Brief regering : Kabinetsreactie op het advies van de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) ‘Consequenties op de lange termijn van het oprichten van een alternatief tribunaal om de misdaad van agressie te berechten en andere mogelijkheden om de Russische president Poetin te berechten’
36 410 V Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2024
Nr. 86
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 juni 2024
Naar aanleiding van uw verzoek hiertoe van 5 februari 2024, bied ik u bijgaand de
kabinetsreactie aan op het advies van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke
vraagstukken (CAVV): «Advies over de consequenties op de lange termijn van het oprichten
van een alternatief tribunaal om de misdaad van agressie te berechten en andere mogelijkheden
om de Russische president Poetin te berechten» (nr. 45).
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H.G.J. Bruins Slot
Kabinetsreactie op het advies van de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke
Vraagstukken (CAVV) «Consequenties op de lange termijn van het oprichten van een alternatief
tribunaal om de misdaad van agressie te berechten en andere mogelijkheden om de Russische
president Poetin te berechten»
1. Inleiding
Op 17 oktober 2023 heeft de Tweede Kamer de CAVV om advies gevraagd over de consequenties
op de lange termijn van het oprichten van een alternatief tribunaal om het misdrijf
agressie te berechten en andere mogelijkheden om de Russische president Poetin te
berechten (Bijlage bij Kamerstuk 36 410 V, nr. 7). Op 24 januari 2024 heeft de CAVV het advies vastgesteld (Kamerstuk 36 410 V, nr. 29). Op 5 februari heeft de Tweede Kamer mij gevraagd om een reactie van het kabinet
op dit advies.
Op verzoek van de Tweede Kamer beantwoordt de CAVV in haar advies de volgende vijf
vragen:
1. Welke mogelijkheden biedt het internationaal recht om de Russische misdaden in Oekraïne
te vervolgen?
2. Welke verschillende alternatieven zijn er om de Russische president Poetin te vervolgen?
3. Wat is de mogelijke toegevoegde waarde of noodzaak van een alternatief tribunaal inzake
het misdrijf agressie?
4. Wat is het nut en de noodzaak om het Statuut van Rome te amenderen op artikel 15bis
zodat het Internationaal Strafhof ook rechtsmacht kan uitoefenen over betrokken individuen
t.a.v. agressie gepleegd door een staat die geen partij is bij het Statuut, maar op
het grondgebied van een staat die dat wel is?
5. Wat zijn de consequenties voor de internationale rechtsorde van het oprichten van
een agressietribunaal (in welke vorm dan ook)? Wat zijn de verwachte effecten op het
functioneren van het Internationaal Strafhof in het bijzonder?
Bij het beantwoorden van deze vijf vragen bouwt de CAVV voort op haar advies nr. 40
over uitdagingen bij de berechting van het misdrijf agressie (rechtsmacht en immuniteiten)1 en op advies nr. 43 ontwerpartikelen van de International Law Commission over immuniteit
van staatsfunctionarissen ten aanzien van buitenlandse strafrechtsmacht.2
2. Kern van het CAVV-advies
Vraag 1: Welke mogelijkheden biedt het internationaal recht om de Russische misdaden
in Oekraïne te vervolgen?
De CAVV zet uiteen dat misdrijven die worden gepleegd in de oorlog tussen Rusland
en Oekraïne strafrechtelijk kunnen worden vervolgd door het Internationaal Strafhof
(ISH), nationale autoriteiten of door een nog op te richten tribunaal.
Ten aanzien van het ISH licht de CAVV toe dat – hoewel noch Rusland noch Oekraïne
partij is bij het Statuut van Rome van het ISH (hierna: het Statuut) – Oekraïne twee
verklaringen heeft afgelegd in lijn met artikel 12, lid 3 van het Statuut, waarin
het de rechtsmacht van het ISH aanvaardt ten aanzien van misdrijven gepleegd op zijn
grondgebied sinds 21 november 2013. Op basis hiervan heeft de Aanklager van het ISH
een onderzoek geopend met betrekking tot mogelijke oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen
de menselijkheid of genocide gepleegd in Oekraïne sinds die datum, in het kader waarvan
inmiddels aanhoudingsbevelen zijn uitgevaardigd tegen verschillende Russische gezagsdragers,
waaronder president Poetin. Zoals de CAVV al heeft opgemerkt in advies nr. 40, kan
het ISH echter geen rechtsmacht uitoefenen met betrekking tot het misdrijf agressie
in deze context. Dit omdat het in het Statuut voorziene rechtsmachtsregime ten aanzien
van het misdrijf agressie afwijkt van het regime ten aanzien van de andere misdrijven
waarover het ISH rechtsmacht heeft (hierover meer onder vraag 4).
Ten aanzien van berechting voor nationale rechtbanken, licht de CAVV toe dat de in
Oekraïne gepleegde misdrijven kunnen worden berecht voor Oekraïense rechtbanken. Ook
andere landen kunnen deze misdrijven berechten op basis van het (actief of passief)
personaliteitsbeginsel of het universaliteitsbeginsel. De CAVV merkt op dat inmiddels
meerdere personen daadwerkelijk zijn vervolgd en veroordeeld door Oekraïense rechtbanken
voor oorlogsmisdrijven en agressie gepleegd in Oekraïne, en dat ook enkele andere
landen onderzoeken gestart zijn. Evenals in advies nr. 40 wijst de CAVV erop dat er
verschillende visies bestaan over dergelijke uitoefening van rechtsmacht over het
misdrijf agressie op nationaal niveau door andere landen dan de agressor-staat. De
CAVV roept echter in herinnering dat er meerdere gronden zijn voor uitoefening van
rechtsmacht over internationale misdrijven, waaronder het misdrijf agressie. In Nederland
bestaat op basis van de Wet Internationale Misdrijven universele rechtsmacht over
het misdrijf agressie, voor zover de verdachte op het grondgebied van Nederland aanwezig
is.
Vraag 2: Welke verschillende alternatieven zijn er om de Russische president Poetin
te vervolgen?
De CAVV zet uiteen dat het ISH rechtsmacht kan uitoefenen over president Poetin en
wijst erop dat het reeds een aanhoudingsbevel tegen hem heeft uitgevaardigd. De CAVV
licht toe dat een beroep op immuniteit voor het ISH niet mogelijk is en dat de beroepskamer
van het ISH in 2019 heeft geoordeeld dat deze regel van internationaal-gewoonterechtelijke
aard is en ook geldt voor staatshoofden van staten die geen partij zijn bij het Statuut.
De CAVV roept in herinnering dat het in advies nr. 40 niet overtuigd was van het bestaan
van een dergelijke regel van internationaal gewoonterecht, maar noemt het onwaarschijnlijk
dat het ISH op deze beslissing zal terugkomen.
Daarnaast zet de CAVV uiteen dat president Poetin in beginsel niet kan worden vervolgd voor de nationale rechtbanken van Oekraïne dan wel een ander
land zolang hij in functie is. Dit is in lijn met de beslissing van het Internationaal
Gerechtshof (IGH) in de Arrest Warrant zaak, waarin het bepaalde dat zittende staatshoofden, regeringsleiders en Ministers
van Buitenlandse Zaken absolute persoonlijke immuniteit genieten van de strafrechtelijke
jurisdictie van andere staten, ook waar het gaat om de berechting van internationale
misdrijven.
De CAVV stelt dat dit mogelijk verandert zodra Poetin geen president meer is, omdat
hij dan geen persoonlijke immuniteit meer geniet. De CAVV roept in herinnering dat
het in advies nr. 43 uit 2023 heeft gesteld dat functionele immuniteit van staatsfunctionarissen
niet van toepassing is op misdrijven onder internationaal recht waarvoor individuele
aansprakelijkheid en universele rechtsmacht onder internationaal gewoonterecht aanvaard
zijn. Tegelijkertijd heeft de CAVV in advies nr. 40 gesignaleerd dat universele rechtsmacht
ten aanzien van het misdrijf agressie controversieel is. De CAVV stelt dat een en
ander in ieder geval zou kunnen betekenen dat president Poetin na afloop van zijn ambtstermijn geen beroep op functionele
immuniteit toekomt voor berechting door buitenlandse rechtbanken.
Vraag 3: Wat is de mogelijke toegevoegde waarde of noodzaak van een alternatief tribunaal
inzake het misdrijf agressie?
De CAVV is van oordeel dat, hoewel het ISH reeds vervolging heeft ingesteld wegens
andere in Oekraïne gepleegde internationale misdrijven, vervolging van het misdrijf
agressie tegen Oekraïne door een alternatief tribunaal een belangrijke toegevoegde
waarde heeft. Volgens de CAVV geeft de oprichting van een dergelijk tribunaal een
belangrijk signaal af dat het in artikel 2, lid 4 van het Handvest van de Verenigde
Naties (VN Handvest) neergelegde geweldsverbod niet ongestraft geschonden kan worden.
Ook dwingt de vervolging van het misdrijf agressie de agressor ertoe rekenschap af
te leggen voor leed dat niet als een ander internationaal misdrijf kwalificeert; de
CAVV noemt bijvoorbeeld het leed berokkend aan Oekraïense strijders.
De CAVV stelt zich ervan bewust te zijn dat de pleitbezorgers van een speciaal tribunaal
voor de berechting van het misdrijf agressie tegen Oekraïne zich blootstellen aan
de beschuldiging van hypocrisie, nu eerdere vermeende daden van agressie niet werden
vervolgd. Volgens de CAVV kan de oprichting van een agressietribunaal echter de weg
bereiden voor een meer consistente vervolging van agressie, zeker nu er sinds 2010
een duidelijke definitie van agressie bestaat in artikel 8bis van het Statuut. In samenhang met amendering van het Statuut, kan de oprichting van
een dergelijk tribunaal volgens de CAVV een belangrijk precedent scheppen.
De CAVV spreekt zich niet uit over de precieze vorm die een alternatief tribunaal
zou kunnen aannemen. Wel wijst de CAVV er, evenals in advies nr. 40, op dat een tribunaal
dat niet mede is opgericht door de thuisstaat van de verdachte en dat geen basis heeft
in Hoofdstuk VII van het VN Handvest, de persoonlijke immuniteit van zittende staatshoofden,
regeringsleiders en Ministers van Buitenlandse Zaken moet respecteren. Dit neemt voor
de CAVV niet weg dat een alternatief tribunaal wel andere personen, die geen persoonlijke
immuniteit genieten, zou kunnen vervolgen.
Vraag 4: Wat is het nut en de noodzaak om het Statuut te amenderen op artikel 15bis
zodat het Internationaal Strafhof ook rechtsmacht kan uitoefenen over betrokken individuen
t.a.v. agressie gepleegd door een staat die geen partij is bij het Statuut, maar op
het grondgebied van een staat die dat wel is?
De CAVV zet uiteen dat het in het Statuut voorziene rechtsmachtsregime van het ISH
over het misdrijf agressie op een aantal punten afwijkt van het regime dat geldt ten
aanzien van de overige internationale misdrijven waarover het ISH rechtsmacht heeft.
Allereerst is de «derdenwerking» van de rechtsmacht van het ISH uitgesloten ten aanzien
van het misdrijf agressie. De CAVV licht toe dat het ISH alleen rechtsmacht heeft
over het misdrijf agressie wanneer de herkomststaat van de verdachten partij is bij
het Statuut, en dus niet in gevallen waarin de agressie is gepleegd door onderdanen van een staat die geen
partij is bij het Statuut op het territoir van een staat die wel partij is – zoals
het geval is bij de overige internationale misdrijven waarover het ISH rechtsmacht
heeft. Ten tweede is in artikel 15bis, lid 4 van het Statuut een opt-out-mogelijkheid gecreëerd ten aanzien van de uitoefening
van rechtsmacht door het ISH over het misdrijf agressie voor staten die partij zijn
bij het Statuut. Ten derde is afstemming met de VN-Veiligheidsraad vereist alvorens
de Aanklager kan overgaan tot een proprio motu onderzoek (een onderzoek op eigen initiatief) naar een situatie van agressie.
De CAVV merkt op dat het beperkte rechtsmachtsregime ten aanzien van het misdrijf
agressie ter discussie staat sinds de oorlog in Oekraïne. Er zijn voorstellen gedaan
om de rechtsmachtsregeling ten aanzien van dat misdrijf gelijk te schakelen met het
reguliere rechtsmachtsregime onder artikel 12 van het Statuut, met name door het schrappen
van de bepaling die de derdenwerking voor niet-verdragspartijen uitsluit. De CAVV
acht een dergelijke verruiming en gelijkschakeling van het rechtsmachtsregime ten
aanzien van agressie wenselijk. De CAVV merkt op dat de opdracht van het ISH om «een
einde te maken aan de straffeloosheid van de daders» van (internationale) misdrijven
geldt ten aanzien van alle misdrijven onder de rechtsmacht van het ISH. De wijziging van het huidige beperkte
rechtsmachtsregime is volgens de CAVV van belang om de uitzonderingspositie die het
misdrijf agressie inneemt onder het Statuut te beëindigen en dit misdrijf op gelijke
voet te behandelen met oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide.
Voor de CAVV is het nut en de noodzaak van aanpassing van artikel 15bis van het Statuut
er dan ook in gelegen dat het agressie gelijkschakelt aan andere internationale misdrijven
en de onenigheid over het huidige rechtsmachtsregime ten aanzien van agressie beëindigt.
Vraag 5: Wat zijn de consequenties voor de internationale rechtsorde van het oprichten
van een agressietribunaal (in welke vorm dan ook)? Wat zijn de verwachte effecten
op het functioneren van het Internationaal Strafhof in het bijzonder?
De CAVV is van oordeel dat het steunen van een initiatief tot oprichting van een speciaal
agressietribunaal gepaard dient te gaan met het steunen van voorstellen tot amendering
van de huidige rechtsmachtsregeling ten aanzien van agressie onder het Statuut – het
zogenaamd «tweesporenbeleid». Door het volgen van een dergelijk tweesporenbeleid kan
tegemoet worden gekomen aan de, reeds in advies nr. 40 beschreven, kritiek van selectieve
toepassing van het internationaal recht en aan de kritiek dat het oprichten van een
speciaal agressietribunaal het ISH zou ondermijnen.
De oprichting van een speciaal agressietribunaal dient volgens de CAVV te worden benaderd
als een tussenstap, in afwachting van volledige rechtsmacht van het ISH, om de huidige
lacune ten aanzien van de mogelijkheid tot berechting van het misdrijf agressie te
vullen. Het volgen van een tweesporenbeleid versterkt volgens de CAVV zowel de legitimiteit
van het speciaal agressietribunaal als het ISH, dat uiteindelijk het meest geschikte
instituut is voor de vervolging en berechting van het misdrijf agressie. De CAVV benadrukt
daarbij wel het belang van het maken van afspraken over samenwerking en werkverdeling
tussen een mogelijk agressietribunaal en het ISH. Ten slotte merkt de CAVV ook op
dat het steunen van de verruiming van het rechtsmachtsregime van het ISH tot gevolg
kan hebben dat het Statuut in meer gevallen van toepassing kan worden op Nederlandse
overheidsfunctionarissen, wanneer Nederland deelneemt aan militaire operaties die
niet zijn te kwalificeren als zelfverdediging in de zin van het VN-Handvest, dan wel
zonder machtiging van de VN-Veiligheidsraad worden uitgevoerd.3
3. Kabinetsreactie op het advies
3.1 Inleiding
Met waardering heeft het kabinet kennisgenomen van het advies van de CAVV. Het kabinet
merkt op dat dit advies aansluit bij, en voortbouwt op, de eerdere adviezen van de
CAVV over rechtsmacht en immuniteiten bij de berechting van het misdrijf agressie
(nr. 40) en over de ontwerpartikelen van de International Law Commission over immuniteit
van staatsfunctionarissen ten aanzien van buitenlandse strafrechtsmacht (nr. 43).
In zijn reactie op dit advies zal het kabinet dan ook voortbouwen op zijn eerdere
reacties op die twee adviezen.4
3.2 Bestaande mogelijkheden voor het vervolgen van het misdrijf agressie tegen Oekraïne
De CAVV stelt vast dat zowel het ISH als nationale rechters internationale misdrijven
kunnen berechten die worden gepleegd in de oorlog tussen Rusland en Oekraïne, en dit
ook al doen. De CAVV stelt echter ook vast dat, ten aanzien van het misdrijf agressie,
een afwijkend – en beperkter – rechtsmachtsregime bestaat onder het Statuut dan ten
aanzien van andere internationale misdrijven, als gevolg waarvan het ISH geen rechtsmacht
kan uitoefenen over het misdrijf agressie tegen Oekraïne. Nationale rechters kunnen
volgens de CAVV wel rechtsmacht uitoefenen over deze agressie, op basis van – in het
geval van Oekraïne – het territorialiteitsbeginsel en op basis van het (actief en
passief) personaliteitsbeginsel en het universaliteitsbeginsel. Het kabinet onderschrijft
deze conclusies.
Hoewel er verschillende gronden zijn waarop nationale rechtbanken rechtsmacht kunnen
uitoefenen over het misdrijf agressie, is het kabinet – met de CAVV – van oordeel
dat deze rechtsmacht ten aanzien van het zittend staatshoofd, evenals de zittende
regeringsleider en de zittende Minister van Buitenlandse Zaken, wordt beperkt door
persoonlijke immuniteit. Het kabinet sluit op dit punt aan bij zijn eerdere opmerkingen
over persoonlijk immuniteit bij nationale berechting in zijn reacties op advies nr.
43 en advies nr. 40 van de CAVV.
Met de CAVV is het kabinet verder van oordeel dat de persoonlijke immuniteit van het
staatshoofd, van de regeringsleider en van de Minister van Buitenlandse Zaken komt
te vervallen op het moment dat hun ambtstermijn is beëindigd, of indien de herkomststaat
afstand van immuniteit doet. Wel geniet een voormalig staatshoofd, regeringsleider
of Minister van Buitenlandse Zaken functionele immuniteit voor handelingen verricht
in officiële hoedanigheid tijdens diens ambtstermijn. De CAVV merkt op dat er controverse
bestaat over de vraag of functionele immuniteit van toepassing is op het misdrijf
agressie. De CAVV concludeert dat een en ander in ieder geval zou kunnen betekenen dat Poetin na afloop van zijn ambtstermijn kan worden vervolgd door nationale
rechtbanken voor besluiten die hebben geleid tot internationale misdrijven, waaronder
het misdrijf agressie. Het kabinet deelt deze conclusie. Volgens het kabinet staan
functionele immuniteiten niet zonder meer in de weg van strafrechtelijke vervolging
op nationaal niveau van internationale misdrijven. Dit sluit ook aan op hetgeen hierover
in de memorie van toelichting bij de Wet internationale misdrijven is opgenomen.5 Hierbij dient te worden opgemerkt dat het uiteindelijke oordeel over deze vraag aan
de rechter is.
Ten slotte merkt de CAVV op dat, volgens de uitspraak van de beroepskamer van het
ISH in de Al Bashir zaak, een beroep op immuniteit – waaronder de persoonlijke immuniteit van een zittend
staatshoofd – niet mogelijk is voor het ISH. Het ISH kan dus volgens het Hof zelf
rechtsmacht uitoefenen ten aanzien van president Poetin, wat ook blijkt uit de uitvaardiging
van het arrestatiebevel tegen hem. Het kabinet erkent dat deze interpretatie van het
ISH voor verdragspartijen een gegeven is en verplichtingen jegens het Hof met zich
brengt ten aanzien van de samenwerking met het ISH bij de aanhouding en overlevering
van verdachten. Tegelijkertijd onderkent het kabinet dat dit kan leiden tot een situatie
waarin er conflicterende internationaalrechtelijke verplichtingen rusten op een verdragspartij,
aangezien deze onder internationaal gewoonterecht verplicht is de persoonlijke immuniteit
van een zittend staatshoofd, regeringsleider of Minister van Buitenlandse Zaken te
respecteren. Zulks is ook reeds onderkend in de memorie van toelichting bij de Wet
internationale misdrijven, waarin is aangestipt dat het in zo’n geval in eerste instantie
aan het ISH zal zijn om zich over de mogelijke immuniteit een oordeel te vormen en
na te gaan of het zijn verzoek jegens de aangezochte staat kan handhaven.6 Zoals hierboven reeds uiteengezet, kan het ISH echter geen rechtsmacht uitoefenen
over president Poetin, of over andere Russische functionarissen, voor het misdrijf
agressie.
3.3 Nut en noodzaak van een speciaal agressietribunaal
De CAVV ziet een duidelijke meerwaarde voor een speciaal agressietribunaal. Deze is
er voor de CAVV in gelegen dat de oprichting van een dergelijk tribunaal het geweldsverbod
in het interstatelijk verkeer, zoals neergelegd in artikel 2, lid 4 van het VN Handvest,
verstevigt en de weg kan bereiden voor een meer consistente vervolging van het misdrijf
agressie en voor aanpassing van het Statuut (waarover meer in paragraaf 3.4). Het
kabinet deelt deze visie.
In zijn reactie op advies nr. 40 van de CAVV, heeft het kabinet de onmogelijkheid
voor het ISH om rechtsmacht uit te oefenen over de Russische agressie omschreven als
«een lacune» ten aanzien van de situatie in Oekraïne. Deze kwalificatie acht het kabinet
nog altijd van toepassing. Om deze lacune te dichten zet Nederland zich ervoor in
om andere mogelijkheden van berechting van het misdrijf agressie te verkennen, in
het bijzonder via een speciaal agressietribunaal. Nederland neemt actief deel aan
discussies over het oprichten van een dergelijk tribunaal, die voornamelijk plaatsvinden
in de kerngroep van meer dan 30 landen. In het kader van deze discussies heeft het
kabinet zich bereid verklaard om gastvrijheid te verlenen aan het op te richten agressietribunaal
mits daar (a) brede internationale politieke en financiële steun voor is, (b) het
de werkzaamheden van het ISH niet zal ondermijnen en (c) er voldoende capaciteit is
voor Nederland als gastland, waaronder voldoende financiële dekking, om zo’n tribunaal
te huisvesten.
De CAVV merkt verder op dat persoonlijke immuniteit naar huidig internationaal recht
een obstakel vormt voor vervolging van president Poetin door een speciaal agressietribunaal.
Wat dat aangaat blijft het kabinet bij zijn standpunt dat het opzijzetten van persoonlijke
immuniteit door andere tribunalen dan het ISH voldoende moet worden gedragen door
de internationale gemeenschap.7
Ten slotte merkt de CAVV op dat het voor de integriteit en geloofwaardigheid van het
internationaal recht nodig is dat Nederland zich nu en in de toekomst ook hard maakt
voor de berechting van het misdrijf agressie, ook als de agressor een bondgenoot is.
Het kabinet sluit zich hierbij aan en onderstreept dat ernstige en grootschalige mensenrechtenschendingen
en internationale misdrijven als agressie, oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de
menselijkheid en genocide niet onbestraft mogen blijven, ongeacht waar en door wie
zij worden gepleegd. Het kabinet merkt op dat de Nederlandse inzet voor Oekraïne past
binnen het bredere Nederlandse beleid van bevordering van accountability voor internationale misdrijven wereldwijd.8 Door de verantwoordelijken voor de meest ernstige schendingen van het internationaal
recht ter verantwoording te roepen en straffeloosheid tegen te gaan, draagt Nederland
bij aan het effectief functioneren van de internationale rechtsorde, het naleven van
de mensenrechten en genoegdoening voor slachtoffers. Het kabinet is daarbij van mening
dat Nederland, als gastland van verschillende internationale strafhoven en tribunalen,
met Den Haag als stad van vrede en recht, een bijzondere rol op zich heeft genomen
waarbij het passend is bepaalde verantwoordelijkheden te nemen.
3.4 Tweesporenbeleid en de consequenties van het oprichten van een speciaal agressietribunaal
voor de internationale rechtsorde
Voor de CAVV is aanpassing en verruiming van het rechtsmachtsregime ten aanzien van
het misdrijf agressie onder artikel 15bis van het Statuut wenselijk, om zo het mandaat van het ISH te versterken en het misdrijf
agressie gelijk te schakelen met andere internationale misdrijven. Volgens de CAVV
kan het initiatief tot oprichting van een speciaal agressietribunaal voor Oekraïne
een positief effect hebben op de internationale rechtsorde, en op het functioneren
van het ISH in het bijzonder, zolang het gepaard gaat met het steunen van voorstellen
tot amendering van het Statuut langs deze lijn – een zogenaamd «tweesporenbeleid».
Het kabinet begrijpt die redenering.
Het kabinet benadrukt nogmaals dat het nut en de noodzaak van de oprichting van een
speciaal agressietribunaal voor het kabinet gelegen is in het vullen van de bestaande
lacune in de situatie ten aanzien van Oekraïne als gevolg van de onmogelijkheid van
uitoefening van rechtsmacht door het ISH. Het kabinet benadrukt daarnaast dat Nederland
zich vanaf het begin van de onderhandelingen over het Statuut in de jaren «90 van
de vorige eeuw een voorstander heeft betoond van het toekennen van dezelfde rechtsmacht
aan het ISH over het misdrijf agressie als over de overige drie in het Statuut opgenomen
internationale misdrijven. Dit standpunt is ongewijzigd en het kabinet blijft dit
zowel in bilateraal als in multilateraal verband uitdragen.
Het kabinet merkt op dat, met het oog op de Review Conference die in 2025 zal plaatsvinden,9 de discussie over de aanpassing van artikel 15bis van het Statuut de komende maanden in diverse gremia zal worden gevoerd.10 Duitsland heeft in dit verband het initiatief genomen door het oprichten van de Group of Friends for the Strengthening of the ICC’s Jurisdiction over the Crime of
Aggression. In lijn met het hierboven genoemde consistente standpunt van de regering ten aanzien
van het rechtsmachtsregime van het ISH over het misdrijf agressie, neemt Nederland
hieraan deel. Voor het kabinet biedt deze Group of Friends de gelegenheid om een beeld te vormen van het internationale krachtenveld ten aanzien
van de mogelijke aanpassing van artikel 15bis van het Statuut.
4. Conclusie
Het kabinet uit zijn waardering voor de grondige analyse door de CAVV van de consequenties
op lange termijn van het oprichten van een alternatief tribunaal om het misdrijf agressie
te berechten. In aanvulling op hetgeen de CAVV reeds heeft opgemerkt in advies nr.
40, biedt deze analyse verdere verheldering en concretisering van de kaders voor de
Nederlandse inzet ten aanzien van de vervolging en berechting van het misdrijf agressie.
Zo ziet de CAVV een duidelijke meerwaarde in de oprichting van een speciaal agressietribunaal,
dat volgens de CAVV een positief effect kan hebben op de internationale rechtsorde.
Het kabinet leest hierin steun voor de actieve rol die Nederland reeds speelt in de
discussie over de oprichting van een dergelijk tribunaal. Tegelijkertijd biedt het
advies handvatten voor de verdere gedachtenontwikkeling over de plaats van een dergelijk
tribunaal in de internationale rechtsorde en, in het bijzonder, over de te verwachten
effecten ervan op het functioneren van het ISH. De CAVV benadrukt dat de oprichting
van een speciaal agressietribunaal met name dan een positief effect kan hebben op
het functioneren van het ISH, wanneer dit gepaard gaat met steun voor voorstellen
tot de verruiming van het rechtsmachtsregime ten aanzien van het misdrijf agressie
onder het Statuut. Dit sluit aan bij het bestaande en consequent uitgedragen Nederlandse
standpunt ten faveure van het toekennen van rechtsmacht aan het ISH over het misdrijf
agressie op gelijke voet met de andere drie in het Statuut opgenomen internationale
misdrijven.
Indieners
-
Indiener
H.G.J. Bruins Slot, minister van Buitenlandse Zaken