Brief regering : Geannoteerde Agenda Transportraad d.d. 18 juni 2024 te Luxemburg
21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie
Nr. 1071
BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 mei 2024
Hierbij ontvangt u de geannoteerde agenda van de Transportraad van 18 juni 2024.
De inhoud van deze geannoteerde agenda geeft de meest recente stand van zaken weer
omdat er nog geen officiële agenda is voor deze Transportraad. Mocht de agenda op
belangrijke punten veranderen, dan wordt u hierover geïnformeerd. Het kabinet is voornemens
deel te nemen aan deze bijeenkomst.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
M.G.J. Harbers
Geannoteerde Agenda
De agenda van de Transportraad op 18 juni a.s. is nog niet bekendgemaakt door het
Belgisch Voorzitterschap. Het Voorzitterschap streeft er naar verwachting naar om
op een aantal onderwerpen tot een algemene oriëntatie te komen. Dit betreft de verordening
capaciteit spoorweginfrastructuur, de herziening verordening Europees Agentschap voor
Maritieme Veiligheid (EMSA-verordening) en de herziening richtlijn rivierinformatiediensten
(RIS richtlijn). Verder worden voortgangsrapportages verwacht op de richtlijn intermodaal
vervoer, de verordening handhaving passagiersrechten, de verordening passagiersrechten
multimodale reizen, de richtlijn maten en gewichten en de richtlijn wederzijdse erkenning
rijontzeggingen. Daarnaast is de verwachting dat er Raadsconclusies aangenomen zullen
worden over een rapport over EU-doelstellingen voor verkeersveiligheid. Ook zal Nederland
(samen met Oostenrijk) een diversenpunt aanvragen aangaande het vierde voortgangsrapport
over het platform internationaal personenvervoer per spoor (IRP).
Verordening capaciteit spoorweginfrastructuur in de EU
Inhoud
Het Voorzitterschap streeft naar het bereiken van een algemene oriëntatie op de verordening
over het gebruik van spoorweginfrastructuur capaciteit in de gemeenschappelijke Europese
spoorwegruimte1 op de Raad. Met het voorstel beoogt de Europese Commissie (hierna: Commissie) de
groei en de concurrentiepositie van het spoorvervoer te bevorderen, zowel nationaal
als op EU-niveau, via geharmoniseerde processen over capaciteitsverdeling en verkeersleiding
en via verbeterde afstemming tussen spoorinfrastructuurbeheerders. Verder zet de Commissie
in op meer digitalisering en automatisering van capaciteitsmanagement. Dit maakt een
betere benutting van de beschikbare capaciteit op het Europees spoorwegnetwerk mogelijk.
Inzet Nederland
Het kabinet zet zich in conform het BNC-fiche2. Het kabinet verwelkomt de doelstelling van de Commissie om het spoorvervoer voor
personen en goederen te bevorderen omdat het helpt in de klimaattransitie en de internationale
bereikbaarheid van Nederland kan vergroten. Internationaal spoorvervoer dient een
aantrekkelijk alternatief te worden voor wegvervoer. Het kabinet onderschrijft de
toepassing van «Time Table Redesign»-principes3 en de digitalisering en automatisering van processen ter verbetering van de capaciteitsverdeling
op het spoor. Het kabinet is van mening dat het voorstel voldoende ruimte moet laten
voor nationaal beleid inzake het beschikbaar stellen van capaciteit voor het binnenlands
spoorvervoer, zowel in normale als in crisissituaties. In het geval van schaarste,
zoals in Nederland het geval is, dient er voldoende ruimte te zijn voor het uitvoeren
van openbare dienstcontracten. Ook bepleit het kabinet een vervolg van de spoorgoederencorridors
terwijl de Commissie de beëindiging daarvan per 2029 heeft voorgesteld.
Resultaten in de concept compromistekst in lijn met de kabinetsinzet uit het BNC-fiche
zijn de volgende. Er is, deels als vervanging van de spoorgoederencorridorbenadering,
een nieuw artikel over het behoud van een regionale grensoverschrijdende corridorbenadering
opgenomen, evenals een nieuw artikel over grensoverschrijdende samenwerking tussen
lidstaten ter bevordering van internationaal spoorvervoer. Verder wordt meer tijd
uitgetrokken voor de ICT transitie. Er is een herstel van de balans tussen de bevoegdheden
van de koepel van infrastructuurbeheerders en toezichthouders. Over de door infrastructuurbeheerders
op Europees niveau uitgewerkte socio-economische criteria (toegepast bij conflictbeslechting)
is in het Raadcompromis in wording een criterium opgenomen over vervoerscapaciteit.
Dit is positief. Een grote meerderheid van lidstaten is voorstander van een uitzonderingspositie
voor het kunnen geven van prioriteit aan railvervoer voor defensie doeleinden, zowel
voor militaire operaties als voor training. Voor een rol van het Europees spoorwegagentschap
(ERA) bij het voorbereiden van onderliggende regelgeving ter uitvoering van deze verordening
bestaat geen steun bij de lidstaten. Voor het gedeeltelijk behouden van de spoorgoederencorridors
evenmin. Wel streeft de huidige compromistekst naar een goede transitie tussen het
oude regime van de spoorgoederencorridors en het nieuwe regime van capaciteitsverdeling.
Indicatie krachtenveld
Lidstaten steunen in het algemeen de doelstelling van het voorstel, maar zijn kritisch
over de complexiteit en uitvoerbaarheid ervan en over het beheersen van de transitie
naar de nieuwe wijze van capaciteitsverdeling. Veel lidstaten zijn voorstander van
het behoud van voldoende nationale beleidsruimte bij het vaststellen van de kaders
van capaciteitsverdeling.
Het kabinet bepleit daarbij voldoende capaciteit voor de uitvoering van openbare dienstcontracten
(concessies). Het kabinet wil daarbij zeker stellen dat het uitvoeren (van de afgesproken
frequenties) van binnenlandse openbare spoorvervoersdiensten onder een openbaar dienstcontract
voorrang krijgt bij de toedeling van schaarse capaciteit. Hiervan is in Nederland
in de huidige situatie sprake.
Het ziet ernaar uit dat het standpunt van het kabinet niet volledig gerealiseerd kan
worden. De lijn van het Voorzitterschap, gesteund door veel lidstaten, is de realisatie
van meer nationale beleidssturing bij de capaciteitsverdeling, zoals het sturen op
een dienstregeling en zekerstellen van voldoende capaciteit voor verschillende marktsegmenten.
Hoewel dit in principe positief is, en in lijn is met de kabinetsinzet (eerder aangegeven
in het BNC-fiche), zijn er ook zorgen. De Nederlandse wens om met voorrangsregels
en garanties voor uitvoering van openbare dienstcontracten te kunnen werken heeft
tot nu toe geen enkele steun gekregen in de onderhandelingen.
Dit betekent dat ProRail in het geval van conflicterende aanvragen op basis van sociaal-economische
criteria capaciteit moet verdelen, zoals operationele kosten, bereikbaarheid en vervoerscapaciteit.
Concreet betekent dit dat er wel voldoende capaciteit voor personenvervoer kan worden
verzekerd maar dat daarbij de contractvorm niet leidend is en er geen automatische
prioriteit is voor openbare dienstcontracten. Dit leidt tot risico’s voor de OV-reizigers,
omdat deze geen zekerheid hebben over continuïteit en kwaliteit van de dienstverlening.
Dit is immers per definitie niet vastgelegd voor het vervoer in open toegang. Ook
brengt dit juridische onzekerheid met zich mee voor de uitvoering van bestaande openbare
dienstcontracten, zowel van de concessie voor het hoofdrailnet (hierna: HRN-concessie)
als van regionale concessies.
Aangezien de voorgestelde verordening conform het laatste voorstel van het Voorzitterschap
volledig toegepast zal worden vanaf eind 2031, treedt dit risico voornamelijk op in
de laatste jaren van de HRN-concessie en de dan lopende regionale concessies. En het
kan gevolgen hebben voor reizigers die gebruik willen maken van vervoersdiensten waarover
overheden afspraken vast zullen leggen in toekomstige concessies.
In het Europees Parlement wordt het voorstel behandeld door het Comité Transport en
Toerisme van het Europees Parlement. Tilly Metz van de Fractie De Groenen is als rapporteur
aangesteld. Het Europees Parlement heeft een akkoord in eerste lezing bereikt in maart
20244. Dit akkoord versterkt de lijn van de Commissie inzake meer harmonisatie op Europees
niveau.
Herziening verordening Europees Agentschap voor Maritieme Veiligheid (EMSA)
Inhoud
Het Voorzitterschap zal naar verwachting trachten tot een algemene oriëntatie te komen
over de herziening van de oprichtingsverordening voor het Europees Agentschap voor
Maritieme Veiligheid (hierna EMSA).5 Dit betreft het laatste voorstel uit het maritieme veiligheidspakket dat op 1 juni
2023 door de Commissie is gepresenteerd. Het BNC-fiche6 voor dit voorstel is op 7 juli 2023 naar uw Kamer gestuurd. Momenteel lopen de onderhandelingen
nog in raadswerkgroepverband. Het eerste compromisvoorstel kon op lof rekenen van
de lidstaten, maar de inschatting is dat er discussie zal zijn over de specifieke
bewoordingen, en mogelijk ook over de EU budgettaire gevolgen.
De huidige oprichtingsverordening van EMSA vermeldt niet alle taken waarmee het Agentschap
momenteel belast is. De Commissie stelt voor om ten behoeve van de duidelijkheid en
leesbaarheid de huidige verordening in te trekken en een integrale nieuwe verordening
vast te stellen. De huidige verordening regelt de oprichting van het Agentschap en
de structuur ervan wordt bepaald door kerntaken en aanvullende taken. In plaats van
deze structuur wordt de verordening volgens het voorstel gestructureerd aan de hand
van thema’s waarbinnen het Agentschap werkt, namelijk maritieme veiligheid, duurzaamheid,
reduceren van klimaatgasemissies, maritieme (cyber)beveiliging, surveillance & maritieme
omgevingsbewustzijn/monitoring, digitalisering en inspecties.
Het voorgestelde takenpakket bestaat uit taken die worden vermeld onder de huidige
verordening, aangevuld met taken die er in de laatste 10 jaar zijn bijgekomen. Dit
is enerzijds het resultaat van herziene of nieuwe maritieme EU-wetgeving, waarin het
Agentschap een rol heeft gekregen in de implementatie en/of ondersteuning van de Commissie
en lidstaten. Anderzijds is er naast de wettelijk belegde taken, ook een uitbreiding
bij horizontale en kennistaken, met een bijhorende financiële claim voor de EU begroting,
zoals kennis aanleveren voor autonoom varen, cybersecurity, elektronische certificaten
en alternatieve brandstoffen.
Het voorstel voorziet in uitvoeringshandelingen voor het vaststellen van tarieven
voor de dienstverlening aan derde landen en de maritieme sector. De tarieven voor
deze diensten zouden aan de hand van een uitvoeringshandeling(en) vastgesteld kunnen
worden, waarbij de COSS (Committee on Safe Seas and the Prevention of Pollution from Ships) wordt aangewezen als onderzoekscomité.
Ten slotte stelt de Commissie voor om de interne en bestuurlijke structuur van het
Agentschap aan te passen. Dit betekent, onder andere, enkele naamswijzigingen en wijziging
van de taken van de bestuurlijke organen gerelateerd aan besluitvorming en controle
op het Agentschap. Deze organen zijn het management board (hierna: het bestuur), het executive board en een executive Director. Nieuw in dit voorstel is dat de Commissie zichzelf een vetorecht toewijst bij bepaalde
taken die bij het bestuur liggen.
Inzet Nederland
Het kabinet onderschrijft de noodzaak tot een integrale herziening van de oprichtingsverordening
van EMSA voor de wettelijke verankering van deze taken en interne coherentie tussen
de verschillende EU-richtlijnen en -verordeningen. Het kabinet beoordeelt het voorstel
als positief. Er zijn echter enkele aandachtspunten. Deze gaan over de comité-keuze
voor de uitvoeringshandelingen, een vetorecht van de Commissie op bepaalde besluiten
van het bestuur, de interconnectiviteit en belasting van databases. Met betrekking
tot de financiële consequenties op de EU begroting, is het standpunt van het kabinet
dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken
financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027. Voor de periode na 2027 is dit onder
voorbehoud van de EU-begroting voor 2028–2034.
Indicatie krachtenveld
Lidstaten zijn kritisch op het voorstel van de Commissie, maar erkennen het belang
van EMSA. Er is brede steun bij de lidstaten voor het afschaffen van het voorgestelde
vetorecht voor de Commissie, en ook een breed gedeelde wens voor het afschaffen of
aanpassen van het executive board. Nederland kan hiermee instemmen, omdat slechts een beperkt aantal lidstaten in het
executive board vertegenwoordigd worden en dit kan leiden tot een ongelijke invloed over de lidstaten.
Met betrekking tot de comitékeuze, zijn er lidstaten zowel voor als tegen het inzetten
van de COSS. Momenteel zijn er ook discussies over het schrappen van de uitvoeringsbehandelingen.
Herziening richtlijn rivierinformatiediensten
Inhoud
Het Belgisch Voorzitterschap tracht tot een algemene oriëntatie te komen over de herziening
richtlijn Rivierinformatiediensten. Op 26 januari jl. presenteerde de Commissie het
voorstel voor het wijzigen van de richtlijn betreffende geharmoniseerde River Information Services (RIS) op de binnenwateren in de Gemeenschap (hierna: de RIS richtlijn)7. Het wijzigingsvoorstel heeft als doel het harmoniseren van standaarden voor digitale
oplossingen in de binnenvaart. Uw Kamer is op 8 maart jl. via het BNC-fiche hierover
geïnformeerd.8
Met het voorstel wordt de richtlijn op de volgende punten gewijzigd. De lidstaten
moeten een klachtensysteem opzetten en het European Reference Data Management System (ERDMS) moet frequenter worden gevoed met RIS data uit de lidstaten. Ook krijgt het
«Europees Comité voor de opstelling van standaarden voor de binnenvaart» (hierna:
CESNI) een rol in het formuleren van standaarden voor de technische specificaties
van RIS. Verder moet er een nationaal verzamelpunt van RIS data worden opgezet (het
zogenaamde «RIS platform»). De Commissie stelt voor om voor het melden van vrachtinformatie
van gevaarlijke goederen het electronic Freight Transport Information (eFTI) platform te gebruiken conform de genoemde bepaling van de eFTI-verordening9. Deze verordening stelt eisen aan de data die schippers vrijwillig delen met de bevoegde
autoriteit. Het RIS-platform moet ook kunnen worden gekoppeld met andere systemen
en platformen die in de transportsector worden gebruikt, onder andere het Maritime National Single Window.
Inzet Nederland
Nederland is een van de weinige landen die de huidige RIS richtlijn volledig geïmplementeerd
heeft. Samen met elf andere lidstaten10 is er zelfs voortgebouwd op de huidige richtlijn en verdere harmonisatie gecreëerd
tussen de lidstaten die met elkaar verbonden zijn door middel van vaarwegen. Dit wordt
bereikt door middel van het systeem EuRIS, dat door het EU Connecting Europe Facility
(EU CEF) programma gesubsidieerde project COMEX is opgeleverd.
Het kabinet is kritisch op de voorgestelde wijzigingen. Het door het EU CEF programma
gesubsidieerde project COMEX heeft het systeem EuRIS opgeleverd dat de RIS dienstverlening
voor twaalf lidstaten heeft geharmoniseerd. Het kabinet wil nu inzetten op gelijkwaardige
datakwaliteit van alle lidstaten. Het kabinet benadrukt verder dat voordat er in de
RIS richtlijn wordt vastgelegd welke platformen (zoals RIS, eFTI en Maritime Single Window) in de toekomst aan elkaar gekoppeld moeten kunnen worden, eerst in de praktijk bewezen
dient te worden dat deze koppeling ook mogelijk is. Daarbij is de gegevensuitwisseling
in West-Europa al geharmoniseerd door de verplichting van de Centrale Commissie voor
de Rijnvaart (CCR) tot elektronisch melden via de standaarden van de Electronic Ship Reporting in Inland Navigation verordening (hierna: ERI), horend bij de huidige RIS richtlijn. De voorkeur van het
kabinet zou uitgaan naar een herziening van de RIS richtlijn met een focus op een
verduidelijking van de definitie van het RIS-platform en uitgebreide rol voor CESNI.
Indicatie krachtenveld
De onderhandelingen startten in maart 2024 en zijn voorspoedig verlopen. Door voorafgaande
afstemming in de RIS-werkgroepen van de CCR en CESNI in februari 2024, vormde zich
al snel een blok van de grootste binnenvaartlanden. Samen met enkele andere lidstaten
heeft Nederland haar standpunten gepresenteerd. Deze zijn bijna volledig overgenomen
en het kabinet is tevreden met het vierde en laatste compromis voorstel van de Commissie.
Dit voorstel wordt op 5 juni 2024 besproken in Coreper en 18 juni als algemene oriëntatie
gepresenteerd in de Transportraad.
Van de inzet van Nederland zijn de volgende belangrijkste punten overgenomen:
Ten eerste gaat EuRIS als basis dienen voor het voorgestelde RIS-platform. De Commissie
wil voorkomen dat er meerdere systemen naast elkaar ontstaan en ziet het vooruitstrevende
werk van de EuRIS landen als voorbeeld voor verdere implementatie van de Richtlijn.
EuRIS kan echter niet bij naam genoemd worden in de richtlijn zelf i.v.m. juridisch
toegestane verwijzingen. Ten tweede is de koppeling met eFTI en andere platformen
uit het voorstel gehaald. De Commissie begreep de bezwaren van de lidstaten en heeft
de artikelen aangepast, zodat de koppeling tussen RIS en o.a. eFTI en MSW niet verplicht
wordt. Ten derde krijgt CESNI een grotere rol in het opstellen van technische standaarden
voor RIS. Het kabinet is blij dat de Commissie deelt dat CESNI de vakinhoudelijke
kennis hiervoor bezit en de gelegenheid biedt aan alle EU-lidstaten en Zwitserland
om deze standaarden te ontwikkelen.
Een aantal lidstaten heeft ervoor gepleit dat de lidstaten die niet d.m.v. binnenwateren
met elkaar verbonden zijn, deze richtlijn niet hoeven te implementeren. Tegen de hierboven
vermelde punten van grotere binnenvaartlanden hebben zij geen bezwaar. Het enige punt
dat nog voor verstoring kan zorgen is dat sommige lidstaten hebben aangegeven concrete
geldbedragen voor implementatie op te willen nemen in de Richtlijn. Naar verwachting
is er onvoldoende draagvlak om aan dit verzoek tegemoet te komen.
Wijziging richtlijn intermodaal vervoer (voorheen gecombineerd vervoer)
Inhoud
Verwacht wordt dat het Voorzitterschap een stand van zaken zal geven van de wijziging
van de richtlijn intermodaal vervoer. De gewijzigde richtlijn heeft als doel het faciliteren
van een toename van Europees intermodaal vervoer (voorheen gecombineerd vervoer) in
goederenvervoer en het verminderen van externe kosten van Europees goederenvervoer.
Uw Kamer is op 15 december jl. hierover geïnformeerd via het BNC-fiche.11
Het voorstel stelt specifieke criteria voor om intermodale activiteiten te identificeren,
waaronder de combinatie van weg- en niet-wegtrajecten, het transport van lege containers
en een vereiste besparingsdrempel van 40% van brede externe kosten/effecten. Ook staat
in het voorstel dat gegevens die verstrekt worden om aan te tonen dat er aan de eisen
voldaan wordt, worden berekend, beoordeeld en gekoppeld aan de eFTI-platformen die
op grond van de eFTI-verordening door de markt ingericht zullen worden. Verder moeten
lidstaten een beleidskader opstellen voor intermodaal en gecombineerd vervoer, inclusief
bestaande belastingvoordelen en nieuwe maatregelen. Daarbij is ook opgenomen dat wegvoertuigen
gebruikt in gecombineerd vervoer zijn vrijgesteld van rijverboden tijdens weekends,
nachten en feestdagen en dat terminals informatie over hun diensten en faciliteiten
kosteloos online beschikbaar moeten stellen.
Inzet Nederland
Over het algemeen worden de voorgestelde wijzigingen van de richtlijn beoordeeld als
positief, maar wel met een aantal kritische kanttekeningen die tijdens de onderhandelingen
naar voren worden gebracht. Op een aantal punten zoekt het kabinet, conform het BNC-fiche,
naar verhelderingen.
Ten eerste is het kabinet voorstander van een verduidelijking van de definitie voor
gecombineerd vervoer. Volgens de nieuwe definitie is er sprake van intermodaal vervoer
wanneer goederenvervoer met tenminste twee modaliteiten plaatsvindt, en waarbij er
sprake is van een besparing van 40% aan externe kosten ten opzichte van vervoer dat
uitsluitend over de weg plaatsvindt. Deze definitie biedt niet de benodigde verduidelijking,
omdat deze lastig is te handhaven. Een besparing is in de praktijk niet/lastig te
controleren voor een weginspecteur omdat het langs de weg niet goed mogelijk vast
te stellen is welk type wegtransport het betreft. Ook voor ondernemers is deze definitie
lastig werkbaar, aangezien er een kostenbesparing van 40% over het hele traject aangetoond
moet worden. Het kabinet zet dan ook in op een simpelere, juridisch houdbare en beter
handhaafbare definitie tijdens de onderhandelingen.
Het koppelen van de wijziging van deze richtlijn aan de eFTI-verordening houdt in
dat de markt extra data moet kunnen verwerken en extra IT-functionaliteiten in de
eFTI-platformen moet inbouwen. Ook zijn er gevolgen voor de bevoegde autoriteiten,
omdat zij in staat moeten zijn deze gegevens (met daartoe geschikte digitale apparatuur)
in te zien. Het kabinet zet in op een verduidelijking hieromtrent en een verduidelijking
over hoe omgegaan zal worden met marktpartijen die hun data nog niet elektronisch
beschikbaar stellen via eFTI-platformen (aangezien het voor de markt geen verplichting
is om eFTI-(vracht-) data elektronisch beschikbaar te stellen). Het kabinet zet er
op in dat de impact hiervan en daarmee ook de (on)wenselijkheid van een directe koppeling
van de wijziging van deze richtlijn aan de eFTI-verordening duidelijker zal worden.
Tot slot is de inzet erop gericht dat de wijzigingen van deze richtlijn er niet voor
zorgen dat de huidige eFTI-planning verder vertraagd wordt.
Met betrekking tot de nationale beleidskaders is de inzet van het kabinet dit zo veel
als mogelijk te koppelen aan het huidige nationale multimodale goederenvervoerbeleid
dat reeds uitgevoerd wordt. Daarnaast staat er in het voorstel met betrekking tot
deze nationale beleidskaders een aantal verwijzingen die effect kunnen hebben op het
nationaal beleid. Het kabinet zal deze tijdens de onderhandelingen voor het voetlicht
brengen. De betreffende shift in het nationale beleid van aanleg van infrastructuur
naar instandhouding, de gevolgen voor stikstofuitstoot, krapte met betrekking tot
(maak)capaciteit bij Rijkswaterstaat en marktpartijen en het klimaat adaptief inrichten
van de vaarwegen zijn daar onderdelen van. Het kabinet is van mening dat deze keuzes
nationaal, en aangepast op nationale problematiek moeten gemaakt kunnen worden. Daarom
wordt ingezet op behoud van voldoende ruimte om nationale keuzes mogelijk te maken.
Het Commissievoorstel bevat een uitzondering op tijdgebonden rijverboden voor gecombineerd
vervoer, zoals rijverboden in het weekend of met feestdagen. Het kabinet is positief
over de vrijstelling van rijverboden. Op deze manier kunnen vrachtwagens die het eerste
of laatste korte deel van de reis uitvoeren, de terminals bereiken op het moment dat
dat nodig is afhankelijk van aankomst- of vertrektijden van een trein of schip. Daarnaast
zijn feestdagen van buurlanden van invloed op de Nederlandse wegen. Het leidt tot
files en parkeerproblematiek bij de grensovergangen als vrachtauto’s op zon- en feestdagen
de grens niet over kunnen rijden. De introductie van een vrijstelling van rijverboden
voor intermodaal vervoer kan deze problematiek wat verzachten.
Ten aanzien van terminals waar de uitwisseling van ladingeenheden in een intermodale
vervoersrelatie plaats kan vinden, is het kabinet van mening dat nog onvoldoende duidelijk
is in hoeverre de gewijzigde richtlijn voldoende waarborgen biedt.
Indicatie krachtenveld
Sinds januari jl. wordt de wijziging van deze richtlijn uitvoerig besproken in raadswerkgroepverband.
Het is op dit moment dan nog niet duidelijk of het Voorzitterschap voor de Transportraad
van 18 juni a.s. een algemene oriëntatie beoogt, of dat er een voortgangsrapportage
zal worden besproken. Het Voorzitterschap heeft in de meest recente compromistekst
op een onderdeel een stap gezet richting de blokkerende minderheid van lidstaten (waarvan
Nederland onderdeel is). Deze blokkerende minderheid van lidstaten heeft het voorstel
ingediend om de discussie te starten vanuit de eerder in de Raad overeengekomen algemene
oriëntatie van 2018 (de Commissie heeft destijds vlak voor de trilogen het voorstel
ingetrokken). De lidstaten kennen nuance verschillen in hun inzet wat betreft het
vervolg na 2018, maar de situatie als uitgangspunt geeft een gedragen mogelijkheid
voor de start van de discussie. Uitgangspunt is tot een definitie te komen die simpel,
handhaafbaar, juridisch houdbaar en uitvoerbaar is.
Er is een aantal hoofdpunten waar op dit moment geen gekwalificeerde meerderheid op
is:
Met betrekking tot de definitie heeft het Voorzitterschap inmiddels een stap gezet
richting de blokkerende minderheid van lidstaten (waaronder Nederland) door de verplichte
40 procent externe kostenbesparing uit de definitie te halen. Hiervoor in de plaats
is een procentuele weging gekomen voor het niet-weg gedeelte, namelijk minimaal 50%.
Dit percentage is op dit moment echter nog indicatief en zou in theorie ook nog anders
uit kunnen vallen afhankelijk van het verloop van de onderhandelingen. Een punt van
aandacht blijft hierbij de op dit moment relatieve berekening ten opzichte van de
afstand berekening, die nadelig uit zou kunnen vallen voor landen als Nederland en
in praktijk zou kunnen betekenen dat de «lasten» van internationaal intermodaal vervoer
in één lidstaat zouden kunnen vallen als daar het gehele weggedeelte van dat internationale
intermodale vervoer uitgevoerd wordt12. Hier wordt met de blokkerende minderheid verder op ingezet met als wens een afstandscriterium
van 150 km weggedeelte voor het internationale intermodale vervoer.
Met betrekking tot eFTI is er, samen met de groep blokkerende lidstaten, een lijn
ingezet dat dit niet de enige mogelijkheid zou moeten zijn om gebruik te kunnen maken
van de voordelen die deze richtlijn zou moeten bieden, gezien de drempel die dit veroorzaakt.
Wel is het kabinet van mening dat het gebruik van eFTI gestimuleerd kan worden, maar
wel nadat de eFTI verordening geïmplementeerd is en vastgesteld is dat dit goed werkt.
Het idee is een eventuele noodrem of revisieclausule inbouwen in de tekst van de richtlijn
die bij niet goed werken van eFTI een andere optie voor gebruik van deze richtlijn
biedt. Meerdere lidstaten, ook buiten de blokkerende minderheid, hebben een vergelijkbare
inzet. Daarnaast zijn er meerdere lidstaten, waaronder ook Nederland, die aangeven
dat de hoeveelheid data die bedrijven aan moeten leveren om gebruik te kunnen maken
van deze richtlijn, niet te veel mag zijn. En dat het al dan wel of niet gebruik kunnen
maken van deze richtlijn voor bedrijven (maar ook zeker voor handhavers) simpel en
snel inzichtelijk zou moeten zijn. Tot nu toe zijn daar door de commissie/het Voorzitterschap
nog geen tegemoetkomende stappen gezet.
Met betrekking tot de nationale beleidskaders is inmiddels ook een stap gezet door
het Voorzitterschap. Insteek is nu dat deze (1) drie jaar na inwerkingtreding gepubliceerd
moet worden en (2) alleen een overzicht van maatregelen moet bevatten. De evaluatie
van het effect van deze maatregelen ten aanzien van de streefdoelen (niet verplicht)
is geen onderdeel meer van het beleidsplan, maar dient wel uitgevoerd te worden en
aan de Commissie te worden gerapporteerd na 5 jaar. In de teksten wordt echter nog
niet ingegaan op de wijze waarop vrijheid voor nationaal beleid rond aanleg van infrastructuur
naar instandhouding, de gevolgen voor stikstofuitstoot, krapte met betrekking tot
(maak)capaciteit bij Rijkswaterstaat en marktpartijen en het klimaat adaptief inrichten
van de vaarwegen hierbij geborgd wordt.
Herziening verordening handhaving passagiersrechten in de Unie
Inhoud
Op 29 november jl. heeft de Commissie het herzieningsvoorstel over passagiersrechten13 in de Unie gepubliceerd. Het voorstel verbetert regels14 over informatievoorziening, bescherming in het geval van reisverstoringen, handhaving
en klachtenbehandeling voor reizen. Het voorstel houdt in dat tekortkomingen in de
tenuitvoerlegging en handhaving van passagiersrechten worden verminderd en dat rechten
ten volle kunnen worden uitgeoefend15. Met het voorstel wil de Commissie bijdragen aan het stimuleren van het gebruik van
collectieve vervoerswijzen en daarmee ook de Green Deal verder ten uitvoer te leggen.
De verwachting is dat er een voortgangsverslag over dit voorstel gepresenteerd zal
worden op de Transportraad.
Inzet Nederland
Het kabinet zet zich in voor een hoog niveau van consumentenbescherming, zoals artikel
38 van het Handvest van de grondrechten van de EU ook voorschrijft.16 Het kabinet acht het hernieuwen van passagiersrechten op EU-niveau wenselijk, omdat
dit de harmonisatie verbetert in de Unie. Hierbij is het wel van belang dat de regels
duidelijk, uitvoerbaar en handhaafbaar zijn. Het kabinet kijkt daarom in de onderhandelingen
in het bijzonder naar de reikwijdte van de artikelen en de uitvoerbaarheid van het
voorstel. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is hierbij betrokken om o.a.
de uitvoerbaarheid te borgen. Zodra het voorstel wordt geïmplementeerd op nationaal
niveau zal de ILT een HUF-toets doen, waarbij de handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid
en fraudebestendigheid wordt getoetst. Het kabinet heeft tijdens de onderhandelingen
vragen gesteld om het voorstel te verduidelijken, onder andere op de reikwijdte van
het voorstel. Zo zijn er vragen gesteld over de reikwijdte van definities over hulphonden
en andere vormen van assistentie en is er gevraagd wat de voorgestelde wijzigingen
in de praktijk betekenen voor de handhaving.
Krachtenveld
Veel lidstaten staan net als Nederland over het algemeen positief tegenover het voorstel,
maar er zijn wel voorbehouden voor hoe de handhaving eruit moet zien en wat de reikwijdte
van bepaalde artikelen zal zijn.
Verordening inzake passagiersrechten multimodale reizen
Inhoud
Naar verwachting zal het Voorzitterschap een voortgangsrapportage presenteren over
de voortgang op de Verordening inzake passagiersrechten multimodale reizen. Op 29 november
jl. heeft de Commissie het voorstel over passagiersrechten in de context van multimodale
reizen17 gepubliceerd.18 Het voorstel introduceert regels over het voorkomen van discriminatie, informatievoorziening,
bescherming in geval van reisverstoringen, handhaving en klachtenbehandeling voor
multimodale reizen. Met het voorstel wil de Commissie ervoor zorgen dat passagiers
die multimodaal reizen niet meer afhankelijk zijn van de voorwaarden van specifieke
vervoersovereenkomsten. De Commissie stelt dat het verbeteren van passagiersrechten
in de context van multimodale reizen een belangrijk element is voor de verduurzaming
van reizen op lange afstanden: ingeval van goede bescherming (met name in geval van
reisonderbrekingen) kunnen passagiers die lange afstanden willen afleggen dit doen
door verschillende vormen van vervoer te combineren, waardoor voor elk deel van de
reis de meest efficiënte en duurzame vervoerswijze kan worden gebruikt. Dit sluit
aan bij de Green Deal en één van de ambities van het visie-document Strategie voor Slimme & Duurzame Mobiliteit, die de Commissie in 2020 heeft aangenomen.19
Inmiddels is het voorstel meerdere keren besproken in Raadswerkgroepen in Brussel.
Naar aanleiding van opmerkingen van meerdere Lidstaten (met name ten aanzien van de
reikwijdte van het voorstel) heeft het Voorzitterschap aanpassingen doorgevoerd in
het voorstel om één en ander te verduidelijken.
Inzet Nederland
Het kabinet zet zich in voor een hoog niveau van consumentenbescherming. Het kabinet
acht het regelen van passagiersrechten in de context van multimodale reizen op EU-niveau
wenselijk, omdat dit uniforme regels creëert binnen de EU. Hierbij is het wel van
belang dat de regels duidelijk, uitvoerbaar en handhaafbaar zijn. Het kabinet kijkt
daarom in de onderhandelingen in het bijzonder naar de reikwijdte van de artikelen
en de uitvoerbaarheid van het voorstel. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)
is hierbij betrokken o.a. om de uitvoerbaarheid te borgen. Zodra het voorstel wordt
geïmplementeerd op nationaal niveau zal de ILT een HUF-toets doen, waarbij de handhaafbaarheid,
uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid wordt getoetst. Bovendien zijn multimodale
reisproducten opkomend en is het belangrijk dat voldoende stimulansen geboden worden
voor vervoerders om multimodale reisproducten te ontwikkelen en aan te bieden. Het
kabinet heeft tijdens de onderhandelingen vragen gesteld om het voorstel te verduidelijken,
onder andere wat betreft de reikwijdte van het voorstel. Zo is er gepleit voor een
duidelijkere, minder ruime definitie van multimodale passagiersknooppunten. Ook heeft
Nederland vragen gesteld over de regels die zien op wie aansprakelijk is in het geval
van vertragingen of annuleringen van multimodale reizen. Het kabinet zal zich hiervoor
blijven inzetten.
Indicatie krachtenveld
Meerdere Lidstaten zijn, net als Nederland, kritisch op de reikwijdte, uitvoerbaarheid
en handhaafbaarheid van het voorstel. Meerdere lidstaten pleiten voor een sterk restrictief
toepassingsgebied van het voorstel om de wetgeving eenvoudig te houden.
Herziening Richtlijn Gewichten en Afmetingen Zware Wegvoertuigen
Inhoud
Verwacht wordt dat de Raad zal spreken over de herziening van de Richtlijn Gewichten
en Afmetingen Zware wegvoertuigen (hierna: Richtlijn maten en gewichten)20, die is verschenen op 11 juli jl. als onderdeel van het Vergroening van vervoer-pakket.
Het voorstel kent drie doelstellingen: (1) het wegnemen van belemmeringen voor de
introductie van emissievrije zware bedrijfsvoertuigen, ruimte bieden voor alternatieve
aandrijvingen en het stimuleren van intermodaal transport; (2) het harmoniseren van
regels voor maximale gewichten en afmetingen van zware bedrijfsvoertuigen in grensoverschrijdende
situaties; en (3) de handhaving van grensoverschrijdende regelgeving voor internationaal
wegvervoer verbeteren.
Het is op dit moment lastig een verwachting uit te spreken over een mogelijk akkoord
tijdens de Transportraad van 18 juni, gezien de herziening van de richtlijn onlangs
pas weer is opgepakt onder het Belgisch Voorzitterschap. De maximale toegestane aslasten
waarover eerder een compromis was bereikt, is weer onderwerp van discussie. Het Voorzitterschap
komt met varianten over het totaalgewicht, afhankelijk van het totaal aantal assen,
om toch tot een bevordering van nul emissie voertuigen (zero-emissions vehicles, hierna: ZEV’s) te komen. Een nieuw compromisvoorstel is in de maak.
Inzet Nederland
In de Geannoteerde Agenda21 en het verslag22 van de Transportraad van 4 december jl. is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang
van de onderhandelingen t.a.v. dit voorstel. Het kabinet is positief over het voorstel
en de mogelijkheden die het biedt voor verduurzaming en harmonisatie van zwaar wegtransport.
Het kabinet heeft echter ook een aantal punten van kritiek, waaronder de handhaafbaarheid
en de gevolgen voor de verkeersveiligheid van bijvoorbeeld het voorstel extra lengte
toe te staan voor zero-emissie vrachtwagens. Ook ziet het kabinet graag meer inzet
op o.a. de harmonisatie van de regels voor zwaar wegtransport in de EU. Het kabinet
zet daarnaast in op vergroening van zwaar wegtransport binnen de huidige vormgeving
van de weginfrastructuur en is daarmee kritisch op een eerder voorstel de maximaal
toegestane totaalgewichten en aslasten te verhogen. Dit zou grote gevolgen hebben
voor onze huidige weginfrastructuur, onder meer vanwege de huidige weginfrastructuur
die is ingericht om maximaal 11,5 ton aslasten te dragen. Als dit maximum wordt overschreden,
wordt schade aan de weginfrastructuur voorzien.
Indicatie krachtenveld
Tijdens de Transportraad van 4 december jl. heeft het Spaanse Voorzitterschap in haar
voortgangsrapportage aangegeven een deelakkoord te hebben bereikt met de lidstaten
op een aantal punten, te weten: de maximaal toegestane gewichten en aslasten en behoud
van de huidige maximaal toegestane hoogte. Ondanks dit deelakkoord staan de maximaal
toegestane gewichten, aslasten en hoogte momenteel opnieuw ter discussie door het
laatste voorstel van het Belgisch Voorzitterschap.
De Commissie ziet graag een verhoging van de maximaal toegestane aslasten en gewichten.
Daarnaast heeft de Commissie ook de voorkeur uitgesproken de maximale hoogte voor
voertuigen in intermodaal transport te verhogen van 4,00 meter naar 4,30 meter.
Het Europees Parlement heeft op 12 maart jl. haar standpunt vastgesteld. Het Europees
Parlement zet o.a. in op extra toegestane lengte voor een trekker/oplegger-combinatie.
Daarnaast zet het Europees Parlement, net als de Commissie, in op het toestaan van
hogere aslasten voor ZEVs om ruimte te bieden voor hogere maximale totaalgewichten.
Ook staat het Europees Parlement positief tegenover een verhoging van de maximale
hoogte voor zware bedrijfsvoertuigen naar 4,30 meter.
De meeste lidstaten houden echter vast aan het bereikte deelakkoord en hebben hun
(grote) zorgen uitgesproken over een eventuele verhoging van de maximaal toegestane
aslasten, gewichten en hoogte. De zorg zit in de gevolgen voor de schade aan het wegennet
en de fors hogere kosten voor wegonderhoud. Daarnaast is ook het verkeersveiligheidsaspect
(zwaardere voertuigen hebben grotere gevolgen bij ongevallen) benoemd t.a.v. deze
verhogingen.
Richtlijn Wederzijdse erkenning rijontzeggingen
Inhoud
De Raad zal naar verwachting spreken over de voortgangsrapportage wat betreft het
voorstel over de richtlijn erkenning wederzijdse rijontzeggingen binnen het «Road
Safety Package».23 Dit dossier is onder verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid.
Het staat op de agenda omdat er ontwikkelingen zijn met betrekking tot het advies
van de Juridische Dienst van de Raad van de EU over de rechtsgrondslag van het Commissie
voorstel. Daarnaast is er recent (begin mei) een nieuw compromisvoorstel gepubliceerd
en besproken in de Werkgroep LAND waarin het advies van de Juridische Dienst van de
Raad is verwerkt. Lidstaten vormen op dit moment hun mening over het nieuwe voorstel.
Hongarije heeft als aankomend voorzitter van de Europese Raad in eerste instantie
aangegeven waarschijnlijk open te staan om het voorstel verder op de pakken vanaf
1 juli a.s.
Inzet Nederland
Het kabinet ziet het versterken van de verkeersveiligheid als een prioriteit. Het
Nederlands verkeersveiligheidsbeleid is er mede op gericht om verkeersonveilig gedrag
te bestraffen en bij zeer gevaarlijk rijgedrag rijbewijsmaatregelen te nemen. Het
kabinet ziet echter een aantal belangrijke juridische en praktische aandachtspunten
die de uitvoerbaarheid van de voorgestelde richtlijn en daarmee het beoogde effect
in geding kunnen brengen. Er zit bijvoorbeeld complexiteit in het omgaan met de verschillen
tussen lidstaten bij het opleggen van rijontzeggingen voor de genoemde verkeersgedragingen.
Met andere woorden, Nederland deelt de doelen die in het voorstel staan, echter de
zorgen over de complexiteit zijn nog niet geheel weggenomen.
Indicatie krachtenveld
Door het Voorzitterschap is ervoor gekozen om het voorstel te agenderen, ondanks het
feit dat er in de aanloop naar de Raad sprake was van het prioriteren van andere voorstellen
binnen de LAND werkgroep, in verband met het aflopende Voorzitterschap van België.
Op dit moment wordt het nieuwe compromisvoorstel geanalyseerd door de lidstaten. Als
eerste reactie geven veel lidstaten aan dat de eerdere zorgen uit het initiële voorstel
zijn weggenomen, maar er zijn in dit vroege stadium nog veel vragen over de uitvoering
van de richtlijn. Dit zal in volgende raadswerkgroepen besproken worden. Het kabinet
staat deels positief tegenover het nieuwe compromisvoorstel, aangezien het achter
het algehele doel van de richtlijn staat en het recente voorstel minder complex in
de uitvoering zal zijn. Echter heeft het kabinet bijvoorbeeld nog wel zorgen over
punten als het aanpassen van RESPER. Nederland lijkt zich op dit moment in een meerderheidspositie
te bevinden.
Raadsconclusies t.a.v. Europese Rekenkamer’s «speciaal verslag 04/2024: verwezenlijking
van de EU-doelen voor verkeersveiligheid – tijd voor een hogere versnelling»
Inhoud
De verwachting is dat het Voorzitterschap voornemens is om Raadsconclusies aan te
nemen op het rapport van de Europese rekenkamer over EU verkeersveiligheidsdoelen
tijdens de Raad24. De Europese Rekenkamer stelt onafhankelijk verslagen op en brengt onafhankelijke adviezen uit. Het rapport in kwestie betreft het Verkeersveiligheidsbeleid van de Europese Commissie.
De algemene conclusie is dat er goede stappen zijn gezet door de Europese Commissie,
maar dat er meer inzet nodig is om de Europese doelstelling te bereiken. Dit betreft
een halvering van het aantal verkeersdoden en zwaargewonden in de periode 2019–2030
en de doelstelling tot het bereiken van 0 doden en gewonden in 2050. Het kernelement
van het beleid betreft het hanteren van het zogenaamde «SAFE SYSTEM». Het doel is
om een vergevingsgezinder wegsysteem te ontwikkelen dat rekening houdt met de menselijke
feilbaarheid en kwetsbaarheid. Bij een Safe-system benadering wordt het hele transportsysteem
ontworpen om mensen te beschermen tegen dood en ernstig letsel. De Safe-system benadering
accepteert dat mensen fouten maken en kwetsbaar zijn. Daarom moeten alle onderdelen
van het systeem veiliger worden – wegen en bermen, snelheid, voertuigen en weggebruik
– zodat als één onderdeel faalt, de andere onderdelen nog steeds in staat zijn om
de betrokkenen te beschermen.
Specifieke aanbevelingen:
− Verbetering verslaglegging zwaargewonden en vaststellen van de prestatiedoelstellingen
m.b.t. het voorkomen van verkeersongelukken.
− Meer aandacht naar de oorzaken van ongevallen en de invoering richtsnoeren die alle
risicogebieden bestrijken.
− Betere prioritering en evaluatie van verkeersveiligheidsprojecten die medegefinancierd
zijn door de EU.
Inzet Nederland
Het kabinet kan zich in het algemeen goed vinden in de conclusies van de Europese
Rekenkamer ten aanzien van het gevoerde verkeersveiligheidsbeleid. En verwelkomt specifiek
de conclusie dat verdere integratie en afstemming tussen verschillende acties van
de Commissie nodig zijn voor het aanpakken van verkeersveiligheidsuitdagingen die
onder andere voortkomen uit de introductie van geautomatiseerd vervoer.
Het kabinet heeft een aantal opmerkingen gemaakt ten aanzien van de Raadsconclusies
over het rapport. De opmerkingen gaan over het belang van goed onderhoud aan de wegen,
het meer gebruik maken van ziekenhuis-ongevallendata om onderrapportage tegen te gaan,
alsook in de Commissie initiatieven qua monitoring en rapportage door ERSO (Europees
Verkeersveiligheid Observatorium), het noemen van hoog-risico gedrag in het verkeer
bij de categorie beginnend bestuurders, aandacht voor het veilig en correct gebruik
van Advanced Drivers Assistance Systems (ADAS) als voorwaarde voor het behalen van positieve effecten op de verkeersveiligheid,
de nationale competentie voor het gebruik van Automated Driving Systems (ADS) voertuigen, en tele-operated vehicles25.
Krachtenveld Raad
De meeste lidstaten kunnen zich vinden in het gevoerde Europese verkeersveiligheidsbeleid.
Het belangrijkste discussiepunt tijdens de besprekingen waren de te verzamelen monitoringsdata.
Verschillende lidstaten hebben hier kritische opmerkingen over gemaakt. Niet alle
data zijn voor alle lidstaten van belang en de introductie van nieuwe indicatoren
zou leiden tot meer administratieve lasten. Ook de koppeling tussen politie-data en
ziekenhuis-data ligt bij enkele lidstaten, waaronder Nederland, gevoelig vanwege de
uitvoerbaarheid.
Voor de punten van het kabinet op het gebruik van ADS als nationale competentie was
in ieder geval steun van een lidstaat, hetzelfde geldt voor het punt over hoog-risico
gedrag.
Diversenpunt – Presentatie van het vierde voortgangsrapport over het platform internationaal
personenvervoer per spoor (IRP)
Op verzoek van Nederland en Oostenrijk wordt een diversenpunt voorbereid over het
vierde voortgangsrapport van het platform IRP over internationaal personenvervoer.
Oostenrijk zal mede namens Nederland het vierde rapport presenteren. Het platform
is in 2020 opgericht nadat 27 landen (alle EU lidstaten met spoorwegen en daarnaast
Zwitserland en Noorwegen) de ministersverklaring van juni 2020 onderschreven. In het
platform werken de 27 landen samen met de sector en de EU instellingen.
Na het derde voortgangsrapport van juni 202326 zal in dit vierde voortgangsrapport extra aandacht zijn voor het monitoren van de
feitelijke marktontwikkeling van internationaal spoorvervoer, bijvoorbeeld hoe ontwikkelt
zich het aantal internationale treindiensten voor hogesnelheidsvervoer of nachttreinen.
Daarnaast zal het voortgangsrapport ook ingaan op de onderwerpen die internationaal
spoorvervoer kunnen bevorderen, zoals de voortgang bij internationale rail ticketing.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.