modernisering
van de Europese economie. Deze leden onderstrepen dit en hebben hier enkele vragen
over. Zij lezen dat de Europese Commissie acht acties voorstelt waaronder de oprichting
van een EU-Biotech Hub, een instrument voor biotechnologie bedrijven om eenvoudiger
door regelgevingskaders te navigeren en steun voor opschaling te identificeren. Deze
leden merken op dat opschaling van biotechnologie in verschillende lidstaten enkele
belemmeringen kent, zoals maatschappelijke acceptatie van kweekvlees. Ook kennen enkele
lidstaten een verbod op kweekvlees. In dit kader vragen deze leden wat de inzet van
het kabinet gaat zijn om deze obstakels weg te nemen? Welke concrete mogelijkheden
ziet zij om de maatschappelijke acceptatie van de biotechnologiesector te vergroten?
De inzet op de genoemde aspecten zal geadresseerd worden in de kabinetsvisie biotechnologie.
In het debat van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat op 15 februari
2024 heeft de toenmalige Minister van Economische Zaken en Klimaat aangegeven dat
de visie biotechnologie naar verwachting eind 2024 aan de Tweede Kamer kan worden
gestuurd.
34) Met betrekking tot de geopolitieke aspecten ziet het kabinet de noodzaak om als
Europa gezamenlijk op te trekken aangezien landen buiten de Europese Unie fors investeren
in biotechnologie en biofabricage. Naast forse investeringen zijn de mogelijkheden
tot opschaling essentieel voor deze innovatieve bedrijven van de toekomst. Welke mogelijkheden
ziet de Minister om de barrières rondom opschaling weg te nemen?
Antwoord
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 9.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.S. Beljaarts, minister van Economische Zaken