Brief regering : Werkprogramma stort 2024-2029
30 872 Landelijk afvalbeheerplan
32 852
Grondstoffenvoorzieningszekerheid
Nr. 299
BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 juni 2024
Hierbij ontvangt u het werkprogramma storten dat in de Kamerbrief van 18 juli 2023
is toegezegd1. Met deze brief wordt de Kamer geïnformeerd over de positie die het storten van afval
bekleedt in een circulaire economie en worden de totstandkoming, stappen en planning
van het werkprogramma beschreven. Het werkprogramma schetst de werking van het huidige
stortstelsel en de stappen die genomen moeten worden om tot een toekomstbestendig
stortstelsel te komen.
Storten in een circulaire economie – stip op de horizon
Zowel nu als in de toekomst willen we het storten van afval zoveel mogelijk beperken.
Dit volgt logischerwijs uit de gedachte dat in een circulaire economie producten en
materialen zo lang en zo vaak mogelijk gebruikt kunnen worden. Dit kan bijvoorbeeld
door minder gebruik te maken van materialen en producten, door goed ontwerp en door
langer gebruik via hergebruik en reparatie. Wanneer een materiaal uiteindelijk de
afvalfase bereikt, is het van belang dat het goed gerecycled kan worden om zo het
materiaal opnieuw toe te passen in een product. Helaas zijn ook in een circulaire
economie sommige materialen niet geschikt voor oneindig hergebruik of recycling. Wanneer
alle stappen hoger in de afvalhiërarchie2 zijn uitgeput, resteert er verbranding met energieterugwinning of storten, om te
zorgen dat de materialen op een manier worden verwijderd die veilig is voor mens en
milieu. Ook in een circulaire economie zal er dus afval gestort worden. Het is daarom
noodzakelijk om het storten van afval goed te borgen.
Het beperkte afval dat in een circulaire economie nog wordt gestort betreft drie soorten
afval. Ten eerste het afval dat niet anders verwerkt kan worden. Ook wanneer alle
producten ontworpen zijn met de uiteindelijke afvalfase in gedachte, kan bij recycling
een kleine residustroom ontstaan die gestort moet worden als we deze niet kunnen verbranden.
Daarnaast hebben we op weg naar een circulaire economie nog geruime tijd te maken
met de «lineaire erfenis» van materialen die niet op een andere wijze verwerkt kunnen
worden. Ten tweede kan het voorkomen dat voortschrijdend inzicht ons ertoe noopt materialen
die op zich ontworpen zijn om hergebruikt, gerepareerd en gerecycled te worden, toch
te storten. Bijvoorbeeld wanneer blijkt dat we bepaalde (zorgwekkende) stoffen of
additieven in een product, waarvan ten tijde van het ontwerp niet duidelijk was dat
gebruik hiervan onwenselijk is, toch liever niet terug laten keren in de economie
en ook verbranden geen optie is. Als laatste vormt de stortplaats ook een veilige
opslagplaats in het geval van calamiteiten elders in de afvalketen. Een voorbeeld
hiervan is een brand bij een recycler of afvalverbrandingsinstallatie waardoor de
installatie buiten werking is en/of een gemengde afvalstroom ontstaat die niet meer
op de oorspronkelijke wijze verwerkt kan worden of vervuild is met bluswater.
In een circulaire economie in Nederland moet de nutsfunctie van storten dus goed geborgd
zijn. Dat wil zeggen dat storten te allen tijde beschikbaar is tegen maatschappelijk
aanvaardbare tarieven, ook ten tijde van een calamiteit. Storten moet dus ook in een
circulaire economie beschikbaar en betaalbaar zijn. Het werkprogramma beoogt die twee
aspecten – beschikbaarheid en betaalbaarheid – te waarborgen. Het Rijk heeft een bijzondere
verantwoordelijkheid in het goed functioneren van het stortstelsel, omdat storten
het laatste vangnet is voor de gehele afvalketen. Kernvoorwaarde hierbij is dat storten
altijd plaatsvindt op een verantwoorde wijze met het oog op mens en milieu.
Werkprogramma storten – beschikbaarheid van storten
Om storten beschikbaar te houden moet de stortcapaciteit zó ingeregeld zijn dat er
een balans is tussen de benodigde stortcapaciteit en de beschikbare en ingerichte
stortcapaciteit. Hiervoor zijn acties nodig op de volgende deelonderwerpen. Het moratorium
op stortcapaciteit3 moet worden verhoogd om te zorgen dat er voldoende stortcapaciteit beschikbaar blijft.
Hierbij is ook aandacht voor de wenselijkheid van regionale spreiding van stortactiviteiten.
Ook moet de rol van storten als vangnet voor de afvalketen via de calamiteitenopslag
beter worden bestendigd. Hierbij is extra aandacht voor de praktische toepasbaarheid
van de huidige opslagtermijnen en hergebruik van stortruimte op bestaande stortplaatsen
via terugneembaar storten en afvalmining. Tevens moeten de technische vereisten waar
stortplaatsen aan moeten voldoen waar nodig worden gemoderniseerd zodat deze de laagste
milieu-impact garanderen. Als laatste moet de overheid meer grip krijgen op de stortmarkt
om de bijzondere verantwoordelijkheid beter in te kunnen vullen. Daartoe moet worden
gekeken naar de uitbreiding van sturingsmogelijkheden van de overheid. Met de cumulatieve
acties zoals beschreven in het werkprogramma wordt geregeld dat storten voor nu en
in de toekomst beschikbaar blijft.
Werkprogramma storten – betaalbaarheid van storten
Om storten betaalbaar te houden moeten de tarieven voor storten maatschappelijk aanvaardbaar
zijn. Hiervoor zijn acties nodig op de volgende deelonderwerpen. Er moet onderzocht
worden of overheidssturing op de poorttarieven van stortplaatsen mogelijk en wenselijk
is om te zorgen dat de tarieven niet te hoog oplopen. Ook dienen er, op het moment
dat de stortplaats gesloten moet worden omdat hij vol is, voldoende financiële middelen
beschikbaar te zijn voor de eeuwigdurende nazorg. Deze financiële middelen moeten
redelijkerwijs opgebracht kunnen worden door de stortplaatsexploitanten tijdens de
gebruiksfase van de stortplaats. Het huidige nazorgstelsel bevat weeffouten die beter
onderzocht moeten worden om te komen tot een evenwichtiger nazorgstelsel. Als laatste
zal worden onderzocht of en hoe er mogelijk gestuurd kan worden met de afvalstoffenbelasting.
Hiermee wordt bekeken of er aanvullende mogelijkheden zijn om te zorgen dat materialen
die hoogwaardiger kunnen worden verwerkt, niet gestort worden.
Deze activiteiten zijn in het bijgevoegde werkprogramma uitgewerkt. De acties in het
werkprogramma beslaan de periode 2024–2029.
Totstandkoming werkprogramma
Het werkprogramma is geschreven in samenspraak en samenwerking met een brede stakeholdergroep.
In de tweede helft van 2023 hebben verschillende sessies plaatsgevonden waarbij provincies,
omgevingsdiensten, stortplaatsexploitanten, brancheverenigingen en andere (maatschappelijke)
organisaties vertegenwoordigd waren. In de sessies is gesproken over de positie van
stort in de toekomst, ervaren knelpunten nu en aandachtspunten voor de langere termijn.
Ook is de prioritering en volgordelijkheid die in het werkprogramma terugkomt in gezamenlijkheid
bepaald. Sommige interventies vereisen namelijk dat een andere interventie eerder
plaatsvindt om succesvol te zijn. Zonder de inzet en betrokkenheid van alle eerder
genoemde partijen had het voorliggende werkprogramma niet in zijn huidige vorm tot
stand kunnen komen. Deze vruchtbare samenwerking zal worden voortgezet in het uitvoeren
van het werkprogramma.
Stappen en planning werkprogramma
De prioritering van de acties is zoals hierboven aangegeven in samenspraak met de
stakeholders tot stand gekomen. Daarbij is met de sector afgesproken dat de zaken
die als grootste knelpunt worden ervaren prioriteit krijgen. Op basis van deze prioritering
wordt in 2024 gestart met vijf deelonderwerpen:
Borging van de nutsfunctie. Er wordt tot medio 2025 onderzocht welk instrumentarium nodig is om de borging van
de nutsfunctie door de verschillende overheidslagen beter te borgen. Op basis van
de onderzoeksresultaten zal verdere besluitvorming plaatsvinden.
Stelsel nazorg. Er zal tot medio 2025 een scenariostudie worden uitgevoerd naar de gevolgen van
mogelijke stelselwijzigingen in de nazorg. Dit onderzoek kijkt naar zowel financiële
als bestuurlijke verantwoordelijkheden binnen het nazorgstelsel. Op basis van de onderzoeksresultaten
zal verdere besluitvorming plaatsvinden. De besluitvorming over het nazorgstelsel
is een belangrijke voorwaarde voor besluitvorming over het uitbreiden van de stortcapaciteit
in de toekomst (de capaciteit is nu begrensd door een moratorium op uitbreiding).
Technische richtlijnen. Stortplaatsen moeten voldoen aan een waaier aan technische richtlijnen die soms
verouderd zijn, wat de stortpraktijk bemoeilijkt. Er wordt daarom in kaart gebracht
hoe de technische richtlijnen precies in de Omgevingswet zijn verankerd, waarna in
gezamenlijkheid met de sector zal worden bepaald welke richtlijnen herzien moeten
worden vanwege praktijkproblemen of nieuwe technische inzichten en welke aanpassingen
dit vraagt. Vervolgens zullen de richtlijnen en waar nodig het wettelijk kader gewijzigd
worden. Dit proces zal tussen 2024 en 2026 plaatsvinden.
Afvalmining en terugneembaar storten. Afvalmining en terugneembaar storten zijn twee relatief nieuwe ontwikkelingen die
gebaat zijn bij een duidelijker beleidskader. Dit zal bij het opstellen van het Circulair
Materialenplan4 worden meegenomen. Eveneens worden in het CMP de vergunningsvoorwaarden voor inzet
van voorraadcapaciteit5 en voorwaardelijk vergunnen aangescherpt.
Capaciteit bij calamiteiten. De laatste actie die in 2024 wordt uitgevoerd is onderzoek naar de capaciteit op
stortplaatsen bij calamiteiten. Dit zal in samenhang worden bezien met de andere treden
binnen de afvalhiërarchie.
Vanaf 2025 is beoogd ook acties op te pakken op de deelonderwerpen uitbreiding van
het moratorium, opslagtermijnen, afvalstoffenbelasting en inzet op de Europese richtlijnen.
Voor de uitleg van deze acties wordt u verwezen naar het werkprogramma. De uitrol
van het werkprogramma gaat met deze publicatie van start. Het streven is de Kamer
jaarlijks te informeren over de voortgang en ontwikkelingen van de acties binnen het
werkprogramma.
Ten slotte, het werkprogramma bevat een breed spectrum aan onderwerpen. De bevoegde
gezagen worden verzocht om binnen hun taken en bevoegdheden rekening te houden met
de inhoud van dit werkprogramma. Dit ziet vooral toe op het doorvoeren van grote wijzigingen
ten aanzien van het huidige stort- en nazorgstelsel en het toepassen van maatwerk
bij het verlenen van vergunningen. Dit verzoek wordt gedaan om te voorkomen dat landelijke
en regionale en/of lokale beleidsontwikkeling de aankomende jaren uiteen gaan lopen.
Met het uitvoeren van de acties zoals opgenomen in het werkprogramma is de overtuiging
dat storten nu en in de toekomst bereikbaar en betaalbaar blijft, voor het beperkte
aantal afvalstromen waar dit voor nodig is.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
M.G.J. Harbers
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat