Brief regering : Stand van zaken energiebesparing
30 196 Duurzame ontwikkeling en beleid
Nr. 830 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR KLIMAAT EN ENERGIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 juni 2024
Energie die we niet gebruiken, hoeven we ook niet te produceren, te transporteren,
te betalen of te importeren. Ik werk daarom binnen het Nationaal Programma Energiebesparing
(NPEB) samen met mijn collega’s aan verschillende maatregelen om het energieverbruik
te beperken. Deze maatregelen dragen tevens bij aan het oplossen van netcongestie
en de betaalbaarheid van energie voor burgers en ondernemers.
Met deze brief breng ik u, mede namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat,
op de hoogte van de stand van zaken rondom de energiebesparingsplicht. Hierbij ga
ik in op het aantal ingediende rapportages, het toezicht op en de handhaving van de
energiebesparingsplicht, de voorgenomen evaluatie en de verdere aanscherping van deze
plicht in 2027. Daarnaast ga ik in op het ondersteunen van het mkb bij het voldoen
aan de in 2023 aangescherpte energiebesparingsplicht, een onderzoek dat ik heb laten
uitvoeren naar het energiegebruik van bedrijven in 2022 en 2023 en de beëindiging
van de Subsidieregeling Verduurzaming MKB (SVM). Ook informeer ik uw Kamer over de
implementatie van de herschikking van de richtlijn energie-efficiëntie1, ga ik in op de invulling van de motie Kröger en Thijssen (Kamerstuk 29 023, nr. 386) om een additioneel pakket energiebesparende maatregelen, in lijn met Duitsland en
Frankrijk, uit te werken en de toezegging om de microfinanciering van LED-verlichting
bij huishoudens onder de aandacht te brengen bij de voorzitter van de tafel gebouwde
omgeving (toezegging 30-leden debat kosten klimaatbeleid, van 18 april 2018).
Ten slotte maak ik van de gelegenheid gebruik om uw Kamer een aangepaste evaluatie
van de energiebesparingsconvenanten MJA3 en MEE te sturen. In het rapport dat ik uw
Kamer op 3 oktober jl. heb gestuurd (Kamerstuk 30 196, nr. 818) ontbrak onverhoopt de sector ICT. In het bij deze Kamerbrief gevoegde rapport is
dit gecorrigeerd. De analyse en conclusies waarover ik u op 3 oktober jl. heb geïnformeerd
zijn onveranderd gebleven.
Stand van zaken energiebesparingsplicht
Bedrijven en instellingen met een jaarlijks energiegebruik vanaf 50.000 kWh elektriciteit
of 25.000 m3 aardgas(equivalent) zijn verplicht alle maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik
met een terugverdientijd van vijf jaar of minder te treffen (hierna: de energiebesparingsplicht).
Op 1 juli 2023 is de energiebesparingsplicht aangescherpt met als gevolg dat de verplichting
op meer bedrijven en instellingen van toepassing is en meer maatregelen onder de plicht
vallen. Over de aanscherping van de energiebesparingsplicht heb ik uw Kamer eerder
geïnformeerd (Kamerstuk 30 196, nr. 818). Uiterlijk 1 december 2023 moesten bedrijven en instellingen waarop de energiebesparingsplicht
van toepassing is, rapporteren over hun energiegebruik en de uitgevoerde en nog te
treffen maatregelen via de informatieplicht en onderzoeksplicht.
Tot 17 mei 2024 is voor 49.588 locaties een informatieplichtrapportage ingediend.
Dit is circa 44% van de doelgroep. Uit deze rapportages volgt dat er voor de betreffende
locaties samen in totaal circa 1,5 miljoen maatregelen van toepassing zijn, waarvan
circa 70% volledig, 8% gedeeltelijk en 22% (nog) niet is uitgevoerd.
Met de inwerkingtreding van het stelsel van de Omgevingswet op 1 januari 2024 is de
energiebesparingsplicht gesplitst in een verplichting tot het treffen van verduurzamingsmaatregelen
voor activiteiten (bijvoorbeeld de vervanging van elektromotoren door efficiëntere
exemplaren) en voor gebouwen (bijvoorbeeld spouwmuurisolatie).2 Het voldoen aan de energiebesparingsplicht wordt dus ook gemeten voor zowel activiteiten
als gebouwen. Van de locaties waarover gerapporteerd is, heeft, zo blijkt uit de ingediende
rapportages, circa 36% volledig voldaan aan de energiebesparingsplicht voor activiteiten.
Wanneer een locatie één maatregel niet of gedeeltelijk heeft uitgevoerd, voldoet de
locatie al niet aan de plicht. Dit geeft een vertekend beeld van de naleving. Het
ligt daarom voor de hand om te kijken naar het aandeel locaties waar nog een kwart
tot alle van de toepasselijke activiteitgebonden maatregelen moet worden uitgevoerd.
Dit percentage ligt op circa 20% van de locaties waarover is gerapporteerd. Voor wat
betreft de gebouwmaatregelen voldoet 15% van de locaties waarover gerapporteerd is
volledig aan de plicht en moet circa 20% van deze locaties nog een kwart tot alle
van de toepasselijke maatregelen uitvoeren. Met bedrijven en instellingen die niet
aan de energiebesparingsplicht voldoen, worden door de omgevingsdiensten afspraken
gemaakt over een redelijke periode waarin de resterende te treffen maatregelen moeten
worden uitgevoerd. Wanneer de maatregelen vervolgens worden uitgevoerd, wordt dit
meestal niet aangepast in de rapportages. Op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (RVO) is meer informatie over de ingediende rapportages te vinden.3
Intensieve energiegebruikers rapporteren via de informatieplicht over hun gebouwmaatregelen.
Zij zijn daarnaast sinds de aanscherping van de energiebesparingsplicht verplicht
een onderzoek uit te voeren naar alle mogelijke maatregelen ter verduurzaming van
het energiegebruik gericht op de activiteiten en processen.4 Ook deze rapportage moest uiterlijk op 1 december 2023 worden ingediend. Tot 22 mei
2024 zijn 1.894 onderzoeksplichtrapportages ingediend, wat neerkomt op circa 45% van
de doelgroep. Uit de rapportages blijkt dat in de jaren 2021–2023 5.951 maatregelen
zijn uitgevoerd en dat dit een jaarlijkse energiebesparing van circa 23 petajoule
(PJ) heeft opgeleverd. In de rapportages zijn 4.593 kosteneffectieve maatregelen met
een terugverdientijd van vijf jaar of minder geïdentificeerd die nog uitgevoerd moeten
worden en daarom zijn opgenomen in de uitvoeringsplannen van de betreffende locaties.
Het alsnog treffen van deze maatregelen leidt tot een potentiële jaarlijkse besparing
van circa 26 PJ aan energie.
Energiebesparing is essentieel voor de aanpak van netcongestie en een betrouwbaar
energiesysteem. Ik vind het zorgelijk dat minder dan de helft van de energiebesparingsplichtige
bedrijven en instellingen heeft gerapporteerd. Om energiebesparing te stimuleren en
het aantal ingediende rapportages te verhogen ga ik door met de communicatie via de
DEB-tool5 van MKB-Nederland naar de bedrijven en dan met name het mkb. Ook inventariseer ik
de beweegredenen en de knelpunten van de bedrijven die de vorige rapportageronde wél,
en deze niet gerapporteerd hebben via een enquête. De omgevingsdiensten gaan achterblijvende
bedrijven en instellingen aanspreken en gaan indien nodig in een volgende stap tot
handhaving over, om op die manier de naleving van de energiebesparingsplicht te verbeteren
en zo een gelijk speelveld te bewerkstelligen.
Ook veel overheidsinstanties vallen onder de plicht. Zij hebben een voorbeeldrol te
vervullen, maar niet alle overheidslocaties voldoen aan de energiebesparingsplicht.
Enkele overheidspartijen, zoals het Rijksvastgoedbedrijf, doen mee aan de zogenoemde
portefeuilleaanpak en hebben een plan gemaakt om zo snel mogelijk te voldoen aan de
plicht. Zij leveren daarnaast een bovenwettelijke besparing tot en met 2027. Verder
heeft het Ministerie van Defensie, in nauwe samenwerking met het bevoegde gezag, een
plan van aanpak uitgewerkt om zo snel als mogelijk te voldoen aan de energiebesparingsplicht
en de Label C-verplichting voor kantoorgebouwen. Het Ministerie van Economische Zaken
en Klimaat en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn hierbij
ook betrokken. De Staatssecretaris van Defensie heeft uw Kamer op 30 mei jl. over
deze aanpak geïnformeerd (Kamerstuk 36 124, nr. 43).
Toezicht en handhaving energiebesparingsplicht
Effectief en kwalitatief toezicht en handhaving is een essentieel onderdeel van de
energiebesparingsplicht. Ik ondersteun de omgevingsdiensten hierbij. Zo is sinds 2020
de ondersteuningsfaciliteit Versterkte Uitvoering Energiebesparing (VUE-regeling)
van € 19,5 miljoen beschikbaar gesteld voor omgevingsdiensten voor het inhuren van
externe capaciteit. Deze regeling gold tot en met 2023 en in totaal is 96% van de
middelen door omgevingsdiensten besteed. Specifiek in 2023 zijn met de middelen 5.245
eenvoudige locaties, zoals kantoorgebouwen, en 2.077 complexe locaties, zoals industriële
bedrijfslocaties, bezocht. Momenteel evalueer ik de VUE-regeling. De resultaten en
aanbevelingen naar aanleiding van de evaluatie zijn naar verwachting na de zomer beschikbaar.
In opvolging van de VUE-regeling heb ik sinds 2022 via de Specifieke Uitkering Toezicht
en Handhaving Energiebesparingsplicht6 (SPUK THE) tot en met 2026 € 56 miljoen beschikbaar gesteld om bij de omgevingsdiensten
juist interne kennis op te bouwen en de capaciteit te vergroten. Inmiddels hebben
de 28 omgevingsdiensten samen circa 85,94 fte aan extra toezichthouders aangenomen.
Ik zal uw Kamer periodiek over de voortgang van de SPUK THE informeren. Via de Klimaatmonitor
zijn de resultaten, onder andere het aantal bedrijfsbezoeken en het aantal geconstateerde
overtredingen, landelijk en per omgevingsdienst publiekelijk toegankelijk.7
Zoals eerder aangekondigd is ook voor de periode na 2026 structureel een additionele
Rijksbijdrage voorzien aan omgevingsdiensten (Kamerstuk 30 196, nr. 805). Deze Rijksbijdrage van € 14,865 miljoen per jaar is daarom opgenomen in de eerste
suppletoire begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat die op 18 april
2024 is aangeboden aan uw Kamer (Kamerstuk 36 550 XIII, nr. 1). Met deze middelen kunnen omgevingsdiensten de naleving bevorderen, bedrijven ondersteunen
bij het voldoen aan deze wettelijke verplichting en het gelijke speelveld tussen bedrijven
verbeteren door achterblijvers aan te spreken en indien nodig te handhaven.
De aanscherping van de energiebesparingsplicht per 1 juli 2023 heeft voor veel veranderingen
gezorgd in de uitvoering van het toezicht op en handhaving van de verplichting door
de omgevingsdiensten. Als onderdeel van een verdere professionalisering van de omgevingsdiensten
op het gebied van energiebesparing, wordt met de omgevingsdiensten en de koepelorganisatie
Omgevingsdienst NL een uitvoeringsagenda voor toezicht en handhaving opgesteld. In
deze uitvoeringsagenda moeten de belangrijkste knelpunten en kansen zijn opgenomen
om toezicht en handhaving te verbeteren. Hierbij kan gedacht worden aan het verbeteren
van opleidingen voor toezichthouders en het versterken van de landelijke inzet op
datagestuurd toezicht.
Dat laatste is met name relevant om het toezicht op en de handhaving van de energiebesparingsplicht
zo effectief mogelijk te maken. Een voorwaarde hiervoor is dat de omgevingsdiensten
meer inzicht krijgen in de doelgroep. Omdat de energiebesparingsplicht gekoppeld is
aan energiegebruiksgrenzen hebben de omgevingsdiensten behoefte aan inzicht in de
energiegebruiksgegevens van bedrijven die onder de plicht vallen. Het eerdere amendement
van het lid Kröger (Kamerstuk 35 594, nr. 27) beoogde een grondslag voor de deling van energiegebruiksgegevens van bedrijven en
instellingen door onder andere netbeheerders met het bevoegd gezag ten behoeve van
het toezicht op de energiebesparingsplicht te regelen. Dit amendement was opgenomen
in het wetsvoorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Wet belastingen
op milieugrondslag ter uitvoering van de afbouw van de salderingsregeling voor kleinverbruikers
(wetsvoorstel salderingsregeling). Dit wetsvoorstel is echter door de Eerste Kamer
verworpen. Het amendement is opnieuw door het lid Kröger (Kamerstuk 36 378, nr. 19) ingediend bij het wetsvoorstel Regels over energiemarkten en energiesystemen (wetsvoorstel
Energiewet) (Kamerstukken 36 378). Wanneer dit amendement door de Tweede Kamer wordt aangenomen en het wetsvoorstel
eveneens door beide Kamers wordt aangenomen, is de grondslag voor deze gegevensdeling
geregeld. De lagere regelgeving wordt uitgewerkt met belanghebbenden samen; streven
is deze medio 2025 afgerond te hebben.
Evaluatie
In 2023 is de energiebesparingsplicht aangescherpt, maar ook geactualiseerd. Om de
verplichting verder te verbeteren, wordt de energiebesparingsplicht, inclusief de
aanscherping in 2023, geëvalueerd. Hierbij wordt onder andere de uitbreiding van de
doelgroep, de introductie van de onderzoeksplicht en de opzet van de EML geëvalueerd.
Ik vind het belangrijk om ook oog te hebben hoe ervaren administratieve lasten verminderd
kunnen worden. Om de energiebesparingsplicht nog beter uitvoerbaar te maken, wordt
onderzocht of – naast maatregelen op basis van een terugverdientijd – ook gestuurd
kan worden op het reduceren van het daadwerkelijke energiegebruik. Ook de eerder genoemde
portefeuille-aanpak wordt door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
geëvalueerd. De conclusies van deze onderzoeken worden begin 2025 verwacht.
Ophoging terugverdientijd naar 7 jaar en ondersteuning mkb
De evaluaties kunnen leiden tot aanpassingen van de plicht voor 2027. In het pakket
aanvullend Klimaatbeleid (Kamerstuk 32 813, nr. 1230) is daarnaast aangekondigd dat de terugverdientijd van de energiebesparingsplicht
in 2027 wordt opgehoogd van vijf naar zeven jaar. Hierbij is aangegeven dat eerst
in kaart moet worden gebracht of er additioneel emissiereductie-effect wordt gerealiseerd
met deze verdere aanscherping. Een onderzoek naar het exacte besparingspotentieel
en het emissiereductie-effect op basis van alle mogelijke energiebesparingstechnieken
met een maximale terugverdientijd van zeven jaar is vanwege de complexiteit van de
processen en installaties niet haalbaar gebleken. Om toch een indicatie te kunnen
geven van het mogelijke energiebesparingspotentieel heeft RVO een analyse uitgevoerd
op basis van de actualisatie van de Erkende Maatregelenlijst (EML) en de reeds ingediende
onderzoeksplichtrapportages. Deze analyse vindt u als bijlage bij deze Kamerbrief.
RVO heeft in 2023 de actualisatie van de EML uitgevoerd en daarbij ook maatregelen
met een terugverdientijd van zeven jaar in kaart gebracht. In de bijlage concludeert
RVO op basis van deze verzamelde gegevens dat bij een ophoging van de terugverdientijd
van vijf naar zeven jaar de maatregelen op de huidige EML grotendeels hetzelfde blijven.
Tien nieuwe maatregelen zouden aan de EML worden toegevoegd. Deze nieuwe maatregelen
hebben betrekking op stoomketels en zwembaden en hebben slechts een beperkt toepassingsbereik.
Daarnaast veranderen de randvoorwaarden bij verschillende huidige erkende maatregelen,
waardoor deze maatregelen mogelijk eerder van toepassing zijn. Voor hoeveel locaties
dit het geval is, is niet te bepalen. Een energiebesparingseffect is dan ook niet
te kwantificeren.
Daarnaast heeft RVO de tot 15 april 2024 ingediende onderzoeksplichtrapportages geanalyseerd.
Om te bepalen welke maatregelen een terugverdientijd van vijf jaar of minder hebben,
brengen de energie-intensieve bedrijven die een dergelijk onderzoek moeten uitvoeren
alle kosteneffectieve verduurzamingsmaatregelen in kaart. Hierbij zijn dus ook maatregelen
geïdentificeerd met een terugverdientijd die hoger ligt dan vijf jaar. RVO heeft in
de tot nu toe ingediende rapportages 774 maatregelen met een terugverdientijd van
meer dan vijf en hoogstens zeven jaar geïdentificeerd. Deze maatregelen hebben een
jaarlijkse energiebesparing van circa 8,2 PJ (519 kiloton CO2-reductie in het jaar 2030 (niet cumulatief)). Ter vergelijking leveren, zoals hierboven
vermeld, de geïdentificeerde nog uit te voeren maatregelen met een terugverdientijd
van vijf jaar of minder uit dezelfde onderzoeksplichtrapportages een besparingspotentieel
van 26 PJ op (1.623 kiloton CO2-reductie in het jaar 2030 (niet cumulatief)).
RVO benoemt enkele kanttekeningen bij het besparingspotentieel. Zo is de analyse gebaseerd
op slechts circa 40% van het totale aantal onderzoeksplichtrapportages dat moet worden
ingediend en hoewel de verwachting is dat meer rapportages tot meer geïdentificeerde
maatregelen leiden, kan de geïdentificeerde energiebesparing niet geëxtrapoleerd worden
naar de hele doelgroep. Ook zullen de geïdentificeerde maatregelen niet allemaal uitgevoerd
worden vanwege technische of andere randvoorwaarden en belemmeringen. Bij twee derde
van de geïdentificeerde maatregelen zijn voorwaardelijke belemmeringen genoemd.
De conclusie is dat het exacte additioneel potentieel niet is vast te stellen, maar
dat er wel additioneel potentieel is. Hiermee is voldaan aan de voorwaarde dat de
ophoging van vijf naar zeven jaar terugverdientijd in 2027 additioneel emissiereductie-effect
moet realiseren.
Omdat deze aanscherping van de energiebesparingsplicht voor het jaar 2027 waarschijnlijk
tot een lastenverzwaring voor onder andere het mkb zal leiden, werk ik aan het opzetten
van een energiebesparingsloket om het mkb zo goed mogelijk te ondersteunen bij het
voldoen aan deze plicht. Dit loket richt zich – naast het financieren van het treffen
van energiebesparende maatregelen – ook op begeleiding en advisering van mkb-ondernemers
hierbij. InvestNL onderzoekt momenteel hoe dit loket het beste ingericht kan worden.
Naar verwachting zal dit onderzoek na de zomer afgerond zijn.
Pakket aan energiebesparende maatregelen
De verdere aanscherping van de energiebesparingsplicht is onderdeel van een pakket
aan maatregelen waarmee ik invulling geef aan de motie Kröger en Thijssen (Kamerstuk
29 023, nr. 386). Die motie vroeg een additioneel pakket energiebesparende maatregelen, in lijn met
Duitsland en Frankrijk, uit te werken. Dit pakket bestaat uit maatregelen die ik ten
tijde van de energiecrisis samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties
heb getroffen om snel te kunnen reageren op die crisis. De maatregelen waar het kabinet
direct mee aan de slag is gegaan, zijn onder andere de verhoogde inzet van energiefixers
en -coaches, het naar voren halen van budget voor de lokale isolatieaanpak van het
Nationaal Isolatieprogramma om sneller te kunnen opschalen (Kamerstuk 36 200, nr. 182), het verlagen van de verwarmingstemperatuur in overheidsgebouwen en de uitrol van
de grootschalige communicatiecampagne Zet Ook De Knop Om (Kamerstuk 30 196, nr. 805) waarmee organisaties en huishoudens worden geïnformeerd over het belang van energiebesparing
en ondersteund worden in het uitvoeren van energiebesparende maatregelen.
In aanvulling daarop worden, als onderdeel van dit pakket, ook andere maatregelen
voorbereid. Het gaat dan onder meer om het eerder genoemde energiebesparingsloket,
de aanscherping van de energiebesparingsplicht, de lopende Zet Ook De Knop Om-campagne
mede gericht op energiebesparing en het ontzorgingsprogramma mkb. Deze maatregelen
maken, net als de energiebesparingsplicht, deel uit van het Nationaal Programma Energiebesparing
(NPEB). Het doel van het NPEB is het verminderen van het energiegebruik en verhogen
van de energie-efficiëntie in de sectoren industrie, mobiliteit, gebouwde omgeving,
landbouw en elektriciteit. In het NPEB wordt tegelijkertijd gewerkt aan de verdeling
van de nationale energiebesparingsopgave naar subdoelen per sector (Kamerstuk 31 209, nr. 241). TNO is gevraagd onderzoek te doen naar een kosteneffectieve verdeling van dit nationale
doel. Over de uitkomsten hiervan wordt uw Kamer separaat geïnformeerd.
In verband met de eerdergenoemde motie Kröger en Thijssen noem ik ook kort een toezegging
aan D66 om de wens voor microfinanciering van LED-verlichting bij huishoudens onder
de aandacht te brengen bij de voorzitter van de sectortafel Gebouwde omgeving (toegezegd
tijdens 30-leden debat kosten klimaatbeleid, dd. 18-04-2018). De sectortafel Gebouwde
omgeving bestaat inmiddels in de vorm van uitvoeringsoverleg Klimaatbeleid Gebouwde
Omgeving. De wens voor microfinanciering van LED-verlichting bij huishoudens is onder
de aandacht gebracht bij de voorzitter van dit uitvoeringsoverleg. Hiermee is voldaan
aan deze toezegging.
Onderzoek naar energiegebruik bij bedrijven in 2022 en 2023
Om het effect van de energiecrisis op het bedrijfsleven in Nederland te kunnen beoordelen
en deze uitkomsten te kunnen benutten voor toekomstig beleid, heb ik Decisio en Ipsos
I&O hier onderzoek naar laten uitvoeren. Uit het onderzoek dat u als bijlage bij deze
kamerbrief ontvangt, blijkt dat de energiecrisis voor (redelijk) veel bedrijven een
stimulans is geweest om efficiënter te opereren. Het totale energiegebruik in de industrie
is bijvoorbeeld in 2022 met ruim 12% gedaald ten opzichte van 2021. Door de hoge energieprijzen
sinds de energiecrisis hadden bedrijven een grotere urgentie om besparings- en verduurzamingsmaatregelen
toe te passen en dit heeft er in veel (sub)sectoren toe geleid dat dergelijke maatregelen
(versneld) werden uitgevoerd of gepland.
Naast de toename in het treffen van besparings- en verduurzamingsmaatregelen, gaf
ook 24% van de bedrijven in de enquête aan dat de daling van het energiegebruik ook
was toe te schrijven aan een productieafname. De gestegen energieprijzen hadden vaak
ook een negatieve invloed op het bedrijfsresultaat en concurrentiepositie. Bedrijven
die in de afgelopen jaren verduurzamingsmaatregelen in hun bedrijfsvoering hadden
toegepast konden de effecten van de energiecrisis op de eigen bedrijfsvoering (iets)
sterker verminderen. Zo gaf circa 50% van de bedrijven uit het onderzoek aan dat de
genomen maatregelen een licht tot sterk positief effect hebben gehad op het bedrijfsresultaat,
ten opzichte van een situatie waarin geen maatregelen genomen zouden zijn. Hoewel
de energiecrisis voor veel bedrijven als een duurzaamheidsversneller werkte, was het
voor verschillende bedrijven vanwege onvoldoende financiële middelen niet mogelijk
om maatregelen te treffen. Mogelijk kan het eerdergenoemde energiebesparingsloket
het gebrek aan financiële middelen bij deze ondernemers oplossen.
Subsidieregeling Verduurzaming MKB (SVM)
Verder informeer ik uw Kamer over de SVM. Om het mkb, voor zover dat niet onder de
energiebesparingsplicht valt, te ondersteunen in de verduurzaming van de bedrijfsvoering
is de SVM op 1 april 2023 voor de tweede keer opengesteld.8 Deze regeling maakte het mogelijk dat mkb-ondernemers subsidie kregen voor energieadvies
en ondersteuning bij het uitvoeren van één verduurzamingsmaatregel. De eerste openstellingsronde
is in 2022 vroegtijdig gesloten vanwege oneigenlijk gebruik (Kamerstuk 32 637, nr. 503). Voor de tweede ronde is de regeling aangepast om dit oneigenlijk gebruik te voorkomen.
Er zijn onder andere meer eisen gesteld aan energieadviseurs.
De belangstelling voor de tweede ronde van de regeling was in 2023 fors minder dan
de belangstelling voor de eerste openstellingsronde. Waar in de eerste ronde in 2022
10.520 aanvragen werden ingediend en € 8.522.520 aan subsidie toegekend werd, zijn
er in de tweede ronde tot en met de sluitingsdatum van 30 september 2023 slechts 1.262
aanvragen ingediend. Hiervan zijn 806 aanvragen (in totaal € 627.291) toegekend aan
ondernemers die hun bedrijf wilden verduurzamen. Vanwege de beperkte belangstelling
is besloten de regeling te laten vervallen per 1 januari 2024. De SVM wordt geëvalueerd
en de resultaten daarvan zullen in het vierde kwartaal van 2024 met uw Kamer gedeeld
worden. De aanbevelingen van deze evaluatie kunnen worden meegenomen naar toekomstige
regelingen waarbij het mkb wordt ondersteund met de verduurzaming.
Het subsidiebudget van de tweede openstellingsronde van de SVM was € 14.403.843. Er
wordt momenteel verkend hoe de resterende middelen kunnen worden ingezet om het mkb
te ondersteunen met de verduurzaming. Uw Kamer wordt hierover apart geïnformeerd door
de Minister van Economische Zaken en Klimaat. Daarnaast wordt het mkb ondersteund
door het ontzorgingsprogramma voor het mkb, dat mijn collega, de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties in samenwerking met de Minister van Economische Zaken
en Klimaat en mij, in de zomer van 2024 van start gaat (Kamerstuk 32 813, nr. 1320).
Implementatie Europese richtlijn energie-efficiëntie
Op 11 oktober 2023 is de herschikking van de Europese richtlijn energie-efficiëntie
in werking getreden. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 30 196, nr. 818) wordt gewerkt aan de implementatie van de richtlijn in Nederlandse wet- en regelgeving
en beleid. Het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn energie-efficiëntie
zal naar verwachting in het vierde kwartaal van 2024 aan uw Kamer voor behandeling
aangeboden worden. Ik ga in op een drietal belangrijke onderdelen van de richtlijn
energie-efficiëntie, te weten: de voorbeeldfunctie van de publieke sector, de wijzigingen
rondom de energie-audit en een rapportageplicht voor datacentra met een geïnstalleerd
IT-vermogen van ten minste 500 kilowatt (kW).
Een belangrijk onderdeel van de richtlijn betreft de daarin opgenomen voorbeeldrol
voor de publieke sector. Artikel 5 van de richtlijn stelt dat het totale energieverbruik
van alle overheidsinstanties samen jaarlijks met minstens 1,9% wordt verminderd ten
opzichte van het totale finale energiegebruik in 2021. Daarnaast is in artikel 6 een
verplichting voor overheidsinstanties opgenomen om jaarlijks minstens 3% van de totale
vloeroppervlakte van verwarmde en/of gekoelde gebouwen die in eigendom zijn van overheidsinstanties
te renoveren tot bijna-energieneutrale gebouwen. Voor de implementatie van deze uit
de richtlijn voortvloeiende verplichtingen werk ik nauw samen met mijn collega van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
De verplichting tot het ondergaan van een energie-audit zoals opgenomen in artikel 11
van de richtlijn energie-efficiëntie zal onder andere tot veranderingen in de nationale
wet- en regelgeving moeten leiden, omdat deze verplichting niet langer van toepassing
is op «grote ondernemingen», maar op ondernemingen met een energiegebruik van meer
dan 10 terajoule (TJ). Wanneer ondernemingen meer dan 85 TJ aan energie gebruiken,
zullen zij een energiebeheersysteem moeten toepassen. De ondernemingen zullen, aan
de hand van de uit de energie-audit voortvloeiende aanbevelingen, een actieplan op
moeten stellen. Om administratieve lasten te verminderen, wordt onderzocht hoe deze
verplichting nog beter geïntegreerd kan worden in de bestaande nationale regelgeving
en bezie daarbij ook de eventuele samenhang met de energiebesparingsplicht die, in
tegenstelling tot de energie-audit, wel een uitvoeringsplicht kent van de maatregelen
met een terugverdientijd van vijf jaar of minder.
De richtlijn energie-efficiëntie introduceert ook een verplichting voor datacentra
met een geïnstalleerd IT-vermogen van 500 kW of meer. De exploitanten van deze datacentra
moeten onder andere rapporteren over het energiegebruik, waterverbruik, restwarmtegebruik
en dataverkeer.9 Omdat voor deze verplichting een kortere implementatiedeadline geldt dan voor de
overige artikelen van de richtlijn heb ik de benodigde regelgeving inmiddels afgerond
en is deze gepubliceerd en in werking getreden.10 Om datacentra het eerste jaar meer tijd te geven om de gegevens te verzamelen, is
de datum waarop de gegevens openbaar moeten worden gemaakt via het loket van RVO voor
dit eerste jaar vastgesteld op 15 juli 2024. De jaren erna ligt de datum op 15 mei.
De gegevens worden uiteindelijk ook opgenomen in een Europese databank en op geaggregeerd
niveau gepubliceerd.
Tot slot
Voor huishoudens, bedrijven en instellingen is een betaalbaar, betrouwbaar en duurzaam
energiesysteem essentieel. Met de extra inzet op energiebesparing en het meenemen
van geleerde lessen uit voornoemde evaluaties, wordt dit maximaal ondersteund.
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie