Brief regering : Stand van zaken wetsvoorstel screening kennisveiligheid
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Nr. 1136
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 juni 2024
Graag informeer ik uw Kamer, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en
de Minister van Economische Zaken en Klimaat, over de voortgang van het wetsvoorstel
screening kennisveiligheid. Hiermee geef ik gehoor aan uw verzoek om nadere informatie
hierover.1 Het kennisveiligheidsbeleid bestaat uit een samenhangend geheel aan instrumenten,
waarvan de screening het sluitstuk is. Het wetsvoorstel is daarmee een belangrijk
onderdeel van het beleid.
Ik heb uw Kamer laten weten dat ik mijn eerder genoemde streven om het wetsvoorstel
voor het zomerreces te publiceren voor openbare internetconsultatie, niet kan halen.2 Ik heb daarbij ook aangegeven dat dit tijdpad afhankelijk is van drie fundamentele
elementen:
1. de afbakening en aanpak van sensitieve kennis en technologie in relatie tot de screening;
2. de afbakening van de doelgroep, waarover ik advies heb gevraagd aan het College van
de Rechten van de Mens; en
3. de uitvoering van de screening, waarbij ik eerder heb aangegeven dat ik de uitkomsten
van het vooronderzoek door de mogelijke uitvoerder van de screening, Justis, wil afwachten.
Vanwege de nationale veiligheid is het van groot belang dat er een wet komt. Uitgangspunt
is en blijft dat het wetsvoorstel ziet op het invoeren van een persoonsgerichte screening
van (master)studenten en onderzoekers daar waar de risico’s voor nationale veiligheid
het grootst zijn. Dit zijn risico’s die zich voordoen op het gebied van de ongewenste
overdracht van sensitieve kennis en technologie die statelijke actoren actief willen
verwerven met de intentie om dit in te zetten voor militair of ander ongewenst eindgebruik,
of om in te zetten als strategisch machtsmiddel.
De uitdaging van het kennisveiligheidsbeleid is om het smalle pad te bewandelen tussen
het borgen van nationale veiligheid enerzijds en het stimuleren van de nodige internationale
samenwerking in de wetenschap anderzijds. Voor onze kennispositie – en dus voor ons
internationaal concurrentievermogen – is internationale samenwerking op onderzoek
en innovatie immers vereist; tegelijkertijd mogen we daarin absoluut niet naïef zijn
over risico’s op ongewenste kennis- en technologieoverdracht en risico’s voor de nationale
veiligheid.
Recente ontwikkelingen en bevindingen op eerdergenoemde drie elementen brengen mij
tot de conclusie dat ik mijn eerder genoemde streven van openbare internetconsultatie
voor het zomerreces niet kan halen. Dit licht ik hieronder nader toe. Tot slot ga
ik in op de aangenomen moties die zijn ingediend tijdens het tweeminutendebat kennisveiligheid
op 21 mei jl.
De afbakening van sensitieve kennis en technologie in relatie tot de screening
Naar aanleiding van de feedback van het kennisveld en mijn doorlopende consultatie
van experts en internationale partners, heb ik geconstateerd dat ik meer tijd nodig
heb voor een zorgvuldige uitwerking van het afbakenen van sensitieve technologie.
Het proces moet responsief en zo fijnmazig als mogelijk worden vormgegeven, met voldoende
waarborgen ten aanzien van onze kennispositie, concurrentievermogen en de mogelijkheden
voor internationale samenwerking op onderzoek en innovatie.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, worden met het wetsvoorstel technologieën afgebakend
die in beginsel als sensitief worden aangemerkt, en wordt een wettelijk beoordelingskader
gegeven waarmee bepaald wordt wanneer onderzoek sensitief is op het gebied van een
aangewezen technologie.3 Met deze lijst en dit beoordelingskader worden vervolgens specifieke risicovakgebieden
aangewezen met daarbij een belangrijke rol voor de kennisinstellingen. Onder de term
risicovakgebieden kunnen onder meer onderzoeksgroepen, vakgroepen, programmalijnen,
teams en opleidingen vallen. Op het niveau van risicovakgebieden is de screeningsplicht
van toepassing. De uitwerking hiervan vergt zorgvuldigheid.
Rechtsgelijkheid borgen en discriminatie voorkomen
In het huidige wetsontwerp is gekozen voor een doelgroepafbakening van te screenen
personen, bestaande uit derdelanders.4 Het wetsvoorstel mag niet leiden tot ongerechtvaardigd onderscheid (discriminatie).
De screening is tevens een in de persoonlijke levenssfeer ingrijpende maatregel waarbij
(bijzondere) persoonsgegevens worden verzameld. De wet moet daarom rechtsgelijkheid
en voorspelbaarheid bieden ten aanzien van de vraag wie met een screening te maken
krijgt en onder welke voorwaarden. Ik heb daarom onafhankelijk advies gevraagd aan
het College voor de Rechten van de Mens over de huidige doelgroepafbakening. Ik bestudeer
dit inmiddels ontvangen advies. Het advies wordt betrokken bij de doorontwikkeling
van het wetsvoorstel. Ook dit vergt meer tijd dan aanvankelijk verwacht.
Uitvoerbaarheid is cruciaal
De mogelijke uitvoerder van het wetsvoorstel, Justis, heeft mij laten weten meer tijd
nodig te hebben voor het lopende vooronderzoek. Justis onderzoekt of zij de screening
op termijn kan uitvoeren, en zo ja, onder welke voorwaarden. De uitvoering van de
screening en de uitvoerbaarheid zijn fundamentele elementen van het wetsvoorstel.
Justis verwacht het vooronderzoek uiterlijk in juli op te kunnen leveren. Daarna vindt
besluitvorming plaats over het kunnen uitvoeren van de opdracht. Ik vind het van cruciaal
belang dat de uitvoerder van deze screening straks in staat is haar verantwoordelijkheid
te kunnen nemen en de opdracht goed te kunnen uitvoeren.
Vervolgstappen
De hiervoor geschetste elementen worden in de komende periode verder uitgewerkt in
het wetsvoorstel. Daarbij worden ook de aandachtspunten betrokken die de KNAW en de
universiteiten hebben aangedragen, zoals waarborgen van privacy, het voorkomen van
stigmatisering en discriminatie, de sociale veiligheid van studenten en personeel,
het behoud van internationale samenwerking, het voorkomen van een geïsoleerde positie
van het Nederlandse kennisveld, de academische vrijheid en voldoende financiële middelen.
Ook wordt meegenomen hoe andere landen, binnen en buiten Europa, kennisveiligheid
hebben vormgegeven. Hiermee wordt invulling gegeven aan de motie Stultiens.5 Uw Kamer wordt na de zomer geïnformeerd over het tijdpad voor het wetsvoorstel.
De screening kennisveiligheid moet een effectief en proportioneel instrument worden,
als onderdeel van de brede aanpak kennisveiligheid. In die aanpak is een belangrijke
rol voor de kennisinstellingen weggelegd. Naast de doorontwikkeling van het wetsvoorstel
wordt daarom met de kennissector gewerkt aan het versterken van de positie van de
kennisinstellingen binnen de aanpak kennisveiligheid. Samen met de kennisinstellingen
wordt een landelijke set uniforme criteria voor kennisveiligheid ontwikkeld voor het
aangaan van internationale samenwerkingen, zoals de motie Rooderkerk en Paternotte
mij heeft gevraagd.6 Daarbij betrekt mijn departement de NCTV, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
en overige departementen. Daarnaast wordt onderzocht, conform de motie Martens-America,
of het mogelijk en wenselijk is om het Loket Kennisveiligheid een proactieve rol in
de advisering aan instellingen te geven.7 Ook worden met de kennisinstellingen gesprekken gestart over hoe zij omgaan met het
CSC-beurzenprogramma in relatie tot sensitieve onderzoeksgebieden en over samenwerkingen
waarbij sprake is van gedeeld intellectueel eigendom. Daarmee wordt uitvoering gegeven
aan de motie Martens-America c.s.8 en de motie Hertzberger c.s.9 In het najaar wordt uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap