Brief regering : Reactie op de motie van het lid Hirsch c.s. over onderzoeken hoe meer klimaatfinanciering ten goede kan komen aan lokale maatschappelijke organisaties en boerenorganisaties (Kamerstuk 36410-XVII-27)
36 410 XVII Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2024
Nr. 56
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 juni 2024
Op 6 februari 2024 heeft uw Kamer de motie met Kamerstuk 36 410 XVII, nr. 27 van het lid Hirsch c.s. aangenomen om te onderzoeken hoe meer klimaatfinanciering
ten goede kan komen aan lokale organisaties en boerenorganisaties. In de motie wordt
verzocht om te onderzoeken wat de verhouding is tussen de steun aan multilaterale
organisaties en de steun aan lokale initiatieven. Daarnaast vraagt de motie om te
onderzoeken welke mogelijkheden er binnen de begroting zijn om meer klimaatfinanciering
ten goede te laten komen aan lokale maatschappelijke organisaties en boerenorganisaties.
Per brief van 26 april verzocht uw Kamer om een brief voor de plenaire behandeling
van de Voorjaarsnota.
Hieronder beschrijf ik hoe verschillende kanalen – ook het multilaterale – lokale
initiatieven ondersteunen met Nederlandse publieke klimaatfinanciering. Vervolgens
deel ik de resultaten van het uitgevoerde onderzoek om meer Nederlandse klimaatfinanciering
ten goede te laten komen aan lokale maatschappelijke organisaties en boerenorganisaties.
Zoals reeds aangegeven bij de appreciatie van de motie tijdens de begrotingsbehandeling,
is geen groot nieuw onderzoek uitgevoerd.
Steun aan multilaterale organisaties en lokale initiatieven
In de motie wordt verwezen naar klimaatfinanciering. Publieke klimaatfinanciering
is de optelsom van klimaatrelevante programma’s, projecten en bijdragen binnen de
diverse BHOS-begrotingsartikelen alsmede voor een klein deel de klimaatrelevante bijdrage
aan multilaterale ontwikkelingsbanken op de begroting van de Minister van Financiën.
Klimaatfinanciering is geen zelfstandig budget maar als toerekening verweven met de
gehele BHOS-begroting.
De motie maakt onderscheid tussen steun aan multilaterale organisaties en steun aan
lokale initiatieven. Dit zijn geen elkaar uitsluitende categorieën. In mijn beleid
streef ik naar locally led ontwikkeling1 en werk ik aan gelijkwaardige partnerschappen.2 Dat doe ik via alle financieringskanalen, ook via multilaterale organisaties. Zo
heeft de Global Environment Facility (GEF) een Small Grants Programme (SGP) dat financiële en technische steun biedt aan lokale maatschappelijke en community-based organisaties. Bij multilaterale organisaties dient onderscheid gemaakt te worden
tussen multilaterale ontwikkelingsbanken en andere multilaterale fondsen en programma’s
zoals de genoemde GEF, maar ook het Central African Forest Initiative (CAFI), Consultative Group of International Agricultural Research (CGIAR), programma’s van United Nations Development Programma (UNDP), etc.
Multilaterale ontwikkelingsbanken verstrekken veelal concessionele leningen. Deze
sluiten aan op lokale initiatieven omdat de vraag afkomstig is van overheden, zowel
nationaal, regionaal als lokaal. Gelet op het belang van Afrikaans ownership heeft
Nederland een bijdrage gedaan aan het Climate Action Window (CAW) van de African Development Bank (AfDB). Mede dankzij die bijdrage heeft het CAW op de afgelopen klimaattop een call for proposals gelanceerd voor circa EUR 250 miljoen, waarop naast overheden en gouvernementele
organisaties ook maatschappelijke organisaties hebben ingeschreven. In box 1 staan
meer voorbeelden hoe multilaterale fondsen en multilaterale ontwikkelingsbanken bijdragen
aan lokale initiatieven.
BOX 1: Meer voorbeelden van steun aan lokale initiatieven door multilaterale fondsen en multilaterale ontwikkelingsbanken.
International Fund for Agricultural Development (IFAD) verstrekt leningen en giften aan overheden en boerenorganisaties, waarbij
nauw wordt samengewerkt met vertegenwoordigers van platteland-lidmaatschapsorganisaties
In het kader van het West Africa Food Systems Resilience Program van de Wereldbank (WB) zijn met Nederlandse steun consultaties gehouden met lokale
stakeholders, zowel ten behoeve van ontwerp als met het oog op hun aandeel in de uitvoering.
De European Investment Bank (EIB) werkt via het door Nederland gesteunde watersector fonds met lokale midden-
en kleinbedrijf in Azië en Afrika aan drinkwater voor huishoudens.
De Inter-Amerikaanse Development Bank (IDB) ondersteunt Amazonelanden om duurzame economische alternatieven te ontwikkelen
die ontbossing tegengaan. Minimaal 25% van de bijdragen uit het Trust Fund dat Nederland hiertoe ondersteunt dienen direct ten goede te komen aan inheemse volkeren
en lokale gemeenschappen (IPLCs).
Het leeuwendeel (circa 75% in 2023) van de toegerekende publieke Nederlandse klimaatfinanciering
verloopt via multilaterale ontwikkelingsbanken, maatschappelijke organisaties, initiatieven
uitgevoerd door onze ambassades en multilaterale fondsen. In tabel 1 treft u voor
het jaar 2023 een overzicht aan van deze kanalen voor klimaatadaptatie en -mitigatie.
Een gedetailleerde verantwoording van de Nederlandse klimaatfinanciering vindt u in
de bijlage klimaatfinanciering van het HGIS-jaarverslag.
TABEL 1: Kanalen klimaatfinanciering (procenten) in 2023
Kanalen
Adaptatie
Mitigatie
Maatschappelijke organisaties
21%
20%
Multilaterale ontwikkelingsbanken
18%
21%
Postennet
24%
11%
Multilaterale fondsen
18%
14%
NLse publieke sector (RVO, waterschap)
5%
13%
Private sector en kennis organisaties
7%
7%
Publiek Private Partnerschap (PPP)
4%
6%
Overig (o.a. via andere donoren)
3%
8%
Totaal
100%
100%
De keuze voor een kanaal wordt door meerdere factoren bepaald. Zo worden mondiale
klimaatambities door Nederland beïnvloed door steun te geven aan multilaterale banken
en fondsen die sterk leunen op de klimaatonderhandelingen. Bijvoorbeeld het Green Climate Fund (GCF) en het nog op te richten fonds voor klimaatschade en -verlies.3 Resultaten van de Nederlandse klimaatinzet vindt u in de Kamerbrief over de voortgang
Internationale Klimaatstrategie, die u recent toe ging.4
Mogelijke beleidskeuzes inzake Nederlandse klimaatfinanciering voor lokale maatschappelijke
organisaties
Zoals eerder in deze brief aangegeven is locally led ontwikkeling een streven in mijn beleid waar ik al enkele jaren met partners aan
werk. De OESO schrijft in het in 2023 uitgevoerde Peer Review van het Nederlandse
OS-beleid dat het Nederlandse ontwikkelingsprogramma gecommitteerd is aan de locally led ontwikkelagenda en adviseert om een locally led aanpak verder te versterken.5 In reactie op uw verzoek schets ik hieronder mogelijke beleidskeuzes om binnen de
begroting meer Nederlandse klimaatfinanciering ten goede te laten komen aan lokale
maatschappelijke organisaties. Daarbij is het van belang dat bij de implementatie
van een activiteit de partner wordt gekozen waarmee het desbetreffende beleidsdoel
naar verwachting het beste kan worden bereikt. Achteraf is hierdoor inzichtelijk via
welk kanaal is gefinancierd.
Ten eerste zou Nederland ten behoeve van locally led ontwikkeling de relatie met lokale maatschappelijke organisaties verder kunnen versterken.
Dit kan door meer direct met lokale organisaties samen te werken, en daarbij bijzondere
aandacht te geven aan vrouwenorganisaties. In vergelijking met andere donoren is het
aandeel Nederlandse ODA voor lokale ngo’s echter al relatief hoog, met name via onze
ambassades.6 Daarnaast hebben programma’s als Leading from the South, Power of Voices en Power of Women belangrijke stappen gezet om lokale maatschappelijke organisaties te financieren.
Echter, de in Nederland afgesproken verantwoordingsmechanismen sluiten soms niet aan
op de lokale capaciteit. Lokale ngo’s werken daarnaast vaak in landen met beperkte
vrijheid voor maatschappelijk middenveld en in een omgeving met aanzienlijke corruptie.
Een alternatief is om meer steun te geven aan locally led ontwikkeling via andere kanalen waaronder internationale maatschappelijke organisaties,
innovatieve financiering of publieke organisaties zoals RVO en de Waterschappen. Voorbeelden
zijn programma’s die Agriterra uitvoert zoals «Farmer Focused Transformation» en «Acting Now» en programma’s van International Fertilizer Development Centre (IFDC) die het lokale midden- en kleinbedrijf ondersteunen. Maatschappelijke organisaties
bieden meer dan geld. Ze werken aan organisatieversterking, capaciteitsopbouw en steunen
lokale groepen en individuen wanneer rechten worden geschonden.
Een andere beleidskeuze die ook door de OESO wordt geadviseerd, is meer klimaatbudget
delegeren aan posten.7 Door lokale sectoranalyse uit te voeren met sectorpartners spelen posten een rol
van betekenis voor locally led ontwikkeling en steun aan lokale maatschappelijke organisaties. Momenteel ondersteunt
Nederland met deze aanpak de water- en/of voedselsector in 16 landen. Denk bijvoorbeeld
aan de inzet in Burundi en Uganda op het gebied van verduurzaming, waarbij Nederlandse
ngo’s en kennisinstellingen nauw samenwerken met lokale organisaties en lokale overheden.
Dit kan worden uitgebreid naar meer landen of sectoren, maar dat vergt budget, capaciteit
en expertise op ambassades. De OESO laat in het midden ten laste van welk kanaal een
budgetverschuiving zou moeten plaatsvinden. Bij een dergelijke keuze dient in ogenschouw
te worden genomen dat andere kanalen dan «delegeren van middelen aan posten» ook andere
belangen dienen zoals het positioneren van Nederland in de (veranderende) multilaterale
wereldorde8 of de mobilisatie van private klimaatinvesteringen.
Zoals in tabel 1 weergegeven vindt een deel van de Nederlandse klimaatfinanciering
plaats via multilaterale ontwikkelingsbanken en multilaterale fondsen. Een andere
beleidsoptie is daarom versterkte inzet op lokaal zeggenschap via multilaterale ontwikkelingsbanken
en multilaterale fondsen. Dit kan bijvoorbeeld door directe toegang door National Implementing Entities. Een voorbeeld hiervan is de accreditatie van Centre de Suivi Écologique (CSE) uit Senegal bij het Groene Klimaatfonds. CSE werkt met kwetsbare groepen aan
klimaatweerbare landbouw en veeteelt. Een andere mogelijkheid is om meer ruimte te
bieden aan community based funding
9 of small grants funds10 in de portefeuilles van grotere fondsen. Dit kan vrij effectief zijn. Zo is via het
eerder genoemde Small Grants Fund van de GEF meer dan USD 700 miljoen verstrekt aan
tienduizenden projecten (per community-based project gemiddeld circa USD 25.000).
Ook in de onderhandelingen over het op COP28 geoperationaliseerde fonds voor schade
en verlies heeft Nederland zich met succes ingezet voor toegang tot het fonds door
kwetsbare groepen, lokale en inheemse gemeenschappen via een nader uit te werken Small
Grants Window.
Tot slot
Om innovatie en effectiviteit blijvend te bevorderen is het belangrijk om beleid te
toetsen en samen te leren. Dit doen we o.a. op basis van het OESO-DAC peer review
en de evaluaties van de IOB. Recent ontving uw Kamer de IOB-klimaatrapportage11, waarin wordt gekeken naar de volle breedte van het klimaatbeleid: van het mobiliseren
van private investeringen tot het inspelen op de lokale vraag en het bouwen van meer
gelijkwaardige partnerschappen.
Hoe beleidskeuzes de komende jaren vorm te geven is aan een nieuw kabinet.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
E.N.A.J. Schreinemacher
Indieners
-
Indiener
E.N.A.J. Schreinemacher, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking