Brief regering : LNV Beleidsvoorstellen uit Voorjaarsnota 2024 met CW 3.1 kaders (Beleidskeuzes Uitgelegd)
36 410 XIV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2024
Nr. 101 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT EN VOOR NATUUR EN
STIKSTOF
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 juni 2024
Middels deze brief informeren wij de Kamer over de beleidsvoorstellen uit de Voorjaarsnota
waarbij een CW 3.1 kader (Beleidskeuzes Uitgelegd) verplicht is. Daarbij wordt conform
wetsartikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 per nieuw voorstel met significante
financiële gevolgen (€ 20 miljoen of meer in enig jaar) ingegaan op onder andere instrumenten,
doelen, financiële gevolgen en de verwachte doeltreffendheid en doelmatigheid.
Voor het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gaat het om de volgende
onderwerpen:
1. Maatregelpakket WEcR
2. Uitvoeringskosten medeoverheden
3. PAS-melders
4. Ecologische Autoriteit
5. Saneringsregeling Garnalenvisserij
Voor de andere beleidsvoorstellen met significante financiële gevolgen uit de Voorjaarsnota
is reeds eerder een CW 3.1 kader naar de Kamer gestuurd.1
De Minister voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema
De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink
1. Maatregelpakket WEcR
a. Doelen
Het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) richt zich op drie kerndoelen: het
in een samenhangende aanpak realiseren van de Europese internationale verplichtingen
op het terrein van (1) natuur (met als onderliggend doel de stikstofopgave), (2) water
en (3) klimaat. Deze doelen hangen sterk samen en zijn sterk normerend. Nederland
is als EU-lidstaat juridisch verplicht eraan te voldoen. Het tempo van de uitwerking
van de stikstofmaatregelen om het wettelijke stikstofdoel voor 2030 te realiseren,
is leidend voor het algemene tempo van de stappen in de langetermijntransitie in het
NPLG. Ook voor de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is de druk hoog:
in 2027 moeten de benodigde maatregelen genomen zijn. Voor klimaat moeten in 2030
tussendoelen behaald zijn op weg naar een klimaat neutrale samenleving in 2050.
1. Nederland moet aan de vogel- en habitatrichtlijn voldoen en heeft zich gecommitteerd
aan de Europese Biodiversiteit Strategie (EBS) en de VN Conventie voor Biodiversiteit
(CBD). Het hoofddoel van de wet is het te allen tijde voorkomen van verslechtering
van de natuur en het uiteindelijk in een gunstige staat van instandhouding brengen
van de natuur. Stikstof is een van de belangrijkste drukfactoren waardoor de kwaliteit
van stikstofgevoelig Natura 2000-areaal onder druk staat. Inzet op stikstofreductie
en het brengen van grote delen van het Natura 2000-areaal onder de kritische depositiewaarde
is daarom een belangrijke pijler om te komen tot de realisatie van het bovenliggende
doel: de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen volgend uit de VHR en het
in een gunstige staat van instandhouding brengen van de natuur. Voor de landbouwsector
gaat het hier op zeer korte termijn vooral om de reductie van de neerslag van stikstof
op kwetsbare N-2000 gebieden, het versterken van de natuurinclusiviteit en het voortbestaan
van soorten die afhankelijk zijn van het boerenland.
2. Nederland moet in 2027 aan de Kaderrichtlijn Water voldoen. Voor de landbouwsector
betekent dit dat waterverontreiniging o.a. door nitraat, fosfaat en gewasbeschermingsmiddelen
(pesticiden) tegengegaan moet worden en de natuur in en rond watergangen moet worden
versterkt. Daarnaast is de bodem er op veel plekken slecht aan toe. Dat betekent dat
er keuzes rond waterpeil gemaakt moeten worden.
3. Nederland moet voldoen aan de klimaatdoelen voor 2030 en 2050 en daarmee in 2050 klimaatneutraal
zijn. Deze zijn vastgelegd in de Klimaatwet. Voor de landbouwsector zal dat vooral
gaan om de reductie van broeikasgassen: koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4) en lachgas (N2O). In het landgebruik is extra ruimte nodig voor koolstofvastlegging om onvermijdbare
restemissies te kunnen compenseren. De benodigde ruimte voor bos e.d. moet tijdig
ruimtelijk worden ingepast.
Snelle maatregelen zijn nodig voor het reduceren van emissies en het herstel van veel
Nederlandse natuurgebieden. Herstel van natuur is een voorwaarde om ook weer ontwikkelruimte
voor andere activiteiten te realiseren. Nederland lijkt de KRW-doelen met het huidige
Nederlandse beleid «redelijkerwijs» niet meer te halen (RLI). De klimaatdoelen 2030
voor zowel de landbouw als het landgebruik liggen niet binnen bereik. Volgens de recente
ramingen van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) zijn de landbouw en het landgebruik
de enige sectoren – over alle sectoren bezien – die achterlopen op schema. Meer inspanning
van alle overheden is nodig om te voorkomen dat de EU Nederland forse boetes kan opleggen
en allerlei activiteiten stil komen te liggen. Wanneer de overheid niet zelf hierin
de regie neemt bestaat het risico dat gerechtelijke uitspraken de overheid hiertoe
dwingen. Greenpeace heeft de Nederlandse staat gedagvaard en vraagt om concrete maatregelen.
In het debat van 5 april 2023 heeft de Minister-President op basis van de breed gedeelde
wens van de Tweede Kamer een versnelling toegezegd in de toekenning van middelen aan
provincies in het kader van het NPLG. Het doel is dat uitvoering van de maatregelpakketten
in 2024 kan starten.
Ook gaf het kabinet aan dat het voornemens is om nog middelen te reserveren waarmee
in 2024 de eerste maatregelpakketten gefinancierd kunnen worden. Om tot een verantwoorde
besteding van middelen te komen zijn de kennisinstellingen gevraagd een oordeel te
geven over de in juli 2023 ingediende maatregelpakketten in het kader van de provinciale
programma’s landelijk gebied. Wageningen Economic Research (WEcR) heeft in het najaar
de eerste batch van 173 maatregelen (€ 1,6 miljard) geapprecieerd.2 Op basis van het positieve advies voor 128 maatregelen ter waarde van € 1,28 miljard
heeft het kabinet besloten om dit bedrag van de reservering voor het Transitiefonds
op de aanvullende post over te hevelen naar de LNV-begroting.3
In de eerste maanden van 2024 heeft WEcR de resterende 111 maatregelen (€ 1,1 miljard)
van de tweede batch geapprecieerd. Dit leidt tot een uitkomst van 33 positief beoordeelde
maatregelen, optellend tot € 434 miljoen. De omvang van het over te hevelen bedrag
bij VJN is gebaseerd op dit oordeel.
b. Beleidsinstrumenten
Provincies hebben op verzoek van het kabinet gebiedsprogramma’s en maatregel-pakketten
opgesteld waarmee zij in 2024 kunnen starten. Het gaat daarbij om:
• Extensivering
• Management- en technische maatregelen in de landbouw zoals mestvergisters, en het
aanpassen van stallen om emissies te reduceren
• Realisatie groenblauwe dooradering
• Het vasthouden van water in watergangen en landgoederen
• Het doen van pilots op het gebied van watermanagement
• Het tegengaan van verzilting door watermaatregelen
• Afwaardering van agrarisch gronden naar natuurgronden
• Aanleg van waterinfiltratiesystemen
• Opstellen van gebiedsplannen, planvormingen en verkenningen
c. Financiële gevolgen voor het Rijk
Er is een reservering van € 434,2 miljard getroffen, mede gebaseerd op de onafhankelijke
beoordeling van de maatregelpakketten door WEcR. Op basis van de integrale beoordeling
van verbeterde maatregelpakketten door het Rijk vindt de toekenning van middelen uit
de reservering aan de provincies plaats.
Per type reservering (Bedragen x € 1 miljoen)
Type reservering
2024
2025
2026
2024–2026
Aannemelijk doelbereik
49,0
44,6
15,2
108,8
Gebiedsprocessen
3,9
3,6
1,2
8,8
Low regret
142,5
129,8
44,3
316,6
Eindtotaal
195,4
178,0
60,8
434,2
Per categorie (Bedragen x € 1 mijloen)
Categorie
2024
2025
2026
2024–2026
Landbouw
175,8
160,2
54,7
390,7
Natuur
9,3
8,5
2,9
20,7
Water
4,3
3,9
1,3
9, 5
Ondersteunend (gebiedsproces)
6,0
5,5
1,9
13,4
Eindtotaal
195,4
178,0
60,8
434,2
Op decimalen achter de komma kan dit een afrondingsverschil naar boven of naar onder
opleveren ten opzichte van het weergegeven totaalcijfer.
d. Nagestreefde doeltreffendheid
De realisatie van groenblauwe dooradering en het creëren van bufferzones dragen bij
aan natuur-, klimaat- en KRW-doelen inclusief waterkwaliteit. De verschillende watermaatregelen
dragen bij aan het verbeteren van de waterkwaliteit in het kader van de KRW. Er zijn
ook maatregelen die bijdragen aan meerdere NPLG-doelen voor natuur, water, stikstof
en klimaat. Zo hebben bijvoorbeeld fysieke investeringen in de landbouw niet alleen
een positief effect op het reduceren van stikstof, maar leiden deze ook tot positieve
effecten voor de bodem- en waterkwaliteit, en bevorderen deze de kwaliteit van de
natuur in de buurt van de agrarische ondernemingen.
e. Nagestreefde doelmatigheid
Provincies zijn gevraagd om maatregelen aan te dragen waarvoor draagvlak is en waar
op korte termijn gestart kan worden met realisatie, voor doelbereik op korte termijn.
De maatregelen zijn low regret; dit houdt o.a. in dat maatregelen niet leiden tot
lock-ins, staatssteunproof zijn, en bijdragen aan meerdere NPLG-doelen tegelijk, waardoor
er sprake is van efficiëntie, en maatregelen onderdeel zijn van een gebiedsprogramma.
f. Evaluatieparagraaf
Monitoring zal in eerste instantie plaatsvinden in het kader van de huidige verantwoordelijkheden
in de bestaande monitoringsstelsels voor a) stikstof (Wsn), b) de KRW, c) de Monitor
Klimaatbeleid + KEV, en de d) natuur (Natuurpact en Uitvoeringsprogramma Natuur, inclusief
de actualisatie en uitbreiding van natuurmonitoring die in opdracht van Programma
Natuur is ontwikkeld).
Zo wordt optelbaarheid en vergelijkbaarheid geborgd. Om provincies hierin te ondersteunen
wordt door het Rijk, in samenspraak met de provincies, een handboek monitoring opgesteld
dat handvatten biedt voor de informatie-voorziening voor de maatregelmonitoring in
het Meerjarenprogramma Transitie Landelijk Gebied, in de vorm van een jaarlijks te
actualiseren programmaboek.
2. Uitvoeringskosten medeoverheden
a. Doelen
De provincies zijn gevraagd om in 2024 een volgende versie van hun gebiedsprogramma’s
aan te leveren. De transitie is daarentegen een doorlopend en interatief proces. Dit
betekent dat op de eerstvolgende versie van de gebiedsprogramma’s weer wijzigingen
doorgevoerd zullen worden en dat dit doorontwikkeld blijft worden, zo ook in 2025.
Ook blijven voorbereidingen terugkomen en brengt het NPLG op deze manier extra werkzaamheden
met zich mee. Om vervolgens ervoor te zorgen dat de gebiedsplannen tot uitvoering
komen, de voorbereidingen worden getroffen en de werkzaamheden worden uitgevoerd die
leiden tot een geslaagde transitie, blijft capaciteit essentieel om deze doorontwikkelingen
op de programma’s te blijven maken. Ook worden eventuele kosten bij gemeenten en waterschappen
gedekt via deze middelen. Hierbij zou het kunnen gaan om bijvoorbeeld het aanpassen
van het bestemmingsplan.
b. Beleidsinstrumenten
Door de provincies te ondersteunen in het aantrekken van capaciteit, kunnen
zij zich bezighouden met de doorontwikkeling van de gebiedsprogramma’s en voorbereidende
werkzaamheden. De middelen zijn geoormerkt wat betekent
dat deze worden verstrekt middels een specifieke uitkering (SPUK).
c. Financiële gevolgen voor het Rijk
Het benodigde budget voor 2025 is overgeheveld naar de LNV-begroting vanuit de reservering
voor het Transitiefonds op de aanvullende post. De verdeling over de provincies is
als volgt:
d. Nagestreefde doeltreffendheid
De doelstellingen en het tijdspad van het NPLG en de bijbehorende transitie landelijk
gebied zijn uitdagend en strak. Om ervoor te zorgen dat de gebiedsplannen tot uitvoering
komen is en blijft extra capaciteit essentieel om prioriteit te kunnen geven boven
de reeds bestaande werkzaamheden. Een belangrijke voorwaarde om de doelstellingen
te behalen is dat provincies middels extra capaciteit in staat worden gesteld om de
voorbereidingen te blijven treffen en de gebiedsprogramma’s te blijven doorontwikkelen
naar de opgaven die dan voor liggen.
e. Nagestreefde doelmatigheid
In de transitie landelijk gebied wordt gewerkt met een gebiedsgerichte aanpak waarbij
de provincie de rol vervult van gebiedsregisseur. Immers zij weet het beste wat er
in welk gebied moet gebeuren en kent het gebied het beste. Dat de voorbereidende werkzaamheden
en de ontwikkeling van het provinciale gebiedsprogramma door de provincie worden uitgevoerd,
sluit hier goed bij aan.
f. Evaluatieparagraaf
De middelen worden uitgekeerd middels een specifieke uitkering. Monitoring van de
bestedingen vindt daarom plaats via de reguliere SISA-systematiek.
3. PAS-melders
a. Doelen
Deze regeling wordt ingezet om via provincies maatwerkoplossingen voor PAS-melders
te realiseren. Sinds de PAS-uitspraak in 2019 verkeren de PAS-melders, buiten hun
schuld om, in een illegale situatie. De bedrijven in het legalisatieprogramma PAS-meldingen
hopen nog steeds op een oplossing. Om legalisatie van de meldingen mogelijk te maken
worden er door het Rijk verschillende bronmaatregelen worden getroffen die stikstofdepositieruimte
opleveren, maar om op korte termijn meer oplossingen mogelijk te maken is er aanvullend
daarop een versnelling en verbreding nodig. Met maatwerk via de provincies kan een
oplossing gevonden worden die is gericht op de individuele situatie van de melder
en het gebied waar die zich in bevindt. Dat kan bijvoorbeeld zijn verduurzaming of
verplaatsing of een combinatie van meerdere lokale mitigerende maatregelen. Met deze
regeling wordt ook bijgedragen aan op de opdracht die volgt uit motie-Nijhof om te
komen met een actieplan met oplossingen voor de PAS-melders.4
De eerste Regeling provinciale maatregelen PAS-melders kon maar relatief beperkt korte
tijd open staan en daarvoor hebben vijf provincies een aanvraag ingediend voor in
totaal 34 maatwerkoplossingen. Met deze tweede regeling wordt beter aangesloten op
de uitvoeringspraktijk van de provincies, onder andere door een langere looptijd.
b. Beleidsinstrument(en)
Om deze doelen te bereiken wordt een specifieke uitkering aan provincies beschikbaar
gesteld. Via deze uitkering kunnen de provincies subsidie ontvangen voor maatregelen
waarmee zij de PAS-melders van oplossingen voorzien.
c. Financiële gevolgen voor het Rijk
Voor de specifieke uitkering wordt in totaal € 250 mijloen begroot. Deze middelen
worden verdeeld over 2024, 2025 en 2026.
2024
2025
2026
Bedragen per jaar in € mln
150
50
50
De middelen worden via de provincies beschikbaar gesteld via een specifieke uitkering
waarvoor zij een aanvraag kunnen doen. De middelen kunnen de provincies besteden aan
maatwerkoplossingen die gericht zijn op de individuele situatie van de melder en het
gebied waar die zich in bevindt. Dat kan bijvoorbeeld verduurzaming of verplaatsing
zijn, of een combinatie van lokale mitigerende maatregelen waarmee voor de PAS-melder
een oplossing ontstaat.
d. Financiële gevolgen voor maatschappelijke sectoren
Deze regeling wordt ingezet om te komen tot oplossingen voor bedrijven die meedoen
aan het Legalisatieprogramma PAS-melders. Er zijn in totaal 2488 legalisatieverzoeken
ingediend.
e. Nagestreefde doeltreffendheid
Niet in elk gebied zijn de effecten van de generieke aanpak met bronmaatregelen even
groot. Om tot oplossingen voor PAS-melders te komen is in sommige gevallen een meer
individuele en maatwerkgerichte aanpak nodig, aanvullend op de generieke aanpak. Deze
regeling maakt het mogelijk om het pallet aan mogelijke oplossingen te verbreden.
Hiermee wordt beoogd om sneller voor meer PAS-melders tot een oplossing te komen en
draagt het bij aan het aanpakken van de opgave. Daarnaast draagt deze regeling bij
aan de opdracht die volgt uit motie-Nijfhof om te komen met een actieplan met oplossingen
voor PAS-melders.
f. Nagestreefde doelmatigheid
Het Rijk heeft in dit vraagstuk voornamelijk een faciliterende en kaderstellende rol
en is zij verantwoordelijk voor de generieke maatregelen. Het voornaamste deel van
de uitvoering is belegd bij de provincies. Met een specifieke uitkering kan het Rijk
de provincies ondersteunen om de benodigde maatregelen voor maatwerk te treffen. De
provincies beheren de dossiers, onderhouden direct contact met de PAS-melders in hun
provincie en hebben het beste zicht op het gebied waarin de oplossing moet plaatsvinden.
Met die inzichten zijn zij het beste instaat om te bepalen welke maatregelen nodig
zijn om te komen tot oplossingen per geval en om die reden is een maatwerkaanpak het
best passend op provinciaal niveau. Het Rijk ondersteunt dit met een specifieke uitkering.
g. Evaluatieparagraaf
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voert namens de Minister voor Natuur
en Stikstof de subsidieregeling uit. De uitvoering van de maatregelen wordt jaarlijks
gemonitord via de Sisa-verantwoording. RVO stelt jaarlijks een monitoringsrapportage
op van de voortgang van de uitvoering van de regeling en de behaalde resultaten.
4. Ecologische Autoriteit
a. Doelen
Op 9 september 2022 is de Ecologische Autoriteit (EA) voor acht jaar ingesteld. Omdat
financiering niet eerder meerjarig was geregeld, wordt nu meerjarig een reeks opgevoerd
voor de looptijd van de instelling van de Ecologische Autoriteit. De Ecologische Autoriteit
is hoofdzakelijk verantwoordelijk voor: 1) het toetsen of de essentiële ecologische
informatie aanwezig is voor de besluitvorming over natuurdoelanalyses en gebiedsprogramma’s
en 2) het op onafhankelijke wijze beoordelen van de wetenschappelijke onderbouwing
op breed ecologisch vlak van de informatie, die nodig is voor het vaststellen van
besluiten over natuurdoelanalyses en gebiedsprogramma's. Met deze middelen wordt bijgedragen
aan de realisatie van de Ecologische Autoriteit en haar adviezen.
De Ecologische Autoriteit heeft reeds in 2022 en 2023 advies gegeven op de handreiking
natuurdoelanalyses, de handreiking gebiedsprogramma’s en op een groot gedeelte van
de eerste versies van natuurdoelanalyses. Ook in 2024 moeten veel producten door de
Ecologische Autoriteit getoetst worden, namelijk het restant van de natuurdoelanalyses
en de verbeterde gebiedsprogramma’s die vanaf de tweede helft 2024 worden ingediend
bij het Rijk. Het grootste gedeelte van de toetsing van de gebiedsprogramma’s zal
in 2025 doorlopen en de NDA’s zullen geactualiseerd moeten worden. Daarom is er vanaf
2025 ook financiële ruimte nodig.
b. Beleidsinstrument(en)
De Ecologische Autoriteit is op 9 september 2022 in de ministerraad ingesteld middels
een Instellingsbesluit. Middels een incidentele subsidie worden de middelen beschikbaar
gesteld voor de Ecologische Autoriteit.
c. Financiële gevolgen voor het Rijk
De kosten zijn gebaseerd op een inschatting van de verwachte hoeveelheid adviezen
die wordt gevraagd aan de Ecologische Autoriteit, waarbij ook gebruik is gemaakt van
de ervaringen voor de jaren 2022 en 2023. Het benodigde budget is overgeheveld naar
de LNV-begroting vanuit de reservering voor het Transitiefonds op de aanvullende post.
2025
2026
2027
2029
2029
Totaal
Bedragen per jaar in € mln
3,1
3,0
3,0
3,0
3,0
15,1
d. Nagestreefde doeltreffendheid en doelmatigheid
Het totaal van het vanaf 2025 gevraagde budget moet ertoe leiden dat de Ecologische
Autoriteit financieel is toegerust op het adviseren en toetsen van (verbeterde versies
van) natuurdoelanalyses, verbeterde (onderdelen van) gebiedsprogramma’s die in 2024
ingediend zijn en mogelijk een verbreding van de advisering op Natura 2000 beheerplannen
en brede ecologische vraagstukken voor besluitvorming conform artikel 3b Instellingsbesluit
Ecologische Autoriteit. Hierbij zijn inbegrepen de kosten voor de gehele werkgroep
voor elk adviestraject (voorzitter, secretaris en werkgroepleden), kosten voor het
bestuur en personeel, huisvesting, kennisfunctie, een website en andere gerelateerde
facilitaire zaken.
De middelen worden overgemaakt aan de Stichting bureau voor de commissie M.E.R. waarmee
de stichting haar activiteiten kan uitvoeren om tot advisering over te gaan en haar
kennisfunctie kan vervullen.
e. Evaluatieparagraaf
In het regeerakkoord van kabinet Rutte IV is beschreven dat er een Ecologische Autoriteit
komt die onafhankelijk de plannen van het Rijk en de Provincies toetst alsmede de
ecologische analyses die ten grondslag liggen aan die plannen ter waarborging dat
de maatregelen bijdragen aan de beoogde -instandhouding en natuurherstel. De Ecologische
Autoriteit speelt een cruciale rol in de waarborg van een effectieve uitvoering en
realisatie van de transitie naar een duurzaam landelijk gebied. De natuurdoelanalyses
en gebiedsprogramma’s zijn de parameters voor de monitoring en evaluatie van de Ecologische
Autoriteit.
5. Saneringsregeling Garnalenvisserij
a. Doelen
De saneringsregeling garnalenvisserij wordt ontwikkeld om enerzijds een goed verdienmodel
voor de garnalenvloot te bereiken en anderzijds de druk op de natuur te verlichten.
Op dit moment vindt er groei-overbevissing plaats, wat inhoudt dat garnalen worden
weggevangen voordat ze volgroeid zijn. Om dit te voorkomen en een economisch rendabele
vloot te behouden, moet de visserijdruk in deze gebieden omlaag. Om ondernemers die
willen stoppen te ondersteunen bij deze stap, wordt een saneringsregeling ontwikkeld.
b. Beleidsinstrument(en)
Het belangrijkste instrument is de saneringsregeling garnalen. Daarnaast wordt er
verkend of aanvullende maatregelen nodig zijn voor flankerend beleid.
c. Financiële gevolgen voor het Rijk
De saneringsregeling zal moeten worden genotificeerd bij de Europese Commissie voor
goedkeuring. Naar verwachting zal uitvoering van de regeling op z’n vroegst starten
in 2025. Ervaringen met de saneringsregeling onder de Brexit Adjustment Reserve hebben
geleerd dat uitvoering van een saneringsregeling tijd kost, daarom zal de sanering
naar verwachting tot in 2027 lopen.
2025
2026
2027
Totaal
Bedragen per jaar in € mln
5
25
20
50
d. Nagestreefde doeltreffendheid en doelmatigheid
Voor een lange termijn toekomstperspectief voor de garnalenvisserij, binnen de draagkracht
van het systeem, wordt er gewerkt aan een toekomstvisie voor de garnalensector. Een
van de onderdelen van deze visie is een generieke sanering van de sector. Deze regeling
zal worden uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
e. Evaluatieparagraaf
De monitoring van de saneringsregeling voor de garnalensector zal worden meegenomen
in de bestaande monitorings- en overlegstructuren tussen LNV en RVO.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
C. van der Wal, minister voor Natuur en Stikstof