Brief regering : De waardering van praktijkgericht onderwijs en de toekomst van het vmbo
30 079 VMBO
31 289
Voortgezet Onderwijs
Nr. 122
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 juni 2024
Op onze scholen zitten leerlingen met uiteenlopende talenten. Al die verschillende
talenten verdienen ontplooiing en waardering en zijn nodig voor de uitdagingen van
nu en de toekomst. Toch leven we in een samenleving waar praktijkgericht onderwijs,
en specifiek het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), vaak minder waardering
krijgt dan de havo of het vwo. Het is belangrijk dat alle leerlingen de waardering
krijgen die ze verdienen, daarvoor moeten keuzes die gemaakt zijn in de inrichting
van het funderend onderwijs opnieuw overdacht worden. Daarom ontving uw Kamer in september
2023 een Kamerbrief1 waarmee een beweging ingezet werd naar meer waardering voor praktijk in het gehele
funderende onderwijs; dus zowel het primair als het voortgezet onderwijs. Want het
gaat niet alleen om het vmbo, maar om het praktijkgericht onderwijs in alle leerroutes
en schoolsoorten. Met deze Kamerbrief wordt de volgende stap gezet om de rol van praktijkgericht
onderwijs te versterken,2 waarmee ook de basis wordt gelegd voor het volgende kabinet om de waardering voor
praktijkgericht onderwijs te verbeteren. Hierbij wordt ook ingegaan op de voor- en
nadelen van een vijfjarig vmbo op verzoek van het Kamerlid Kwint (SP).3
1. Wat is waardering voor praktijkgericht onderwijs?
De onderwaardering van praktijkgerichte prestaties, opleidingen en diploma’s is een
complex vraagstuk dat het onderwijs overstijgt. Hoe we als samenleving kijken naar
de verschillende onderwijssoorten en beroepen heeft impact. Daarom is het belangrijk
dat de bredere maatschappelijke discussie hierover gevoerd wordt.4 Tegelijk zien we dat de onderwaardering voor praktijk wordt weerspiegeld in het funderend
onderwijs, bijvoorbeeld doordat praktijk met name aan het praktijkonderwijs en leerroutes
in het vmbo wordt gekoppeld en niet aan de havo of het vwo. Om hierop daadwerkelijk
impact te maken moeten we keuzes maken rondom het aanbod van lesstof en de toetsing
en de inrichting van de schoolsoorten in het funderend onderwijs zélf.
Zowel het begrip «waardering» als het begrip «praktijkgericht onderwijs» moet goed
gedefinieerd worden in de context van het funderend onderwijs om in het gesprek over
de waardering hiervan de juiste scherpte en diepte te krijgen. In deze Kamerbrief
bedoelen we met waardering een tastbaar en aantoonbaar effect voor de leerling op
zijn of haar leerloopbaan in het funderend onderwijs. Zo wordt waardering voor een
praktijkgerichte prestatie iets, waar leerlingen in alle leerroutes mee in aanraking
komen en waardoor praktijkgerichte talenten gestimuleerd worden. Leerlingen kunnen
dan op deze waardering wijzen als zij praktische prestaties willen aantonen, zoals
dat ook met scores van het leerlingvolgsysteem, een centrale toets of een periodecijfer
voor wiskunde kan.
Waardering in het funderend onderwijs voor praktijkgerichte prestaties ontstaat door
een merkbaar en aanwijsbaar effect van die prestaties op de leerloopbaan van de leerling.
De kerndoelen, eindtermen en lesdoelen kunnen bereikt worden door onderwijsactiviteiten
die in verschillende contexten kunnen worden uitgevoerd. Zo kan een activiteit in
een schoolse context5 worden uitgevoerd, maar ook in een buitenschoolse context.6, 7 We spreken van een buitenschoolse context als de leefwereld van de leerling of
de wereld buiten de school gebruikt wordt om leerdoelen te bereiken. In de dagelijkse
praktijk, waar praktijkgericht onderwijs uiteraard niet nieuw is, kunnen de schoolse
context en de buitenschoolse context door elkaar lopen. Praktijkgericht onderwijs,
leren in een buitenschoolse context, in combinatie met leren in een schoolse context
zorgt ervoor dat leerlingen goed voorbereid worden op het vervolg van hun leerloopbaan.
Praktijkgericht onderwijs vindt plaats in een leeromgeving waarin interactie tussen
de leerling en de buitenschoolse context plaatsvindt.
Een praktijkgerichte onderwijsactiviteit laat leerlingen leerdoelen bereiken en verdiepen
door kennis, vaardigheden en houdingen te gebruiken in opdrachten waarvan een niet
geschreven verwerking nadrukkelijk deel uitmaakt, die zijn verbonden aan de wereld
buiten de schoolse context. Hierdoor krijgen de leerdoelen betekenis en worden ze
verbonden aan de leefwereld van de leerling.
Het definiëren van praktijkgericht onderwijs en een praktijkgerichte prestatie maakt
het mogelijk om deze prestaties aan te wijzen in de dagelijkse praktijk van de leerlingen
en er het gerichte gesprek over te voeren. We kunnen onderzoeken welke rol dit type
onderwijs nu heeft in het onderwijsprogramma, welke rol we vinden dat het zou moeten
hebben, en hoe we de prestaties van leerlingen hierop meer waardering kunnen geven
in zowel de toetsing als de leerloopbaan van de leerlingen.
2. Praktijkgericht onderwijs en basisvaardigheden versterken elkaar
Praktijkgericht onderwijs komt niet in plaats van andere leerdoelen, maar richt zich
op de manier waarop deze doelen worden bereikt en gewaardeerd. Zo kan het ontdekken
en ontwikkelen van talenten niet zonder dat de basisvaardigheden op orde zijn. De
basisvaardigheden zijn essentieel voor leerlingen in het vervolgonderwijs maar ook
zeker in de maatschappij. Praktijkgericht onderwijs staat niet los van de schoolse
context maar gebruikt de buitenschoolse context om leerdoelen, zoals bijvoorbeeld
de basisvaardigheden aan te bieden en te versterken in een relevante en herkenbare
context.8 Dit geeft docenten de kans om taal- en rekenontwikkeling deel te maken van hun praktijkgerichte
opdrachten en daar eisen aan te stellen. Op deze manier kan praktijkgericht onderwijs
bijdragen aan het behalen van de basisvaardigheden en zorgt het niet voor overladenheid
in het programma. Het is een aanvulling op meer theoretisch gerichte (schoolse) manieren
van verwerken.
Praktijkgericht onderwijs is voor scholen niet nieuw, denk bijvoorbeeld9 aan het ontwerpen van een «graffiti-vrije bank» in opdracht van de gemeente. Leerlingen
krijgen hiermee een goede indruk van de praktijk buiten de school en doen nieuwe ervaringen
op. Basisvaardigheden zijn onmisbaar om zo’n opdracht te doen. Een beoordeling voor
het eindproduct is dus zoveel meer dan alleen de beoordeling van een werkstuk. Het
beoordeelt alle kennis en vaardigheden die nodig waren om tot een resultaat te komen.
3. Concrete stappen naar meer waardering voor praktijkgericht onderwijs
In de Kamerbrief van september 2023 zijn drie onderwerpen genoemd waarop keuzes heroverwogen
moeten worden om meer waardering voor praktijkgericht onderwijs te creëren:
• de balans in het onderwijsaanbod met aandacht voor praktijkgericht onderwijs,
• de wijze waarop we leerlingen in beeld brengen op overgangsmomenten in hun schoolcarrière,
en
• teveel en te smalle leerroutes in de onderbouw van het voortgezet onderwijs.
De afgelopen maanden is uitvoerig met professionals en betrokkenen uit het onderwijsveld
gesproken. Hierbij waren docenten, teamleiders, schooldirecteuren, bestuurders, ouders
en belangenbehartigers aanwezig. Uit deze bijeenkomsten bleek een grote betrokkenheid
bij de besproken onderwerpen. Ook werd in deze gesprekken duidelijk dat het praktijkonderwijs
een aantal knelpunten met de andere schoolsoorten in het funderend onderwijs deelt,
maar dat er ook veel verschillen zijn. Daarom zal het vervolgproces zich niet richten
op het praktijkonderwijs. Uw Kamer wordt apart geïnformeerd over de knelpunten in
het praktijkonderwijs voorafgaand aan het debat over praktijkonderwijs. Waar mogelijk
zal het praktijkonderwijs wel worden betrokken bij de oplossingsrichting.
Veel scholen hebben al praktijkgerichte onderdelen in hun programma en vinden die
ook waardevol. Daarbij gaven docenten wel aan dat het moeilijk is om een balans te
vinden in het waarderen van praktijkgerichte prestaties ten opzichte van andere leervorderingen
die zichtbaar gemaakt kunnen worden met een geschreven toets. Aandachtspunten die
daarnaast uit de gesprekken naar voren kwamen waren de organiseerbaarheid en de draagkracht
van scholen, docenten en lerarenopleiders. Ouders gaven aan dat zij de druk van toetsen
hoog vinden en dat zij belang hechten aan het in beeld brengen van alle talenten.
Daarnaast hechten zij waarde aan mogelijkheden voor leerlingen om te kunnen groeien
en dat daarbij ruimte moet zijn om van leerroute te kunnen wisselen in het voortgezet
onderwijs. De opbrengsten van de bijeenkomsten hebben geleid tot een verdere aanscherping
en uitwerking van de richting op de drie genoemde thema’s.
3.1 Balans in het onderwijsaanbod: te weinig aandacht voor praktijk
We willen dat de waardering voor praktijkgerichte prestaties en schoolsoorten toeneemt,
door in alle leerroutes van het voortgezet onderwijs ruimte te maken voor praktijkgerichte
onderwijsactiviteiten. Hierdoor kunnen leerlingen zich op al hun talenten oriënteren,
maar krijgen zij ook praktijkgerichte vervolgopleidingen en beroepen in beeld. Zo
zal een leerling in het vwo die ontdekt dat hij of zij interesse heeft in het bouwen
en ontwerpen van meubels, zich daar verder in willen verdiepen. Dan is een onderwijsprogramma
nodig waarin ruimte is om ook deze kennis en vaardigheden te verkennen en verdiepen
uiteraard zonder de focus van de leerroute te verliezen.
Concrete acties
Om de rol van praktijkgericht onderwijs in het onderwijsprogramma blijvend te versterken
zijn al een aantal stevige maatregelen getroffen:
• Invoering van de praktijkgerichte programma’s in het voortgezet onderwijs
• Het verder uitbouwen van de regionale netwerken van Sterk Techniek Onderwijs10
• Het opzetten van een leergemeenschap voor scholen die het praktijkgerichte programma
gaan aanbieden in de gemengde en theoretische leerweg
• De actualisering van het curriculum van de profielvakken in de bovenbouw van het vmbo
en het bijstellen van de curriculum van de avo-vakken
• Het stimuleren en ondersteunen van initiatieven voor buitenschools leren, de uitbreiding
en het versterken van de vmbo-vakwedstrijden en de versterking ervan middels LOB-activiteiten
• Het stimuleren van bèta-techniek aan de hand van het NGF-programma «Tech kwadraat».
Daarnaast kunnen twee vervolgstappen worden overwogen om de ingeslagen richting verder
te versterken:11
• Het versterken van de rol van praktijkgericht onderwijs in het behalen van kerndoelen
in de onderbouw van het voortgezet onderwijs en het primair onderwijs naar aanleiding
van het onderzoek naar praktijkgericht onderwijs.
• Het versterken van het praktijkgericht onderwijs door het oprichten van een kenniscentrum
waarin de wetenschappelijke en praktische kennis gebundeld, verdiept en gedeeld kan
worden.
3.2 De leerling te smal in beeld op overgangsmomenten
Het Nederlandse onderwijsstelsel kent een eerste selectie op twaalfjarige leeftijd.
Op verschillende momenten in de leerloopbaan van leerlingen nemen professionals in
de school een beslissing over de leerloopbaan van een leerling. De vraag wat we willen
meten, weten en zichtbaar maken op deze beslissende momenten is belangrijk. Objectieve
toetsen en gegevens zijn hierin belangrijk. De huidige selectie van gegevens waarmee
we leervorderingen en prestaties meten, zijn voornamelijk gericht op theoretische
vaardigheden en doen te weinig recht aan de bredere capaciteiten van leerlingen.
Dit raakt bovendien aan de balans in het curriculum. Een leerling die naar één van
de leerwegen in het vmbo gaat, krijgt automatisch meer praktijkonderdelen in het onderwijsprogramma,
terwijl in de selectie niet of nauwelijks getoetst wordt of een leerling inderdaad
meer talent voor praktijk heeft. De focus van de toetsen ligt met name op leesvaardigheid
en rekenvaardigheid. Uiteraard zijn dit belangrijke onderdelen om in beeld te hebben,
maar de koppeling met de hoeveelheid praktijk in het vervolgonderwijs voor deze leerlingen
verdient meer aandacht.
Concrete acties
Om de rol van praktijkgerichte prestaties te versterken wordt het onderzoek naar het
meetbaar, zichtbaar en waardeerbaar maken van praktijkgerichte leervorderingen en
prestaties in het funderende onderwijs doorgezet, zodat we kunnen bepalen wat de rol
moet zijn van deze prestaties bij het bepalen van vervolgstappen in de leerloopbaan
van een leerling.
Op basis van dit onderzoek kan worden bepaald wat de rol van praktijkgerichte prestaties
bij de overgang primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs kan zijn. Hierbij
betrekken we expliciet de door uw Kamer aangenomen motie Paul (VVD) en Beertema (PVV),
waarin gevraagd wordt te onderzoeken hoe praktijkgericht onderwijs meetbaar en toetsbaar
gemaakt kan worden in de doorstroomtoets.12
Tevens kan als vervolgstap worden overwogen om te onderzoeken of het mogelijk is om
de profiel- en keuzevakken in het vmbo op hoger praktisch niveau (corresponderend
met mbo, havo, hbo of vwo) te ontwikkelen, waardoor de vmbo-leerlingen op hun eigen
school toegang hebben tot een uitdagender aanbod.
3.3 Te veel en te smalle onderwijsleerroutes in de onderbouw van het voortgezet onderwijs
Het is belangrijk om te kijken naar de potentiële impact van de leerroutes op de waardering
van praktijkgericht onderwijs. Deze impact is mogelijk groot want hoewel de kerndoelen
voor alle leerroutes in de onderbouw van het voortgezet onderwijs gelijk zijn, zien
we in de praktijk te veel smalle leerroutes met elk eigen onderwijsprogramma’s, lesmethodes
en vakkenpakketten. Hierdoor doet het aanbod niet noodzakelijkerwijs recht aan de
(brede) capaciteiten van leerlingen. De leerling loopt het risico door het gevolgde
programma vanaf het eerste leerjaar in een fuik terecht te komen. Instromen in deze
leerroutes gebeurt bovendien op basis van een (te) beperkte selectie van met name
cognitieve leervorderingen.13 Dit heeft als risico dat de inhoud en focus van deze leerroutes uit balans raakt:
praktijkgericht onderwijs en praktijkgerichte prestaties worden nu automatisch aan
de «lagere» niveaus gekoppeld. Dit bemoeilijkt onderwijskansen en perspectieven op
vervolgonderwijs en kansen in de samenleving voor leerlingen in deze niveaus. De verwachting
is dat het creëren van bredere leerroutes met een breder aanbod uiteindelijk meer
recht doet aan de capaciteiten en talenten van alle leerlingen.
Veranderende leerstromen
Deze verwachting wordt geïllustreerd door duidelijke veranderingen die de afgelopen
jaren te constateren zijn in de instroom bij de start van het voortgezet onderwijs,
maar ook in de doorstroom van vmbo naar mbo.14 In de basisberoepsgerichte leerweg neemt de instroom de laatste jaren af – binnenkort
is vmbo-bb de kleinste leerweg – terwijl in de overige leerroutes van het vmbo de
instroom stabiel blijft. De instroom in het vwo neemt eveneens toe. Leerlingen stromen
dus steeds hoger het voortgezet onderwijs in.15
Een vergelijkbare trend is te zien in het mbo waar de instroom in mbo-4 toeneemt terwijl
de instroom in mbo-2 afneemt. Daarnaast stromen leerlingen met een kaderberoepsgerichte
opleiding steeds vaker door naar mbo-4. De cijfers laten bovendien zien dat leerlingen
hun diploma vaak halen op hun instroomniveau. Leerlingen stromen niet alleen hoger
in, maar halen hun diploma dus ook. Daarnaast stijgt het aantal havisten dat de overstap
maakt naar het mbo, de meesten van hen stromen in op niveau 4.16 Deze trends roepen de vraag op of de capaciteiten en interesses van leerlingen in
de verschillende leerroutes wel stroken met de uitstroommogelijkheden die horen bij
de huidige leerwegen en vmbo-diploma’s: het lijkt er sterk op dat we leerlingen bij
de start van het voortgezet onderwijs te smal indelen op basis van een te beperkte
set gemeten leerresultaten.
Concrete acties
Daarom is onderzoek in de praktijk via een pilot nodig, waarbij de impact van een
breder onderwijsprogramma wordt onderzocht. Met deze pilot gaan we onderzoeken wat
het effect is van het verminderen van de leerroutes in de onderbouw van het vmbo op
de rol van praktijkgericht onderwijs. De deelnemende scholen gaan de leerlingen indelen
in minder leerroutes op basis van bredere onderwijsprogramma’s. Deze pilot moet in
beeld brengen of er zo ruimte ontstaat om praktijkgericht onderwijs een plaats te
geven in de bredere onderwijsprogramma’s en bij de beoordeling van leerlingen op overgangsmomenten.
De inrichting van de schoolsoorten in de bovenbouw (examinering vmbo, havo en vwo)
staat daarbij niet ter discussie. Deze pilot zal in het najaar van 2024 worden uitgewerkt
en in schooljaar 2025–2026 naar verwachting worden gestart. Deze pilot is een aanvulling
op het leertraject «Doorstroom in een kansrijk stelsel» waar in één van de onderzoeksthema’s
ook gekeken wordt naar de inrichting van de onderbouw van het voortgezet onderwijs.17
4. Werken aan een toekomstbestendig vmbo
Naast het praktijkonderwijs is het vmbo een schoolsoort waarin praktijkgericht onderwijs
een grote rol heeft en waar uitstekende voorbeelden zijn van vakken en opdrachten
in de buitenschoolse context. Leerlingen ontdekken hun talenten in een contextrijke
omgeving en worden geënthousiasmeerd voor de arbeidsmarkt van de toekomst.
Juist die goede koppeling met de praktijk buiten de school maakt dat het vmbo continu
in ontwikkeling moet zijn. In mijn visie is het vmbo oriënterend van karakter, waarbij
leerlingen in alle delen van het land brede mogelijkheden hebben tot het ontdekken
en versterken van hun talenten. Het onderwijsprogramma, dat leerlingen in het vmbo
aangeboden krijgen moet hen zodanig toerusten dat zij goed voorbereid zijn voor hun
vervolgstap. Het vmbo moet bovendien inspelen op dalende leerlingenaantallen, knellende
bevoegdheden en een tekort aan docenten voor de profielvakken. Uw Kamer is hier in
de afgelopen jaren verschillende keren over geïnformeerd.18 Daarnaast zien we zorgelijke ontwikkelingen met betrekking tot de beheersing van
basisvaardigheden in het vmbo en het niveau van de schoolexaminering.
Er zijn stappen nodig om scholen te helpen het vmbo organiseerbaar en flexibel te
houden. Om beter zicht te krijgen op de huidige ontwikkelingen is aan de Stichting
Platforms vmbo (SPV) in 2021 gevraagd een advies uit te brengen over de toekomst van
het beroepsgerichte vmbo. In dit advies kijkt de SPV vooral naar de (organisatie)vraag:
is de manier waarop het beroepsonderwijs vmbo nu is georganiseerd houdbaar en wenselijk?
En op welke manier zou het beroepsonderwijs vmbo optimaal georganiseerd kunnen worden? Aan de hand van dit advies onderscheiden we drie niveaus waarop verbetering
nodig is:
• het curriculum van het beroepsgerichte programma,
• de organisatie van het vmbo (flexibiliteit, aanbod van vakken)
• het stelsel (de leerwegen en het aantal leerjaren) van het vmbo.
De huidige stappen liggen, zoals gezegd, vooral op het niveau van het curriculum en
de organisatie: nadat deze stappen zijn doorlopen is er beter zicht op wat er aanvullend
nodig is in het stelsel.
4.1 Actualisatie van het curriculum beroepsgerichte programma’s
Zowel van de SPV als van scholen zelf zijn veel signalen ontvangen over de noodzaak
tot het actualiseren van de beroepsgerichte vakken in het vmbo. SLO, het CvTE en het
Cito hebben de opdracht gekregen tot actualisatie van de beroepsgerichte profielvakken.19 Voor enkele vakken is geconstateerd dat er op korte termijn groter onderhoud nodig
is, bijvoorbeeld wanneer volledige profielmodules worden vervangen of samengevoegd.
In het meest gunstige scenario zijn alle profielvakken vernieuwd in de zomer van 2026.
Daarna wordt het tijd voor een grotere vernieuwingsslag. Hierbij wordt rekening gehouden
met de inzichten die tegen die tijd zijn opgedaan met betrekking tot een ideale organisatiestructuur
voor het vmbo. Het curriculum zal hierop moeten aansluiten.
4.2 Organisatie beroepsgerichte vakken vmbo
Voor de meeste scholen is het niet mogelijk om meer dan enkele profielen aan te bieden.
Sommige scholen bieden zelfs maar één of twee profielen aan. Gezien de constatering
dat leerlingen over het algemeen in hun schoolkeuze niet het profielenaanbod leidend
maken, maar eerder de nabijheid van de school of het aantal klasgenoten dat ook naar
deze school gaat, heeft dit grote gevolgen voor het aanbod voor leerlingen. De huidige
profielenstructuur, in combinatie met de licenties- en bevoegdhedenstelsels, is daardoor
steeds meer een knellende factor geworden.
Onderzoek naar de toekomstige structuur
De SPV biedt een alternatief in haar advies, waarbij zij kiest voor een modulaire
structuur. De leerling volgt daarbij een vaste kern en daarnaast een heel aantal keuzemodulen,
deels om kennis te maken met werkvelden/sectoren en deels om te kunnen verdiepen of
verbreden. Hiermee zou de structuur tegemoet kunnen komen aan een aantal wensen:
• elke leerling krijgt in elk geval een programma met algemene (beroeps)vaardigheden,
een goede loopbaanoriëntatie en -begeleiding, en de juiste handvatten om procesmatig
te kunnen werken,
• de leerling die al goed weet welke richting hij/zij wil kiezen, kan meer verdiepende
modules kiezen,
• de leerling die liever breed blijft oriënteren, kan meer verbredende modules kiezen.
We zullen samen met veldpartijen, uitvoeringsorganisaties en wetenschappers tot aan
de zomer 2026 de tijd nemen om verschillende toekomstscenario’s wat betreft de ideale
structuur voor het beroepsgerichte vmbo nauwkeurig te beoordelen. Na deze onderzoeksfase
zal er een onderbouwd voorstel gedaan kunnen worden voor een organisatiestructuur
in het vmbo die toekomstbestendig is.
Flexibilisering centraal schriftelijk en praktisch examen
Een ander knelpunt dat wordt benoemd in het advies van de SPV betreft het gebrek aan
flexibiliteit bij het afnemen van het centraal schriftelijk en praktisch examen (cspe).
De huidige, redelijk rigide, examenstructuur met één afnameperiode per jaar, sluit
niet aan op de opleidingsstructuur met beroepsgerichte profielvakken en keuzevakken
die juist meer flexibiliteit verschaffen. Docenten en schoolleiders zien het belang
van centrale examinering, maar geven tegelijkertijd aan dat het organiseren van het
cspe buitengewoon veel werk kost in een korte periode in het voorjaar. Dit heeft niet
alleen consequenties voor de examenklassen, maar ook voor de rest van de school, omdat
de praktijklokalen niet gebruikt kunnen worden voor andere activiteiten. Ten tweede
wordt voor de praktijkopdrachten zeer nauwkeurig en specifiek voorgeschreven welke
materialen en hulpmiddelen voorhanden moeten zijn, zodat inhoud en afname-omstandigheden
landelijk zo gelijk mogelijk zijn. Het nadeel is echter dat niet alle scholen dezelfde
machines, financiële mogelijkheden en fysieke context hebben. Een school op het Friese
platteland heeft een geheel andere context dan een school in hartje Rotterdam.
Het is belangrijk dat er een centraal afnamemoment blijft bestaan voor de praktijkvakken,
maar we willen scholen tegemoet komen in hun wens tot meer flexibiliteit. Daarom hebben
het CvTE en Cito dit jaar de opdracht gekregen om de mogelijkheden tot flexibiliteit
in tijd en op inhoud te onderzoeken: hierbij wordt ten eerste gekeken naar de mogelijkheid
tot verruiming van de afnamemogelijkheden van de cspe’s en ten tweede naar de mogelijkheid
om voor scholen meer inhoudelijke ruimte in te kunnen bouwen zodat de exameninhoud
beter aansluit op de lokale context met behoud van gelijkwaardigheid en een landelijke
normering. Uw Kamer wordt in de eerste helft van 2025 geïnformeerd over de uitkomsten
van dit onderzoek en de mogelijke vervolgstappen.
Buitenschools leren
In het vmbo zijn onderwijs en beroepspraktijk nauw met elkaar verbonden. De groeiende
aandacht voor praktijkgericht leren – te concluderen uit het enthousiasme voor praktijkgerichte
programma’s in de tl en gl, en de subsidie voor praktijkgerichte havo – laat zien
dat steeds meer scholen de waarde van praktijkgericht leren inzien, iets wat eerder
in deze brief uiteen is gezet. Juist omdat deze beweging steeds breder wordt, is het
goed dat de SPV een brochure heeft ontwikkeld over het belang van buitenschools leren,
met suggesties over het succesvol inzetten van deze werkvorm.20
5. Stelsel vmbo: vijfjarig vmbo, aantal leerwegen en positie van vakken
5.1. Vijfjarig vmbo
Verschillende partijen hebben in de afgelopen jaren opgeroepen tot een vijfjarig vmbo.
Dit leidde tijdens het notaoverleg Curriculum funderend onderwijs en Masterplan basisvaardigheden tot de vraag om de voor- en nadelen in kaart te brengen van een vijfjarig vmbo.21 De keuze of een vijfjarig vmbo wel of niet ingevoerd moet worden laat ik aan het
volgende kabinet.
Het is niet de eerste keer dat de Tweede Kamer vraagt naar de mogelijkheid van een
verlengd vmbo. Naar aanleiding van de motie Siderius (SP) is in 2017 onderzoek verricht
naar de mogelijkheid van een zesjarige opleiding in een vmbo setting.22 Toentertijd is in de Kamerbrief Sterk beroepsonderwijs toegelicht dat een vijfjarig
vmbo weliswaar voor de leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg een interessante
optie is, maar dat dit als generieke maatregel voor alle vmbo-leerlingen geen oplossing
biedt.23 Sindsdien heeft het vmbo verschillende ontwikkelingen doorgemaakt, zoals de brede
invoering van de beroepsgerichte profielen en beroepsgerichte keuzevakken en de start
van de doorlopende leerroutes vmbo-mbo. Tegen deze achtergrond hebben we opnieuw naar
de toegevoegde waarde van een vijfjarig vmbo gekeken. In het najaar van 2023 heeft
uw Kamer mijn eerste duiding gekregen.24
Verschillende aanleidingen en inrichtingsvormen
De pleitbezorgers van een vijfjarig vmbo zien uiteenlopende aanleidingen voor een
verlenging van het vierjarige vmbo. Meer onderwijstijd zou bijvoorbeeld betere leeropbrengsten
opleveren. Een extra jaar geeft mogelijk meer kansen om aan de achterstanden op basisvaardigheden
te werken. Het verbinden van een startkwalificatie aan het vmbo zou kunnen leiden
tot gelijkere kansen tot doorstroom in het vo-stelsel. Tot slot zou een extra jaar
de uitval in het mbo kunnen verminderen. Deze uiteenlopende aanleidingen leiden tot
verschillende inrichtingsvormen van een vijfjarig vmbo. De Onderwijsraad en de VO-raad
zijn voorstander van een extra onderbouwjaar.25, 26 SPV adviseert daarentegen een derde bovenbouwjaar in combinatie met een afsluiting
op het vmbo met een startkwalificatie.27 Grosso modo zijn vier varianten denkbaar met elk voor- en nadelen. Twee varianten
in de onderbouw: een driejarige vmbo-eigen onderbouw en een driejarige brede brugperiode.
En twee varianten die gericht zijn op de bovenbouw: een driejarige bovenbouw van de
basisberoepsgerichte leerweg en een driejarige bovenbouw van de kaderberoepsgerichte,
gemengde en theoretische leerwegen. In bijlage 1 worden deze varianten verder uitgewerkt.
Consequenties van een verlengd vmbo
Een extra jaar vmbo is een ingrijpende maatregel met forse (financiële) consequenties.
Een verlengd vmbo betekent bijvoorbeeld dat leerlingen in het vmbo een jaar langer
in het voortgezet onderwijs blijven. Dit heeft forse consequenties voor het aantal
benodigde docenten in een tijd van grote docententekorten. Daarnaast is de organisatorische
impact voor scholen zeer groot. Ervan uitgaand dat een vijfde jaar niet ten koste
van de opleidingsduur van het mbo gaat, betekent een verlengd vmbo ook dat het mbo
eenmalig minder instroom krijgt en dat het extra jaar van het vmbo bekostigd moet
worden. Mocht een volgend kabinet hiertoe besluiten dan zal er financiële dekking
moeten worden gevonden, voor er stappen kunnen worden gezet naar een verlengd vmbo.
Er zullen immers ook aanpassingen in huisvesting, aantal docenten en leermiddelen
die passen bij het vijfde jaar nodig zijn. De inschatting is dat een vijfde jaar structureel
circa 850–900 miljoen euro per jaar extra kost, afhankelijk van de gekozen variant.28 Doordat het voortgezet onderwijs een extra jaarlaag leerlingen onderwijs biedt zijn
er ook additionele huisvestingskosten. De huidige schoolgebouwen zijn er namelijk
niet op ingericht dat een grotere groep leerlingen in het voortgezet onderwijs verblijft.
De keuze voor een vijfjarig vmbo zal daarom de consequentie hebben dat er fors (incidenteel)
geïnvesteerd moet worden in de schoolgebouwen, waarbij de hoogte afhankelijk is van
de gekozen variant.
Afwegingen voor het vervolg
Kijkend naar de verschillende ontwikkelingen in het vmbo is het de vraag in hoeverre
een extra jaar een oplossing biedt voor de uitdagingen van het vmbo.29 Dit is een afweging die een volgend kabinet moet maken. Het voordeel van elke variant
is dat een specifieke groep jongeren meer tijd en ruimte heeft om zich te ontplooien.
De keerzijde is dat dit niet voor alle vmbo-leerlingen geldt. De meeste leerlingen
kunnen in het huidige vierjarige vmbo goed uit de voeten. Aanvullende nadelen zijn
de forse financiële investeringen, grote juridische wijzigingen en vergaande organisatorische
consequenties van een vijfde jaar. Een stelselwijziging van deze omvang vergt vijf
tot tien jaar voordat de benodigde randvoorwaarden gecreëerd zijn, waarna het stelsel
aangepast kan worden. Met dit in het achterhoofd zijn drie afwegingen belangrijk voor
het vervolg rondom een vijfjarig vmbo:
• De onderzoeksresultaten leveren geen eenduidig beeld op over het voordeel van meer
onderwijstijd. Het voordeel is onder andere afhankelijk van de mate van effectieve
invulling van de (extra) tijd, de klassengrootte, de kwaliteit van docenten, effectiviteit
van lesmethoden en de inhoud van het curriculum. De vraag is ook vooral waar die extra
tijd aan besteed wordt.
• Het vijfjarig vmbo is niet voor alle leerlingen een goede oplossing, omdat de meeste
leerlingen zich in vier jaar goed kunnen voorbereiden op de vervolgopleiding. Daarnaast
kent het vmbo voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben al diverse mogelijkheden
binnen de huidige inrichting, zoals de geïntegreerde leerroute vmbo-mbo, het leerwerktraject
of de entreeopleiding in het vmbo.
• Het niveau van de basisvaardigheden van vmbo-leerlingen laten sterk te wensen over.
Specifiek voor het vmbo (en het mbo) stelt de Onderwijsraad30 dat de verbinding van de basisvaardigheden met beroepsgerichte vakken van belang
is, opdat voor leerlingen de contexten herkenbaar zijn waarin ze taal en rekenen oefenen.
Het verlengen van de onderwijstijd voor vmbo-leerlingen met een extra jaar wordt daarbij
niet genoemd. Op basis van het advies van de Onderwijsraad over basisvaardigheden
lijkt het niet zonder meer aannemelijk dat binnen de huidige structuur leerlingen
geholpen zijn met extra tijd. Wél adviseert de Onderwijsraad onder meer om taal en
rekenen te verankeren in alle andere vakken en leergebieden en om onderwijs in taal
en rekenen een verantwoordelijkheid te maken van alle leraren. SPV pleit voor de integratie
van de basisvaardigheden in de beroepsgerichte profielen.31
5.2. Aanpassing van aantal leerwegen in het vmbo
In deze brief is gewezen op het verband tussen de waardering voor praktijkgericht
onderwijs en de inrichting van de onderbouw in het gehele voortgezet onderwijs. In
de bovenbouw van het vmbo spelen echter ook specifieke vraagstukken, die uiteindelijk
zouden kunnen raken aan de huidige inrichting van de leerwegen. Het vmbo is nu onderverdeeld
in vier leerwegen met bijbehorende examenprogramma’s. In het recente verleden is de
discussie gevoerd over het samenvoegen van de gemengde en theoretische leerweg. Deze
stap, een ingrijpende stelselwijziging, is niet genomen. Wel is een vervolg ingezet
voor de praktijkgerichte programma’s (pgp): vanaf augustus 2024 kunnen scholen het
pgp als formeel examenvak aanbieden. De onderliggende discussie over de leerwegen
is echter nog steeds aanwezig. In de verkenning voor de juiste structuur van het vmbo
zal deze kwestie dus ook worden meegenomen. De doorstroomcijfers vmbo-mbo werpen nieuw
licht op de vraag hoeveel leerwegen het vmbo zou moeten bevatten. Als een groot deel
van de leerlingen uit zowel vmbo-kader, vmbo-gl en vmbo-tl in staat is om een mbo-4
diploma te halen, dan kan de vraag worden gesteld of er vier verschillende leerwegen
in het vmbo moeten blijven voortbestaan. Het is goed om hier niet op vooruit te lopen,
maar deze kwestie zal worden meegenomen in het verkennen van de toekomstige structuur
van het vmbo.
5.3. Positie van vakken en stelselkwesties
Zoals ik uw Kamer eind december heb geïnformeerd, heeft een vakvernieuwingscommissie
zich in de afgelopen jaren gebogen over de positie van het vak wiskunde in het vmbo.
Hieruit is het advies gekomen om een nieuw vak te introduceren (wiskunde 1) en dit
af te sluiten met een schoolexamen en een centraal examen. Elke keuze in het toevoegen
of uitbreiden van vakken (in uren) staat echter niet op zichzelf. Het curriculum is
overladen, daarom zal een keuze vóór het ene (verplichte) vak automatisch ten koste
gaan van een ander vak.32 Hierin zullen we de komende tijd scherpe keuzes moeten maken.
Op dit moment is bovendien per beroepsgericht profiel voorgeschreven in welke vakken
leerlingen eindexamen doen. In de vijf technische profielen is dat een vaste combinatie
van wiskunde en natuur- en scheikunde 1 (nask1). In andere profielen hebben leerlingen
meer keuzemogelijkheden. In het profiel Dienstverlening en Producten (D&P) kiezen
leerlingen twee vakken uit wiskunde, nask1, biologie en economie. De scholen lopen
in toenemende mate tegen de belemmeringen van de in de Wet op het voortgezet onderwijs
voorgeschreven vakkenpakketten, terwijl het vervolgonderwijs niet of nauwelijks vakkenpakketeisen
stelt.33 Scholen langs de oostgrens willen hun leerlingen bijvoorbeeld Duits kunnen bieden.
Friese scholen willen het vak Fries aanbieden. Scholen in toeristische omgevingen
bijvoorbeeld ook Spaans. De huidige indeling van de profielen biedt deze ruimte niet
of nauwelijks.
In het vmbo leidt dit onmiddellijk tot stelselvraagstukken. Er is namelijk ook een
sterke wens om praktijkgericht onderwijs meer te waarderen en de beroepsgerichte programma’s
worden net geactualiseerd. Er moet dus een keuze worden gemaakt, maar die keuze heeft
wel grote consequenties. Ik wil hierbij niet over één nacht ijs gaan, maar eerst de
voor- en nadelen goed in kaart brengen. Vandaar dat ik kies voor pilots, zoals bij
het conceptexamenprogramma van wiskunde 1, om zowel de vorm als inhoud van de vakken
te beproeven.
Tot slot
De waardering voor praktijkgerichte opleidingen en prestaties in het onderwijs is
belangrijk. Zeker in het funderend onderwijs waar leerlingen nog aan het ontdekken
zijn wat hun talenten zijn en welke richting zij in het vervolgonderwijs willen kiezen.
Daarom zet ik concrete stappen voor meer waardering voor praktijkgericht onderwijs.
Het is belangrijk dat we in het funderend onderwijs de leerlingen de kans geven zich
breed te ontwikkelen en te oriënteren. Praktijkgericht onderwijs hoort daarbij een
rol te hebben. De komende jaren hebben we in Nederland alle talenten nodig om de uitdagingen
van onze samenleving tegemoet te treden. Daarom leg ik met deze Kamerbrief ook de
basis om het volgende kabinet in staat te stellen passende vervolgstappen te zetten
voor een goed en toekomstbestendig vmbo.
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, M.L.J. Paul
BIJLAGE 1: VIER VARIANTEN VAN EEN VIJFJARIG VMBO
Grosso modo zijn er vier verschillende varianten denkbaar van een vijfjarige vmbo-opleiding.
Elke variant heeft voor- en nadelen. Deze varianten zijn in te delen in onderbouwvarianten
en bovenbouwvarianten.
Onderbouwvarianten
Het voordeel van een driejarige onderbouw is dat de onderbouwperiode voor vmbo, havo
en vwo gelijk getrokken wordt. Het is hierbij de vraag of het onderwijs binnen gescheiden
vmbo-, havo- en vwo-routes aangeboden wordt, of dat er met het oog op een latere selectie
een gedifferentieerde onderbouw vormgegeven wordt.
Variant 1. Een driejarige vmbo-eigen onderbouw
In deze variant wordt de onderbouwperiode van het vmbo met een jaar verlengd. Het
extra jaar kan gebruikt worden om de kerndoelen te behalen en leerlingen tegelijkertijd
kennis te laten maken met alle beroepsgerichte bovenbouwprofielen. Verschillende vmbo-scholen
bieden op dit moment al praktijkvakken aan in de onderbouw, maar deze 10 tot 12 uur
praktijk gaat doorgaans ten koste van andere vakken.
Variant 2. Een driejarige brede brugperiode
De Onderwijsraad adviseert deze variant. Leerlingen krijgen een flexibel onderwijsprogramma
bestaande uit verschillende vakken op verschillende niveaus, waarbij leerlingen met
verschillende capaciteiten samen onderwijs volgen.34 Leerlingen krijgen dan meer tijd om hun leerpotentieel te ontwikkelen, leervertragingen
in te halen, en worden op latere leeftijd minder afhankelijk van de keuzes van hun
ouders.35 Een randvoorwaarde voor het invoeren van deze driejarige brede brugperiode is het
verlengen van de onderbouw van het vmbo naar drie jaar. Naar aanleiding van het advies
van de Onderwijsraad wordt een ex-ante beleidsevaluatie gedaan, waarin beleidsopties
worden onderzocht op potentiële effectiviteit, verwachte neveneffecten en uitvoerbaarheid.
Voor de zomer wordt het rapport van deze evaluatie naar de Tweede Kamer gestuurd waarin
ook ingegaan wordt op een driejarige onderbouw.
Bovenbouwvarianten
Een alternatief op een verlenging van de onderbouw is de verlenging van het bovenbouwprogramma.
Het voordeel van een extra jaar is dat het meer tijd en ruimte voor basisvaardigheden,
loopbaanoriëntatie en/of verbreding en verdieping van het beroepsgerichte curriculum
biedt. De kanttekening hierbij is wel dat «de vmbo-leerling» niet bestaat. Het vmbo
kent een bijzonder breed en gevarieerd pallet aan jongeren met uiteenlopende interesses
en ambities, die niet per definitie gebaat zijn bij een extra jaar op het voortgezet
onderwijs. Een tweede kanttekening bij een verlenging van de bovenbouw is dat het
einde van het vmbo-curriculum enerzijds en het begin van het mbo-curriculum anderzijds
verder vervaagt.
Variant 3. Driejarige bovenbouw van de basisberoepsgerichte leerweg
De populatie van de basisberoepsgerichte leerweg is bijzonder divers. Opwaartse druk
heeft ervoor gezorgd dat veel leerlingen die voorheen naar het praktijkonderwijs gingen.36 Ook is sinds 2019 een pilot gestart met pro/vmbo-onderbouwklassen, waarbij scholen
combinatieklassen kunnen vormen in de onderbouw van het voortgezet onderwijs.
Deze leerweg wordt nu al gekenmerkt door maatwerktrajecten. Want naast de reguliere
basisberoepsgerichte leerweg kunnen leerlingen kiezen voor de reguliere leerweg met
leerwegondersteuning, een leerwerktraject (een smalle variant van de basisberoepsgerichte
leerweg), een entreeopleiding in het vmbo (vmbo bb–mbo 1) en de geïntegreerde leerroute
(vmbo bb–mbo 2). De geïntegreerde leerroute is een specifieke variant van de doorlopende
leerroute vmbo-mbo, waarbij leerlingen geen vmbo-examen hoeven te doen. Deze route
wordt op het mbo afgesloten met een mbo2-diploma en een startkwalificatie. De basisberoepsgerichte
leerweg kent feitelijk dus al een vijfjarige variant. Sinds 2020 kunnen vmbo-scholen
en mbo-instellingen deze route volgen. Uit de eerste ervaringen met deze routes blijkt
dat er nog veel winst te halen valt uit de aansluiting tussen het vmbo en het mbo.
De leerlingenaantallen zijn gering. Het zijn met name geïntegreerde leerroutes in
de sectoren techniek en zorg.37
Variant 4. Driejarige bovenbouw van de kaderberoepsgerichte, gemengde en theoretische
leerwegen
Een alternatief is een verlengde bovenbouwperiode voor de drie leerwegen die voorbereiden
op mbo niveau 3- en 4-opleidingen. Sinds 2010 is er vanuit het vmbo een continue stijging
te zien van de procentuele instroom op mbo-niveau 4 en een continue daling van de
instroom vooral op mbo-niveau 2 (mede als gevolg van het sterk afnemende aantal leerlingen
dat de vmbo-basisberoepsgerichte leerweg volgt). De overgrote meerderheid van de leerlingen
stroomt in op niveau 4 van het mbo. De instroom vanuit vmbo-kader in mbo-4 is sterk
toegenomen. Belangrijker nog: instromers op niveau 4 behalen in toenemende mate hun
diploma op niveau 4. Ook mbo-3-studenten stromen vaak al tussentijds door naar mbo-4
en halen daar hun mbo-diploma. Met andere woorden: er is een duidelijke trend van
opwaartse druk te zien bij directe doorstromers vanuit het vmbo naar mbo-niveau 4
te zien. Voor de leerlingen die niet in staat zijn om de reguliere route vmbo-mbo
te doorlopen, bestaan vanuit alle drie de leerwegen doorlopende leerroutes naar mbo
3 en 4. Een vijfjarige variant lijkt daardoor niet direct noodzakelijk.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.J. Paul, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.