Brief regering : Verslag formele Telecomraad 21 mei 2024 en beantwoording resterende vragen schriftelijk overleg (Kamerstuk 21501-33-1069)
21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie
Nr. 1079
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT EN DE STAATSSECRETARIS VAN
BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 juni 2024
Hierbij bieden wij u het verslag aan van de formele Telecomraad van 21 mei 2024 in
Brussel. In de beantwoording van het Schriftelijk Overleg voor deze formele Telecomraad
(Kamerstuk 21 501-33, nr. 1069) is aangegeven bij dit verslag terug te komen op vragen van de leden van de fracties
van PVV, GroenLinks-PvdA, VVD en NSC over onderwerpen die niet op de agenda van deze
Raad stonden. In de bijlage bij deze brief ontvangt u tevens de antwoorden op deze
vragen.
Daarnaast reageren wij graag positief op uw schrijven van 24 april jl. «Verzoek van de commissie inzake appreciatie EU-Witboek «How to master Europe’s digital
infrastructure needs»».1 De inbreng van het kabinet bij de consultatie van de Europese Commissie over dit
Witboek zal bestaan uit zowel de kabinetsappreciatie van het EU-Witboek, als de vragen
en beantwoording over het Witboek uit het SO over de informele Telecomraad 11 en 12 april
jl. zoals bijgevoegd bij uw brief. Deze zullen worden vergezeld door een Engelstalige
oplegger met een begeleidende samenvatting met de Nederlandse prioriteiten in dit
dossier.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
M.A.M. Adriaansens
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A.C. van Huffelen
Verslag formele Telecomraad 21 mei 2024
Van rulebook tot praktijk: een samenwerkende benadering van coherente implementatie
Beleidsdebat
Tijdens de Telecomraad organiseerde het Belgisch voorzitterschap een beleidsdebat
met als thema de implementatie van de bestaande wetgeving in het digitale domein.
Het Belgisch voorzitterschap vroeg de lidstaten om te reflecteren op de vraag hoe
zij deze implementatie voor zich zien, en hoe samenwerking bij de implementatie tot
stand gebracht kan worden.
Nederland gaf aan het belangrijk te vinden dat, nadat we in de afgelopen jaren hard
hebben gewerkt aan de aanname van grote wetgevende pakketten op het digitale domein,
de focus in de komende Commissieperiode ligt op het coherent, uniform, en geharmoniseerd
implementeren en handhaven van de bestaande wetgeving. Nederland gaf ook aan een voorstander
te zijn van een tussentijdse evaluatie (mid-term review) van de bestaande wetgeving alvorens over te gaan tot eventuele nieuwe wetsvoorstellen
en sprak zijn genoegen uit dat deze oproep ook is opgenomen in de Raadsconclusies
Toekomst Digitaal Beleid.2 Nederland gaf aan dat het belangrijk is dat de uitvoerende instanties van de lidstaten
goed in contact staan met elkaar en de Europese Commissie om zo gezamenlijke standaarden
te zetten. Ook dienen andere relevante stakeholders goed betrokken te worden bij de
uitvoering van het gehele digitale wetboek. Verder sprak Nederland zijn complimenten
uit over de aangenomen Raadsconclusies Toekomst Digitaal Beleid en Raadsconclusies
Cyberveiligheid.3 Uw Kamer is reeds geïnformeerd over de prioriteiten die Nederland met succes heeft
ingebracht bij de onderhandelingen van deze Raadsconclusies.4
Alle lidstaten benadrukten het belang van een vlugge, uniforme, en geharmoniseerde
implementatie van de bestaande wetgeving in het digitale domein. Een groot aantal
lidstaten onderschreef de Nederlandse doelstelling van tussentijdse evaluaties van
de bestaande wetgeving en benadrukte dat deze uitgevoerd moeten zijn alvorens nieuwe
wetgeving voorgesteld kan worden. Publiek-private samenwerking werd breed genoemd
als middel om excessieve administratieve lasten voor bedrijven te voorkomen. Verder
spraken enkele lidstaten zich uit over de noodzaak voor meer geschoold personeel,
investeringen in de connectiviteitssector, en ondersteuning van de Europese Commissie
voor de uitvoering van de bestaande wetgeving.
In haar inbreng benadrukte de Europese Commissie dat de verantwoordelijkheid voor
implementatie niet alleen bij de Commissie ligt, maar juist ook bij alle lidstaten.
De Commissie riep alle lidstaten op om zich te houden aan de implementatietermijnen
en elkaar te ondersteunen door het delen van kennis en ervaring.
Raadsconclusies Toekomst Digitaal Beleid en Cyberveiligheid
Aanname
Na een korte toelichting op de inhoud van beide Raadsconclusies door het Belgisch
voorzitterschap werden beide conclusies unaniem door de Raad aangenomen. Uw Kamer
is reeds geïnformeerd over de inhoud van beide Raadsconclusies.5
Diversenpunt stand van zaken van internationale digitale initiatieven
De Europese Commissie gaf een presentatie over de internationale activiteiten die
zij heeft ondernomen in het digitale domein. De Commissie besteedde aandacht aan de
Trade and Technology Councils (TTC) gehouden met de Verenigde Staten. Ook zijn er digitale partnerschappen opgezet
met Singapore, Zuid-Korea en Canada. De Commissie heeft aangegeven ook bilaterale
dialogen te hebben opgestart met enkele Zuid-Amerikaanse landen. Over de voortgang
hiervan zal de Commissie de lidstaten later verder informeren.
Diversenpunt Raad van Europa Kaderverdrag inzake Kunstmatige Intelligentie, Mensenrechten,
Democratie en Rechtstaat (CAI)
De Europese Commissie gaf een korte presentatie over de resultaten van de onderhandelingen
omtrent het CAI verdrag. De Commissie gaf aan blij te zijn met het onderhandelingsresultaat,
dat binnen het raadsmandaat valt. Nederland gaf aan blij te zijn met het onderhandelingsresultaat
en het verzette werk door alle partijen, maar stelde dat er gewaakt moet worden voor
een goede uitvoering van dit verdrag. Tevens moet ervoor gewaakt worden dat verplichtingen
aan de private sector niet zullen verwateren.
Diversenpunt Conclusies van het Raadsvoorzitterschap over de noodzaak van een nieuwe
Postdienstenrichtlijn
Het Belgisch voorzitterschap gaf een korte toelichting op het verslag van de door
haar georganiseerde conferentie over de Postdienstenrichtlijn met een aantal eigen
aanbevelingen voor een mogelijke herziening. Hierop volgden geen interventies van
lidstaten, mede omdat er op dit moment een groot onderzoek van de Europese Commissie
loopt ter voorbereiding van deze herziening, waarop Nederland en andere lidstaten
later nog zullen kunnen reageren.
Diversenpunt Activiteiten Belgisch voorzitterschap
Het Belgisch voorzitterschap gaf een presentatie over de activiteiten die zij heeft
georganiseerd in het afgelopen half jaar. Dit waren onder meer: de informele Telecomraad,
de conferentie Tommorow’s Tech Today, en de conferentie over de Postdienstenrichtlijn
Diversenpunt non-paper Digitale Identiteit (EUID)
Denemarken presenteerde mede namens Polen, Tsjechië, Letland, Slovenië en Cyprus een
non-paper over digitale identiteit. Een aantal lidstaten, waaronder Nederland, kon
tijdens de Raad de aanpak zoals opgetekend in het non-paper ondersteunen. Enkele lidstaten
noemden expliciete voorbeelden van wallets die al op nationaal niveau in gebruik zijn
of net zijn geïntroduceerd. Leeftijdsverificatie wordt meerdere malen genoemd als
toepassing met potentie. Nederland benadrukt dat het vrijwillige karakter van de wallets
een belangrijke randvoorwaarde blijft.
Diversenpunt toelichting concept werkprogramma inkomend Hongaars voorzitterschap
Hongarije gaf als inkomende voorzitter van de Raad een beknopt overzicht van de prioriteiten
voor hun voorzitterschap van juli 2024 tot januari 2025. De focus van Hongarije ligt
op het verder uitwerken van (het Witboek over) de toekomst van connectiviteit.6 Hierover vinden onder andere een conferentie in Boedapest en een workshop in Brussel
plaats en wil Hongarije aan het eind van hun voorzitterschap Raadsconclusies aannemen.
Daarnaast zal er van gedachten worden gewisseld over het Digitale Decennium Programma, standaardisering, digitale diplomatie, roaming met kandidaat-lidstaten en ligt de nadruk op de ondertekening van het Raad van Europa
AI verdrag.
Er vinden gedurende het Hongaars voorzitterschap evenementen plaats over de duurzaamheid
van de telecomsector en ruimtevaart, fundamentele rechten en AI, leeftijdsverificatie
en bestuursmodellen in digitaal beleid. Er vindt één formele Telecomraad plaats in
december en geen informele Telecomraad.
Opvolging Schriftelijk Overleg
In de beantwoording van het Schriftelijk Overleg voor deze formele Telecomraad is
aangegeven in het verslag terug te komen op vragen van de leden van de fracties van
PVV, GroenLinks-PvdA, VVD en NSC over onderwerpen die niet op de agenda van deze Raad
stonden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie lezen in de stukken behorende bij Kamerstuk 21 501-33-64 «Antwoorden op vragen commissie over de geannoteerde agenda informele Telecomraad
11 en 12 april 2024 (Kamerstuk 21 501-33-1062) en het verslag Formele Telecomraad 5 december 2024 (Kamerstuk 21 501-33-1055)» dat de Digital Services Act (DSA) wel ruimte biedt om doelgroepen op basis van
leeftijdscategorie te benaderen. Hiermee kunnen initiatieven, zoals de Kindertelefoon,
doelgroepen op basis van leeftijdscategorie benaderen. Deze leden vrezen dat hiermee
dat de doelgroep niet benaderd kan worden op het moment dat dergelijke handreiking
cruciaal is, ofwel dat middelen niet voorhanden zijn op het moment dat de nood het
hoogst is. Wanneer kinderen zich in een zeer penibele situatie begeven waardoor zij
ernstig geschaad kunnen worden maar waarvan zij het lastig vinden om er met iemand
over te praten, dan zoeken zij vaak naar blogs of vlogs over hoe anderen, wellicht
lotgenoten, ermee omgaan. Wanneer een kind dat structureel doet, dan is dat een zeer
sterk signaal dat er iets niet in de haak is. Een signaal dat nu dus niet gebruikt
kan worden om gericht hulp bieden, bijvoorbeeld in de vorm van een advertentie van
de Kindertelefoon. Door die handreiking op het juiste moment aan te bieden, kun je
slachtoffers stimuleren om toch die stap te zetten die ze normaal niet durven te zetten.
Dat baart deze leden zorgen. Door profilering lukraak te verbieden hebben we geen
oog meer voor de mogelijkheden die worden geboden in het kader van hulpverlening.
Dit lijkt toch echt een onwenselijk neveneffect van het artikel 28, tweede lid van
de DSA, waaraan bij eerdere beantwoording gerefereerd werd. Deelt het kabinet de opvatting
hieromtrent en is zij voornemens dit aanhangig te maken bij de Telecomraad? Wat gaat
het kabinet aanvullend doen om op voorhand te voorkomen dat dergelijk onwenselijk
neveneffect kan optreden?
Antwoord kabinet:
Het is belangrijk dat kinderen goed worden beschermd wanneer zij online actief zijn
en daarbij hoort ook dat kinderen online niet worden geprofileerd. Kinderen zijn gemakkelijker
te beïnvloeden dan volwassenen en kunnen minder goed weerstand bieden tegen reclame,
zeker als deze specifiek zijn gericht op hun interesses.
Artikel 28, tweede lid van de DSA beoogt hiertegen bescherming te bieden. Artikel
28, tweede lid van de DSA bepaalt dat aanbieders van online platforms geen reclame
op hun interface mogen tonen op basis van profilering (in de zin van artikel 4, punt
4 van de AVG) met gebruikmaking van persoonsgegevens van minderjarigen. Het artikel
verbiedt dus niet alle reclame richting minderjarigen, slechts die op basis van profilering
van minderjarigen. Het onder de aandacht brengen van initiatieven als de Kindertelefoon
bij minderjarigen is onder de DSA dus nog steeds mogelijk, zij het dat dit niet mag
op basis van profilering. Zo kunnen organisaties zoals de Kindertelefoon ervoor kiezen
om advertenties te laten zien bij bepaalde blogs, waarbij bijvoorbeeld mentale problemen
worden besproken. Ook laat de DSA het nog steeds toe om bijvoorbeeld reclames te richten
op een bepaalde doelgroep, zoals personen in een bepaalde leeftijdscategorie. Zo lang
gebruikers hun leeftijd hebben verstrekt en een platform die verwerkt binnen de kaders
van AVG, kan zo een doelgroep worden benaderd met een advertentie, zonder dat daarvoor
profilering hoeft te worden toegepast. Mocht blijken dat Artikel 28, tweede lid, in
het algemeen onwenselijke neveneffecten creëert, dan zal het kabinet de ACM vragen
om dat op Europees niveau te bespreken in de Digitale Dienstenraad.
Tevens vragen de leden van de PVV-fractie of het kabinet een toelichting kan geven
op haar rol inzake het kinderrechten impact assessment. In de brief «Antwoorden op
vragen commissie over de geannoteerde agenda informele Telecomraad 11 en 12 april
2024 (Kamerstuk 21 501-33-1062) en het verslag Formele Telecomraad 5 december 2024 (Kamerstuk 21 501-33-1055)» (Kamerstuk 21 501-33-1064) werd daarover gesteld dat deze «zien, heel specifiek, op kinderrechten in de ontwikkelingsfase
van een digitale dienst. Ze helpen mee uitvoering te geven aan de verplichtingen uit
het EU-recht. De instrumenten zijn dus nuttig voor alle ontwikkelaars van digitale
diensten.» Tijdens het notaoverleg Digitalisering d.d. 22 april jl. werd door de Staatssecretaris
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangehaald dat in de komende tijd ook
IKA’s uitgevoerd worden op Snapchat, Instagram en TikTok om te bekijken in hoeverre
die diensten voldoen aan wat zij verantwoord vindt voor kinderen. Het wordt hierdoor
onduidelijk wie nu de rol vervult als toezichthouder. Daarnaast zijn, conform de DSA,
platforms verplicht een IKA uit te voeren. Is het kabinet het met deze leden eens
dat deze exercitie daarmee redundant is?
Antwoord kabinet:
De risicoanalyse uit de DSA is breder van aard, ziet op alle systeemrisico’s (niet
specifiek voor kinderen) en is bovendien alleen van toepassing op zeer grote online
platforms en zoekmachines. Het kinderrechten impact assessment (KIA) is niet ontworpen
als instrument specifiek voor het toezicht, al kan de toezichthouder het instrument
wel inzetten. Het assessment is primair gemaakt voor ontwikkelaars van digitale diensten
die daarmee eventuele risico’s in het ontwerp van een dienst in kaart kunnen brengen
(overigens ook de kansen). Het instrument wil daarmee vooral discussies faciliteren
over de impact van digitale diensten op kinderrechten. Het stimuleert daarmee ook
dat ontwikkelaars leeftijdsgeschikte digitale diensten ontwerpen. Het assessment kan
tevens dienen als verantwoordingsinstrument (het laat zien welke keuzes zijn gemaakt
bij het identificeren en mitigeren van risico’s voor kinderen), maar de nadruk ligt
voornamelijk op de bewustwording die ontstaat uit de dialogen tijdens het KIA-proces.
De classificatie van risico’s van het assessment is gebaseerd op wetenschappelijk
onderzoek en vervolgens gekoppeld aan kinderrechten.
De leden van de PVV-fractie lezen voorts bij de stukken behorende bij Kamerstuk 22 112–3924 «Appreciatie EU-Witboek: How to master Europe’s digital infrastructure needs» onder
het onderdeel «Toegang tot netwerken voor concurrenten» dat het kabinet niet onwelwillend
staat tegenover het afschaffen van bestaande wetgeving die dominante telecomaanbieders
of aanbieders met een aanmerkelijke marktmacht verplicht om concurrenten toe te laten
op hun netwerk. Deze leden achten het positief dat het kabinet hierin terughoudend
wil zijn, maar vragen wat het kabinet verstaat onder de term «verkenning». Zij vragen
of het kabinet toelichting kan verschaffen of hier alleen een onderzoek mee wordt
bedoeld, of betekent dit ook dat er een eerste proef mee wordt gedaan. Tevens vragen
zij of het kabinet de mening leden deelt dat het passend is om harder aan de rem trekken
en aan te dringen op een deugdelijk onderzoek, maar ook zelf goed laten onderzoeken
wat dit nu betekent voor onze eigen Nederlandse markt.
Antwoord kabinet:
Het kabinet verstaat onder «verkennen» inderdaad het goed laten onderzoeken en niet
het doen van een eerste proef op dit vlak. Het kabinet hecht eraan dat nieuwe Europese
wetgevende voorstellen worden onderbouwd met een goede impact assessment, dat wil
zeggen een analyse van het probleem, de beleidsdoelstellingen en verschillende oplossingen
met hun verwachte effecten.7 Het kabinet laat zelf ook onderzoek doen om bij te dragen aan een goede analyse en
discussie waarbij de juiste vragen worden gesteld over de onderwerpen in het witboek.
Voorts wordt opgemerkt dat het wat het kabinet betreft gaat om het nader verkennen
van de in het witboek geschetste ideeën omtrent toegangsregulering op Europees niveau,
als aanvulling op de bestaande toegangsregulering op nationaal niveau en niet als
vervanging daarvan. De bestaande wetgeving die dominante telecomaanbieders of aanbieders
met een aanmerkelijke marktmacht verplicht om concurrenten toe te laten op hun netwerk,
speelt een belangrijke rol om betaalbare en hoogwaardige dienstverlening te waarborgen
voor Europese consumenten, bedrijven en publieke instellingen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
«Fiche: Aanbeveling onderzeese communicatiekabels»
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben enkele vragen bij de aanbeveling over
onderzeese communicatiekabels. Deze leden zijn positief over een actief en strategisch
beleid op onderzeese kabelinfrastructuur. Kan het kabinet uiteenzetten hoe de Europese
deskundigengroep die wordt opgericht eruit zal zien? Wie nemen hier zitting in en
wat is precies haar functie?
Antwoord kabinet:
De aanbeveling voorziet in de oprichting van een informele expertgroep bestaande uit
ambtelijke vertegenwoordiging van de lidstaten met expertise op het gebied van zeekabels.
Specifiek zal deze expertgroep zich bezighouden met zaken die binnen het toepassingsgebied
van de aanbeveling vallen. Dit omvat met name risicobeoordelingen en mitigerende maatregelen,
vergunningen, financieringsaspecten en, in het bijzonder, een Cable Security Toolbox
en een lijst van kabelprojecten van Europees belang (CPEI's).
Aangezien een aantal van deze zaken gedeeltelijk wordt behandeld in andere EU-groepen
of comités met nationale vertegenwoordigers, zal de nieuwe groep in het kader van
de kabelaanbeveling nauw samenwerken met die andere groepen. Dit zal voornamelijk
zijn op onderwerpen als cyberveiligheid (met de NIS-samenwerkingsgroep), weerbaarheid
van kritieke infrastructuur (met de CER-groep), en EU-financiering met relevante programmacomités
zoals die in het kader van de Connecting Europe Facility (CEF).
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat de Europese Commissie bovendien
vraagt om een nationale autoriteit aan te wijzen die toeziet op het vergunnen van
zeekabelprojecten. Voldoet de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI) momenteel
aan de rol die de Commissie beoogt voor de nationale autoriteit? Zo niet, hoe moeten
haar taken anders ingevuld worden om hier beter aan te voldoen?
Antwoord kabinet:
Lidstaten worden aangespoord om een nationale autoriteit aan te wijzen om vergunningsprocessen
te faciliteren en coördineren. Deze autoriteit kan een coördinator aanwijzen die als
«single point of contact» kan optreden voor zeekabelprojecten. Exacte specificaties
voor de rol van een nationale autoriteit werkt de Europese Commissie in haar aanbeveling
niet uit, waardoor geschiktheid van de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur op basis
van deze tekst nog niet is vast te stellen.
Tot dusver heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) zich op nationaal
niveau ingezet voor stroomlijning van de vergunningsprocessen. Zo heeft EZK in 2021
Stratix opdracht gegeven om onderzoek8 te doen naar het vergunningsproces voor nieuwe zeekabels. Hierover is uw Kamer geïnformeerd
in december 2021.9
Onder andere op basis van de bevindingen van het Stratix-rapport heeft EZK het verkennen
van de mogelijkheden voor meer coördinatie in de vergunningsprocedures voor zeekabels
opgenomen als een van de doelen in het jaarplan van de Zeekabelcoalitie. Samen met
EZK verkent de Zeekabelcoalitie de mogelijkheid om «één loket» te realiseren binnen
de Rijksoverheid voor vergunningsprocedures van zeekabelconsortia. Dit loket kan consortia
informeren en begeleiden bij het aanvragen van de benodigde vergunningen bij de diverse
overheidsinstanties en kan als zodanig dus de rol op zich nemen die de Europese Commissie
voor een coördinator aanbeveelt.
EZK is dit jaar gesprekken gestart met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)
om te verkennen of een dergelijke loketfunctie bij hen kan worden belegd. RVO heeft
ruime ervaring met de procescoördinatie van ruimtelijke processen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen welke aanbevelingen de Commissie ten
aanzien van de gewenste financieringsmodellen voor zeekabelprojecten doet? Wat is
de voorkeur van het kabinet en hoe verschilt deze van andere lidstaten?
Antwoord kabinet:
Hoewel particuliere financiering het uitgangspunt is, is de Europese Commissie van
mening dat de nog vast te stellen CPEI’s te belangrijk zijn om (alleen) aan private
financiering over te laten. De Europese Commissie overweegt een «blendingfaciliteit»
in te richten voor zeekabels: private financiering gecombineerd met publieke financiering
door zowel de Europese Investeringsbank, als een nationale investeringsbank aangevuld
met subsidie uit het CEF-Digital fonds. De Europese Commissie werkt de exacte voorwaarden
en inrichting hiervan niet nader uit. Hoewel het kabinet in beginsel positief staat
tegenover blendingfaciliteiten om extra privaat kapitaal aan te trekken voor CPEI’s,
is er op dit moment onvoldoende bekend om een voorkeur uit te spreken voor een blendingfaciliteit.
Ook andere lidstaten hebben dit nog niet gedaan. De verwachting is dat de Europese
Commissie aankomend jaar een en ander nader uitwerkt in samenspraak met de lidstaten.
In tegenstelling tot sommige andere lidstaten, heeft Nederland op dit moment geen
budget gereserveerd voor nationale cofinanciering van zeekabelprojecten op haar begroting.
Eventueel extra nationaal budget vereist nieuwe besluitvorming door het kabinet.
Kan het kabinet verder uiteenzetten welke zeekabelprojecten zij met interesse volgt,
waar zij mogelijkheden ziet voor strategische aanlandingen in Nederland, en op welke
termijn zij verwacht dat de Kamer geïnformeerd wordt over deze mogelijkheden?
Antwoord kabinet:
De Zeekabelcoalitie, waarin het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK)
vertegenwoordigd is, oriënteert zich proactief op aangekondigde en lopende zeekabelprojecten.
Ook legt ze contact met deze projecten om de mogelijkheden voor aanlanding in Nederland
te verkennen. Zeekabelprojecten zijn relevant voor de ambities van de Zeekabelcoalitie
als ze bijdragen aan het verbeteren van de redundantie en routediversiteit van onze
zeekabelinfrastructuur en de positie van Nederland als digitaal knooppunt. Dit kunnen
bijvoorbeeld (directe) verbindingen met andere delen van Europa zijn, maar ook met
derde landen die gelden als partners in termen van handel, innovatie of geopolitiek.
Een voorbeeld van een strategisch belangrijk project waar actief op wordt ingezet
is de Far North Fiber, zoals besproken in het Commissiedebat Digitale Infrastructuur
en Economie op 25 april 2024. Het IOEMA project is een ander project waarmee de Zeekabelcoalitie
overleg heeft over de realisatie van een aanlanding in Nederland. Op 29 mei 2024 heeft
het IOEMA-consortium haar plannen officieel aangekondigd via een persbericht. Het
plan is om een datakabel aan te leggen door de Noordzee waarmee het Verenigd Koninkrijk,
Nederland, Duitsland, Denemarken en Noorwegen met elkaar verbonden worden. Andere
projecten die worden gevolgd bevinden zich nu nog in een te pril stadium om hier te
kunnen delen.
EZK heeft daarnaast in mei 2024 opdracht gegeven aan Axiom en Terabit Consulting om
door middel van onderzoek in kaart te brengen hoe de zeekabelmarkt en het huidige
en toekomstige dataverkeer naar Europees Nederland en haar achterland zich ontwikkelen.
De onderzoeksresultaten worden later dit jaar verwacht. De bevindingen zullen dienen
als nader empirisch fundament voor het prioriteren van de inzet van de Zeekabelcoalitie
op specifieke kabelprojecten.
Tijdens het Commissiedebat Online veiligheid en cybersecurity op 11 april 2024 is
toegezegd dat de Kamer in de volgende voortgangsrapportage Strategie Digitale Economie
(najaar 2024) over de voortgang van de Zeekabelcoalitie wordt geïnformeerd.
Daarnaast zet het kabinet zich in voor een structureel hoger voorzieningenniveau voor
digitale infrastructuur in Caribisch Nederland. Daarvoor laat EZK momenteel onderzoek
doen naar de zeekabels die de eilanden ontsluiten. De resultaten van dat onderzoek
volgen ook later dit jaar. Tijdens het Commissiedebat Digitale Infrastructuur en Economie
op 25 april 2024 is toegezegd dat de resultaten van het onderzoek dit jaar met de
Tweede Kamer worden gedeeld.10
Appreciatie EU-Witboek «How to master Europe’s digital infrastructure needs»
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
appreciatie op het EU-Witboek. Deze leden vinden het van groot belang dat de Europese
digitale infrastructuur zoveel mogelijk in publieke handen is. Zij zien echter veel
aandacht voor telecombedrijven en nog te weinig reflectie op het strategisch inzetten
van de marktmacht die de Europese Commissie en de EU-lidstaten hebben als grote afnemers
van ICT-diensten. Welke aanbevelingen doet de Commissie voor haar eigen organisatie
en lidstaten als opdrachtgevers? Ziet het kabinet ook de noodzaak voor het sterker
prioriteren van strategische autonomie bij de ICT-aanbestedingen door Europese overheden?
Hoe is de Commissie van plan haar marktmacht te gebruiken om ook zelf een afzetmarkt
te creëren voor Europese clouddiensten? Wat doen andere lidstaten in hun nationale
ICT-inkoopbeleid om nationale en Europese leveranciers de kans te geven?
Antwoord kabinet:
De Europese Commissie doet in haar witboek «How to master Europe’s digital infrastructure
needs» geen aanbevelingen voor de eigen organisatie en haar lidstaten als afnemers
van ICT-diensten. Wel voert de Europese Commissie voor haar eigen organisatie onderzoek
uit naar de meest gebruikte cloud providers (AWS en Azure) inzake de naleving van
juridische, technische en organisatorische vereisten voor een veilig gebruik van data11. De uitkomsten van dit onderzoek worden dit najaar verwacht.
Het kabinet onderkent de noodzaak voor het prioriteren van strategische autonomie
bij ICT-aanbestedingen door de Rijksoverheid. Het gebruik van kantoorsoftware en cloud
(door de Rijksoverheid) is dan ook opgenomen in de agenda Digitale Open Strategische
Autonomie (DOSA). Volgens het kabinet is er aanleiding om op alle in de agenda DOSA
genoemde prioriteiten de Nederlandse en de Europese inzet te versterken, met maatregelen
die stimuleren, die beschermen en die onze internationale partnerschappen versterken.
Deze noodzaak wordt tevens onderkend in het Clingendael-rapport «Too late to act? Europe’s quest for cloud sovereignty»12. Binnenkort wordt een kabinetsappreciatie op dit rapport met uw Kamer gedeeld.
Zoals in de Verzamelbrief Digitalisering van maart 2024 vermeld,13 zijn er met andere lidstaten meerdere gesprekken op politiek en ambtelijk niveau
geweest over het beheer van strategische (on)afhankelijkheden van clouddiensten door
overheidspartijen. In deze gesprekken is een divers beeld naar voren gekomen over
de aanpak van strategische afhankelijkheden van clouddiensten. Elk land heeft eigen
initiatieven ontwikkeld om digitale onafhankelijkheid en weerbaarheid te vergroten.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien het bevorderen van de digitale soevereiniteit
als een belangrijke en grensoverstijgende taak. Deze leden achten een gezonde voedingsbodem
voor Europese ICT-leveranciers noodzakelijk om de afhankelijkheid van niet-Europese
grootmachten te verkleinen. Is het kabinet bereid om advies in te winnen bij lidstaten
die nationaal beleid voeren om de afhankelijkheid van niet-Europese ICT-leveranciers
bij overheden te verkleinen, en kan zij de Kamer informeren over de bevindingen? Is
het kabinet bereid om blijvend op te trekken met gelijkgestemde lidstaten en met hen
een strategie uit te werken over hoe de marktmacht van nationale overheden, de organisatie
van de Europese Commissie, het Europees parlement, en Europese publieke organisaties
kan worden ingezet om de positie van Europese ICT- en cloudleveranciers te versterken?
Antwoord kabinet:
Voor het kabinet is het versterken van de digitale open strategische autonomie belangrijk.
Daarom heeft het een nationale aanpak hiervoor vastgelegd in de Agenda DOSA. De agenda
voorziet in tien specifieke beleidsprioriteiten, zoals AI, cloud, netwerktechnologie,
cybersecurity en kantoorsoftware. Ook zijn er vijf horizontale beleidsprioriteiten
geformuleerd, waaronder internationale samenwerking. Daarbij wordt ook gekeken hoe
we kunnen leren van het beleid van andere (EU-)landen. Op basis van de Agenda DOSA
beziet het kabinet hoe er samen opgetrokken kan worden met andere lidstaten om versterking
van de Europese DOSA op de Brusselse agenda te krijgen en te houden. Ook voert Nederland
gesprekken met de Europese Commissie.
Het kabinet voert jaarlijks gesprekken met andere lidstaten over hun beleid, waaronder
inkoopbeleid en het waarborgen van digitale open strategische autonomie. Bijvoorbeeld
in het kader van waardengedreven alternatieven, zoals digitale gemeenschapsgoederen.
Burgers en publieke organisaties zijn namelijk vaak te eenzijdig afhankelijk van private
platformen voor publieke activiteiten, zoals onderwijs, onderzoek, zorg, kunst en
cultuur. Daardoor kunnen publieke waarden in het gedrang komen. Digitale gemeenschapsgoederen
bieden daarvoor een alternatief (model) vanwege hun democratische en open karakter.
Zij reiken een structuur aan waarin publieke waarden, democratische besluitvorming
en (technologische) autonomie centraal worden gesteld. Investeringen in Nederlandse
en Europese digitale gemeenschapsgoederen dragen daarom bij aan het waarborgen van
fundamentele rechten en publieke waarden. Daarnaast worden overheden hierdoor minder
afhankelijk van niet waardengedreven leveranciers en bevorderen zij de Europese economie.
Voorbeelden van digitale gemeenschapsgoederen zijn vrije en open source software (zoals
alternatieve sociale media platformen en werkpleksoftware), open data, open onderwijsmaterialen
en open standaarden.
Nederland spant zich daarnaast in voor de oprichting van een European Digital Infrastructure
Consortium (EDIC) voor Digitale Gemeenschapsgoederen. Dit wordt gezamenlijk met Frankrijk,
Duitsland en andere lidstaten gedaan. Het doel van de EDIC is onder andere het versterken
van de digitale onafhankelijkheid van de EU.
Ook wordt met overheden uit andere lidstaten contact onderhouden over open source
software, zoals met het Duitse Centrum voor Digitale Soevereiniteit van publieke organisaties
(ZenDiS) en de Franse evenknie. Het Open Source Programme Office (OSPO) BZK is mede
opgericht om dit contact te onderhouden. BZK onderzoekt of de open source-oplossingen
die door andere lidstaten worden ontwikkeld om hun afhankelijkheid te verminderen
ook in Nederland kunnen worden toegepast.
Daarnaast is het kabinet actief betrokken bij initiatieven om in Europees verband
gedachten te wisselen over cloudtechnologie. Zo neemt Nederland deel aan de European
Alliance for Industrial Data, Edge en Cloud, een publiek-private samenwerking waarin
op Europees niveau beleid rondom cloud en edgetechnologie wordt besproken. Bij de
herziening van het Rijksbreed Cloudbeleid neemt het kabinet waar wenselijk en mogelijk
de inzet op Europese cloudaanbieders mee.
Antwoorden op vragen commissie over o.a. het Fiche: «Mededeling stimuleren van startups
en innovatie in betrouwbare AI»
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in het antwoord van de bewindspersonen
dat omringende landen beleidsmatig fors inzetten op het aanlanden van een nieuwere
generatie zeekabels om meer dataverkeer via hun land te leiden. Ook lezen deze leden
dat in sommige landen middelen beschikbaar zijn voor (directe of indirecte) publieke
financiering of garantstelling voor zeekabelprojecten, zoals Denemarken, Ierland,
Frankrijk en Spanje, die de laatste jaren de aanleg van nieuwe trans-Atlantische kabels
hebben gestimuleerd. Ook voeren sommige landen proactief beleid om de digitale infrastructuur
uit te breiden, bijvoorbeeld door met stimulerend beleid lokale datacentercapaciteit
uit te breiden. Dit kan invloed hebben op de relatieve positie van Nederland op de
middellange termijn. Ten slotte lezen zij dat met de Zeekabelcoalitie in Nederland
beleidsmatig strategisch wordt samengewerkt om nieuwe zeekabels te realiseren en dat
deze inzet van de coalitie positief kan bijdragen aan de relatieve positie van Nederland.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie stellen dat dit echter wel vragen oproept.
Deze leden onderkennen dat de Zeekabelcoalitie een positieve bijdrage kan leveren
aan de relatieve positie van Nederland, maar zij vragen of dit voldoende is. Hoe bezien
de bewindspersonen de relatieve positie van landen die directe of indirecte publieke
financiering of garantstelling voor zeekabelprojecten beschikbaar stellen? Delen zij
de mening dat de Nederlandse relatieve positie nog verder zou verbeteren als Nederland
soortgelijke regelingen treft?
Antwoord kabinet:
Het kabinet herkent het beeld dat omringende landen actief beleid voeren voor het
aanlanden van nieuwe zeekabels. Een aantal landen heeft dit (mede) gedaan door het
beschikbaar stellen van directe of indirecte publieke financiering of garantstelling
voor zeekabelprojecten.
Ook in Nederland onderschrijven we het belang van de aanlanding van nieuwe zeekabels
voor onze digitale economie. De markt voor zeekabels is in essentie privaat in Nederland:
aanleg en beheer van zeekabels gaat in de eerste plaats via private financiering.
Gebleken is dat publieke financiering aanvullend nodig kan zijn om de business case
voor het realiseren van strategische zeekabelprojecten sluitend te maken. Vanuit dat
oogpunt stelt de Europese Commissie publieke cofinanciering voor zeekabelprojecten
beschikbaar via CEF-Digital. Aanvullende (co-)financiering van nationale overheden
kan voor zeekabelprojecten noodzakelijk zijn om de financiering rond te krijgen. Voor
die projecten hebben landen met middelen voor directe of indirecte publieke financiering
of garantstelling een gunstigere concurrentiepositie ten opzichte van landen die dergelijke
middelen niet beschikbaar stellen. Zeekabelprojecten zullen in dat geval eerder geneigd
zijn te kiezen voor aanlanding in landen die wél financieel kunnen bijdragen aan de
realisatie ervan.
Het is aannemelijk dat de Nederlandse relatieve positie verder zou verbeteren als
Nederland directe of indirecte publieke financiering of garantstelling beschikbaar
heeft. Er is op dit moment echter geen budget gereserveerd op de EZK begroting voor
(co-)financiering van zeekabelprojecten. Momenteel is daar ook geen ruimte voor.
Wel is EZK met Invest-NL in gesprek om te verkennen of financiering van zeekabelprojecten
aansluit bij hun doelstellingen. Het mandaat van Invest-NL staat investeringen in
digitale infrastructuur toe wanneer deze voldoen aan de randvoorwaarden die voor Invest-NL
gelden.Vooralsnog heeft Invest-NL geen investeringen in digitale infrastructuur gedaan
en digitale infrastructuur valt evenmin onder de strategische focusgebieden van Invest-NL.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie bedanken de bewindslieden en de betrokken
ambtenaren voor de beantwoording.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie zijn het met het kabinet eens dat er voor digitaal leiderschap
meer EU-inzet nodig is op AI en kwantum. De TU Delft is zeer vooruitstrevend op het
thema van kwantum. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat Nederland een prominente
rol krijgt als het gaat om kwantum en tegelijkertijd Delft beschermt en ondersteunt
zodat wij onze soevereiniteit en sterke positie op het gebied van kwantum op het internationale
speelveld kunnen behouden.
Antwoord kabinet:
Nederland zet sterk in op kwantumtechnologie. Binnen het Nationaal Groeifonds is 615
miljoen euro toegekend aan kwantum Delta NL, waarvan nog 270 miljoen euro als reservering
openstaat. Dit programma richt zich op het versterken van het Nederlandse kwantumecosysteem
door te investeren in drie domeinen: (1) kwantumcomputers, (2) kwantumnetwerken en
(3) kwantumsensoren. Deze investering speelt in op zowel de sterke als zwakke punten
van het huidige Nederlandse kwantum-ecosysteem. Kwantum Delta NL is ook actief binnen
de gemeenschappelijke samenwerking EuroHPC, waar Europese (mede)financiering beschikbaar
is voor kwantumcomputers en gerelateerde kennisontwikkeling.
Het kabinet verwacht dat de investeringen op de lange termijn zullen renderen voor
de Nederlandse economie door het beheersen van risico's, het aantrekken van toptalent
en het innemen van strategische posities in de internationale waardeketens door Nederlandse
bedrijven. Het programma draagt bij aan de versnelde ontwikkeling van kwantumtechnologie
en de toepassingen ervan op gebieden zoals energie, voedsel en zorg.
Binnen dit voorstel speelt de TU Delft een cruciale rol als essentieel onderdeel van
het ecosysteem. De universiteit is betrokken bij onderzoek, talentontwikkeling en
de ontwikkeling van de nationale campus en hubs. Dit zorgt voor een sterke kennisbasis
waarin kwantumtechnologie verder kan floreren en bijdragen aan onze (digitale) open
strategische autonomie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de stukken aangaande de Telecomraden
van 11 en 12 april 2024 en van 21 mei 2024. Daarbij hebben deze leden enkele vragen
en opmerkingen.
De leden van de NSC-fractie zien dat steeds meer Nederlandse bedrijven en organisaties
gebruik maken van Amerikaanse clouddiensten. Er lijkt ook alle reden te zijn om te
verwachten dat deze trend zich doorzet. De Minister heeft in het commissiedebat over
de Digitale Infrastructuur ook aangegeven zich hierbij zorgen te maken over de Nederlandse
afhankelijkheid van deze clouddiensten. Daarom vragen deze leden welke stappen de
Minister voornemens is te nemen om in de komende periode in Europees verband aan te
sturen op de vermindering van deze afhankelijkheid.
Antwoord kabinet:
Het kabinet acht het belangrijk dat in de komende mandaatperiode van de Europese Commissie
initiatieven worden ondernomen om de digitale open strategische autonomie van de EU
te versterken. In lijn met de agenda DOSA, ziet het kabinet cloud als een van de technologieën
waarvoor aanleiding is om de Nederlandse en Europese inzet te versterken. In gesprekken
met de Europese Commissie en diverse lidstaten wordt het belang van het versterken
van de digitale open strategische autonomie onder de aandacht gebracht en wordt opgeroepen
tot het ontwikkelen en tot uitvoer brengen van een integrale strategie die hier aan
bijdraagt.
De Rijksoverheid volgt en participeert actief in EU-initiatieven op het gebied van
clouddienstverlening zoals IPCEI CIS, Gaia-X en Structura-X, en daarnaast financiert
het kabinet in Nederland het Centre of Excellence for data sharing en cloud. Ook dragen
wetgevingsinitiatieven zoals de dataverordening en de digitalemarktenverordening bij
aan de vermindering van afhankelijkheden in de cloudmarkt. Het kabinet zal binnen
afzienbare termijn een appreciatie geven van het onderzoek van het instituut Clingendael
naar cloudsoevereiniteit. Ook volgt uiterlijk eind juni een voortgangsbrief naar aanleiding
van de SIDN casus. Waar mogelijk zal het kabinet daar gebruik van maken in de herziening
van het Rijksbreed cloudbeleid.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de Minister zich kritisch toont tegenover de
positionering van grote telecombedrijven in het soevereine cloudvraagstuk, zoals geopperd
door de Europese Commissie. Zo vraagt de Minister zich af of we dan niet te veel ingrijpen
in de «geliberaliseerde telecommarkt» (Kamerstuk 22 112-3924). Deze leden vragen aan de Minister hoe zij in het kader van de strategische autonomie
wel voornemens is om op de lange termijn tegenwicht te kunnen bieden aan deze grote
Amerikaanse marktpartijen.
Antwoord kabinet:
In de appreciatie van het witboek «How to master Europe’s digital infrastructure needs?»
spreekt het kabinet de waardering uit voor het ambitieuze karakter van het witboek
van de Europese Commissie.
Het kabinet staat positief tegenover het stimuleren van Europees marktaanbod in cloudtechnologie
voor digitale netwerken. Wel benoemt het kabinet het risico van een te eenzijdige
focus op de positie van grote telecombedrijven. Dit kan namelijk ook juist ten koste
kan gaan van Europese innovatie en concurrentiekracht. Dat kan er niet alleen toe
leiden dat Europese consumenten, bedrijven en publieke instellingen hierdoor uiteindelijk
slechter af zijn, maar kan ook juist de digitale open strategische autonomie van Europa
schaden. Het succesvolle Europese model van een geliberaliseerde telecommarkt met
veel nieuwe toetreders heeft gezorgd voor hoogwaardige en betaalbare netwerken, diensten
en innovatie en is voor het kabinet een leidend uitgangspunt voor nieuw beleid op
dit terrein. Juist in een federatief ecosysteem, met gezonde concurrentie, interoperabiliteit
tussen diensten, en veel aanbieders kunnen verschillende economische en maatschappelijke
belangen goed worden gediend. De verschillende beleidsinitiatieven die we al ontplooien
om afhankelijkheden tegen te gaan zijn in lijn hiermee. Voorbeelden hiervan zijn wetgeving
als de digitalemarktenverordening en de dataverordening, open standaarden, open source
beleid, inkoopeisen vanuit de overheid, de IPCEI CIS en het GAIA-X initiatief. In
de kabinetsappreciatie op het Clingendael-rapport «Too late to act? Europe’s quest for cloud sovereignty», wordt uitgebreider ingegaan
op het cloudvraagstuk. Binnenkort wordt deze kabinetsappreciatie met uw Kamer gedeeld.
De leden van de NSC-fractie zien dat onze samenleving elke dag een stukje digitaler
wordt. Dit digitale verkeer vindt voor een groot deel plaats over zeekabels. Daarom
vinden deze leden dat we zeekabels als een belangrijk stukje soevereiniteit moeten
zien. Zonder deze datakabels stort onze digitale leefomgeving namelijk volledig in.
De Minister heeft in haar reactie op het witboek al aangegeven dat zij het belang
van zeekabels onderschrijft. Daarom vragen deze leden of de Minister het met de leden
van de NSC-fractie eens is dat Nederland zich vol moet inzetten om een belangrijke
geopolitieke en strategische rol te vervullen als data-verbindingspunt tussen Europa
en Engeland, de VS en Zuid-Amerika. En zo ja, hoe wil de Minister dit dan bereiken
en welke stappen wil zij hiervoor zetten in Europees verband?
Antwoord kabinet:
In januari is aan uw Kamer de Staat van de Digitale Infrastructuur aangeboden.14 In de Staat van de Digitale Infrastructuur uiten we de ambitie om de positie van
Nederland als digitaal knooppunt te behouden en verder te versterken. Als de digitale
infrastructuur niet de aandacht krijgt die nodig is en investeringen achterblijven,
kan de sterke internationale positie van het Nederlandse digitale knooppunt in het
geding komen. Daarmee zetten we ons toekomstig verdienvermogen en onze digitale open
strategische autonomie op het spel. Daarnaast is de digitale transitie belangrijk
om uitdagingen en maatschappelijke vraagstukken op te lossen, bijvoorbeeld in de zorg
en de energietransitie. Daarom werken we hard aan initiatieven om de digitale infrastructuur
op een duurzame manier te versterken. Aandacht voor én investeringen in de Nederlandse
digitale infrastructuur zijn daarbij van belang.
Nederland heeft haar goede positie als digitaal knooppunt onder andere te danken aan
de aanlanding van zeekabels die ons internationaal verbinden. Nieuwe kabels dragen
bij aan het versterken van zowel het digitaal vestigingsklimaat als onze digitale
open strategische autonomie, doordat ze zorgen voor effectiever en efficiënter dataverkeer
en meer redundantie in de digitale infrastructuur.
De voornaamste inzet op het realiseren van nieuwe zeekabelverbindingen vindt plaats
via de Zeekabelcoalitie. De markt voor aanleg en beheer van zeekabels is privaat:
marktpartijen leggen ze aan onder concurrentie en op basis van marktvraag. Daarom
heeft het kabinet in de zomer van 2022 de Zeekabelcoalitie bij elkaar gebracht, een
brede groep Nederlandse stakeholders uit het domein van de digitale infrastructuur.
In die coalitie spannen marktpartijen en de overheid zich gezamenlijk in voor het
aantrekken van nieuwe zeekabelaanlandingen in Nederland. De Zeekabelcoalitie identificeert
en benadert proactief potentieel relevante zeekabelprojecten om mogelijkheden voor
aanlanding in Nederland te verkennen. Het kabinet speelt een faciliterende rol in
de samenwerking en heeft een coördinator aangesteld om de samenwerking in te richten
en aan te jagen. Keuzes over directe of indirecte publieke financiering of garantstelling
zijn aan een volgend kabinet.
In Europees verband heeft de Europese Commissie recent een aanbeveling omtrent onderzeese
kabelinfrastructuren gepubliceerd. Deze aanbeveling is een eerste aanzet van de Commissie
om te komen tot een gecoördineerde EU-aanpak, met als doel de veiligheid en weerbaarheid
van de onderzeese data-infrastructuur te vergroten. De reactie van ons kabinet op
deze aanbeveling is uiteengezet in het BNC-fiche dat uw Kamer op 5 april 2024 heeft
ontvangen.15 Het kabinet juicht in beginsel toe dat de Europese Commissie de veiligheid van de
onderzeese data-infrastructuur gecoördineerd wil aanpakken. Wel geeft het kabinet
aan een nadere uitwerking van de aanbevelingen op specifieke onderdelen, zoals voorgestelde
financiële constructies, af te wachten.
Het is belangrijk om te benadrukken dat om een strategische rol als dataknooppunt
te kunnen vervullen, het van belang is dat onze inzet niet enkel gericht is op afzonderlijke
onderdelen van de digitale infrastructuur. De digitale infrastructuur functioneert
als een ecosysteem en er is oog nodig voor de samenhang tussen haar onderdelen – de
sterkte van dit ecosysteem wordt bepaald door de capaciteit en kwaliteit van haar
zwakste schakel. Aansluitnetwerken, zeekabels, datacentra, internetknooppunten en
cloudaanbieders versterken elkaar en profiteren van elkaars aanwezigheid. Ontwikkelaars
van zeekabels selecteren aanlandlocaties op plekken waar veel data wordt gegenereerd,
en waar dus voldoende aanbod aanwezig is van andere onderdelen van digitale infrastructuur,
zoals datacenters, aansluitnetwerken en internetknooppunten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
A.C. van Huffelen, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties