Brief regering : Antwoorden op vragen commissie van de V-100 over het thema Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt
29 544 Arbeidsmarktbeleid
Nr. 1245
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 juni 2024
Op maandag 27 mei jl. organiseerde de commissie voor de Rijksuitgaven in de Tweede
Kamer het evenement V-100. Gedurende deze dag hebben tien groepen van ondernemers
uit het midden- en kleinbedrijf de departementale jaarverslagen bestudeerd aan de
hand van vooraf door de vaste Kamercommissies aangedragen thema's.
Hierbij stuur ik uw Kamer, mede namens de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs,
de antwoorden op de vragen die de deelnemers aan de V-100 over het thema Aansluiting
van het onderwijs op de arbeidsmarkt hebben geformuleerd.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf
Vraag 1.
Hoe stimuleert u werkgevers om jongeren die vroegtijdig schoolverlater zijn om toch
een kans te krijgen op de arbeidsmarkt?
Antwoord 1:
In het actieplan voortijdig schoolverlaten zet ik onder meer in op het aantrekkelijker
maken van het onderwijs voor jongeren die in de praktijk willen leren. Veel jongeren
leren namelijk het liefst op de werkplek. Daarom stimuleer ik praktijkleren, zodat
jongeren al werkende hun kennis en vaardigheden vergroten. Verder maak ik landelijke
afspraken met ten minste zes sectoren om jongeren zonder startkwalificatie alsnog
op te kunnen leiden in de praktijk. Daarnaast ben ik voornemens om gemeenten, doorstroompunten
en scholen te verplichten om in de regionale programma’s die voortvloeien uit het
wetsvoorstel «van school van duurzaam werk» afspraken te maken met werkgevers die
veel voortijdig schoolverlaters in dienst hebben, zodat deze jongeren een opleiding
kunnen volgen via hun werkgever en zo alsnog een startkwalificatie kunnen behalen.
De startkwalificatie biedt hen uiteindelijk de beste kansen op de arbeidsmarkt.
Vraag 2.
Hoe wilt u deelname aan kansrijke opleidingen in relatie tot de arbeidsmarkt (bijv.
technische opleidingen) stimuleren? Zou het aanpassen van de bekostigingsstructuur
hieraan kunnen bijdragen? (bijvoorbeeld opleidingen los van het aantal leerlingen
bekostigen)
Antwoord 2:
Op dit moment ben ik al op verschillende manieren bezig om deelname aan kansrijke
opleidingen te stimuleren. Denk bijvoorbeeld aan de versterking van loopbaanoriëntatie-
en begeleiding in het vo en in het mbo, waarbij inzicht in salaris en arbeidsmarktperspectief
een prominentere plek heeft. Maar ook aan het verder uitbouwen van de regionale netwerken
van Sterk Techniek Onderwijs en het stimuleren van bèta-techniek onder kinderen en
jongeren in het po en vo aan de hand van het Nationaal Groeifonds programma «Tech
Kwadraat». Tevens heb ik recent de mogelijkheid gecreëerd voor een pilot oriëntatieprogramma
in het mbo, waarin studenten die nog onvoldoende weten wat ze willen, zich kunnen
oriënteren op verschillende opleidingen (waaronder opleidingen richting tekortsectoren).
Via het Actieplan Groene en Digitale Banen en via het Techniekpact worden in samenwerking
met de techniekbranche verschillende acties uitgevoerd om meer jongeren te interesseren
voor het werk in de techniek. Voor de zomer ontvangt uw Kamer voorts van mij de uitkomsten
van een onderzoek dat ik heb laten uitvoeren naar de mogelijkheden om de studiekeuze
van studenten in de richting van tekortberoepen te stimuleren.
Een belangrijke randvoorwaarde om kwalitatief goede en arbeidsmarktrelevante opleidingen
te kunnen aanbieden is een stabiele bekostiging. De huidige bekostigingsvorm – die
geheel variabel is – wordt aangepast op basis van het aantal verwachte studenten.
Dit kan als gevolg hebben dat dalende studentenaantallen zorgen voor het afnemen van
de bekostiging. Op termijn kan dit gevolgen hebben voor de bekostiging van instellingen,
waaronder instellingen in krimpregio’s. Wanneer dit verder afneemt kan dit op termijn
gevolgen hebben voor het kwalitatieve aanbod van opleidingen en organiseerbaarheid
van het onderwijs van deze instellingen. Om de ergste gevolgen van dalende studentenaantallen
op te vangen, heb ik voor de jaren 2025 t/m 2027 € 90 miljoen beschikbaar gesteld.
Vraag 3.
Hoe kijkt u aan tegen het aantal mbo-opleidingen (550) en de overzichtelijkheid en
bekendheid hiervan?
Heeft u voornemens om dit aantal lager en overzichtelijker te maken?
Antwoord 3:
De kwalificaties vormen de basis van de opleidingen in het mbo en zijn nu vastgelegd
in de kwalificatiestructuur. De inhoud van de kwalificaties wordt gezamenlijk bepaald
door onderwijs en bedrijfsleven in SBB. Op deze manier zorgen we voor opleidingen
die aansluiten bij de arbeidsmarkt. Mijn doel is om te zorgen voor een toekomstbestendige
kwalificatiestructuur met opleidingen die goed aansluiten bij de arbeidsmarkt en herkenbaar
zijn voor onderwijs en bedrijfsleven. Ook is het van belang dat de kwalificatiestructuur
een overzichtelijk geheel is. Hier hangt geen getal aan. In december heb ik het advies
van SBB met inzichten voor een toekomstbestendige kwalificatiestructuur met uw Kamer
gedeeld, inclusief mijn reactie daarop.1 De acties volgend uit het advies pak ik samen met SBB op. Zo blijft SBB zich inzetten
voor een duurzame, herkenbare en actuele beschrijving van kwalificaties en heb ik
SBB gevraagd om te zorgen voor breed beschreven kwalificaties en waar nodig te kiezen
voor smal geformuleerde kwalificaties. Inhoudelijke afwegingen staan hierbij voorop,
het verminderen va het aantal kwalificaties is geen doel op zich.
Vraag 4.
Vindt u het belangrijke dat de mbo leerling de 21e eeuw «digitale skills» aanleren?
Zo ja, hoe gaat u dit stimuleren?
Antwoord 4:
Ik vind het belangrijk dat mbo-studenten over digitale vaardigheden beschikken. In
het mbo zijn digitale vaardigheden onderdeel van de reguliere basisvaardigheden en
de beroepsvaardigheden. Zo is bijvoorbeeld in de nieuwe kwalificatie-eisen voor het
burgerschapsonderwijs ruimte gecreëerd voor de toepassing van digitale geletterdheid
in relatie tot burgerschap. Vanuit het Expertisepunt Burgerschap MBO is ondersteuning
georganiseerd om digitale geletterdheid een plek te geven in het burgerschapsonderwijs.
Vraag 5.
In het «masterplan basisvaardigheden» (Kamerstuk II 2023/24, 31 293, nr. 709) wordt onder meer ingegaan op digitale geletterdheid. In hoeverre is er voldoende
aandacht hiervoor, en in het bijzonder voor AI?
Hoe worden de digitale ontwikkelingen in de samenleving voldoende snel opgevolgd in
het onderwijs? Hoe zorgt u ervoor dat het onderwijs deze ontwikkelingen kan bijbenen?
Antwoord 5:
Om ervoor te zorgen dat kinderen en jongeren leren omgaan met de digitale wereld,
wordt digitale geletterdheid onderdeel van het landelijk curriculum voor primair,
voortgezet en (voortgezet) speciaal onderwijs. Veel scholen in het funderend onderwijs
zetten al in op digitale geletterdheid. Uit onderzoek – zoals het Peilonderzoek digitale
geletterdheid van de Inspectie van het Onderwijs – blijkt dat scholen dat nu nog vaak
ongericht doen. Het is daarom goed dat er in het kader van de vernieuwing van het
curriculum ook kerndoelen komen voor het leergebied digitale geletterdheid. De concept-kerndoelen
zijn dit voorjaar gepresenteerd en daarin is ook aandacht voor de omgang met AI. Voor
de implementatiefase van de vernieuwing van het curriculum is het van belang om aandacht
te hebben voor de vaardigheden van leraren. Met aandacht voor de overladenheid, kan
worden bezien hoe hier in het curriculum van de lerarenopleiding en de bijscholing
meer aandacht aan deze thema’s kan worden gegeven.
Voor het beroepsonderwijs vind ik het van belang dat studenten worden voorbereid op
beroepen die steeds meer door AI worden beïnvloed. In het beroepsonderwijs zijn er
meerdere samenwerkingsorganisaties actief, zoals de Nederlandse AI Coalitie en het
Kennispunt burgerschapsonderwijs, die activiteiten hebben lopen om die aansluiting
te waarborgen. Daarnaast is het groeifondsproject, Nationaal Onderwijslab (NOLAI)
opgericht, die de mogelijkheden om AI goed in te zetten binnen het funderend onderwijs
onderzoekt. Dit doet zij samen met partners uit onderwijs, wetenschap en bedrijfsleven.
NOLAI zorgt ervoor dat scholen meedenken over inhoud en vormen van AI-technologieën
en hoe AI verantwoord kan worden ingezet binnen het onderwijs met aandacht voor publieke
waarden. Daarnaast wordt er internationaal samengewerkt om kennis over AI te vergroten,
zo is AI is ook uitgebreid aan bod gekomen tijdens de Nederlands-Vlaamse Onderwijstop.
Hierdoor is de samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen op dit thema flink geïntensiveerd.
Vraag 6.
Hoe bent u van plan om beter zicht te houden op voortijdig schoolverlaters?
Hoe wilt u stimuleren dat ook deze groep op korte termijn aansluiting kan vinden op
de arbeidsmarkt?
Antwoord 6:
Jaarlijks breng ik op het dashboard «Voortijdig schoolverlaten en jongeren in een
kwetsbare positie» trends en ontwikkelingen in beeld. Daarnaast ben ik voornemens
om in het kader van het wetsvoorstel «van school naar duurzaam werk» meer te sturen
op de regionale programma’s die gemeenten, doorstroompunten en scholen maken om voortijdig
schoolverlaten in hun regio aan te pakken en om de overstap van school naar werk te
verbeteren. Dit ga ik doen door onder andere regio’s te verplichten om met een regionale
analyse in beeld te brengen bij welke doelgroepen in hun regio de kans op vsv groot
is en door daar concrete doelstellingen en regionale maatregelen aan te verbinden.
Om het aantal voortijdig schoolverlaters terug te dringen en zo veel mogelijk jongeren
aan een startkwalificatie te helpen heb ik een actieplan voortijdig schoolverlaten
gemaakt. Dit actieplan bestaat uit een pakket van landelijke en regionale maatregelen
die aansluiten op de belangrijkste oorzaken van vsv: persoonlijke problemen, ongediplomeerde
uitstroom naar werk en een niet passende studiekeuze. Ik heb er vertrouwen in dat
met de maatregelen uit het actieplan zo veel mogelijk jongeren een passende plek op
de arbeidsmarkt vinden.
Vraag 7.
Uit het PISA onderzoek kwam naar voren dat de leesvaardigheid van jonge mensen afneemt
en dit ertoe kan leiden dat zij straks niet zelfredzaam zijn. Tegelijkertijd zijn
er plannen om de btw op boeken te verhogen. Hoe verhoudt deze maatregel zich volgens
u tot het probleem van de leesvaardigheid?
Ziet u hier ook het risico dat dit tot een nog grotere afname van de leesvaardigheid
leidt?
Antwoord 7:
Het is niet aan mij om hier uitspraken over te doen. Dit is aan een volgend kabinet.
Vraag 8.
Hoe ziet u de rol van innovatieve lesmethodes (YouTube/ podcast/ luisterboeken etc.)
voor het onderwijs?
Antwoord 8:
Goed onderwijs is onderwijs dat aansluit bij de arbeidsmarkt en de samenleving van
nu en de toekomst. Innovatieve lesmethodes of aanvullingen op lesmethodes zoals YouTube/podcast/luisterboeken,
kunnen die aansluiting verbeteren. Docenten hebben de autonomie om in te schatten
welke innovaties van toegevoegde waarde zijn voor de opleiding en de studenten die
deze opleiding volgen. Van belang is dat de methode evidence based is of – indien
dat nog niet is vastgesteld – dat de evidence wordt onderzocht. Docenten kunnen voor
informatie hierover of ondersteuning hierbij bij het NRO terecht.
Indieners
-
Indiener
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap