Brief regering : Uitvoering van de gewijzigde motie van de leden Van den Brink en Brekelmans over strenger toetsen of alleenstaande minderjarigen daadwerkelijk alleenstaand zijn (Kamerstuk 36333-71)
27 062 Alleenstaande minderjarige asielzoekers
Nr. 140 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 juni 2024
Op 10 oktober 2023 nam de Tweede Kamer een motie aan van de leden Van den Brink (CDA)
en Brekelmans (VVD) (Kamerstuk 36 333, nr. 71). De motie stelt dat minderjarigen steeds vaker vooruit worden gestuurd om vervolgens
in Nederland een aanvraag tot nareis of gezinshereniging in te dienen en dat het Nederlandse
nareisbeleid ruimhartiger is dan de Gezinsherenigingsrichtlijn en het beleid in de
ons omringende landen. De motie verzoekt de regering daarom strenger te toetsen of
alleenstaande minderjarigen daadwerkelijk «alleenstaand» zijn en niet door familieleden
kunnen worden verzorgd, en terug te gaan naar het beleid zoals dat er was tussen 2019
en 2021. De motie verzoekt de regering verder het nareisbeleid voor jongvolwassenen
terug te brengen naar het nareisbeleid conform de Europese Gezinsherenigingsrichtlijn.
In de afgelopen periode is bekeken op welke wijze aan deze motie uitvoering gegeven
kan worden. Hieronder ga ik daar op in.
Toetsen van het daadwerkelijk alleenstaand zijn van amv
Ten aanzien van het eerste deel van de motie, dat ziet op het toetsen van het daadwerkelijk
alleenstaand zijn van amv, heb ik besloten de huidige werkwijze niet aan te passen.
Graag licht ik mijn overweging toe.
Om nareis voor de ouder(s) te kunnen aanvragen, moet een minderjarige vreemdeling
volgens de Gezinsherenigingsrichtlijn als alleenstaand zijn aangemerkt. Vóór juni
2019 ging de IND daarvan uit wanneer Nidos de voogdij over een minderjarige had.
In juni 2019 is afgestapt van het uitgangspunt dat voogdij door Nidos doorslaggevend
was voor de vraag of de minderjarige alleenstaand is. Nareisaanvragen van minderjarigen
die bij een familielid verbleven werden vanaf dat moment in beginsel afgewezen. De
gedachte achter deze veranderde werkwijze was dat de minderjarige statushouder die
bij een familielid verbleef, door het betreffende familielid verzorgd werd. De zorg
van de ouders zou daarmee niet langer nodig zijn, waardoor de minderjarige statushouder
niet (langer) als alleenstaand werd beschouwd, ongeacht of het familielid bij wie
de minderjarige verbleef de voogdij had of dat er vanuit Nidos een voogd was toegewezen
bij wie het gezag lag. Deze veranderde interpretatie van de definitie in de Gezinsherenigingsrichtlijn
ontstond naar aanleiding van een individuele casus. Daarnaast geldt dat, conform de
Opvangrichtlijn, een minderjarige vreemdeling die Nederland inreist zonder ouders
of een andere persoon die het gezag over het kind heeft, indien mogelijk, wordt opgevangen
bij hier verblijvende familieleden.
De werkwijze zorgde voor vragen bij de uitvoering, belangenbehartigers, Tweede Kamer
en de vreemdelingenadvocatuur en had bovendien nadelige consequenties in de praktijk.
Nidos benadrukte destijds het belang voor jonge minderjarigen om door familieleden
te worden opgevangen. Tegelijkertijd gaf Nidos aan dat ze grote moeite had met het
uitplaatsen van minderjarige vreemdelingen bij familie, als dat vervolgens inhield
dat zij daarmee de nareisaanvraag voor de ouder(s) van de minderjarige onmogelijk
maakten. De werkwijze zorgde daarmee voor extra druk op de opvang en het bleek om
meer zaken te gaan dan van tevoren verwacht. De veranderde werkwijze bleek in de praktijk
te schuren met het uitgangspunt van de Opvangrichtlijn dat, in het belang van het
kind, opvang bij een familielid de voorkeur heeft.
Daarnaast bestaat naast nareis de mogelijkheid om bij de IND een beroep te doen op
gezinshereniging op basis van artikel 8 EVRM. Deze zaken hebben een grote slagingskans,
waardoor de ouders via die weg alsnog verblijf in Nederland zouden kunnen krijgen.
De werkwijze bleek daarmee een weinig efficiënt handvat om het vooruitsturen van (alleenreizende)
kinderen te ontmoedigen, terwijl het de IND wel meer werk opleverde dan oorspronkelijk
gedacht en het ook voor de opvang een ongewenst effect had.
Generiek gebruik van de werkwijze werd daarom niet houdbaar geacht. De toenmalig Staatssecretaris
heeft de Tweede Kamer bij brief van 24 augustus 2021 geïnformeerd dat zij af zag van
deze generieke werkwijze en besloot deze slechts toe te passen in situaties waarin
evident is dat de minderjarige niet alleenstaand is. Het uitgangspunt is sindsdien
(weer) dat wanneer Nidos de voogdij en het gezag over een amv draagt, de IND aanneemt
dat de amv ook in het nareiskader daadwerkelijk alleenstaand is.
Bovenstaande overwegende en gezien de huidige situatie bij de IND en in de (amv-)opvang,
houd ik hieraan vast.
Jongvolwassenenbeleid aanscherpen of afschaffen
Het tweede deel van de motie ziet op het terugbrengen van het jongvolwassenenbeleid
naar het nareisbeleid conform de Europese Gezinsherenigingsrichtlijn. Uit de Gezinsherenigingsrichtlijn
volgt geen verplichting om de gunstigere nareisvoorwaarden tot gezinshereniging van
toepassing te laten zijn op meerderjarige kinderen. Voor zowel het afschaffen van
het beleid voor meerderjarige kinderen als het terugbrengen van de reikwijdte tot
medisch afhankelijke meerderjarige kinderen1, is een wetswijziging vereist.
Ik heb besloten om een aanscherping te doen in het beleid die zonder een wetswijziging
mogelijk is en naar mijn mening past binnen de uitspraak door de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State van 29 mei jl.2 Het initiatief om een langdurig wetswijzigingstraject op te starten ten bate van
de overige varianten, wordt daarmee aan een volgend kabinet gelaten.
De beleidsaanpassing die ik voor de tussenliggende periode doorvoer, beoogt aan te
sluiten bij de uitleg van het Hof van Justitie van de Europese Unie3 over gezinsleden die «ten laste komen van» de referent.
De IND besluit dat het meerderjarige kind ten laste komt van de referent als het meerderjarige
kind aannemelijk heeft gemaakt voor de eerste levensbehoeften afhankelijk te zijn
van materiële ondersteuning van de referent. Daarbij moet het meerderjarige kind aannemelijk
maken dat deze materiële ondersteuning reëel en noodzakelijk is.
Aanvullend op de «ten laste komen van»-voorwaarde wordt in het beleid opgenomen dat
het meerderjarige kind geen zelfstandig gezin heeft gevormd, het meerderjarige kind
heeft tot aan vertrek van de referent altijd in gezinsverband samengeleefd met de
ouder(s) en woont nog steeds samen met de achterblijvende ouder indien er een achterblijvende
ouder is.
In overeenstemming met de Gezinsherenigingsrichtlijn, wordt de bewijslast meer bij
de vreemdeling gelegd. In het huidige beleid hoeft de jongvolwassene slechts te stellen
dat er sprake is van samenleven met de ouder(s) en dat geen sprake is van eigen onderhoud
of de vorming van een zelfstandig gezin. Ook wanneer de IND vermoedens heeft van signalen
die op het tegendeel wijzen, is het aan de IND om aan te tonen dat het gestelde niet
juist is. De nieuwe beleidsregels beogen deze uitleg te verscherpen. Het zal aan de
ouder of het meerderjarig kind zijn om aannemelijk te maken dat het volwassen kind
daadwerkelijk ten laste komt van de ouder in Nederland, dat diegene geen zelfstandig
gezin heeft gevormd en tot aan vertrek van de referent altijd in gezinsverband heeft
samengeleefd met de ouder(s).
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. van der Burg, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid