Brief regering : Antwoorden op vragen commissie van de V-100 over het thema Bereikbaarheid
36 560 XII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat 2023
Nr. 9
BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 juni 2024
Op de maandag na Verantwoordingsdag organiseerde de commissie voor de Rijksuitgaven
opnieuw de V-100 bijeenkomst. Ook het jaarverslag van het Ministerie van Infrastructuur
en Waterstaat is in die bijeenkomst aan de orde geweest. De deelnemers hebben vragen
opgesteld die door de commissie voor de Rijksuitgaven aan mij zijn doorgezonden (kenmerk
2024Z09439/2024D22236).
U ontvangt de antwoorden op de gestelde vragen via de bijlage bij deze brief.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
M.G.J. Harbers
1
Vraag:
Wanneer worden de 17 gepauzeerde MIRT-projecten voortgezet? Hoe spant u zich ervoor
in om de projecten alsnog door te laten gaan? Kunt u uitsplitsen welke oorzaken (zoals
stikstof/personeelstekort/materiaalkosten) spelen bij welke projecten?
Antwoord:
De herstart van de 17 projecten is afhankelijk van zowel maakbaarheid, stikstofruimte
als financiële middelen. De gepauzeerde opgaven zijn en blijven van belang voor de
bereikbaarheid en verkeersveiligheid van Nederland. Er wordt gewerkt aan een plan
van aanpak voor de herstart van de gepauzeerde projecten. Hiermee zal tevens invulling
worden gegeven aan de motie van het lid Heutink, waarin verzocht wordt om voor het
zomerreces met een plan van aanpak voor de herstart te komen1. Dit plan van aanpak dient als vertrekpunt voor het verdere gesprek over de herstart
van gepauzeerde projecten.
Concrete besluiten over een herstart zijn aan een nieuw kabinet. De Kamer is bij brief
van 19 september 2023 geïnformeerd over de budgetten van de gepauzeerde projecten2 en de stikstofproblematiek per gepauzeerd project3.
2
Vraag:
Welke maatregelen neemt u om de uniformiteit bij de invoering van zero-emissiezones
te vergroten en hoe zorgt u ervoor dat de randvoorwaarden (zoals voldoende netcapaciteit)
daarvoor vervuld zijn, zodat niet massaal ontheffing hoeft te worden aangevraagd?
Antwoord:
Uniformiteit staat hoog op de agenda bij de invoering van zero-emissiezones. Zo zijn
de afspraken rondom regels en uitzonderingen voor de zero-emissiezones in nauwe samenwerking
met brancheorganisaties en gemeenten opgesteld en ingevoerd. Daarnaast zijn de overgangsregeling
en vrijstellingen wettelijk vastgelegd en daarmee gelijk voor alle zero-emissiezones.
Ook is het pakket aan ontheffingen (een gemeentelijke verantwoordelijkheid) in overleg
opgesteld en deze zijn uniform overgenomen door alle gemeenten die nu bezig zijn hun
verkeersbesluiten te nemen, met slechts enkele nuances op basis van lokale voorkeur.
Daarmee is het beleid zoveel als mogelijk geüniformeerd.
Vanuit de Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL) werkt het Ministerie van IenW
samen met o.a. mede-overheden, netbeheerders en bedrijven aan het ontwikkelen van
een landelijk dekkend netwerk van logistieke publieke en private laadpunten. Hierbij
zal er ook financiële ondersteuning worden geboden bij de realisatie van laadinfrastructuur.
Onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van EZK worden binnen het Landelijke
Aanpak Netcongestie (LAN) stappen gezet om netcongestie tegen te gaan.
3
Vraag:
Bent u bereid een accijnsverlaging op alternatieve brandstoffen door te voeren om
de duurzaamheidstransitie te versnellen?
Antwoord:
In Nederland verplicht het systeem Energie Vervoer brandstofleveranciers om een groeiend
percentage hernieuwbare energie te leveren. Dit is de Nederlandse implementatie van
de Europese richtlijn hernieuwbare energie (RED). Het leveren van duurzame brandstof
levert een credit op die kan worden verhandeld aan brandstofleveranciers met een verplichting.
Dit systeem borgt dat een jaarlijks groeiende hoeveelheid duurzame brandstoffen wordt
ingezet in het wegverkeer en draagt hiermee bij aan het halen van de klimaatdoelen.
Door de meerprijs van duurzame brandstoffen, zou de inzet van deze brandstoffen anders
beperkt zijn geweest. Er vindt geen accijnsdifferentiatie plaats tussen hernieuwbare
brandstoffen en fossiele brandstoffen. Een eventuele verandering hierin is aan een
volgend kabinet.
4
Vraag:
Welke mogelijkheden ziet u om de bestaande infrastructuur van tankstations te gebruiken
voor (snel)laadcapaciteit?
Antwoord:
De opschaling van snellaadinfrastructuur langs het hoofdwegennet zal fors beslag leggen
op de beschikbare ruimte. Er komen immers steeds meer elektrische voertuigen. Op sommige
verzorgingsplaatsen zal een herinrichting nodig zijn om hier ruimte voor te maken.
Iedere verzorgingsplaats is anders, qua omvang, ligging en gebruik door de (vrachtwagen)chauffeurs.
Hoewel iedere verzorgingsplaats anders is, moeten deze wel zo veel mogelijk uniform
ingericht worden. Dit o.a. om de duidelijke routes en daarmee de veiligheid voor de
weggebruiker te borgen.
In de visie «Verzorgingsplaats van de toekomst», die controversieel is verklaard door
de Tweede Kamer, is opgenomen dat het Ministerie van IenW wil gaan werken met inrichtingsplannen
om hier vorm aan te geven. Dit om een integrale inrichting (en daarmee de veiligheid
van weggebruikers) van de verzorgingsplaatsen te borgen.
5
Vraag:
Welke maatregelen neemt u om het weglekken van (accijns)inkomsten uit benzine, voor
zowel de overheid als ondernemers, in de grensstreek tegen te gaan?
Antwoord:
Op verzoek van de Tweede Kamer worden de grenseffecten van de huidige accijnsverlaging
gemonitord – in overleg met de oliemaatschappijen en individuele tankstationhouders.
Hierover zijn en worden er op verschillende momenten grenseffectenrapportages met
de Kamer gedeeld. De Kamer is hierover geïnformeerd door de Staatssecretaris van Financiën
op 12 januari 2024.4
Het voorkomen van het weglekken van accijnsinkomsten uit benzine in de grensstreek
is praktisch onmogelijk in een open economie. Verschillende factoren dragen bij aan
deze dynamiek: onder meer open economie, ontwikkeling van de brandstofmarkt, ingroei
van emissievrije voertuigen in het wagenpark, belastingtarieven en prijsverschillen
met buurlanden.
6
Vraag:
Hoe zorgt u ervoor dat de aanbestedingssystematiek van Rijkswaterstaat het MKB niet
buitensluit door onnodig zware voorwaarden die sterk kostenverhogend werken voor de
overheid?
Antwoord:
Voor de grote instandhoudingsopgave van de infrastructuur in Nederland zijn alle bedrijven
in de grond-, weg-, en waterbouw van groot tot klein nodig. Daarom wil Rijkswaterstaat
projecten op zo'n manier aanbesteden dat er ook voor het MKB voldoende kans is op
de uitvoering. Om hiervoor te zorgen maakt Rijkswaterstaat de percelen niet groter
dan nodig en vereenvoudigt Rijkswaterstaat waar mogelijk de geschiktheidseisen voor
bedrijven om in aanmerking te komen voor de uitvoering van een project.
7
Vraag:
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de 3000 verzorgingsplaatsen die volgens onderzoek van
IenW tekortkomen, daadwerkelijk gerealiseerd worden?
Antwoord:
Het realiseren van meer truckparkeerplekken is een opgave vanuit het Meerjarenprogramma
Infrastructuur, Ruimte en Transport (hierna MIRT). Met behulp van EU-subsidie zijn
er tot nu toe 200 plekken gerealiseerd in de Rotterdamse haven en 165 in Venlo als
uitbreiding op een bestaande truckparking. Er zitten nog een tweetal locaties in de
pijplijn (Nieuw-Reijerwaard en Moerdijk).
Met provincies en brancheorganisaties is besproken hoe de aanpak voor het terugdringen
van het tekort aan truckparkings kan worden geoptimaliseerd. Als uitvloeisel daarvan
gaan partijen binnen het MIRT in 2024 met gemeenten in gesprek om de mogelijkheden
voor truckparkeren op bedrijventerreinen in kaart te brengen. Daarnaast wordt er onderzoek
uitgevoerd naar de (bestuurlijke) condities waaraan locaties moeten voldoen om tot
meer beveiligde truckparkeerplekken te komen.
Ook is er ook een «letter of support» gestuurd aan het Duitse Ministerie van Verkeer.
In de brief wordt politieke steun betuigd voor het plan om op het terrein van de voormalige
Raststätte Knauheide, net over de grens aan de A12, een truckparking te realiseren.
Er blijft dus door de partijen binnen het MIRT gewerkt worden aan de realisatie van
meer truckparkeerplekken.
8
Vraag:
Welke maatregelen neemt u om de afstemming tussen Rijkswaterstaat, decentrale overheden
en andere stakeholders bij de planning van onderhoudswerkzaamheden zo te verbeteren
dat de hinder voor weg- of spoorgebruikers geminimaliseerd wordt?
Antwoord:
Op landelijk niveau is de afstemming van de werkenplanning van RWS en ProRail geïntensiveerd.
De landelijke Hinder Regie Teams van RWS en ProRail stemmen momenteel wekelijks de
werkenplanning af (nu ruim 2 jaar vooruit en na het vierde kwartaal van dit jaar tot
3 jaar vooruit). Daarnaast wordt gewerkt aan het multimodaal ontsluiten van planningsinformatie.
Dit gebeurt door de informatie uit de huidige planningssystemen van zowel ProRail,
Rijkswaterstaat als de decentrale wegbeheerders aan elkaar te koppelen via het landelijke
platform Melvin. Hierdoor wordt de afstemming van werkzaamheden verder geoptimaliseerd
en worden conflictsituaties op het moment van het daadwerkelijk plannen direct zichtbaar.
Op basis van de ervaringen met de eerste grote renovatieprojecten, scherpt RWS de
hinderaanpak aan voor de specifieke situatie (wettelijke aanrijdtijden) voor de nood-
en hulpdiensten. Ook heeft RWS in Noord-Holland en Zuid-Holland een structureel overleg
ingezet met de Veiligheidsregio’s en de zorgsector. In de regio spelen ook de regionale
bereikbaarheidsorganisaties een belangrijke rol, bijvoorbeeld Zuid-Holland Bereikbaar.
Deze organisaties zijn er in verschillende provincies en werken erg goed. Gezien de
grote onderhoudsopgave is hinder echter onvermijdelijk en is de verwachting dat er
vaker afsluitingen plaats vinden, zoals recent bij de werkzaamheden aan de A12.
9
Vraag:
Hoe zorgt u dat het uitgesteld en achterstallig onderhoud op het hoofdwegennet ondanks
de huidige budgettekorten voor instandhouding niet verder oploopt? En hoe zorgt u
ervoor dat de middelen voor instandhouding daadwerkelijk worden uitgegeven?
Antwoord:
Uitgesteld onderhoud betreft onderhoudsmaatregelen die later worden uitgevoerd dan
het geadviseerde onderhoudsjaar. Om onderhoudswerkzaamheden efficiënt uit te voeren
en de hinder daarbij te beperken kan het uitstellen van onderhoud aan een object nodig
zijn zodat de onderhoudswerkzaamheden aan verschillende objecten gecombineerd kunnen
worden. Uitgesteld onderhoud is dus tot op zekere hoogte een inherent onderdeel van
een doelmatige en efficiënte uitvoeringsaanpak waarin onderhoud en vernieuwing in
samenhang worden geprogrammeerd. De ruimte voor uitstel is echter niet onbegrensd.
Wanneer onderhoud te lang wordt uitgesteld, neemt de kans op een incident, calamiteit
of verstoring toe. Ook de kosten van het onderhoud stijgen dan. De Algemene Rekenkamer
schetst terecht het risico dat een tekort aan geld, in combinatie met de grote instandhoudingsopgave,
zou kunnen leiden tot achterstanden, waardoor de kans op ongeplande uitval en storingen
toeneemt. Met overlast voor de weggebruiker tot gevolg.
In 2023 is daarom besloten tot een verschuiving van financiële middelen en personele
capaciteit naar instandhouding van de Rijkswaterstaatnetwerken, aanvullend op de extra
vrijgemaakte middelen uit het coalitieakkoord van het kabinet Rutte IV. Dit stelt
ons in staat te werken aan de grootste instandhoudingsopgave ooit van de Rijkswaterstaatnetwerken.
Het doel is om de productie op instandhouding in lijn met de oplopende budgetten te
laten groeien tot circa € 3 miljard per jaar in 2030. Deze kabinetsperiode zijn hiervoor
maatregelen genomen. Bij brief van 17 maart 2023 (Kamerstukken 29 385, nr. 119) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de aanpak van de instandhoudingsopgave en de
uitgangspunten voor een basiskwaliteitsniveau van de Rijkswaterstaatnetwerken.
10
Vraag:
Kunt u zorgen voor een systematisch en transparant plan van aanpak voor de instandhouding
van kunstwerken in de Rijksinfrastructuur?
Antwoord:
De aanpak van de instandhoudingsopgave (inclusief kunstwerken) verloopt via een aantal
sporen zoals:
Het Basiskwaliteitsniveau (BKN). Dit is bedoeld om, op termijn, evenwicht te bereiken tussen prestaties en budget en
vormt de inhoudelijke basis voor de instandhoudingsopdracht. Met het BKN bieden we
duidelijkheid aan gebruikers over de kwaliteit die Rijkswaterstaat (RWS) structureel
kan bieden op haar netwerken met de beschikbare budgetten.
De Meerjarenafspraak instandhouding. Er zijn voor langere tijd afspraken gemaakt tussen RWS en het ministerie. Hiermee
krijgt RWS voor langere tijd geld en zekerheid. Dat maakt het mogelijk om voor langere
tijd werkzaamheden te programmeren, langlopende afspraken met de markt te maken en
over projecten heen te kunnen werken in productiestraten.
Samen met de markt ontwikkelen we nieuwe contractvormen en nieuwe vormen van projectvoorbereiding,
-uitvoering en aanbesteding. Hierbij wordt gestandaardiseerd waar het kan en wordt
capaciteit zo efficiënt mogelijk ingezet. Dit doen we met productiestraten op het
gebied van bruggen, sluizen, damwanden en tunnels.
Professionaliseren asset management: met het ontwikkelplan assetmanagement wordt het assetmanagement voor de Rijkswaterstaat-netwerken
doorontwikkeld. Met het professionaliseren van het assetmanagement kan IenW overtuigende
en goede beslisinformatie opleveren om te komen tot een betrouwbare, voorspelbare
en eenduidige programmering, planning en uitvoering van instandhoudingsmaatregelen.
11
Vraag:
Hoe zorgt u voor een ondernemingsklimaat waarin ondernemers voldoende duidelijkheid
en voorspelbaarheid hebben om langetermijninvesteringen in te doen?
Antwoord:
Het Ministerie van IenW investeert in beheer, onderhoud en klimaatadaptatief maken
van onze infrastructuur; over de weg; over het water en door de lucht. Daarmee houden
we Nederland verbonden met het buitenland en verbinden we woon- en werklocaties binnen
Nederland met elkaar. Hiermee werken we aan het vestigingsklimaat voor bedrijven in
Nederland, zorgen we voor een goede arbeidsmarkt. Dit draagt bij aan het verminderen
van onzekerheden voor ondernemers.
Klimaatverandering vereist aanpassing van de inrichting van Nederland. Om ook in de
toekomst veilig in Nederland te kunnen wonen en werken. Door tijdig te anticiperen
op het veranderende klimaat voorkomen we problemen en verminderen we de risico’s voor
onze inwoners en onze ondernemers.
Het kabinet zet zich daarnaast in om wet- en regelgeving op milieugebied te formuleren
die aangeven wat de eisen zijn waar ondernemers aan moeten voldoen zodat we als land
binnen de nationale en internationaal-juridische kaders blijven. Hiermee voorkomen
we dat nationale of Europese rechters de ruimte voor ondernemers onverwacht inperken
en daarmee onzekerheid voor ondernemers creëren.
12
Vraag:
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat de export van (voormalig gesubsidieerde)
tweedehands elektrische auto’s naar het buitenland de doelstellingen voor de vergroening
van het wagenpark in gevaar brengt en hoe zorgt u dat de auto’s behouden blijven voor
de Nederlandse markt?
Antwoord:
Door de correctie op de Motorrijtuigenbelasting (MRB) voor de jaren 2026–2030 (Voorjaarsnota
2024) wordt het aantrekkelijker om een tweedehands elektrische auto te rijden en zullen
meer elektrische auto’s behouden blijven voor de Nederlandse markt.
13
Vraag:
Hoeveel besparing levert de versobering van de instandhouding van de infrastructuur
in de praktijk op? Welke maatregelen neemt u om te waarborgen dat de versoberingen
in relatie tot het basiskwaliteitsniveau (ook in de toekomst) de verkeersveiligheid
niet negatief beïnvloeden? Hoe verhoudt de besparing zich tot de verkeersveiligheid
en budgettekorten voor instandhouding?
Antwoord:
In de Kamerbrief van 17 maart 2023 is de Kamer geïnformeerd over het basiskwaliteitsniveau.
Het doel is om op alle netwerken de veiligheid te blijven bieden en toe te werken
naar hoger niveau van voorspelbaarheid en beschikbaarheid. Hiermee zorgen we ervoor
dat nu en in de toekomst onze wegen, vaarwegen en waterwerken goed te gebruiken zijn.
Dit is de basis. Deze basis geeft ook voorspelbaarheid in de uitvoering, zowel voor
marktpartijen als voor RWS. Veiligheid betekent onder meer dat we de constructieve
veiligheid van de wegen te allen tijde borgen en dat we zorgen voor verkeersveilige
wegen waarbij we de risico’s voor gebruikers tot een aanvaardbaar niveau beperken.
Het basiskwaliteitsniveau vormt de basis van de instandhoudingsopgave. Als uitwerking
van het basiskwaliteitsniveau zijn er maatregelen voorzien om budget en prestaties
meer in evenwicht te krijgen. Het basiskwaliteitsniveau voor de Rijkswaterstaatnetwerken
inclusief de voorgestelde besparingsmaatregelen is gevalideerd door Rebel Group. De
Kamer wordt hierover op korte termijn geïnformeerd.
14
Vraag:
Hoe zorgt u ervoor dat decentrale overheden de verkeersveiligheid bevorderen, ondanks
de kortingen op het provincie- en gemeentefonds?
Antwoord:
Gemeenten, provincies en waterschappen zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk
voor de verkeersveiligheid op het onderliggend wegennet. Om de medeoverheden aan te
moedigen om de verkeersveiligheid te bevorderen is via de Investeringsimpuls Verkeersveiligheid
€ 500 miljoen beschikbaar om een impuls te geven aan de verkeersveiligheid van wegen
in beheer van de medeoverheden. Met geld vanuit de investeringsimpuls kunnen de medeoverheden
een rijksbijdrage ontvangen van maximaal 50% voor bewezen effectieve infrastructurele
verkeersveiligheidsmaatregelen.
Het is niet uit te sluiten dat de medeoverheden meer moeite krijgen met de cofinanciering
van verkeersveiligheidsmaatregelen vanwege de ontwikkelingen ten aanzien van het provincie-
en gemeentefonds. Toch zijn bij het Ministerie van IenW vooralsnog geen signalen bekend
dat medeoverheden geen aanvraag gaan doen voor de derde tranche; er is veel animo
van medeoverheden om een aanvraag in te dienen en de verkeersveiligheid te verbeteren.
15
Vraag:
Hoe zorgt u ervoor dat de mobiliteit en de bereikbaarheid van de «BV Nederland» gewaarborgd
blijven en er een goede balans wordt gevonden tussen mobiliteit, verdienvermogen en
duurzaamheid?
Antwoord:
Mobiliteit is belangrijk voor burgers en het bedrijfsleven. Mobiliteit stelt hen in
staat om maatschappelijk economisch vitale functies, zoals werk, wonen, onderwijs
en zorg, te kunnen bereiken en draagt bij aan het verdienvermogen van Nederland. De
aanleg van nieuwe wegen en vaarwegen wordt nu sterk bemoeilijkt door financiële problematiek,
stikstofproblematiek, en capaciteitstekort. Ook ligt er een grote instandhoudingsopgave.
De combinatie hiervan heeft geleid tot het besluit om financiële middelen en capaciteit
te schuiven binnen de aanlegportefeuille en van aanleg naar instandhouding. Dit heeft
ook geresulteerd in het pauzeren van 17 MIRT-projecten. Door het verschuiven van deze
middelen kan doorgewerkt worden aan de grote onderhoudsopgaven op de RWS-netwerken
en aan aanlegprojecten die (in naderende) realisatie zijn. Deze grote onderhouds-,
vervangings- en renovatieprojecten zijn eens te meer belangrijk omdat de bestaande
infrastructuur meer moet opvangen nu aanleg van nieuwe infrastructuur sterk bemoeilijkt
is.
De gepauzeerde opgaven zijn en blijven van belang voor de bereikbaarheid en verkeersveiligheid
van Nederland. Er wordt gewerkt aan een plan van aanpak voor de herstart van de gepauzeerde
projecten. Dit plan van aanpak dient als vertrekpunt voor het verdere gesprek over
de herstart van gepauzeerde projecten op het moment dat er weer voldoende financiële
ruimte, personele ruimte is en er zicht is op oplossingen voor stikstof. Daarnaast
heeft IenW onder meer het initiatief genomen voor een nationaal programma spreiden,
gericht op het verminderen van de (hyper)spits. Hierover volgt in het najaar een met
medeoverheden afgestemd plan van aanpak.
16
Vraag:
Welke maatregelen neemt u om beter inzichtelijk te krijgen wat de economische schade
is van de verslechtering van de mobiliteit?
Antwoord:
Er worden verschillende methoden en onderzoeken gebruikt om de maatschappelijke impact
van een verandering van onder meer bereikbaarheid inzichtelijk te maken. Die maatschappelijke
impact betreft aspecten als veiligheid, leefomgeving en de economie. Zowel de Integrale
Mobiliteitsanalyse (door IenW) als het Mobiliteitsbeeld (door het Kennisinstituut
voor Mobiliteitsbeleid) geven inzicht in de verandering van bereikbaarheid en de mogelijke
gevolgen voor de maatschappij.
De Integrale Mobiliteitsanalyse (IMA) geeft inzicht in de opgaven voor de lange termijn.
De Tweede Kamer is in december 2023 geïnformeerd met de Update Integrale Mobiliteitsanalyse
(Kamerstukken 36 410-A, nr. 21) en in juni 2021 via de IMA-2021 (Kamerstukken 31 305, nr. 328).
Daarnaast publiceert het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) eens in de twee
jaar het Mobiliteitsbeeld. Het Mobiliteitsbeeld geeft een overzicht van de belangrijke
ontwikkelingen en cijfers over mobiliteit in Nederland voor de middellange termijn.
Het meest recente Mobiliteitsbeeld is van 2023 (Kamerstukken 31 305, nr. 434).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat