Brief regering : Aanpassingen zorgspecifiek markttoezicht
31 765 Kwaliteit van zorg
Nr. 854
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 juni 2024
Op 20 juni 2023 informeerde de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport (VWS) uw Kamer in een brief over zijn visie op samenwerking en mededinging in
de zorg1. Daarin werden ook mogelijke aanpassingen van het zorgspecifieke markttoezicht aangekondigd.
De afgelopen periode heb ik die aanpassingen nader besproken met de Nederlandse Zorgautoriteit
(NZa). Daarnaast heb ik de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Autoriteit
Consument en Markt (ACM) gevraagd hun kennis en ervaringen te delen. In deze brief
beschrijf ik de uitkomsten van die verkenning en licht ik toe hoe het vervolgproces
zal worden vormgegeven. Tevens ga ik in deze brief in op de toezegging in de brief
over de versterking van de huisartsenzorg2 en de moties van de leden Bushoff /Van den Berg en het lid Daniëlle Jansen c.s. over
de mogelijkheid voor de NZa om voorgenomen overnames door partijen waar een onderzoek
door de IGJ en/of NZa naar loopt, gedurende die onderzoeken stop te kunnen zetten3. Tot slot ga ik in deze brief in op de motie van de leden Van den Berg en Tielen
waarin verzocht wordt onderzoek te doen naar wat het zou betekenen als de drempel(s)
van de bagatelbepaling in de Mededingingswet wordt/worden verhoogd4. Deze bepaling is weliswaar geen onderdeel van het zorgspecifieke markttoezicht5, maar behoort eveneens tot het instrumentarium dat toeziet op samenwerking in relatie
tot concurrentie in de zorg.
Belangrijkste conclusies
Uitkomst van de verkenning naar de aanpassingen van de Zorgspecifieke fusietoets (Zft)
is dat het gericht tegengaan van onwenselijke concentraties vereist dat de NZa op
meer gronden haar goedkeuring kan weigeren. Het kan gaan om een (ruimere) toets op
continuïteit van zorg, kwaliteit van zorg en onrechtmatig gedrag met betrekking tot
de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg). Dit vergt een wijziging van de wet. Daarnaast
is uit de verkenning gebleken dat een verlichting van administratieve lasten van de
Zft kan worden bewerkstelligd, door in de uitvoering meer onderscheid te maken in
de wijze waarop de toezichthouder gegevens uitvraagt bij zorgaanbieders. Voor het
aanmerkelijke marktmacht instrumentarium (AMM-instrumentarium) vind ik het op dit
moment niet wenselijk wijzigingen door te voeren. Er is eerst scherper zicht nodig
op de specifieke knelpunten waarin aanmerkelijke marktmacht de uitvoering van bijvoorbeeld
een regioplan kan bemoeilijken. Daarover blijf ik de komende periode in gesprek met
de NZa. Tot slot concludeer ik dat een eventuele verruiming van de bagatelbepaling
in de Mededingingswet, zoals benoemd in de eerder genoemde motie van de leden Van den
Berg en Tielen, niet leidt tot het gewenste effect en niet in het belang van de patiënt
is.
Leeswijzer:
• In paragraaf 1 ga ik in op de verkenning naar mogelijke aanpassingen van de Zft.
• In paragraaf 2 ga ik in op de verkenning naar mogelijke aanpassingen van het AMM-instrumentarium.
• In paragraaf 3 ga ik in op de mogelijkheden en wenselijkheid van het verhogen van
de bagatelbepaling in de Mededingingswet.
1. Aanpassingen zorgspecifieke fusietoets
De Zft is een toets om te beoordelen of zorgaanbieders het proces om te komen tot
een concentratie (zoals een fusie of overname)6 zorgvuldig hebben doorlopen, bijvoorbeeld ten aanzien van de verwachte financiële
gevolgen en betrokkenheid van cliënten, medewerkers en andere stakeholders bij de
concentratieplannen. Daarnaast toetst de NZa een voorgenomen concentratie ook op de
gevolgen voor de continuïteit (waaronder bereikbaarheid en toegankelijkheid valt)
van cruciale zorg. Cruciale zorg bestaat uit ambulancezorg voorbehouden aan Regionale
Ambulancevoorzieningen, SEH-zorg, acute verloskunde, crisisopvang GGZ en Wlz-zorg7. In de eerdergenoemde brief van 20 juni 2023 gaf de vorige Minister van VWS aan de
administratieve lasten van de toets voor partijen die voornemens zijn te concentreren
te willen verlichten, en tegelijkertijd de mogelijkheid voor de NZa te willen vergroten
evident onwenselijke concentraties op zorginhoudelijke gronden tegen te houden. Afgelopen
periode heb ik nader verkend wat in dat kader wel en niet mogelijk is binnen de Zft.
Daarbij dient wel opgemerkt te worden dat op sommige onderdelen een spanningsveld
bestaat tussen het verminderen van administratieve lasten enerzijds en het doelgericht
ingrijpen bij onwenselijke concentraties anderzijds.
1.1 Tegenhouden onwenselijke concentraties
De huidige Zft biedt zeer beperkt de mogelijkheid om evident onwenselijke concentraties
tegen te houden. Daarbij denk ik bijvoorbeeld aan concentraties waar bij één van de
betrokken partijen de kwaliteit ondermaats is en de concentratie het risico met zich
meebrengt dat meer patiënten hierdoor worden geraakt. Ik vind het van belang dat de
zorgaanbieder in een dergelijke situatie zijn tijd en energie vooral steekt in het
verbeteren van de kwaliteit van zorg in plaats van het vormgeven van een concentratie.
Daarnaast kan worden gedacht aan een serie overnames van individuele praktijken door
eenzelfde zorgaanbieder die het risico met zich meebrengen dat die zorgaanbieder «too
big to fail» wordt. Een continuïteitsprobleem bij die zorgaanbieder kan de continuïteit
van zorg in gevaar brengen. In de reactie op het onderzoekrapport van de IGJ en NZa over de
opkomst van bedrijfsketens in de huisartsenzorg8 zijn de Minister voor Medische Zorg (MZ) en ik uitgebreider ingegaan op het gewenste
toezicht in dergelijke gevallen. Specifiek met betrekking tot de Zft is de uitkomst
van de verkenning dat het gericht tegengaan van onwenselijke concentraties vereist
dat de NZa op meer gronden haar goedkeuring kan weigeren. Het kan gaan om een (ruimere)
toets op continuïteit van zorg, kwaliteit van zorg en onrechtmatig gedrag met betrekking
tot de Wmg. Dit vergt een wijziging van de Wmg. In onderstaande paragrafen licht ik
toe hoe dat kan worden vormgegeven.
Continuïteit
De NZa toetst op dit moment alleen voor cruciale zorg concentraties inhoudelijk op
de gevolgen voor de continuïteit van zorg. In deze tijd van schaarste en de ervaren
problemen rond toegankelijkheid van zorg, vind ik het wenselijk om deze beoordeling
toe te kunnen passen op concentraties in alle zorgsectoren binnen de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz).
Dat betekent dat ook voor concentraties van niet-cruciale zorgvormen getoetst kan
worden op de continuïteit van zorg. Om deze uitbreiding te kunnen bewerkstelligen
is een wijziging van de Wmg nodig. De komende periode zal ik nader verkennen met de
NZa op welke wijze deze toetsing op continuïteit vorm te geven. De NZa zal indien
als gevolg van de voorgenomen concentratie de continuïteit van Zvw-zorg of Wlz-zorg
in gevaar komt, de goedkeuring weigeren.
Onrechtmatig gedrag met betrekking tot de Wmg
Zoals eerder aangegeven, vind ik het van belang dat een zorgaanbieder zijn zaken op
orde heeft alvorens een (impactvolle) concentratie aan te gaan. Ik denk hierbij bijvoorbeeld
aan het rechtmatig declareren van zorg. De NZa ziet hierop toe en handhaaft indien
een zorgaanbieder zich niet houdt aan geldende wet- en regelgeving. Met een wijziging
van de Wmg kan worden bewerkstelligd dat wanneer de NZa voor aanvang van de fusiebeoordeling
risico’s opmerkt op het gebied van rechtmatigheid zij kan besluiten de concentratie
geen doorgang te laten vinden. Indien de concentratie noodzakelijk is om de continuïteit
of rechtmatigheid van zorg te borgen, kan de NZa besluiten om een concentratie ondanks
geconstateerde risico’s wel doorgang te laten vinden. De komende periode blijf ik
met de NZa in gesprek hoe dat in de uitvoering vorm te geven, rekening houdend met
het bieden van voldoende rechtszekerheid voor zorgaanbieders alvorens zij een concentratie
aangaan.
Kwaliteit
Ook op het gebied van kwaliteit vind ik het van belang dat een zorgaanbieder zijn
zaken op orde heeft alvorens een (impactvolle) concentratie aan te gaan. De IGJ houdt
op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) toezicht op de
kwaliteit van de zorgverlening door zorgaanbieders. De NZa moet het oordeel van de
IGJ volgen over de kwaliteit van het handelen van een zorgaanbieder en is zelf niet
bevoegd een oordeel te geven over kwaliteit van zorg (artikel 19 Wmg). Ik wil daarom
bewerkstelligen dat bij een betekenisvolle concentratieaanvraag de IGJ de NZa een
zienswijze geeft met betrekking tot de kwaliteit van zorg in relatie tot de voorgenomen
concentratie. De komende periode zal ik samen met de NZa en IGJ verder uitwerken in
welke gevallen de IGJ de NZa een zienswijze geeft en welke aspecten er precies in
een dergelijke zienswijze meegenomen worden. De NZa krijgt daarbij de bevoegdheid
om een fusie geen doorgang te laten vinden op het moment dat er risico’s zijn voor
de kwaliteit van zorg. Daarnaast kan de NZa besluiten in weerwil van een zienswijze
van de IGJ de concentratie doorgang te laten vinden als zij dat noodzakelijk acht
om de continuïteit en rechtmatigheid van zorg te borgen.
In de eerder genoemde moties van de leden Bushoff en Van den Berg en het lid Daniëlle
Jansen c.s. is de regering verzocht de NZa de bevoegdheid te geven om overnames te
verbieden gedurende een onderzoek van de IGJ en/of de NZa naar de betrokken partijen.
Ik deel het standpunt dat de NZa op meer gronden haar goedkeuring aan fusies moeten
kunnen onthouden. In bovenstaande paragrafen heb ik toegelicht hoe ik dat wil vormgeven.
Ik vind het echter niet wenselijk dat gedurende ieder lopend onderzoek de betrokken
partijen niet kunnen fuseren. Tijdens een onderzoek is nog niet bewezen dat er daadwerkelijk
sprake is van onrechtmatig handelen met betrekking tot de Wmg of dat de betreffende
zorgaanbieder de kwaliteit niet op orde heeft. Daar is immers het onderzoek voor nodig.
Gegeven deze onzekerheid zou zonder stevige onderbouwing het eigendomsrecht van individuele
aanbieders aanzienlijk worden beperkt. Dat vind ik onwenselijk en ook niet houdbaar.
Ik beschouw de moties van de leden Bushoff en Van den Berg en de motie van het lid
Daniëlle Jansen c.s. als afgedaan.
1.2 Vermindering administratieve lasten
De afgelopen periode heb ik op basis van eerder aangekondigde aanpassingen verkend
op welke manieren de administratieve lasten van de Zft verminderd kunnen worden9. Daarbij heb ik mij met name gericht op de wettelijke eisen die worden gesteld aan
de concentratie-effectrapportage die aanbieders dienen aan te leveren bij het doorlopen
van de Zft (artikel 49b, lid 2 Wmg). Zo geldt bijvoorbeeld dat de concentratie-effect
rapportage minimaal inzicht dient te geven in de doelstellingen van de concentratie
en de financiële gevolgen van de concentratie voor de zorgaanbieder(s). Ik concludeer
uit de verkenning dat de huidige wettelijke eisen aan de concentratie-effectrapportage
noodzakelijk zijn om als toezichthouder een juiste afweging te kunnen maken of goedkeuring
kan worden verleend aan de voorgenomen concentratie. Tegelijkertijd kan de mate waarin
de in de wet benoemde eisen relevant zijn sterk verschillen per situatie. Ik zie daarom
wel ruimte om in de uitvoering meer onderscheid te maken in de wijze waarop de toezichthouder
gegevens uitvraagt bij zorgaanbieders. Op dit moment verkent de NZa de concrete mogelijkheden
om haar meldingsformulier voor de Zft te vereenvoudigen. Zo kan de toezichthouder
ervoor kiezen om onder bepaalde omstandigheden een partij vrij te stellen van het
aanleveren van de volledige financiële documentatie. Op die manier kunnen de administratieve
lasten van de concentratie-effect rapportage worden verlicht. Daarnaast kan de NZa
bij voorgenomen concentraties in sectoren waarbij zich geen risico’s voordoen voor
de continuïteit van zorg met minder informatie volstaan.
Daarnaast zie ik ruimte om in de uitvoering de ervaren administratieve lasten van
de toets te verlichten. Zo biedt de NZa op dit moment al een pre-notificatiegesprek
om te duiden welke gegevens aangeleverd dienen te worden voor de concentratie-effect
rapportage. Zodra de inhoudelijke aanpassingen van de Zft helder zijn en definitieve
besluitvorming heeft plaatsgevonden, zal ik met de NZa en ACM in gesprek gaan over
concentraties die bij beide toezichthouders gemeld moeten worden. Met als doel om
een zo uniform mogelijke werkwijze te creëren om dubbelingen in uitvraag te voorkomen.
Andere aanpassingen die eerder waren aangekondigd om nader te onderzoeken of daarmee
de administratieve lasten van de toets kunnen worden verlicht, vind ik niet wenselijk
op dit moment. Dit gaat om het vervangen van de personele drempel door een in omvang
vergelijkbare omzetdrempel en het instellen van een cumulatieve omzetdrempel. Ten
aanzien van de personele omzetdrempel geldt dat zorgaanbieders vergelijkbare personele
gegevens ook moeten aanleveren voor de Jaarverantwoording zorg10. Ik vind het daarom niet wenselijk een dergelijke wijziging alsnog door te voeren,
omdat die ook ongewenste neveneffecten op de reikwijdte van de toets kan hebben. Met
een cumulatieve drempel beoogde de vorige Minister van VWS daarnaast concentraties
van kleinschalige organisaties uit te sluiten van het doorlopen van (een volledige)
Zft en daarmee de administratieve lasten te verlichten. Tegelijkertijd hecht ik eraan
zicht te blijven houden op en indien nodig in te kunnen grijpen wanneer zich risicovolle
concentraties met kleine partijen voordoen. Dat sluit ook aan bij de zorgen die vanuit
uw Kamer zijn geuit over de gevolgen van bedrijfsketens in de huisartsenzorg op de
kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg. Ik vind het daarom van belang
eerst beter zicht te hebben op de gevolgen van deze nieuwe vormen van zorg op de kwaliteit,
toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg, voordat ik overnames van kleine organisaties
eventueel uitsluit van de Zft.
1.3 Verduidelijking van de reikwijdte van de Zft
Tot slot heb ik de afgelopen periode verkend hoe de reikwijdte van de Zft verduidelijkt
kan worden. De reikwijdte van de Zft wordt voor een belangrijk deel gedefinieerd in
artikel 49a van de Wmg dat voorschrijft dat elke concentratie waarbij een zorgaanbieder
is betrokken die in de regel door ten minste vijftig personen zorg doet verlenen eerst
beoordeeld dient te worden door NZa. Uit de uitvoeringspraktijk van de NZa is gebleken
dat vanwege onder meer complexe organisatiestructuren van zorgaanbieders met bijvoorbeeld
diverse tussenholdings niet altijd duidelijk is hoe de reikwijdte van de Zft te interpreteren
en of de concentratie vervolgens gemeld moet worden. Daardoor worden in sommige gevallen
concentraties gemeld waarvan de vraag is of het zinvol is. Tegelijkertijd stelt het
partijen in staat om juist in urgente gevallen de toets te ontlopen. De NZa heeft
hier eerder onderzoek naar gedaan11 en geeft in haar beleid hier daarom nadere duiding aan, bijvoorbeeld via haar website
en toelichting op het aanvraagformulier12. Ter voorkoming van discussies in de uitvoering, acht ik het wenselijk deze uitleg
van begrippen in sommige gevallen ook te verduidelijken in de wet. Wanneer de inhoudelijke
aanpassingen helder zijn, zal in het uiteindelijke formele wetsvoorstel hier expliciet
aandacht aan besteed worden.
2. Aanpassingen aanmerkelijke marktmacht instrumentarium
Het AMM-instrumentarium maakt het mogelijk voor de NZa om verplichtingen op te leggen
aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders met aanmerkelijke markmacht13. Die verplichtingen zijn gericht op het voorkomen of tegengaan van negatieve gevolgen
van de aanmerkelijke marktmacht. De NZa kan zowel individuele partijen als samenwerkingsverbanden
AMM-verplichtingen opleggen. In de brief van 20 juni 2023 kondigde de vorige Minister
van VWS aan het AMM-instrumentarium meer doelmatig en doeltreffend te willen inzetten.
Daartoe kondigde hij enkele aanpassingen aan die het vaststellen van een AMM-positie
zouden vergemakkelijken, en daarnaast ook de NZa in staat stellen meer passende verplichtingen
op te leggen. Het instrument is tot op heden immers zeer sporadisch ingezet. Daarnaast
gaf de vorige Minister van VWS aan te willen verkennen in welke mate het AMM-instrumentarium
kan fungeren als stok achter de deur bij de uitvoering van regioplannen indien marktmacht
van betrokken partijen een obstakel is.
De afgelopen periode heb ik de praktische en juridische implicaties van de voorgenomen
aanpassingen nader verkend. Een belangrijke uitkomst van die verkenning is dat de
NZa de afgelopen jaren heeft ingezet op het voorkomen van aanmerkelijke marktmacht
met inzet van meer generieke maatregelen in plaats van het AMM instrumentarium. Zo
heeft de NZa veel van haar generieke beleidsregels en nadere regels doorontwikkeld.
Denk bijvoorbeeld aan de Regeling transparantie zorgaanbieders14 die duidelijk maakt welke informatie een zorgaanbieder moet verstrekken en op welk
moment. In de praktijk betekent dat dat een patiënt binnen een zorgpad voldoende keuzevrijheid
behoudt en een behandeling (inclusief voor- en nazorg) niet per definitie bij één
enkele zorgaanbieder hoeft plaats te vinden. Zo wordt onder andere geborgd dat instellingen
niet te machtig worden. Daarbij dient wel opgemerkt te worden dat dergelijke doorontwikkelingen
van beleid allen gericht zijn op generieke maatregelen voor de gehele zorginkoopmarkt,
zorgverleningsmarkt of zorgverzekeringsmarkt. Het AMM-instrumentarium biedt juist
het voordeel om in specifieke situaties te kunnen ingrijpen waarbij de marktmacht
van een of meerdere zorgaanbieders en/of zorgverzekeraars een beweging naar passende
zorg belemmert en ingrijpen nodig is om een gelijkwaardig speelveld te creëren. Ik
vind het dan ook nog steeds wenselijk dat de toezichthouder ook met het AMM-instrumentarium
adequaat kan ingrijpen en dat in voorkomende gevallen ook echt doet.
Tijdens de verkenning is gebleken dat op dit moment onvoldoende zicht is op welke
aanvullende aanpassingen daarvoor nodig zijn. Allereerst constateer ik dat de mate
waarin het gewenst is in te grijpen op individuele verbanden en daar een sturende
rol in te nemen als toezichthouder sterk samenhangt met de visie op de gewenste balans
tussen markt en overheid. Daarnaast is op dit moment nog onvoldoende inzichtelijk
in welke specifieke situaties marktmacht de uitvoering van bijvoorbeeld regioplannen
kunnen bemoeilijken. Daarom zet ik niet verder in op wettelijke aanpassingen van het
AMM-instrumentarium. Daarnaast blijf ik de komende periode in gesprek met de NZa om
de knelpunten bij inzet van het instrumentarium beter inzichtelijk te maken.
3. Mogelijkheden verruiming bagatelbepaling
Naar aanleiding van de motie van de leden Van den Berg en Tielen15 is onderzocht wat het zou betekenen als de bagatelbepaling in de Mededingingswet
wordt verruimd, waarmee de ruimte om gezamenlijk te onderhandelen kan worden vergroot
en de positie van kleine zorgaanbieders wordt versterkt. De bagatelbepaling vormt
een uitzondering op het kartelverbod in de Mededingingswet (artikel 7) en is bedoeld
om ruimte te bieden voor alle vormen van samenwerking tussen partijen met relatief
kleine omzetten en/of marktaandelen16. Vanwege de beperkte omvang van dergelijke afspraken worden de gevolgen op de mededinging
verwaarloosbaar geacht en is een uitzondering op het kartelverbod mogelijk.
Allereerst is van belang op te merken dat de bagatelbepaling – ongeacht een eventuele
verruiming – in de praktijk beperkt toepasbaar is. Uit een evaluatie van een eerdere
verruiming in 201117 blijkt dat de wijziging destijds niet of nauwelijks leidde tot meer gebruik van de
vrijstelling. Voornaamste reden is de beperkte rechtszekerheid die de vrijstelling
biedt. Zo wordt het vaststellen van de relevante markt waarop de vrijstelling betrekking
heeft als een belangrijk knelpunt ervaren door samenwerkende partijen. Dat vereist
namelijk uitvoerig onderzoek en is bovendien onzeker vanwege veranderende marktomstandigheden
die marktaandelen kunnen beïnvloeden. Daarnaast vereist de toepassing van de bagatelbepaling
in artikel 7, tweede lid, Mw een toets of de samenwerkingsafspraak leidt tot op een
merkbare wijze ongunstige beïnvloeding van de handel tussen lidstaten. Dan geldt namelijk
het Europese mededingingsrecht dat op geen enkele wijze ruimte biedt voor zogeheten
doelbeperkingen zoals prijsafspraken. Bij een verruiming van de bagatelbepaling zal
deze rechtsonzekerheid onverminderd blijven bestaan of zelfs worden vergroot voor
bijvoorbeeld zorgaanbieders in grensgebieden. In die situaties is bij een verruiming
van de bagatelbepaling mogelijk eerder sprake van een op merkbare wijze ongunstige
beïnvloeding van handel tussen lidstaten.
Zelfs wanneer de rechtsonzekerheid in specifieke situaties beperkt is, vind ik niet
dat een verruiming van de bagatelbepaling in de praktijk leidt tot het gewenste effect
en in het belang van de patiënt is. Een verruiming die de onderhandelingspositie van
kleine zorgaanbieders effectief versterkt, vereist dat kleine zorgaanbieders op relatief
grote schaal (bijvoorbeeld op regioniveau) gezamenlijk kunnen onderhandelen met zorgverzekeraars.
Een verruiming waarbij zorgaanbieders op regioniveau gezamenlijk kunnen onderhandelen
over puur commerciële aspecten zoals prijzen is echter doorgaans niet in het belang
van de patiënt. Dat kan leiden tot ondoelmatig hoge prijzen, marktverdelingsafspraken,
minder keuzevrijheid voor de patiënt en minder innovatie, wat op de lange termijn
juist in het nadeel van de patiënt is. Een dergelijke stap vind ik dan ook geen goede
structurele oplossing indien sprake is van een machtsonbalans tussen zorgaanbieder
en verzekeraar.
Dat neemt niet weg dat ik uw zorgen deel dat een machtsonbalans tussen kleine zorgaanbieders
en verzekeraars eveneens kan leiden tot ongewenste situaties, waarbij vrije prijsvorming
of te lage tarieven kunnen leiden tot een ongewenste effecten op de continuïteit,
toegankelijkheid en kwaliteit van zorg. Brandbrieven vanuit sectoren met veel kleine
zorgaanbieders, zoals van het Paramedisch Platform Nederland (PPN), neem ik dan ook
uiterst serieus. Wanneer ondanks bovengenoemde ruimte nadere interventie nodig blijkt,
vind ik nadere regulering van de zorginkoop effectiever en doelmatiger dan het verhogen
van de drempel(s) van de bagatelbepaling voor de zorgverkoop. In dat kader heeft de
NZa in juni 2023 de handvatten contractering en transparantie gepubliceerd18. De leidraad is onder andere bedoeld om de contractering soepeler en sneller te laten
verlopen. In de brief over het contracteer- en overstapseizoen 2023–2024 ga ik meer
uitgebreid in op de effecten van de leidraad in de praktijk en welke nadere stappen
de NZa heeft ondernomen na evaluatie van de toepassing van de handvatten19. Bij verdergaande instrumenten denk ik bijvoorbeeld aan tariefregulering of wijziging
van bekostigingsregels. Daarnaast denk ik aan sturing op een meer proactieve rol van
de zorgverzekeraar in het verlengde van het NZa document «de zorgplicht: handvatten
voor zorgverzekeraars». Tot slot kan gedacht worden aan de inzet van het AMM-instrumentarium
wanneer het probleem wordt veroorzaakt door marktmacht van de inkopende partij (zorgverzekeraar
of zorgkantoor). Het is aan een nieuw kabinet om daar afwegingen in te maken.
Tot slot
Ik beschouw met de brief de motie van de leden Bushoff en Van den Berg20, de motie van het lid Daniëlle Jansen21 en de motie van de leden Van de Berg en Tielen als afgedaan22.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
C. Helder
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. Helder, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport